Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Piet Bakker
| |
1. De natuurwaarde van buitenplaatsenDe verhouding tussen natuur en cultuur is een oud thema, waarover reeds veel is geschreven.Ga naar eind1. Het essentiële verschil tussen beide begrippen is dat natuur een resultaat is van zelfordening en cultuur een resultaat van bewuste ordening door de mens. Natuur is alles wat zichzelf ordent en handhaaft, al of niet in aansluiting op menselijk handelen, maar niet volgens menselijke doelstellingen.Ga naar eind2. Vaak worden de minder gelukkige termen ‘ecologische aspecten’ en ‘ecologische waarden’ gebruikt, terwijl ‘biologische aspecten’ of ‘natuurwaarde’ worden bedoeld. De term ‘ecologisch beheer’ wordt eveneens vaak op onduidelijke wijze gebruikt. Ecologie (of oecologie) is een biologische wetenschap die de betrekkingen tussen organismen en hun milieu bestudeert. Onder een ecosysteem (of oecosysteem) verstaat men de totaliteit van een levensgemeenschap en haar milieu. Essentieel is daarbij de wisselwerking tussen biotische en abiotische processen. Natuur omvat zowel levende als levenloze natuur. Tot de biotische aspecten behoort de planten- en dierenwereld (flora, vegetatie, fauna); bij abiotische of aardkundige waarden gaat het om geologie, geomorfologie en bodem. Natuurwaarde is de waarde die een gebied, ecosysteem of levensgemeenschap heeft voor het natuurbehoud, dus voor het voortbestaan van (o.a. zeldzame en bedreigde) organismen. Landschap is een schaalniveau hoger dan ecosysteem: een landschap bestaat uit een mozaïek van ecosystemen en kan gedefinieerd worden als een waarneembaar deel van de ruimte aan het aardoppervlak, dat het resultaat is van de wisselwerking tussen natuurlijke factoren en het menselijk handelen. De Nederlandse landschappen kunnen ingedeeld worden naar de mate van menselijke invloed (‘cultuurdruk’). Er bestaat een scala van geleidelijke overgangen tussen landschappen waarin natuur (spontane processen) of cultuur (anthropogene processen) overheersen.Ga naar eind3. Ieder type landschap kent zijn eigen natuur- en cultuurwaarden.
Waaruit bestaat de specifieke natuurwaarde van buitenplaatsen? Met andere woorden welke plant- en diersoorten, levensgemeenschappen en ecosystemen zijn karakteristiek? In hoeverre is de levende natuur gebonden aan cultuurlijke aspecten? Een gedegen overzicht van de natuurwaarden op de Nederlandse buitenplaatsen bestaat niet. De enige globale overzichten zijn gegeven door dr. L.J. Dijkstra.Ga naar eind4. Wel zijn er enige regionale overzichten, doch zelden worden alle plant- en diergroepen behandeld. Dit is wel het geval in Bakker & Boeve (1985) voor | |
[pagina 147]
| |
1 Tuinmuur met boom op buitenplaats Heuven.
wat betreft de Vechtstreek en de westrand van het Gooi.Ga naar eind5. Uitstekende Duitstalige overzichten, die beperkt blijven tot de botanische aspecten, zijn Nath (1990)Ga naar eind6. en Kowarik (1998).Ga naar eind7. Het eeuwenlange samenspel tussen natuur en mens, waarbij het persoonlijke stempel van de eigenaar en/of ontwerper van de buitenplaats van groot belang is, heeft in veel gevallen geleid tot individualiteit en uniciteit. Op veel buitenplaatsen is bij uitstek sprake van verweving van natuur en cultuur. Achtereenvolgens bespreken we de volgende factoren: de ligging in het landschap, de stijl van aanleg, de intensiteit van het beheer in ruimte en tijd en de abiotische en biotische diversiteit. Wat de ligging in het landschap betreft blijkt dat vele buitenplaatsen zijn gesticht op de grens van hoog en laag. Onder een gradiënt verstaan we een geleidelijke overgang in de ruimte van een of meer milieufactoren. Vaak zijn drie typen milieugradiënten op buitenplaatsen aanwezig: bodem-, microklimaat- en cultuurgradiënten. De eerste twee zijn voorbeelden van natuurlijke gradiënten, de cultuurgradiënt is een antropogene gradiënt. Wanneer bepaalde gradiënten gecombineerd voorkomen ontstaat een complexe gradiënt, die aan meer soorten plaats biedt dan de afzonderlijke gradiënten samen. Dit is het geval bij buitenplaatsen die op de grens van hoge zandgronden en een beekdal liggen of op de overgang van een strandwal naar een strandvlakte. We krijgen dan een complexe gradiënt van een droge, voedselarme en zandige bodem naar een natte, voedselrijke klei- of veenbodem. Gesuperponeerd op een natuurlijke (abiotische) gradiënt ligt op buitenplaatsen vaak een antropogene gradiënt, bepaald door de afnemende intensiteit van het beheer van het huis naar de achterkant van de buitenplaats. | |
[pagina 148]
| |
Daarnaast is op buitenplaatsen bij de aanleg of omzetting in landschapsstijl vaak kunstmatig reliëf gecreëerd in de vorm van vijvers en heuveltjes. Na een jarenlang continu beheer leidt dit tot nog meer gradiënten. De stijl van aanleg is van invloed op de mogelijkheden van natuurlijke ontwikkelingen. In een strak onderhouden formele tuin kan de natuur nu eenmaal weinig kansen krijgen (bv. Het Loo). Maar ook in landschapsparken kan het onderhoud dermate intensief zijn (paden, gazons, oude bomen opruimen e.d.) dat de natuur weinig aan haar trekken komt. De natuurwaarde van veel buitenplaatsen is relatief toegenomen door de sterkere achteruitgang in het omringende gebied: verstedelijking en intensivering van de landbouw. Buitenplaatsen zijn in de regel oasen van rust. Vaak worden traditionele beheervormen in ere gehouden en is er continuïteit in het beheer. In landschapsparken werd spontane plantengroei veelal niet als storend ervaren; processen als verval en sterfte mochten aan bomen zichtbaar zijn. Vooral na de Tweede Wereldoorlog was er in toenemende mate sprake van achterstallig onderhoud, waarbij de mate van natuurlijkheid toenam ten koste van het patroon der oorspronkelijke aanleg. Dit wil niet zeggen dat processen als veroudering van het bos, verruiging van graslandjes, verlanding van vijvers e.d. steeds een gunstige uitwerking hadden op de natuurwaarde van een buitenplaats. De natuurwaarde was immers deels een gevolg van de extensieve buitenplaatscultuur. De op veel buitenplaatsen aanwezige cultuurgradiënt kwam hierboven reeds ter sprake: het verschil tussen voor- en achterkant wordt geaccentueerd doordat vanaf het huis gaand de intensiteit van het beheer afneemt. De verschillen in bodem en klimaat zijn binnen Nederland zo groot dat verschillende fysisch-geografische regio's kunnen worden onderscheiden. De belangrijkste zijn in dit verband: zandgebied, rivierengebied, zeekleigebied, laagveengebied, duingebied en lössgebied. Daarnaast zijn er elf historischgeografische landschapstypen.Ga naar eind8. Deze indelingen hebben een duidelijke relatie met elkaar. De abiotische verschillen zijn van groot belang voor de verspreiding van flora en fauna. Verscheidene buitenplaatsen liggen in aardkundig waardevolle gebieden. Markante voorbeelden zijn te vinden in verscheidene beek- en rivierdalen, op de stuwwal van Ootmarsum, aan de randen van de Veluwe en aan de binnenduinrand. Er zijn diverse overzichten van de aardkundig waardevolle gebieden in Nederland beschikbaar.Ga naar eind9. Vaak zijn er binnen een buitenplaats duidelijke verschillen in de bodem, die tot een grotere ruimtelijke variatie leiden. In landschapsparken is vaak kunstmatig reliëf aanwezig in de vorm van vijvers en heuveltjes. Ten aanzien van de waterhuishouding is de aanwezigheid van beken, sprengen, bronnen en kwelmilieus van belang. | |
Flora en vegetatieEen buitenplaats bestaat gewoonlijk voor een groot deel uit bos. Zowel min of meer natuurlijk bos met ter plaatse thuishorende inheemse boom- en struiksoorten als parkbos met een zeker aandeel exotische boom- en struiksoorten komt voor. De verhouding van het aandeel in- en uitheemse houtige gewassen verschilt per buitenplaats. Daarnaast komen meestal graslanden en open water voor. Aldus ontstaat een kleinschalige afwisseling van bos en open plekken: het parkbos. De bosranden met mantel- en zoomvegetaties zijn van groot belang, niet alleen voor de plantengroei maar ook voor de fauna. Open water kan voorkomen in de vorm van vijvers, grachten, sloten en poelen. Graslanden kunnen droog of vochtig zijn, schraal of voedselrijk, beheerd als gazon of als hooiland. De volgende bosgemeenschappen komen regelmatig op buitenplaatsen voor.Ga naar eind10. Het Bochtige smele-Beukenbos en het Beuken-Eikenbos vinden we in buitenplaatsen op droge zandgronden. Op hellingen aan de binnenduinrand en in het rivierengebied groeit het Abelen-Iepenbos; beperkt tot buitenplaatsen aan de binnenduinrand is de stinzenvorm (subassociatie scilletoseum) van deze associatie. Het Essen-Iepenbos komt voor op rivier- en zeekleigronden. De stinzenvorm (subassociatie galanthetosum) is beperkt tot de kleibossen in het rivierengebied en Friesland. Tenslotte komt het Eiken-Haagbeukenbos voor in Twente, de Achterhoek en vanaf de zuidoostelijke Veluwezoom tot in Zuid-Limburg). Het Gierstgras-Beukenbos (Milio-Fagetum), dat op buitenplaatsen op leemgrond voorkomt, wordt thans tot het Eiken-Haagbeukenbos gerekend. Plaatselijk komen in dit bostype, waarin vroeger veel loof werd geharkt, stinzenmilieus voor.Ga naar eind11. In jonge of gestoorde bossen op klei kan Fluitekruid domineren. Tenslotte komen op enkele buitenplaatsen beekbegeleidend Vogelkers-Essenbos en het zeldzame bronbos voor. Bij de plantensoorten kunnen we een onderscheid maken tussen oorspronkelijk wilde en ingeburgerde soorten. Het zeldzame Mosbloempje is een oorspronkelijk inheemse soort, die thans voornamelijk nog op paden in buitenplaatsen voorkomt, o.a. op Twickel te Delden, Broekhuizen te Leersum en Jagtlust te 's-Graveland. Het Mosbloempje staat op de Rode Lijst van bedreigde soorten.Ga naar eind12. | |
[pagina 149]
| |
2 Jagtlust, 's-Graveland.
De stinzenplanten vormen een groep in het voorjaar bloeiende gewassen, die met behulp van bollen, knollen of wortelstokken overwinteren (zg. geofyten). Het zijn tevens neofyten die in het kader van de landschapsstijl buiten hun oorspronkelijke areaal in antropogene milieus (vooral buitenplaatsen) als sierplant zijn aangeplant, vervolgens zijn verwilderd en inmiddels volkomen zijn ingeburgerd.Ga naar eind13. Thans vormt de uitbundige bloemenpracht van de stinzenplanten een van de meest spectaculaire aspecten van onze buitenplaatsen. Tot de stinzenplanten horen een aantal Rode Lijst-soorten, o.a. Wrangwortel, Gele anemoon (buiten Zuid-Limburg) en Grote bosaardbei.
3 Bostulp.
Een andere groep geïmporteerde soorten betreft een aantal ‘bosgrassen’ of graszaad-neofyten.Ga naar eind14. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden op buitenplaatsen graszaadmengsels uitgezaaid om de ondergroei van parkbossen op schrale zandgrond te ‘verbeteren’. Dit graszaad was waarschijnlijk afkomstig uit Duitsland. Tussen het graszaad zat zaad van op grassen lijkende soorten als Witte veldbies en Grote veldbies. Deze komen nog steeds op een aantal buitenplaatsen in ons land voor. De beide Veldbiessoorten staan op de Rode Lijst. Het zeldzame Bergbeemdgras is eveneens met graszaad meegekomen. Op enkele buitenplaatsen groeien bijzondere bra- | |
[pagina 150]
| |
4 Grote bonte specht.
5 Bosuil.
mensoorten die in de wijde omgeving niet voorkomen. Zo komt een uit Noord-Brabant bekende bramensoort talrijk voor op de Slangenburg bij Doetinchem. Mogelijk is deze soort hier met plantmateriaal aangevoerd.Ga naar eind15. Specifieke muurplanten vinden we op oude muren (o.a. van gebouwen, kassen, platte bakken, tuinmuren, waterputten, duikers en bruggen). Hieronder bevinden zich verscheidene zeldzame soorten, zoals Tongvaren en Gele helmbloem. Alle specifieke muurplanten, behalve Muurvaren en Muurleeuwenbekje, zijn wettelijk beschermd.Ga naar eind16. Op enkele buitenplaatsen groeien enige zeldzame mossoorten in hakhout. Dit zijn deels Rode Lijstsoorten. Deze soorten zijn gebonden aan de mineraalrijke schors van es en iep en zijn bovendien afhankelijk van een regelmatig kapregime. Bijzondere soorten paddestoelen vinden we vooral op klei, aan de binnenduinrand en in Zuid-Limburg. Bekend is in dit verband de notenlaan van Wulperhorst bij Zeist. Bovendien komen op dood en rottend hout vele soorten paddestoelen en mossen voor. Een ander aspect betreft de dendrologische waarden. Vele bijzondere boom- en struiksoorten zijn karakteristiek voor bepaalde stijlperioden of tuinarchitecten.Ga naar eind17. De PHB heeft een eerste onderzoek naar dendrologische waarden van buitenplaatsen laten verrichten.Ga naar eind18. Aan oude cultivars van vaste planten is in ons land nog nauwelijks aandacht geschonken.Ga naar eind19. We zouden een voorbeeld moeten nemen aan Enge-
6 Rosse vleermuis.
| |
[pagina 151]
| |
land, waar reeds 600 Nationale plantencollecties goed beheerd worden, zowel door de overheid, The National Trust als door particulieren. In Engeland is zelfs een lijst gepubliceerd van zeldzame en bedreigde tuinplanten, die ‘The Pink Sheet’ wordt genoemd.Ga naar eind20. Buitenplaatsen zijn bij uitstek plaatsen waar dergelijke collecties in stand gehouden kunnen worden. Gunstige uitzonderingen vormen de buitenplaats Oosterhouw te Leens en het Arboretum Trompenburg te Rotterdam. | |
FaunaBuitenplaatsen herbergen vaak een zeer rijke vogelbevolking, zowel qua aantal soorten als qua aantallen individuën. In het hoge geboomte van verscheidene buitenplaatsen broeden kolonievogels als blauwe reiger en roek, terwijl deze hun voedsel in het omringende cultuurland zoeken. Van de blauwe reigerkolonies in ons land is bijna de helft op buitenplaatsen gevestigd. In oude landschapsparken is een vaste combinatie van broedvogels aanwezig, waarin holenbroeders een belangrijke plaats innemen. Deze vogelgemeenschap van oud parkbos wordt het ‘Boomkleverrijk Bosvogelgezelschap’ genoemd.Ga naar eind21. Vaak zijn de meeste holen in lanen te vinden, omdat daar veelal de oudste bomen staan. Tot de holenbroeders behoren: Holenduif, Kauw, mezen en spechten. Soorten als Boomklever, Boomkruiper, Bosuil, Grauwe vliegenvanger, Tjiftjaf en Zwartkop bereiken hoge dichtheden op buitenplaatsen. Bovendien kunnen schaarse soorten als roofvogels, IJsvogel, Kleine bonte specht, Wielewaal, Goudvink en Appelvink aanwezig zijn. Typische bewoners van de vijvers zijn Waterhoen, Dodaars en IJsvogel. Een aantal vleermuis-soorten is karakteristiek voor buitenplaatsen.Ga naar eind22. Alle soorten vleermuizen zijn wettelijk beschermd via de Natuurbeschermingswet en door de EG-Habitatrichtlijn. De meest karakteristieke soort voor buitenplaatsen en landgoederen is de Rosse vleermuis. Zij verblijven zowel zomer als winter met velen bij elkaar in holle bomen die ouder zijn dan 60 jaar. Ook Grootoorvleermuis, Baardvleermuis, Watervleermuis, Franjestaart en Ruige dwergvleermuis komen regelmatig op buitenplaatsen voor. Vleermuizen zitten niet altijd in dezelfde bomen: een groep vleermuizen bewoont meestal verschillende bomen tegelijkertijd en ze verhuizen regelmatig. De dieren gebruiken in de loop der jaren een heel systeem van vleermuisbomen als kraamkolonie, als tijdelijke verblijfplaats voor 's nachts of overdag, als paarverblijf of om te overwinteren. Om in verband met het uitvoeren van beheermaatregelen zeker te weten welke bomen door vleermuizen worden gebruikt is minstens drie keer per jaar een inventarisatie nodig. Hiervoor dienen deskundigen ingeschakeld te worden. Behalve in oude bomen kunnen er in gebouwen (o.a. ijskelders, kasteelkelders, zolders) vleermuizen verblijven. Diverse andere soorten kleine zoogdieren komen op buitenplaatsen voor, evenals amfibieën, reptielen en insecten. De wijngaardslak, onze grootste slakkensoort, bereikt in Zuid-Limburg de grens van zijn oorspronkelijk areaal. Op verscheidene buitenplaatsen (vooral aan de binnenduinrand) is deze soort om culinaire redenen uitgezet, waar ze zich in veel gevallen lang weet te handhaven. Hij kan hier als een ‘stinzendier’ worden beschouwd. De rivierkreeft is in onze beken uitgestorven; een laatste refugium vormt een spreng op de buitenplaats Rosendael. | |
2. Visies op het beheerSterk geschematiseerd zijn drie doelstellingen mogelijk voor het toekomstige beheer: | |
1. natuurvisie (of ‘ecologische’ visie): de natuurbelangen domineren.Er is veel dood hout (soms bespoedigd door het bewust omtrekken of omzagen van bomen), het padenonderhoud wordt verwaarloosd, er treedt verruiging op in graslanden, exotische bomen en lanen worden niet verjongd. Voorbeelden zijn delen van de Ennemaborg bij Midwolda en Groenendaal - Meerenberg te Heemstede. | |
2. cultuurhistorische visie: de cultuurhistorische waarden prevaleren.Hoog netheidsniveau, weinig mogelijkheden voor natuurlijke ontwikkelingen. Is mede afhankelijk van de stijl: met name in formele tuinen domineren strakke lijnen en zijn er weinig mogelijkheden voor spontane ontwikkelingen. | |
3. integrale visie: verweving van natuur- en cultuurhistorische belangen. Natuur en cultuur worden als gelijkwaardig beschouwd en geïntegreerd verwerkt.Bij deze visie tracht men een redelijk netheidsniveau te combineren met mogelijkheden voor natuurlijke ontwikkelingen, eventueel in een gradiënt van het huis naar de achterkant van de buitenplaats (zonering). | |
3. Het overheidsbeleidIn het overheidsbeleid is samenhang tussen cultuur en natuur noodzakelijk, omdat uitsluitend bij een | |
[pagina 152]
| |
integrale aanpak de samenhang tussen cultuur- en natuurwaarden in stand gehouden kan worden. Ondanks het feit dat dit door velen wordt erkend en met de mond wordt beleden laat het in de praktijk nogal eens te wensen over. Dit is verergerd door het feit dat het monumentenbeleid enerzijds en natuuren landschapsbeleid anderzijds sinds 1982 over twee departementen zijn verdeeld. Dit heeft geleid tot regelingen die uitsluitend betrekking hebben op de gebouwen of alleen op natuur. Het beleid voor de bescherming van historische buitenplaatsen gaat gelukkig wel uit van de eenheid van huis, tuin en park. Hoopvol is het in 1997 gestarte interdepartementale project Belvedere, dat een integraal rijksbeleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke ordening wil ontwikkelen, doch dat wellicht te weinig is toegesneden op de specifieke buitenplaatsenproblematiek. In de praktijk bestaat in veel gevallen een spanningsveld tussen cultuur en natuur op historische buitenplaatsen, Als oorzaak worden veelal financiële motieven genoemd; deze worden echter wel eens te makkelijk als argument gebruikt. Daarnaast blijken echter ook vaak gebrek aan kennis (onkunde), de huidige functie van de buitenplaats (gemeentelijk recreatiepark, natuurreservaat, kantoor, bejaardentehuis, bedrijven), of opportunisme (gemakzucht; bewuste eenzijdigheid) een rol te spelen. Een enge (statutaire) doelstelling speelt zelden een rol, ook niet bij de hieronder genoemde natuurorganisaties.
Nagegaan is hoeveel van de om hun cultuurwaarde beschermenswaardige buitenplaatsen beheerd worden door natuurorganisaties. Daar hiervan geen volledig overzicht bestaat, is uitgegaan van de adviezen die van 1988 tot 1995 aan de Minister van WVC zijn uitgebracht door de Raad voor het Cultuurbeheer (Subcommissie Buitenplaatsen van de Rijkscommissie voor de Monumenten). Het gaat hierbij om buitenplaatsen van nationale betekenis, die worden voorgesteld als rijksmonument. De voorstellen zijn beperkt tot buitenplaatsen waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850. Dit betekent dat verscheidene buitenplaatsen die tot de Jonge Tuinkunst (1850-1940) worden gerekend, waar belangrijke landschapsarchitecten als H. Copijn, Petzold, Poortman, Springer en Wattez aan hebben gewerkt, buiten deze voorstellen vallen. Via het MIP is dit later aangevuld. Van de als rijksmonument voorgestelde buitenplaatsen van voor 1850 zijn er 10 geheel of gedeeltelijk in beheer bij Staatsbosbeheer, 26 bij Natuurmonumenten en 46 bij de twaalf Provinciale Landschappen gezamenlijk. Het hoge aantal van de Provinciale Landschappen wordt bepaald doordat de Stichting Het Gelders Landschap er 24 van de 46 in beheer heeft (veelal in goede samenwerking met de Stichting Geldersche Kasteelen) en het Utrechts Landschap 6. De Provinciale Landschappen in Friesland, Drenthe en Flevoland hebben geen als rijksmonument voorgestelde buitenplaatsen van voor 1850 in beheer. | |
4. De praktijk van het beheer bij drie typen eigenarenTen aanzien van de doelstellingen maken we een verdeling over drie groepen eigenaren. | |
a) Particuliere eigenarenVele particuliere eigenaren getroosten zich veel moeite om hun buitenplaats goed te beheren. Vaak gaat dit gepaard met grote persoonlijke opofferingen. De betrokkenheid, vaak vergroot door een eeuwenlange familieband, is meestal zeer groot. Er zijn echter ook verscheidene nieuwe eigenaren die hun buitenplaats op voorbeeldige wijze beheren. Langs de Utrechtse Vecht lijkt momenteel de Gouden Eeuw te herleven; voorts kunnen Huis Bingerden, Broekhuizen te Leersum en Dordwijk te Dordrecht als goede voorbeelden worden genoemd. Een zorgelijke ontwikkeling is dat steeds meer personen uit het zwart geldcircuit buitenplaatsen aankopen om exclusief en veilig te kunnen wonen. Dit leidt bij topmensen uit de wereld van drugs en seks soms tot kitsch en een veelheid van veiligheidsvoorzieningen die niet in het historisch kader passen. De meeste eigenaren van particuliere buitenplaatsen (ca. 300) zijn aangesloten bij de Stichting PHB (Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen). Helaas beschikt de Stichting PHB sinds enkele jaren niet meer over een eigen bioloog. Door uitbesteding wordt getracht om een ecologische inbreng te leveren bij de opstelling van de beheerplannen. | |
b) Gemeenten, kantoren, bedrijven, hotels, particuliere zorginstellingen, enz.Het beleid loopt sterk uiteen. Soms speelt representativiteit een rol en is er een hoog onderhoudsniveau; in andere gevallen is het onderhoud door bezuinigingen of hoge recreatiedruk beneden het vereiste minimum. Ecologisch beheer wordt soms uitgeoefend als dekmantel voor bezuinigingen of uit opportunisme (eenzijdige keuzen). Bij deze categorie eigenaren vindt nogal eens sterke groei van activiteiten plaats of wijzigingen in de bestemming, die soms leiden tot aanbouwen of moderne gebouwen die niet in het park passen, ver gaande aanpassingen in het interieur, slecht ingepaste parkeerterreinen, e.d. | |
[pagina 153]
| |
Voorbeelden van verantwoord beheer door gemeenten zijn o.a. de buitenplaatsen Sonsbeek en Gulden Bodem te Arnhem, Boom en Bosch te Breukelen, Beeckestein en Velserbeek te Velsen, De Paauw te Wassenaar. Daarentegen is de mogelijk door Zocher ontworpen buitenplaats Eikenrode reeds sinds 1975 ernstig verwaarloosd door een projectontwikkelaar respectievelijk de gemeente Loosdrecht. Vaalsbroek te Vaals, waarin een hotel-restaurant is gevestigd, is vercommercialiseerd: te grote parkeerplaats, moderne beplanting en paden. De gemeente Heemstede heeft voor de buitenplaatsen Groenendaal en Meerenberg een ecologisch beheerplan laten opstellen.Ga naar eind23. Doel is het ontwikkelen van een zelfregulerend ecosysteem met behoud en herstel van de cultuurhistorische elementen ‘die in de huidige tijd waardering genieten en die voor het huidige recratieve gebruik van waarde zijn.’ Het parkbos zou begraasd gaan worden door paarden en koeien gezamenlijk. Nadat de begrazing met IJslandse pony's reeds spoedig mislukte, kan men nu op de Marotheuvels en bij de Zochervijver Schotse Hooglanders tegenkomen. Als nabootsing van natuurlijke windworp zijn honderden bomen omgetrokken; verspreid door het park zijn 3 km hout- en takkenbarrières aangelegd. Naast regelmatige lanen is er een laantype met gevarieerde boomafstand geïntroduceerd dat door omtrekken en omzagen van laanbomen wordt gecreëerd. Dit alles vindt in dit als rijksmonument voorgestelde, uit de 18de eeuw daterende park plaats onder het motto ‘van parkbos naar natuurbos’. De verwachtingen zijn wel erg hoog gespannen: op ca. 60 ha is het niet mogelijk een soort ‘oerbos’ te ontwikkelen, de recreatiedruk blijft zeer hoog en het is de vraag of de beoogde kostenbesparing wordt gehaald. Voor een zelfregulerend boslandschap is een oppervlakte van minimaal enkele duizenden hectaren nodig. Tot dusverre heeft het inzetten van grote grazers de natuurwaarde van bossen op zandgronden nog niet aantoonbaar verhoogd.Ga naar eind24. Bij een bepaalde begrazingsdruk wordt de verjonging van loofbomen belemmerd. In parkbossen ontstaan weliswaar open plekken, doch de situering en omvang daarvan wijkt af van wat de ontwerper oorspronkelijk heeft bedoeld. | |
c) Natuurbeschermingsorganisatiesc1) StaatsbosbeheerEr is geen duidelijk landelijk beleid als gevolg van de zelfstandigheid van de regio's. De centraal aanwezige deskundigheid heeft geen inbreng meer in beheerplannen. Voor de reorganisaties zijn op enkele buitenplaatsen door landschapsarchitecten opgestelde herstelplannen uitgevoerd (Slangenburg bij Doetinchem, Groeneveld bij Baarn). Het ministerie van LNV heeft in de loop der jaren slechts mondjesmaat aankoop van gebouwen bekostigd. Op andere buitenplaatsen zijn cultuurhistorisch waardevolle gebouwen verkocht of in erfpacht uitgegeven, wat problemen kan opleveren ten aanzien van de gewenste eenheid binnen de buitenplaats. Zo is het centrale deel van Broekhuizen te Leersum aan een particulier verkocht, die een herstelplan uitvoert; in het resterende deel van de buitenplaats, dat bij Staatsbosbeheer in beheer is gebleven, ligt het accent op de natuurwaarde. De gehele buitenplaats Dordwijk te Dordrecht, waar een districtskantoor van Staatsbosbeheer was gevestigd, is verkocht aan een particulier, die restauratie van gebouwen, tuin en park ter hand heeft genomen. Hiermee gaat dit prachtige Zocher-park na jarenlange verwaarlozing een nieuwe en hoopvolle toekomst tegemoet. | |
c2) NatuurmonumentenNatuurmonumenten beheert ca. 50 buitenplaatsen, waarvan er 26 zijn voorgesteld als rijksmonument. De cultuurhistorie neemt een duidelijke plaats in het beleid in.Ga naar eind25. Er is eigen deskundigheid in huis.Ga naar eind26. De laatste jaren heeft het beheer van buitenplaatsen een opleving doorgemaakt, wat zich uit in de vele herstel- en herinrichtingsplannen die de laatste jaren zijn opgesteld en uitgevoerd. In bepaalde gevallen zijn nieuwe kwaliteiten ontwikkeld; toevoeging van hedendaagse elementen wordt niet geschuwd (bv. op Boekesteyn te 's-Graveland). Ook buitenplaatsen die van na 1850 dateren krijgen de nodige aandacht. Er wordt extra aandacht geschonken aan een historisch verantwoorde beplanting en aan het gebruik van oude veerassen, bv. het Lakenvelder Rund. De planvorming wordt uitbesteed; daarbij vindt stringente begeleiding plaats. Een bijzonder geval is de Landschapsstructuurvisie 's-Graveland.Ga naar eind27. Hierin worden niet alleen aanbevelingen gedaan voor bezittingen van Natuurmonumenten maar ook van aangrenzende eigenaren. Het plangebied omvat namelijk het gehele beschermde dorpsgezicht 's-Graveland (ca. 500 ha). Vervolgens zijn de plannen voor de eigen terreinen van Natuurmonumenten in detail uitgewerkt.Ga naar eind28. Hierdoor heeft voor dit gebied planvorming op drie verschillende schaalniveaus plaats gevonden. Extra aandacht is geschonken aan het individuele karakter van de buitenplaatsen, waardoor uniformiteit in het beheer wordt vermeden. | |
c3) Provinciale LandschappenDe statuten van alle Provinciale Landschappen noemen in een of andere vorm de cultuurhistorische waarden. In de statuten van het Gelders, Noordhol- | |
[pagina 154]
| |
7 Oude boom met paddestoelen (Porceleinzwam op rottende beukenstam).
lands, Zuidhollands en Flevo-Landschap worden de zich op de terreinen bevindende monumenten van geschiedenis en kunst, in het bijzonder die bedoeld in (artikel 1 van) de Monumentenwet, expliciet genoemd. De meeste andere Landschappen hebben een wat oudere formulering in hun statuten die gebaseerd is op natuur- en landschapsschoon. Een van de doelstellingen is dan behoud van ‘voortbrengselen van menselijke werkzaamheid, welke door hun vorm, ligging of ouderdom de waarde van het landschapsbeeld verhogen’. Het vaagst zijn de statuten van de Stichting Het Limburgs Landschap; hierin wordt uitsluitend gesproken over ‘behoud en beheer van in natuurwetenschappelijk en landschappelijk opzicht belangrijke terreinen en andere objecten in de provincie Limburg’. Het hangt er dan van af in hoeverre bij de landschappelijk waardevolle gebieden de cultuurhistorie een rol speelt. Het beheer van buitenplaatsen door de Provinciale Landschappen loopt in de praktijk zeer uiteen. Soms is sprake van onvoldoende deskundigheid of opportunisme. Voorbeelden van een eenzijdige aanpak vinden we in Groningen, Zuid-Holland en Limburg. Voorbeeldig is de wijze van samenwerking tussen de Stichting Het Gelders Landschap en de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen, die een respectabel aantal buitenplaatsen in beheer hebben. Deze twee organisaties maken tezamen op provinciaal niveau de National Trust-gedachte waar. Op de Ennemaborg bij Midwolda laat het Groninger Landschap een groot deel van de 18de eeuwse aanleg sinds 1981 begrazen door paarden (Koniks). Hierdoor dreigen lanen en met name de ruim 2 km lange hoofdas verbrokkeld te raken. Het Zuidhollands Landschap voert op Huys te Warmont een beheer waarin de natuurbenadering overheerst. De Subcommissie Buitenplaatsen van de Raad voor het Cultuurbeheer heeft indertijd verzocht om in het beheerplan de cultuurhistorisch waardevolle aspecten te accentueren. Slechts in een klein deel van het bos is het beheerdoel parkbos; in het grootste deel van het bos prevaleert de natuur. Helaas is er weinig van een door twee studenten landschapsarchitectuur uitgevoerde studie in het beheerplan verwerkt.Ga naar eind29. Voor de verjonging van de lanen is een planning opgesteld. Vanwege de aanwezigheid van vleermuizen is de vervanging van laanbomen echter uitgesteld. Bij kasteel Arcen, eigendom van Het Limburgs Landschap, is een soort pretpark aangelegd. Er zijn | |
[pagina 155]
| |
weinig historische elementen overgebleven; het landgoed is uitgeleverd aan de commercie. Over de belangrijke tuinen bij kasteel Neercanne heeft de UNESCO in 1995 een internationale conferentie belegd.Ga naar eind30. Tijdens deze conferentie bleek dat de provincie Limburg en het Limburgs Landschap in het Jekerdal natuurontwikkeling wilden realiseren binnen de historische tuinaanleg. Van het vierde terras van de baroktuin zijn namelijk nog resten aanwezig die in het Jekerdal liggen. De erfpachter gaat intussen zijn eigen gang en heeft inmiddels op drie terrassen het door Wil Snelder opgestelde plan voor een formele tuin uitgevoerd. | |
5. BesluitTot besluit kan gesteld worden dat het bij een integrale benadering in veel gevallen mogelijk is om de ‘kool’ en de ‘geit’ te sparen. De ervaring leert dat er met name bij landschapsparken in dit opzicht vaak goede mogelijkheden zijn; bij formele tuinen zijn de kansen voor natuur veel geringer. Bij landschapsparken met een redelijk grote oppervlakte en bij tuinen die zowel een formeel als een landschappelijk deel omvatten zijn de mogelijkheden voor integratie van natuur en cultuur het grootst, zeker als een ruimtelijke zonering wordt toegepast. Bij een meer ecologisch gerichte benadering zouden in ieder geval geen cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren onherstelbaar vernietigd mogen worden, maar die moet men dan eerst wel inventariseren en waarderen! Dit betekent dat bosbeweiding op historische buitenplaatsen met een beperkte oppervlakte uitgesloten moet worden. De natuurvisie wordt nogal eens uit financiële overwegingen gekozen. Een meer cultuurhistorische benadering hoeft echter niet altijd duur te zijn. Bij het opstellen van een beheerplan kan alleen een multidisciplinaire benadering een goed resultaat opleveren. Zo nodig dienen specialisten ingeschakeld te worden voor inventarisatie en waardering van de natuurwaarden of voor andere aspecten. Vervolgens kunnen verantwoorde keuzen voor het toekomstige beheer worden gemaakt. Archiefstudie, literatuur- en veldonderzoek zijn altijd nodig. Het is beslist noodzakelijk om bij herstel, ingrijpende veranderingen of gewenste inpassingen op een belangrijke buitenplaats een deskundig tuin- en landschapsarchitect in te schakelen, die gespecialiseerd is in historische tuinen en parken. De ervaring leert dat slechts enkele bureau's over voldoende historisch besef en inzicht ten aanzien van historische buitenplaatsen beschikken. Duidelijke formulering van uitgangspunten en stringente begeleiding bij het ontwerpproces is onontbeerlijk. Waar mogelijk kan getracht worden de natuurwaarde te verhogen door herstelbeheer en/of natuurontwikkeling. Dood hout mag, maar niet in de directe omgeving van het huis en langs de paden (in verband met wettelijke aansprakelijkheid van de eigenaar voor schade). In het parkbos kan een zekere mate van spontane ontwikkeling optreden, met name aan de achterkant van de buitenplaats. In gazons en hooilandjes wordt de natuurwaarde verhoogd door een uitgekiend maaischema en spaarzaam of niet bemesten. In vijvers en poelen krijgen amfibieën meer kansen; ringslangen kunnen in grote dichtheden voorkomen. Aan oude bomen wordt extra aandacht besteed in verband met vleermuizen, holenbroeders, mossen en paddestoelen. Het ophangen van nestkastjes kan achterwege of beperkt blijven daar in de meeste parkbossen voldoende natuurlijke nestgelegenheid aanwezig is in de vorm van oude en holle bomen. Wel kan voor specifieke soorten nestgelegenheid geboden worden, bv. voor kerkuilen en zwaluwen.
Wat houdt een integraal beheer van buitenplaatsen precies in? Als voorbeeld van een goede aanpak kan het Beheerplan Hoekelum van de Stichting Het Gelders Landschap dienen. Deze beheervisie heeft betrekking op de periode 1992-2002. Het 112 ha grote landgoed Hoekelum, dat halverwege Ede en Bennekom ligt, is in 1988 door de Stichting aangekocht. Reeds in 1990 is opdracht gegeven aan Erik Blok om een studie te verrichten naar de cultuurhistorische waarde en de ruimtelijke structuur.Ga naar eind31. Op basis daarvan is begonnen met de uitvoering van een herstelplan. Het landgoed Hoekelum ligt op de overgang van de stuwwal Ede-Wageningen naar de Gelderse Vallei. Het huis, dat uit 1735 dateert, is in het begin van deze eeuw ingrijpend verbouwd door de architect Hanrath. Doelstelling voor Hoekelum is duurzame instandhouding c.q. herstel van het landgoedkarakter. Hierbij zal met name volgens de Landschapsstijl worden gewerkt en zullen enkele elementen uit de Frans Classicistische periode worden versterkt. Binnen deze doelstelling zal aandacht worden besteed aan instandhouding en verdere ontwikkeling van aanwezige natuurwaarden, een bescheiden houtproductie voorzover dit samengaat met behoud of vergroting van natuurwaarden en recreatief medegebruik. De uit de 18de eeuw daterende Laarder Allee of Oude Wageningseweg vormt een duidelijke grens binnen het landgoed, die de historische basis vormt voor een ruimtelijke zonering. Ten westen van deze oude beukenlaan ligt het accent op cultuurhistorie, ten oosten daarvan op natuur resp. is er een nevenschikking van functies. In het oostelijk deel komen verscheidene lanen voor, zowel een uit de 18de eeuw | |
[pagina 156]
| |
8 IJsvogel.
daterende zichtas als slingerpaden uit de 19de eeuw. De nagestreefde hoeveelheid dood hout is per terreintype gespecificeerd: 5% voor het parkbos (buiten de paden en de directe omgeving van het huis), 10% voor het gedeelte waar houtproductie en vergroting van natuurwaarden samengaan en 20 tot 30% voor het deel met accent op natuurbos. In enkele percelen met o.a. Wintereik zal het hakhoutbeheer weer worden ingevoerd. De verdere ontwikkeling van de natuurwaarden krijgt veel aandacht. In het parkbos en de oude lanen is een rijke broedvogelbevolking aanwezig (totaal 60 soorten) met o.a. appelvink (in een zeer hoge dichtheid), kleine bonte specht, groene en zwarte specht, bosuil, fluiter en grauwe vliegenvanger. In de gedeelten met gemengd bos broeden o.a. sperwer, wespendief en havik. Het aantal soorten zoogdieren is hoog. Inmiddels zijn diverse gebouwen hersteld en zichtassen open gemaakt. De gerestaureerde ijskelder is zowel cultuurhistorisch monumentje als winterverblijf voor vleermuizen. De spreng en de vijver zijn schoongemaakt, van een leemlaag voorzien en weer watervoerend gemaakt. Het jaar daarna werden bij de vijver ijsvogel en grote gele kwikstaart waargenomen. Dank zij een goede voorbereiding en planning zijn op Hoekelum in tien jaar opmerkelijke resultaten bereikt. Er is met recht sprake van een integrale visie.
Tenslotte constateren we dat de kennis over buitenplaatsen nog veel hiaten vertoont en te zeer verspreid is. Aan een aspect als historisch verantwoord plantengebruik is in ons land nog nauwelijks aandacht besteed. Nader onderzocht dient te worden of er behoefte is aan een nationaal kenniscentrum voor buitenplaatsen. Er is dringend behoefte aan een handboek dat alle facetten van het beheer van buitenplaatsen in zijn samenhang behandelt. Tevens dient in de opleiding van landschapsarchitecten meer aandacht besteed te worden aan historische buitenplaatsen, eventueel ook in de vorm van bijscholing. Om tot verbetering van het beheer van buitenplaatsen te komen is nog meer interdepartementale samenwerking nodig (mogelijk in het kader van het Belvedere-project, doch wellicht is de buitenplaatsenproblematiek te specifiek daarvoor). Daarnaast is meer samenwerking gewenst tussen de beherende organisaties (o.a. met de Provinciale Landschappen die zo'n groot aantal buitenplaatsen in beheer hebben). Bij een integrale benadering kunnen zowel natuur als cultuur optimaal tot hun recht komen. Het is de kunst om een evenwicht te vinden tussen instandhouding van de cultuurhistorische waarde en ontwikkeling van de natuurwaarde. Bij een waardevolle buitenplaats dient behoud van het buitenplaatskarakter de hoofddoelstelling te zijn; de ontwikkeling van de natuurwaarde is daarbinnen aan randvoorwaarden gebonden. |
|