Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Marieke Kuipers
| |
Van Torensteedje tot ZocherparkDordwijk werd aangelegd in de polder Oud-Dubbeldam nabij het voormalige riviertje de Dubbel, die de kern van Dubbeldam met de Spuihaven van Dordrecht verbond. Na diverse verervingen werd de buitenplaats, destijds ook wel bekend als het Torensteedje, in 1692 verkocht aan de bierbrouwer Pieter Onderwater. Toen omvatte het landgoed een dubbel herenhuis met achtzijdige toren, een boerenwoning, tuinmanswoning, schuur, tuin en boomgaard op een rechthoekig omgracht terrein, alsmede bouw- en weilanden. In de loop van de achttiende eeuw begon de familie Onderwater met de eerste toevoegingen, zoals een grote glazen tuinkoepel en de aanplant van eikenbos, paardenkastanjes, beuken en acacia's.
In 1851 kwam het geheel in handen van de welgestelde jurist jonkheer Pieter van de Wall, officier van justitie te Dordrecht, die het initiatief nam tot de grote uitbreiding en metamorfose van Dordwijk. Het herenhuis werd verbouwd tot ‘kasteelboerderij’ met koetshuis, hooizolder en mattenschuur. De vermaarde Haarlemse (tuin)architect J.D. Zocher leverde het ontwerp voor een nieuwe parkaanleg in landschapsstijl, met slingerende waterpartijen als nieuwe omgrenzing. Hierin werd het rechthoekige zeventiende-eeuwse kerngebied rondom de ‘kasteelboerderij’ geïntegreerd, met demping van de omgrachting. Veel van Zochers romantische parkaanleg heeft Van de Wall echter niet meer kunnen genieten, omdat hij al in 1853 overleed. Een jaar later stelde de douarière, Maria Jacoba van de Wall-Repelaer, de bekwame, doch weinig bekende hovenier Christoffel Eggink (1820-81) aan als rentmeester/tuinman, die voordien werkzaam was op de Voorburgse buitenplaats Vredenburgh en in Wassenaar. | |
Parkuitbreidingen van Christoffel EgginkEggink heeft een belangrijk stempel op Dordwijk gedrukt. In aansluiting op het werk van Zocher vergrootte hij het park in landschapsstijl, met handhaving van de waterpartijen. Zijn eerste bijdragen zijn de villa Dordwijk (in oorsprong een L-vormig gebouw), gesitueerd op een lichte verhoging en gecomponeerd met vijf zicht-assen, en het hertenkamp. Beide dateren uit 1856 en vormen nog steeds het visuele middelpunt van de zuidelijke parkaanleg. Ook ontwierp Eggink priëlen, rustbanken, bruggen en andere tuin-objecten voor het park, waaronder een (inmiddels verdwenen) achtzijdig chinees eendenhok op een vlot.
In 1860 werd Dordwijk zuidwaarts uitgelegd tot aan de Achterweg, eveneens met een landschappelijke parkaanleg van Eggink. In het reeds bestaande park van Zocher plaatste hij in 1861 een nieuwe oranjerie en een tuinmanswoning en verving hij heul en hek uit de tijd van de familie Onderwater door een stenen boogbrug met ijzeren hek. De oude oranjerie werd naar de naburige buitenplaats Weizigt overgebracht. Het nieuwe gebouw diende mede als onderkomen | |
[pagina 113]
| |
1 Parkontwerp van J.D. Zocher voor de buitenplaats Dordwijk, uitgevoerd in opdracht van jhr. mr. Pieter van de Wall in 1852 in Engelse landschappstijl; rechtsonder het rechthoekig erf van de zeventiendeeeuwse kern. Tekening in particuliere collectie.
voor de historische verzameling oranjebomen van de Haagse buitenplaats Sorghvliet, gesticht door de raadspensionaris-dichter Jacob Cats. De eclectische oranjerie is in het hart van het vergrote park gesitueerd in de flauwe bocht van de slingerende, centrale waterpartij. De nieuwe tuinmanswoning werd evenwijdig aan het herenhuis opgetrokken. Tezelfdertijd werden de nutstuinen uitgebreid met boomgaard, kassen (voor groente, ananas, druiven), schutting, tuinmuur en opslagloodsen. Tegen de schuttingen werden vruchtbomen geleid, zoals moerbei-, perzik-, abrikoze- en perebomen. Al in 1863 noopten bezuinigingen echter tot afbraak van de glazen tuinkoepel en de ananaskas. | |
Nieuwe transformatiesIn 1880 vestigde jhr P.J.J. Repelaer zich op Dordwijk en werd de villa getransformeerd tot het huidige driebeukige gebouw in Chalet-stijl. Daarbij werd de nieuw aangebouwde oostvleugel ondermeer voorzien van bovendeur- en plafondschilderingen naar ontwerp van de Haagse schilder Johannes Stortenbeker, verwijzend naar Flora en het buitenleven. De centrale vleugel kreeg een marmeren hal met stucplafond, gecanneleerde pilasters, serre en trappenhuis. Verder verrees er een koetshuis achter de ‘kasteelboerderij’. Aan de buitenrand van Egginks eerste uitbreiding zou naderhand een betonnen zwembad worden aangelegd op dezelfde hoogte als de villa (dat van 1929 tot 1967 heeft gefunctioneerd maar nu niet meer wordt gebruikt). In 1892 werd de buitenplaats in westelijke richting uitgebreid met een parkaanleg in een minder uitgesproken landschappelijke stijl, mogelijk ontworpen door Christoffel Eggink junior. Hoofdelement van deze derde uitbreiding is villa Sorghvliet, uitgevoerd in een schilderachtige, eclectisch-renaissancistische trant naar tekeningen van de Amsterdamse architect J.F. Klinkhamer. De villa is gesitueerd nabij de buitenbocht van de westelijke waterpartij en is toegankelijk via een lange, licht gebogen oprijlaan met keerlus en afzonderlijk entreehek.
De Tweede Wereldoorlog ging niet zonder gevolgen aan de buitenplaats voorbij. In mei 1940 vloog de ‘kasteelboerderij’ in brand. Villa Dordwijk werd door Duitse bezetters gevorderd, die achter in de villatuin een munitiedepot en schuilkelder lieten aanleggen. De meeste laanbomen werden in 1941 gerooid als brandstof, maar enkele kastanjebomen aan de overzijde van de huidige Dordwijklaan hebben de oorlog overleefd. De kasteelboerderij is in 1941-42 naar ontwerp van de Dordtse architect B. van Bilderbeek herbouwd, met medewerking van de architecten M.O. Beek te Leeuwarden en C.J. Wierda te Heerenveen van het Bureau Wederopbouw Boerderijen. De gedeeltelijk gespaarde, achtzijdige toren werd met rijkssubsidie gerestaureerd. Het bedrijfsgedeelte van de kasteelboerderij werd daarentegen uitgevoerd met moderne materialen en details zoals machinale bakstenen en betonnen stalramen. Dat was echter geen beletsel om de kasteelboerderij, die al op de ‘Voorloopige Monumentenlijst’ van 1915 stond | |
[pagina 114]
| |
2 Kaart der Buitenplaats Dordwijk, opgemeten en getekend door de Dordtse architect H.A, Reus voor de douarière Maria Jacoba van de Wall-Repelaer in 1860. Hierop zijn zowel de toevoegingen van J.D. Zocher als de eerste uitbreidingen van Christoffel Eggink te zien. Villa Dordwijk (linksonder) heeft hier nog een T-vormige plattegrond. Tekening in Afdeling Speciale Collecties Centrale Bibliotheek Landbouw Universiteit Wageningen.
(p. 57-58), bij de eerste beschermingsronde van de jaren zestig op de monumentenlijst te plaatsen. De bescherming van beeldbepalende negentiende-eeuwse bouwwerken als de villa, de toegangsbrug, tuinmanswoning, koetshuis en oranjerie volgde in 1978/1983. De buitenplaats was sinds 1976 in gebruik bij Staatsbosbeheer, die vooral oog had voor de natuurwaarden van het park en die - noodgedwongen - de cultuurwaarden van parkaanleg en gebouwen aan hun lot overliet. Een deel van het terrein rondom villa Sorghvliet werd in 1986 ingericht als Beeldentuin voor de expositie van moderne sculpturen, maar deze functie is later weer ongedaan gemaakt. Pas in 1995 is de complete buitenplaats met de bijzondere historische parkaanleg uit drie fasen en twintig afzonderlijke complex-onderdelen aangewezen als beschermd rijksmonument. Tegelijkertijd werd de buitenplaats door Staatsbosbeheer overgedragen aan de eigenaren van Landgoed Dordwijk BV, die al enige jaren in de gelijknamige villa woonden. Zij hadden een zakelijk èn cultuurhistorisch verantwoord plan ontwikkeld tot behoud en herstel van Dordwijk als particuliere buitenplaats onder het motto ‘opdat het verval stopt!’.Ga naar eind2. | |
Wandelen in een particulier parkDoor de eeuwen heen is Dordwijk altijd een particulier park gebleven. Ook in de beheersperiode van Staatsbosbeheer had het publiek slechts beperkt toegang. Het in zichzelf besloten park laat zich ook het best beleven bij een rondgang in klein gezelschap. | |
[pagina 115]
| |
3 Kasteelboerderij met achtzijdig torentje, gezien vanaf de entree aan de Dordwijklaan. Opname Marieke Kuipers, december 1994.
Zochers eerste rondwandeling, in landschapsstijl, is door middel van verschillende tuinbruggen over de vroegere randvijvers met Egginks tweede rondwandeling verbonden. Via slingerende paden krijgt de wandelaar op strategische plaatsen verrassende gezichten op villa Dordwijk, oranjerie, prieel, hertenkamp en Vlotbrug. De gezichten op de open ruimten, zoals het hertenkamp en de weiden, zijn van perspectief voorzien door opvallende solitaire bomen. Deze zijn vaak van bijzondere soorten (waaronder een Sequoia semper-virens en een Gingko biloba) en stammen mogelijk nog uit de tijd van Zocher en Eggink. Villa Dordwijk heeft vijf zicht-assen, ondermeer op het hertenkamp, over het water op de oranjerie met bijzondere bomen (zoals haagbeuk, rode paardekastanje, treurbeuk en moerascypres) en op de Tentbrug langs de mammoetboom. Via de Bloemenbrug gaat de wandeling over naar Egginks eerste uitbreiding op het westelijk deel van het vroegere weilandgebied. De wandeling leidt vervolgens langs diverse curven naar het rustieke prieel aan de zuidzijde, vanwaaruit de wandelaar wisselende uitzichten heeft over de zich vertakkende waterpartij, monumentale beuken, hertenkamp, villa Dordwijk en de open weide aan de oostzijde. Het sierlijk omheinde hertenkamp is vanouds door de centrale waterloop in twee delen gesplitst. De beide hertenkamp-delen zijn via een eenvoudige vlotbrug met elkaar verbonden. Het kleine, westelijke deel is bestemd als verblijfsruimte voor de bok - en beplant met een linde. Het grote, oostelijke deel bevat wilde kastanjebomen en rode beuken, ter beschaduwing en voor de extra voedselvoorziening van de damherten. In westelijke richting heeft de wandelaar nu uitzicht op villa Sorghvliet, waarvan de parkaanleg geheel is afgestemd op die van Dordwijk. De wandeling van Dordwijk buigt verder noordwaarts naar twee belangrijke gezichtspunten: de Vlotbrug (benadrukt door een tulpeboom) en de oranjerie (gemarkeerd door een rode beuk en een treurbeuk). Vanaf de oranjerie voert het wandelpad naar de Tentbrug en de nutstuinen. Via de kasteelboerderij en bijgebouwen leidt het pad uiteindelijk weer naar de entree van de buitenplaats.
Villa Sorghvliet heeft een eigen oprijlaan vanaf de noord-hoek met een enkele eikenrij (W) en een dubbele eikenrij (O) als laanbeplanting, eindigend met een kastanjegroep en een solitaire rode beuk. Vanuit de villa reikt een lange zicht-as over de brug naar het Nieuwe Werk en het hertenkamp van Dordwijk. Zo heeft elke fase van aanleg een eigen karakteristiek, zonder de andere onderdelen te domineren. Bij elke nieuwe fase is rekening gehouden met de kwaliteiten van de reeds aanwezige bebouwing en parkaanleg, waardoor één compositorisch geheel is ontstaan, dat de wandelaar steeds opnieuw boeien kan.Ga naar eind3. | |
Actie en visie van de eigenarenStaatsbosbeheer had in 1978 een restauratieplan laten opstellen voor herstel van park en gebouwen van de al lang niet meer onderhouden buitenplaats. Dit plan bleek zo ambitieus dat de dienst terugschrok van de kosten en koos voor het louter gebruik als natuurreservaat. Alleen het allernoodzakelijkste onderhoud werd verricht. Doordat het rijk niet aan zichzelf sub- | |
[pagina 116]
| |
4 Gezicht op de Oranjerie van de hand van Christoffel Eggink (1861) over de slingerende centrale waterpartij naar ontwerp van J.D. Zocher (1852), tegenwoordig het middelpunt van de totale parkaanleg. Opname Marieke Kuipers, december 1994.
sidieert, hielp de recent verworven monumenten-status niet om de verzakte villa Dordwijk en de verwaarloosde oranjerie in betere staat te brengen, maar wel om sloop daarvan te beletten. Later overwoog Staatsbosbeheer om de buitenplaats over te dragen aan de gemeente Dordrecht. Deze - ook al armlastige - overheidsinstantie had echter snode plannen om Dordwijk te integreren in de twee aangrenzende stadsparken (Overkamp en Dubbelmondepark) en er een beeldenpark in te richten, waardoor de historische parkaanleg verloren dreigde te gaan.
Zo kwam in 1989 als nieuwe eigenaar Daan van der Have te wonen in villa Dordwijk, die toen volgens zijn zeggen bijna op instorten stond.Ga naar eind4. Desondanks heeft hij de kans gegrepen om zich op deze schilderachtige plaats te vestigen, in 1995 gevolgd door zijn zakelijk compagnon Hans Loos. Hun komst luidde een nieuwe ontwikkeling in voor het beheer van de buitenplaats. Dankzij monumentensubsidies kon de villa worden gerestaureerd en voor dubbele bewoning geschikt gemaakt door een verticale splitsing. Eigenlijk was Van der Have bij toeval op Dordwijk terecht gekomen. Destijds exploiteerde hij een bekend Dordts restaurant en vanuit die positie kon hij sinds 1980 het geworstel van Staatsbosbeheer volgen om de buitenplaats te beheren zonder voldoende budget. Samen met zijn compagnon besloot hij om niet alleen een restauratieplan voor het landgoed te ontwikkelen met een lange-termijn-visie, maar ook om een duurzame inkomstenbron te creëren voor het permanente onderhoud van park en gebouwen. Toen zij de villa betrokken, wisten Van der Have en Loos wel dat dit complex-onderdeel op de monumentenlijst stond maar niet dat het rijk een speciaal aanwijzingsprogramma voor de bescherming van particuliere buitenplaatsen in uitvoering had, waarop Dordwijk ook voorkwam. Hun initiatief om de gehele buitenplaats te beschermen viel daarmee goed samen. Bescherming bleek eens te meer noodzakelijk toen de kap van villa Sorghvliet begin 1995 in brand vloog. Herstel was alleen met extra financiële steun mogelijk. Nog in hetzelfde jaar richtten Van der Have en Loos de ‘Landgoed Dordwijk BV’ op, die de buitenplaats nu op een moderne wijze beheert met behoud van het historisch karakter. Inmiddels zijn koetshuis, tuinmanswoning, wagenschuur, een deel van de ‘kasteelboerderij’ en villa Sorghvliet voor bewoning verbouwd en aan particuliere gegadigden verkocht met recht van opstal. De grond is in erfpacht uitgegeven.
In totaal wonen er nu twaalf gezinnen op Dordwijk, die alle de strenge, doch duidelijke regels van de BV voor een gepast gebruik van de buitenplaats in acht moeten nemen. Per gezin is er bij voorbeeld niet meer dan één parkeerplaats bij elke woning. Voor extra auto's wordt een terreintje buiten het toegangshek aangelegd en dan moeten de bewoners en hun bezoekers maar een eindje lopen. Verder is in het verkoopcontract een anti-speculatiebeding opgenomen met terugverkoopverplichting. Alles is gericht op langdurig en harmonieus gebruik van park en bebouwing, met een welgekozen evenwicht in privéruimten en gemeenschappelijke onderdelen. Zo is de omheinde moestuin in 1995 geheel in ere hersteld en wordt deze door beide eigenaren voor eigen gebruik onderhouden. Maar ook de overige | |
[pagina 117]
| |
5 De in 1880 in chaletstijl verbouwde Villa Dordwijk voor de laatste restauratie; gezicht vanaf de zuidwestzijde. Foto in particuliere collectie.
bewoners van Dordwijk kunnen van deze biologisch geteelde groenten genieten. Tevens is de verwaarloosde groentenkas zorgvuldig gerestaureerd, waar nu paprika's en druiven welig tieren. De oude broeibakken doen weer dienst en tegen de tuinmuur groeien weer leibomen. Dit jaar (1998) is begonnen met de heraanplant van de vroegere fruitboomgaard. Onlangs is de restauratie voltooid van de beeldbepalende oranjerie, die dankzij de inzet van de nieuwe eigenaren behouden is gebleven en die mede gebruikt zal worden voor publieksfuncties. Tussen wagenschuur en koetshuis wordt een schutting geplaatst om beide woningen meer privacy te geven, doch zodanig dat het erf als een historische eenheid te beleven blijft. Over de verdere herinrichting van het erf wordt nog nagedacht en ook over het toekomstig gebruik van de boerderijschuur. Een woonfunctie is minder gewenst wegens de kans op onderlinge overlast. Van der Have heeft de tijd om hiervoor samen met zijn compagnon een toekomstvisie te ontwikkelen, terwijl hij zijn moestuin bewerkt of in het park rondwandelt. | |
Lusten en lasten bij het beheerDe aanwijzing van Dordwijk als beschermde buitenplaats betekende een wezenlijk verschil voor het beheer en was zeer gewenst wegens de bijbehorende subsidiemechanismen. Vooraf had Van der Have niet beseft dat ook het psychologisch effect van de beschermde status als rijksmonument zo belangrijk zou zijn als ondersteuning tegen de bedreigingen van buitenaf. Deze status geeft hem zowel financiële als morele steun in zijn streven om Dordwijk als historisch landgoed in stand te houden. Naar zijn mening zou het stelsel van bescherming en financiering door het rijk daarom nooit bij de gemeenten terecht mogen komen, omdat zich op dat niveau veel eerder tegengestelde belangen voordoen en omdat daar de noodzakelijk kennis ontbreekt voor een goed beheer. Ter illustratie noemt hij cijfers: op een totale investering van f 5 miljoen kreeg hij f 1,4 miljoen aan subsidies, waarbij de gemeente Dordrecht niet meer dan een bijdrage van f 200.000 kon leveren en niet van andere mogelijkheden op de hoogte bleek. De subsidiegelden moesten echter uit verschillende potjes bij elkaar gesprokkeld worden, zoals de ‘zure regen-gelden’ van de Europese Unie en de ‘extra dotatie’ van de Nuis-gelden, voor de restauratie van respectievelijk de jarenlang verwaarloosde oranjerie en de door | |
[pagina 118]
| |
6 Villa Sorghvliet, ontworpen door de Amsterdamse architect J.F. Klinkhamer (1892), na herstel van de brandschade van 1995; gezicht vanaf de zuidoostzijde. Foto in particuliere collectie.
brand getroffen villa Sorghvliet. De regeling van de Brhb (Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen) geldt alleen voor de bijgebouwen en de tuinsieraden en niet voor de hoofdgebouwen. Voor het groot achterstallig onderhoud van een historische parkaanleg bestaat een afzonderlijke subsidieregeling via het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, terwijl voor het periodiek onderhoud een beroep kan worden gedaan op hoveniers van de PHB. Deze versnipperde subsidieregelingen staan volgens Van der Have een integrale aanpak voor restauratie en onderhoud van een historische buitenplaats in de weg. Althans, zij vergen een groot doorzettingsvermogen van zowel eigenaren als ambtenaren om de financiering van een totaal-plan rond te krijgen. Om kosten te besparen besloot Van der Have om geen dure architect in te schakelen voor de restauratie. In plaats daarvan werden (en worden) verbouwingen en park-onderhoud in eigen beheer uitgevoerd aan de hand van een referentieproject en vooraf opgestelde resultaat-beschrijvingen. Die zijn naar zijn mening meer omvattend en eenvoudiger dan gedetailleerde bestekken. Weliswaar had de gemeente aanvankelijk nog wat moeite met deze nieuwe werkwijze, maar uiteindelijk zijn toch de nodige vergunningen gegeven. Dat was mede mogelijk omdat voor specifieke onderdelen wel deskundige hulp werd ingeroepen en omdat bij de gebouwen het oorspronkelijk karakter zoveel mogelijk intact is gelaten. De functie-aanpassingen zijn op terughoudende wijze doorgevoerd, waarbij met name is gelet op het historisch aanzicht rondom het erf. Het gebruik van daklichten en beglaasde deuren aan de achterzijde is onvermijdelijk, maar een nieuwe architectonische visie wordt krachtig afgewezen: ‘geen architectonische daad van de twintigste eeuw eeuw bij Dordwijk’.
Moeilijkheid is dat de overheid slechts achteraf kan reageren en niet van begin af aan betrokken is bij de ontwikkeling van een totaal-visie. Overheidsbemoeienis is er alleen wanneer een eigenaar iets wil en dat ging in het geval van Dordwijk met de gebruikelijke problemen gepaard. De bestuurlijke veranderingen hebben zeker geen verbetering gebracht wat betreft inzet van deskundigheid en financiële middelen. Tussen rijk, provincie en gemeente bestaat een groot verschil. Nogmaals komt Van der Have er daarom op terug dat de gemeenten geen aanspreekpunt kunnen zijn voor restauratie en onderhoud van historische buitenplaatsen. | |
Cultuur- en natuurwaardenAl twintig jaar lang vinden er maandelijks rondleidingen op Dordwijk plaats voor publiek, verzorgd door het Instituut voor Natuurontwikkeling (IVN). De nadruk ligt daarom op de beleving van de natuurwaarden in het park. Van der Have heeft deze ‘erfenis’ van Staatsbosbeheer zonder bezwaar overgenomen. Hij vindt dat wanneer de overheid met gemeenschapsgelden meebetaalt aan de instandhouding van een ‘groen monument’, de gemeenschap ook moet kunnen meegenieten van de bijzondere cultuur- en natuurwaarden. Sterker nog, hij zou de rondleidingen willen intensiveren (naar een wekelijkse frequentie), voor zover dat niet ten koste gaat van het landgoed. Daarnaast denkt hij aan jeugdeducatie (o.a. via scholen) èn aan culturele activiteiten met een gro- | |
[pagina 119]
| |
7 Interieur van de Oranjerie met ijzeren kapconstructie van Polonceauspanten uit 1861, vóór de recente restauratie van 1998, waarbij vele oorspronkelijke elementen behouden zijn gebleven. Foto in particuliere collectie.
8 Overzicht van de herstelde moestuin en groentenkas uit 1861; op de achtergrond de stenen fruitmuur voor leibomen, waarachter de oranjerie. Foto in particuliere collectie.
tere toeloop in één keer, bij voorbeeld tuinconcerten in de weer geheel herstelde oranjerie. In geen geval wil hij braderieën of andere grootschalige commerciële evenementen. De rust en de waardigheid van de buitenplaats mogen niet verstoord worden. De educatieve activiteiten zijn nu vooral gericht op de natuurwaarden. Tevens zou Van der Have de aandacht willen vestigen op de culturele aspecten van het landgoed, vooral op het begripsniveau van kinderen. Volgens hem zijn kinderen, evenals hijzelf, gefascineerd door de ontwerppraktijk van een tuinarchitect, die een parkaanleg bedenkt en daarbij de zekerheid heeft dat hij nooit het eindresultaat van zijn werk zal zien (‘Boompje groot, plantertje dood’). In deze jachtige tijd van vluchtige impulsen, zoals van een videoclip, is het essentieel om een tegenwicht te hebben dat uitgaat van langzame ontwikkeling en lange termijn-werk. Dit kan tevens in historisch perspectief worden geplaatst door terug te gaan naar de oorsprong van Dordwijk en haar verschillende ontwikkelingsfasen. Juist door bezoeken aan andere historische buitenplaatsen ontstond het besef dat landgoed Dordwijk een uniek karakter heeft door de gefaseerde ontwikkeling (kasteelboerderij met erf, villa en Engels landschapspark en Sorghvliet), waarin de gebouwen niet domineren maar fungeren als blikvangers tussen de groene coulissen. Even belangrijk is de nadruk op het onderhoud van de buitenplaats. Van het park zijn de natuurwaarden | |
[pagina 120]
| |
door het IVN onderzocht (met subsidie van de gemeente) en opgenomen als element in het beheersplan. Daarin is tevens de kennis van de stichting PHB ingebracht over de cultuurwaarden van de parkaanleg. In onderling overleg zijn keuzes gemaakt, waarbij de hoofdstructuur van Zocher tot uitgangspunt is genomen. De invullingen van Zochers structuur zoals deze feitelijk zijn te traceren (grotendeels naar ontwerp van Eggink), zullen zoveel mogelijk worden gerespecteerd of teruggebracht. Hoofdkenmerken zijn de slingerende waterpartijen en vele vista's, de afwisseling van open en gesloten ruimten en van hoge en lage begroeiing. Om weer terug te gaan naar de historische basis zijn ingrijpende maatregelen nodig, zoals het kappen van 150 bomen (o.a. esdoorns) en verjonging van de aanplant. Nu is er veel ‘wildgroei’ die de oude doorzichten belemmert en die niet bij de historische parkaanleg hoort. Ook voor het monumentale groen biedt de beschermde status Van der Have steun bij de ontwikkeling van zijn plannen om het monumentale beeld van het landgoed terug te brengen en instand te houden. | |
Positie van PHBDesgevraagd stelt Van der Have dat de stichting PHB een fantastisch uitgangspunt hanteert en een plezierige instelling is waar zeer betrokken mensen met veel inzet werken. Wel vindt hij het frustrerend om met problemen geconfronteerd te worden als gevolg van gebrek aan middelen en organisatie. Zijn contacten met de PHB zijn goed, maar ‘binnen het kader van wat zij kunnen en dat is niet wat ze zouden moeten doen’. Zijns inziens heeft de stichting ‘beleidsmatige problemen inzoverre dat zij als uitvoerende organisatie veel te onduidelijk is in het aanbod van eigen diensten. Juist het verlenen van gespecialiseerde diensten is essentieel voor een goed beheer van een historische buitenplaats, maar aanvullende onderhoudsactiviteiten - zoals gras maaien - zijn helemaal niet nodig’. Volgens Van der Have moet de PHB teveel schipperen en pakt dat negatief uit. Hij heeft de indruk dat de stichting niet goed kan omgaan met nieuw aangeslotenen en dat elke nieuwe toevoeging een aanslag vormt op reeds gedane toezeggingen aan ‘oude klanten’. Daarom zou de overheid zich moeten inspannen om doel en taak van de PHB te helpen definiëren en evenredig van financiële middelen te voorzien. Daarvoor is een rationele kijk op onderhoud en organisatie nodig. Tijdens het gesprek blijkt dat ook bekendheid bestaat met de Nederlandse Vereniging van Landgoedeigenaren, die onlangs een samenwerkingsverband heeft afgesloten met de PHB. Deze vereniging heeft een andere basis dan de PHB, die volgens Van der Have duidelijk een door de overheid neergezette organisatie is en sterk inspeelt op de historisch gegroeide belangen van de ‘traditionele’ buitenplaats-eigenaren. De PHB zou meer open moeten staan voor een moderne, zakelijke aanpak, zonder de historische waarden uit het oog te verliezen. Voor de monumentenzorg heeft hij tenslotte nog een duidelijke boodschap: ‘restauratie is een loos gebaar indien niet wordt voorzien in onderhoud op de lange termijn.’ Het Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten (Brom) is in dit opzicht een duidelijke regeling en Van der Have heeft hiervan, als een van de eersten, dankbaar gebruik gemaakt. Maar deze regeling geldt alleen voor gebouwen. Voor het onderhoud van historische parken zou een vergelijkbare subsidiëring moeten komen, want ‘goed onderhoud van cultureel erfgoed is van belang voor iedereen, dus ook voor de subsidieverleners’. Van der Have en Loos zetten zich metterdaad in voor het onderhoud van Dordwijk. Hun moderne aanpak om een historische buitenplaats te beheren verdient navolging. |
|