| |
| |
| |
Mariël Kok
In gesprek met de heer Gatacre, eigenaar van de historische buitenplaats de Wiersse
De buitenplaats de Wiersse en zijn eigenaar, E.V. Gatacre, die op het landgoed is geboren en er vanaf 1963 eigenaar van is, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden geraakt. Het leven van de familie staat permanent in het teken van de instandhouding van de Wiersse en wordt gekenmerkt door een altijd aanwezig bewustzijn voor deze zorg en het streven naar een optimaal haalbare kwaliteit.
| |
Historie
De eeuwenoude buitenplaats de Wiersse ligt in de Achterhoek aan de oostelijke rand van de gemeente Vorden. De oudst bekende vermelding van de Wiersse dateert uit 1288, toen door de abdis van het adellijke vrouwenklooster te Hoog-Elten in een akte werd opgenomen dat de pacht jaarlijks op haar huis ‘de Wedersche’ moest worden voldaan. Tot de 16de eeuw is de band tussen het klooster en het landgoed blijven bestaan. Op 17de-eeuwse kaarten is te zien dat het huis ten noorden van de Baakse Beek ligt en omgeven wordt door grachten. In 1651 wordt de Baakse Beek vergraven, waardoor het huis ten zuiden van de beek komt te liggen. De kelders en wellicht een gedeelte van het opgaande muurwerk van het toenmalige huis maken nu nog deel uit van het huidige huis. Op 9 juli 1678 komt de Wiersse in bezit van Enno Matthias ten Broeck en vanaf dit moment blijft het goed eigendom van nauw verwante families.
Vóór het midden van de 18de eeuw wordt de zuidwaarts lopende oprijlaan vanaf de Wiersser Allee aangelegd en wordt de aanleg van enkele andere - nu nog deels bestaande - lanen, die evenwijdig liggen aan de binnen- en buitengracht, tot stand gebracht. Ten oosten van het huis wordt een formele tuin met beelden gecreëerd, ten westen van het huis een boomgaard en naast de beek worden vier rechthoekige karpervijvers gegraven.
In de periode tussen het midden van de 18de eeuw en 1833 wordt begonnen de tuinen in een meer landschappelijke aanleg om te vormen. De karpervijvers worden vergraven en voorzien van onregelmatige oevers en op de zogeheten ‘gronden van vermaak’ worden, al voor 1777, slingerende paden aangelegd. Tevens worden schiereilanden gemaakt en heuveltjes opgeworpen. Dit gebied is nu nog te herkennen in het oostelijke deel van de aanleg, de zgn. Wilde tuin.
In 1842 wordt de oprijlaan wederom van vorm veranderd en van een bocht voorzien. De lange rechte bomenrijen worden vervangen door drie onregelmatige groepen van - nog bestaande - eiken, beuken en Amerikaanse eiken.
In de tweede helft van de 19de eeuw raken huis en tuinen licht in verval. Vermoedelijk is al voor deze periode de formele tuin ten oosten van het huis in een moes- en bloementuin veranderd. Omstreeks 1870 worden - nooit uitgevoerde - plannen gemaakt om het huis van neorenaissancegevels te voorzien en - eveneens nimmer uitgevoerde - plannen voor de tuinen door de tuinarchitecten L.P. Zocher en C.E.A. Petzold. Eigenaar Jules Bernard graaf van Limburg Stirum laat wel een nieuwe, niet symmetrische stal en boerderij bouwen, die de dan afgebroken 18de-eeuwse bouwhuizen zullen vervangen.
In 1893 trouwt de dochter van Van Limburg Stirum, Aurelia Carolina, met Victor de Stuers. Nadat de Stuers in november van datzelfde jaar het landgoed koopt, wordt het huis in 1912 gerestaureerd. Tijdens de restauratie worden de vensters voorzien van meerruits-schuifvensters in de oorspronkelijke 18de-eeuwse stijl, gekopieerd naar de indertijd niet gemoderniseerde ramen van minder belangrijke kamers. In deze periode begint de tuin- en parkaanleg zijn huidige karakter te krijgen; in 1907 wordt de oprijlaan weer rechtgetrokken en verlengd tot de in 1833 aangelegde Rijksweg. De moes- en fruittuin ten oosten van het huis - ter plaatse van de vroegere formele tuin - wordt voorzien van een buxus- en rozenparterre (de Rozentuin), die door de 17 jarige Alice de Stuers, dochter van Victor en Aurelie, in 1912 is ontworpen. De moestuin wordt naar de zuidoosthoek van de aanleg verplaatst en tegelijkertijd met de verdubbeling
| |
| |
1 Het huis de Wiersse in de gedaante die het kreeg in de periode 1921-1925, toen de voorgevel werd voorzien van een vooruitspringende entree en de gracht aan de voorzijde van het huis weer werd doorgetrokken. Foto RDMZ.
van de Rozentuin, omstreeks 1913, ontwerpt Alice de verdiepte Lage tuin met borders en een rond vijvertje, geïnspireerd op de toen populaire Engels-Italiaanse stijl.
In 1918 gaat de toekomstige echtgenoot van Alice de Stuers, William Edward Gatacre, van Engels-Ierse afkomst, zich intensief bezighouden met de inrichting van de Wilde tuin en het omringende park. Hij verlegt wegen tot buiten de parkbegrenzing, de dicht bij de tuinen liggende boerderijen en bouwland worden door ingenieuze beplanting aan het oog onttrokken. Hij ontwerpt vista's, romantische doorzichten en assen die middels bruggen met elkaar worden verbonden en geaccentueerd worden door banken, geschoren taxushagen, figuren in taxus, fonteinen, beelden en vazen. De van noord naar zuid lopende weg door het park wordt omgevormd tot een breed pad dat in het zuiden eindigt bij een berceau aan het begin van een lange en kronkelende charmille.
Tijdens een tweede restauratie van het huis, in de periode 1921-1925, wordt het huis verlengd met twee traveeën en wordt de voorgevel voorzien van een uitspringende entreepartij naar ontwerp van architect Slothouwer. Tevens wordt het interieur aangepast en voorzien van modern sanitair. In deze periode wordt ook de - vermoedelijk vroeg in de 19de eeuw gedempte - zuidzijde van de binnengracht weer doorgetrokken. Aan weerszijden van het voorplein worden twee nieuwe bouwhuizen gebouwd en wordt het oostelijke bouwhuis uit ca. 1872 afgebroken. In maart 1945 wordt het nieuwe oostelijke bouwhuis opgeblazen en niet meer vervangen. Het in dit bouwhuis opgeslagen archief wordt dan voor een deel beschadigd.
| |
Dagelijkse zorg
Vanaf de Tweede Wereldoorlog hebben zich op de buitenplaats geen grote veranderingen voltrokken. Het huis ligt op een geheel vanzelfsprekende wijze ingebed binnen de fraaie, goed onderhouden tuin- en parkaanleg, die op zijn beurt weer in het Achterhoekse coulisselandschap van het landgoed is opgenomen. Het is voor Gatacre en zijn familie geen geringe opgave om dit prachtige geheel in stand te houden en in een zodanige staat dat het aan de vol-
| |
| |
2 Het huis kort voor de restauratie van 1921-1925. Collectie RDMZ.
gende generatie in goede toestand overgedragen kan worden. Nadat Gatacre in 1963 de dagelijkse zorg voor het landgoed kreeg toevertrouwd, heeft hij op een zeer persoonlijke wijze deze zorg vormgegeven. De grootte van het landgoed - 300 ha -, hoewel vele malen te klein om zichzelf te kunnen bedruipen, heeft het voordeel dat het te overzien is, mits men accepteert dat het beheer - in tegenstelling tot dertig jaar geleden - nu bijna een dagtaak is.
De Wiersse ligt gelukkig relatief beschermd in de Achterhoek. In de nabije omgeving komen geen snelwegen of hoogspanningsleidingen voor. Van de aanleg van een tracé voor een Betuwe- of hogesnelheidslijn is voorlopig geen sprake. De Wiersse is evenmin door dorps- of stadsuitbreiding aangetast. Maar ondanks het feit dat er op het gebied van de infrastructuur geen grote bedreigingen te verwachten zijn, blijft Gatacre in gevecht gewikkeld tegen al die kleinere inbreuken op de Wiersse en zijn naaste omgeving die zich keer op keer voordoen: aanleg van eenheidsoefenterreinen, ruilverkavelingen, problemen met waterhuishouding, rioolstortingen, plannen voor communicatiemasten net buiten de rand van het landgoed, voorstellen voor bushaltes (met trottoirs, abri's, fietsenstallingen én grondig verlicht) van stadsomvang en een enorme hoeveelheid borden (zo staan langs 1 km van de onverharde Wiersser Allee 39 borden: verkeersbeperkingen, stiltegebiedwaarschuwingen en talloze fietsroutes, ‘ter imbecilisering van de binnenlandse buitenrecreant’ zoals de NRC dit fenomeen ooit beschreef). Het kost veel tijd en energie om bedreigingen af te weren, of in een bij het landgoed en de streek passende vorm om te buigen.
| |
Openstelling en recreatie
Vanaf 1977 worden de tuinen en het park met regelmaat opengesteld voor het ‘grote publiek’ (het landgoed is in zijn geheel opengesteld onder NSW-regels). In sommige jaren bezochten meer dan 20.000 mensen de tuinen. Tuinen en ‘natuur’ zijn in de loop der jaren erg in de belangstelling komen te staan. In antwoord op deze belangstelling zijn tientallen tuinen nu geopend en vinden talloze ‘Country Living Fairs’ plaats, waardoor het bezoek aan een historische tuin niet langer een nieuwigheid is. De steeds beter geïnformeerde bezoeker verwacht bovendien ook nog eens een park te treffen waarin de staat van onderhoud erg goed is. Om aan deze verwachtingen tegemoet te kunnen komen, wordt het constante gevecht met beperkte middelen nog heviger. Daarbij komt dat sommige bezoekers van de oudere generatie de indruk hebben dat een landgoed als de Wiersse in deze tijd geen particulier eigendom meer kan zijn en zien zij het als institutioneel gemeengoed. Jongere mensen tonen daarentegen veel begrip en waardering voor de toewijding, de tijd en de kosten die nodig zijn om een dergelijke buitenplaats te kunnen onderhouden. Zij waarderen ook het individualisme en de continuïteit die veelal onder het particulier eigendom voorkomen.
| |
Bescherming
Vanaf 1948 is de Natuurschoonwet op het landgoed van toepassing en vanaf 1965 zijn het huis en twee bijgebouwen beschermd middels de Monumenten-
| |
| |
3 De door Alice de Stuers ontworpen Lage tuin met op de achtergrond de eveneens door haar ontworpen Rozentuin, omstreeks 1914 gefotografeerd. Archief De Stuers, de Wiersse.
wet. Desgevraagd vertelt Gatacre dat de inkomsten (voornamelijk uit pacht) lang niet voldoende zijn om het landgoed als geheel (inclusief de historische bebouwing, 16 ha intensieve tuinen en 35 ha park) in stand te houden. De mogelijkheid om binnen het landgoed vervangende inkomstenbronnen aan te boren is beperkt: aan de ene kant door het gevaar dat het karakter verloren zou gaan (zelfs een minicamping zou een aantasting van het geheel vormen), aan de andere kant door planologische beperkingen.
Nieuwe activiteiten (van catering tot de organisatie van relevante cursussen) nemen nog meer tijd in beslag van de vaak al overbelaste eigenaren en het is de vraag in hoever dergelijke investeringen de gewenste resultaten tot gevolg zullen hebben. De bestaande fiscale mogelijkheden alsmede subsidiëring zullen essentieel blijven voor de instandhouding van dergelijke landgoederen en buitenplaatsen.
In 1998 is de redengevende omschrijving van de Wiersse geactualiseerd, zodat het goed als historische buitenplaats inclusief tuin, park en tuinsieraden onder de bescherming van de Monumentenwet valt. Gatacre vindt het belangrijk dat het gevoel voor de historie en de zich immer ontwikkelende verschijningsvorm van de tuin- en parkaanleg goed tot recht zijn gekomen in de redengevende omschrijving, ondanks de juridische eisen die aan een dergelijke omschrijving worden gesteld. Het gaat volgens hem immers om ‘de geest van het geheel, het samenspel tussen het steeds door groei en vernieuwing onderhevige “groen” aan de ene kant en de onderliggende structuur, de tuinsieraden en de architectuur aan de andere’.
De Monumentenwet ziet Gatacre als een instrument dat ten positieve aangewend moet worden. Hij hanteert als uitgangspunt dat wat hij toevoegt of wijzigt aan de buitenplaats geen afbreuk mag doen aan de essentie van het goed, noch aan de geest van de elementen en van de topografie waaruit het bestaat. Dat beleid is volgens hem de reden dat er geen problemen met de monumentenzorg zijn ontstaan. Gatacre streeft naar een zo hoog mogelijk bereikbare kwaliteit, hetgeen zijn weerslag gevonden heeft in de goede contacten met de diverse overheidslagen die een beheer van een goed als de Wiersse nu eenmaal met zich meebrengt. Gebruik wordt gemaakt van de verzamelde kennis en expertise van de RDMZ, de
| |
| |
4 De Lage tuin, omstreeks 1914 gefotografeerd. Archief de Stuers, de Wiersse.
Monumentenwacht, het Centraal Laboratorium (Instituut Collectie Nederland) en het Gelders Genootschap. Zo heeft hij niet alleen bouwkundige restauratie- en subsidieadviezen ingewonnen, maar ook adviezen ontvangen op het gebied van interieurelementen, lichtwering, klimaat en brandpreventie. Wat betreft mogelijke gemeentelijke inbreng is Gatacre van mening dat binnen de meeste gemeentes de ervaring -en dus ook het zelfvertrouwen- nooit breed en diep genoeg kan zijn om ‘naar de geest in plaats van nauw naar de letter’ te luisteren.
| |
Subsidie
Wat betreft het subsidiesysteem in zijn algemeenheid stelt Gatacre dat met verdienstelijke uitzondering van de Brom (Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten) en de zgn. Relatienota (ten bate van natuur en landschap) subsidiewetgeving lijdt aan een voorkeur voor projectsubsidiëring, terwijl een structurele aanpak beter de nodige aanpak op een buitenplaats reflecteert en de enige kostenbesparende methode is om zowel eigenaar als ambtenaar niet onmogelijk te belasten. Even belastend is het steeds overplaatsen van de verantwoordelijke ambtenaar zodra hij kennis van zijn veld heeft. De Brom, alhoewel een bijzonder praktisch ingestelde subsidieregeling, heeft volgens Gatacre het nadeel van onzekerheid: bij deze onderhoudssubsidie, waarbij achteraf wordt gedeclareerd, kan het budget ineens op zijn en dan kan de aanvraag nooit naar het volgend jaar overgeheveld worden. Een subsidieaanvraag in het Brhb (Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen) is zeker indien eenmaal toegekend. Maar er gaat een moeizaam traject aan vooraf, zodat het bijtijds uitvoeren van onverwacht dringende restauraties nauwelijks mogelijk is.
Een ander aspect van de subsidieregelingen wordt aangehaald. Er zijn regelingen voor (jaarlijks) onderhoud en anderen voor achterstallig onderhoud en restauratie. Behalve in de Relatienota ontbreekt ‘periodiek onderhoud’, zoals het weer uitbaggeren van een gracht, weer herstellen van een houten sierhek na 20 jaar of het afzetten van struiken of hernieuwen van heesters na 15 jaar.
Doordat de afhankelijkheid van projectsubsidies uit noodzaak is ontstaan, moet achterstallig onderhoud of restauratie vaak uitgesteld worden totdat er zekerheid is op een subsidie. Dit heeft een soort omgekeerde wereld tot gevolg. De noodzakelijke werkzaamheden op de buitenplaats worden aangepast aan de regelingen, terwijl eigenlijk de regelingen ten dienste zouden moeten staan van de werkzaamheden. Gatacre is van mening dat het kortzichtig zou zijn om op subsidies ten behoeve van karakteristieke onderdelen - zowel ‘groen’ als ‘steen’ - van een buitenplaats te beknibbelen; vooral betreffende nodige periodieke werkzaamheden waar reeds eerder in restauratie geïnvesteerd is. De meest belangrijke en cul- | |
| |
tuurhistorisch aantrekkelijke elementen hebben vaak het minst praktisch nut en zijn juist het meest bewerkelijk.
De boodschap aan de overheidslagen is duidelijk: draag zorg voor eenvoudige regelingen, voor op elkaar afgestemd beleid en voor niet te vaak wisselend personeel. Dit spaart geld, tijd en ergernis. Hoewel het tegenwoordig weer wat beter gaat, memoreert Gatacre de regelmatige bezuinigingen op de budgetten ten behoeve van cultuur in het verleden. Immers, nieuwe projecten trekken de korte-termijn-aandacht van de media, de politiek en het grote publiek. Telkens weer moet een ‘nieuw idee gebouwd en opgetuigd worden’, waarmee gescoord kan worden ten koste van het oude, minder aan mode onderhevige - en juist daardoor van blijvende aard. Het is volgens Gatacre gevaarlijk het subsidiebeleid alleen te rechtvaardigen op grond van mode-onder-hevige factoren als aspecten van ‘toerisme en recreatie’, ‘nostalgie’, ‘country living’, ‘cultuurhistorie’ en zelfs ‘natuur’, waarvoor de publieke belangstelling immers snel kan dalen. Monumenten moeten geen commercieel product worden, waar de modegestuurde vraag het belang van bepaalt. De overheid dient eerder het bestaan van het ‘culturele erfgoed’ als een permanente onderlegger voor de maatschappij duurzaam te honoreren; van het ‘culturele erfgoed’ zijn de buitenplaatsen niet de minste.
| |
Monumentenwacht en PHB
Binnen de Nederlandse monumentenzorg ziet Gatacre de Monumentenwacht als een hele belangrijke pijler. De wachters, die jaarlijks rijks- en gemeentemonumenten op de Wiersse bezoeken, kennen de gebouwen van binnen en buiten en leveren een belangrijke bijdrage aan een blijvende goede staat.
PHB heeft twintig jaar lang een onmisbare bijdrage geleverd aan het onderhoud van de Nederlandse buitenplaats. Het belang van de oorspronkelijk bij PHB aangesloten leden dreigt nu onder te sneeuwen door het toenemend aantal leden. Oorspronkelijk dacht men dat er niet meer dan 120 leden zouden kunnen zijn - een overzichtelijke groep, die door een beperkt apparaat bedient kon worden. Intussen is het aantal leden meer dan verdubbeld. De subsidie voor achterstallig onderhoud en hoveniers is, in verhouding, sterk teruggelopen.
De weinig regelmatig opengestelde particuliere historische tuinen en parken van gelijke grootte en ingewikkeldheid als de Wiersse vragen om andere hulp dan de minder arbeidsintensieve buitenplaatsen. Op de Wiersse is, naast een eigen tuinman die de leiding geeft, een hovenier met plantenkennis nodig, die door een continue inzetbaarheid de nodige ervaring en gevoel kan opbouwen om het steeds wisselende detailwerk. Helaas, onzekerheden in overheidsbeleid en subsidiebeperkingen zorgen voor een zware, bijna niet te dragen belasting voor zowel PHB als de buitenplaatsen, die op hulp van PHB-hoveniers en machines volgens een vooraf besproken schema rekenen.
| |
Weemoed
Filosoferend stelt Gatacre dat het een verschijnsel van deze tijd is om alles te willen weten, te inventariseren, te analyseren en te programmeren, om het vervolgens op te slaan en vaak nooit meer naar te kijken. Hij doelt op de vele onderzoeken en eindeloze plannen op het gebied van de natuur- en cultuurwaarden die hijzelf, evenals de diverse instanties door de jaren heen met betrekking tot hun landgoed hebben opgeschreven. Door al dit onderzoek en plannenmakerij is voor hem iets verloren gegaan. De bij oude buitenplaatsen horende geheimzinnigheid verdwijnt, het verrassingselement en het spontane nemen af. Een sterke jeugdherinnering is de ontdekkingstocht door de tuinen en de bossen, toen nog voor hem een ‘secret garden’.
Dat nauwkeurige beschrijvingen en gedetailleerde onderzoeken noodzakelijk zijn om bijvoorbeeld de toewijzing van subsidies te rechtvaardigen en om bewust te weten wat je doet als je van het verleden afwijkt, is voor Gatacre een duidelijke noodzaak; maar weemoed klinkt in zijn woorden door. Het is volgens hem een gevolg van Nederlands perfectionisme: door alles te inventariseren en alles te organiseren denkt men een 100% resultaat te kunnen bereiken. In de praktijk leidt dit tot doodslag van individualiteit en onverantwoord hoge kosten. De ultieme 20% is, ook met Nederlands administratieve bekwaamheid, toch niet haalbaar en de poging om dit te halen kost tweemaal zoveel als de eerste 80%.
| |
Een authentieke en eigen aanpak
De zorg voor de instandhouding van de Wiersse is vervlochten met het leven van de familie Gatacre. Het is een leven waarbij de buitenplaats zich steeds als eerste opdringt. Omdat het een particulier landgoed betreft, kan de Wiersse in stand gehouden worden door middel van een individuele aanpak die zich van generatie op generatie subtiel wijzigt en aanpast. Een aanpak die duidelijk succesvol is endie zich volgens Gatacre bewijst in het feit dat landgoed, park, tuinen en gebouwen er op een vanzelfsprekende manier bijliggen; een manier die dat ondefinieerbare gevoel geeft dat het zo goed is en zo altijd geweest is.
|
|