Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Ulbe Mehrtens en Heimerick Tromp
| |
[pagina 97]
| |
1 Het park van Het Huys ten Donck in 1781 door Cornelis Willem Maan en Pieter Harte, Collectie Bodel Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek Leiden.
In 1820 verhuisde mr Otto Paulus naar Den Haag en richtte zich vooral op zijn taken aan het nog jonge koninklijke hof in deze stad. Hij werd in 1832 in de adelstand verheven met de titel van baron bij eerstgeboorte. Hierna gleed Het Huys ten Donck tot in de jaren twintig van onze eeuw vredig weg in een gelukzalige arcadische droom, waaruit pas de grootouders van de huidige eigenaresse, jonkvrouwe C. Groeninx van Zoelen, de buitenplaats zouden wekken. Dit bleek achteraf een solide garantie voor het behoud van de oorspronkelijke eenheid van huis en omgeving. | |
RestauratieDe eerste restauratie van het huis vond plaats kort na 1926, nadat de moeder van jonkheer F.W.E. Groeninx van Zoelen, vader van de huidige eigenaresse en voorzitter van de Stichting Het Huis ten Donck, Mevrouw Groeninx van Zoelen-van Welderen baronesse Rengers de buitenplaats in 1926 van een oom van haar man, mr O.F. baron Groeninx van Zoelen voor f 350.000, - had aangekocht als vast familiehuis en niet zoals voordien als zomerverblijf voor 89 dagen per jaar. Om een indruk te geven van de hoogte van het aankoopbedrag in 1926: verdisconteerd men hierin de inflatie van de gulden vanaf 1926 dan komt dit aankoopbedrag ongeveer overeen met 7 miljoen gulden in 1998.Ga naar eind6. Voor f 160.000, - (in 1998 zou dit ongeveer 3,2 miljoen gulden zijn) werd het huis onder leiding van de architect professor D.F. Slothouwer gedeeltelijk gerestaureerd en van sanitair en centrale verwarming voorzien. Voor f 19.000, - (in 1998: ongeveer f 380.000, -) werd hier bovenop nog aan vernieuwing van de gordijnen en overige stoffering uitgegeven. Voor het sprookjesachtige, overwoekerde park riep men de hulp van de bekende tuinarchitect Leonard Springer in, die in nauw overleg met de toenmalige heer des huizes, jonkheer W.G. Groeninx van Zoelen, echtgenoot van mevrouw Groeninx van Zoelen-van Welderen, een reorganisatie-plan opstelde en het bomenbestand verjongde en verrijkte. Al eerder, in de negentiende eeuw, was het gazon achter het huis | |
[pagina 98]
| |
2 Achterzijde van Het Huys ten Donck vanaf de oogvormige vijver, schilderij door A.J. Offermans, 1816, Particuliere collectie. Foto RDMZ.
opgehoogd, zodat men direct vanuit de eetkamer de tuin in kon lopen en niet meer via het eerder aanwezige bordes met bordestreden. Het voor 1926 spaarzaam gemeubileerde huis werd verrijkt met antieke meubels uit Europa, verzameld in Mexico, waar de heer W.G. Groeninx van Zoelen als representant van Shell bij de Mexicaanse regering werkzaam was. Ook begon hij met de restauratie van het exterieur van het huis, zonder overheidssteun, omdat deze toen nog niet beschikbaar was. Aan de voorzijde werd een groot deel van de Empire-vensters vervangen en werden weer meerruitsvensters aangebracht, zoals het huis ook oorspronkelijk kende.
In 1963, na de dood van haar echtgenoot, besloot mevrouw Groeninx van Zoelen tot een tweede restauratie van Het Huys ten Donck. Onder leiding van de architect E.A. Canneman van de RDMZ voor de Provincie Zuid-Holland werd in 1963 een algeheel restauratie-plan opgesteld en ingediend. Pas nadat de subsidie werd toegekend heeft Canneman de restauratie vanaf 1967 aangevat, zodat de eigenaar geen financieel verlies hoefde te leiden van een voorfinanciering. Het subsidie van 50% van het rijk, dat door de provincie met 20% werd verhoogd en waar nog 5% via de zogenaamde Verfijningswet bovenop kwam, gold niet alleen voor het exterieur, maar ook voor de buitengewoon rijke stuc-decoraties en aard en nagelvaste plafond- en wandschilderingen, waarmee de diverse vertrekken inwendig zijn versierd. De kosten van de restauratie, die Canneman tot zijn pensioen heeft begeleid, bedroegen f 700.000, -. Op basis van de verekening van de inflatie zou dit in 1998 ongeveer 2,1 miljoen bedragen.Ga naar eind7. In overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg besloot men het pad dat de heer W.G. Groeninx van Zoelen met de restauratie van het huis reeds was ingeslagen te volgen. Ook in de overige kozijnen aan de voorzijde werden weer meerruitsvensters aangebracht, voorzien van oud glas, dat de restauratie-aannemer Huurman BV uit Delft in voorraad hield. De 18de-eeuwse driehoekige empire-koof aan de voorzijde werd toen verwijderd en in plaats hiervan vervaardigden de gebroeders Daniëls, restauratie beeldhouwers uit Arnhem, de huidige replica in Lodewijk XV-stijl, waarvoor een églomisé of achter-glas-schil- | |
[pagina 99]
| |
3 Grote zitkamer op de eerste verdieping. Foto RDMZ, januari 1996.
dering van Jonas Zeuner uit ca. 1781 als voorbeeld heeft gediend. De achtergevel behield zijn empirevensterindeling en centrale pyramide-vormige koof, vermoedelijk aangebracht door Mr Cornelis Groeninx van Zoelen, zoon van de bouwer van het huidige huis, in de tijd dat hij het park in landschapsstijl liet aanleggen. ‘Bij de restauratie in de jaren '60 zijn ook fouten gemaakt, zoals eigenlijk onoverkomelijk is’, vertelt de voorzitter van de Stichting Het Huys ten Donck, de heer F.W.E. Groeninx. ‘Voor de waterafvoer heeft Canneman aan de achtergevel oorspronkelijk diverse afvoerpijpen in de hoeken van de traveëen laten aanbrengen en wilde hij dit ook aan de voorgevel laten uitvoeren, waar ik tegen was. De constructie aan de achterzijde heeft een grote waterschade aan de achtergevel tot gevolg gehad. Na metingen bleek dat het hele dak 35 centimeter naar het oosten gekanteld was. Wij hebben deze restauratie-fout over de afgelopen jaren hersteld door het cascade-vormige verval van de goten in 8 trappen naar het oosten toe weer te reconstrueren, waarbij het water via twee afvoerpijpen aan de oostgevel wordt weggeleid, zoals vroeger ook het geval was’. | |
BeschermingIn 1986 werd de historische buitenplaats Het Huys ten Donck als een der eerste Nederlandse buitenplaatsen in zijn geheel als huis met historisch park en | |
[pagina 100]
| |
4 De ‘Boerenwooning’ in het park, foto uit ca. 1900, Particuliere collectie.
toebehoren ingeschreven in het Register van Rijksmonumenten. De buitenplaats was een der vijf zogenaamde ‘proefkonijnen’, particuliere historische buitenplaatsen waarop de rijksoverheid zich als eerste heeft gericht om een doeltreffende strategie tot bescherming en behoud te ontwikkelen van zowel de cultuur- als de natuurwaarden op de historische buitenplaats. In het overleg hiertoe, dat in 1975 tussen Staatsbosbeheer, de hoofdafdeling Natuur- en Landschapsbescherming (NBL) van de directie Natuurbehoud en Openluchtrecreatie van CRM en de RDMZ in samenspraak met de Stichting Castellum Nostrum (vanaf 1981 Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen) als vertegenwoordiger van de eigenaren werd begonnen, werden de mogelijkheden en beperkingen van bescherming op grond van de Monumentenwet en Natuurbeschermingswet op een rijtje gezet en werd een beschermingsintrumentarium ontwikkeld waarbij een zo optimaal mogelijke beleidsafstemming voor ogen stond ten behoeve van het behoud en het beheer van de uiteenlopende waarden op historische buitenplaatsen. Een van de aanleidingen tot dit overleg en de ontwikkeling van dit instrumentarium tot behoud en beheer was de aanbevelingen en resultaten van het Nederlands Economisch Instituut (NEI) te Rotterdam. Deze vloeiden voort uit het speciale onderzoek naar de economische en financiële problematiek van particuliere Natuurschoonwet-landgoederen, dat werd uitgevoerd in opdracht van de Minister van CRM. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat, indien de overheid de particuliere eigenaar de hand zou reiken, dit niet alleen een verantwoorde bijdrage aan het voortbestaan, het herstel en het beheer van de aanwezige cultuurhistorische en de natuurwaarden van de buitenplaatsen zou inhouden maar dat dit bovendien voor de Staatkist de goedkoopste aanpak zou zijn.Ga naar eind8. | |
Beheer van huis en park en het overheidsbeleidEen van de problemen waar Het Huys ten Donck mee wordt geconfronteerd dient zich al direct in de omgeving aan, wanneer men de buitenplaats nadert. Het Huys ten Donck ligt aan de rand van het industriegebied van de Rotterdamse havens. Rondom rukt de bebouwing van de woonwijken van Ridderkerk op. Door de besloten opzet van de uitgestrekte parkaanleg in vroege landschapsstijl is de belevingswereld van de parkaanleg echter grotendeels ongeschonden gebleven. Daar waar het ruim 200 jaar oude concept van het park in een zichtas naar buiten voorzag - op de as aan de voorzijde en achterzijde - verstoren ontwikkelingen van na de Tweede Wereldoorlog het beeld. Aan de voorzijde staat een immense electriciteitsmast. In de verte is vanaf de achterzijde van het huis de gevel van een flatgebouw zichtbaar. | |
[pagina 101]
| |
5 Voorgevel na restauratie Slothouwer, ca. 1930. Foto RDMZ.
‘De mast is neergezet in 1956’, vertelt de heer Groeninx, ‘tijdens het verblijf van mijn bejaarde vader in het buitenland. De mast had ook zonder problemen een kilometer in oostelijke richting geplaatst kunnen worden. Een aantasting van de historische parkaanleg als deze zou heden ten dage door de steun van de RDMZ voorkomen kunnen worden’. Door het overhangend loof van de coulissenbossen aan weerszijden van de as aan de achterzijde en door de uitgestrekteid van de as wordt het flatgebouw gelukkig nauwelijks als storend ervaren. Door de aanplant van een populierenbos op het terrein aan de overzijde van de dijk heeft de heer Groeninx de schade van de electriciteitsmast zoveel mogelijk proberen te beperken, maar hieraan is wel de oorspronkelijke zichtas opgeofferd.
In 1987, na de dood van zijn moeder op 97-jarige leeftijd, nam jonkheer F.W.E. Groeninx van Zoelen het beheer van de buitenplaats met zijn circa 24 ha. grote park over; voor dit beheer werd de Stichting Het Huys ten Donck opgericht. In 1993 ging het eigendom van de gehele buitenplaats over naar jonkvrouwe Catharina Groeninx van Zoelen, de dochter van het echtpaar Groeninx van Zoelen-Waller, echter onder voorbehoud, dat de Stichting tot 2012 voor haar het beheer zou blijven uitoefenen. ‘Een belangrijke oorzaak van het verval van Nederlandse historische buitenplaatsen ligt in feite besloten in de “Code Napoléon”, die in 1811 in Nederland in werking trad. Sindsdien was het door de gelijkberechtiging van alle kinderen in de meeste gevallen immers onmogelijk om de buitenplaats in één hand te houden, wat nu eenmaal voor het behoud zo belangrijk is. Wat Het Huys ten Donck betreft hebben wij het geluk dat zowel mijn dochter als ik enig kind zijn. Maar hetzelfde gevaar blijft dreigen bij het voortbestaan als particulier bezit, want het kan nooit
6 Voorgevel na restauratie Canneman, juni 1975. Foto RDMZ.
meer aan één hand worden overgedragen. Je kunt van ouders natuurlijk niet verwachten dat zij vanwege deze code slechts voor een enkele nakomeling zorgen. Het systematisch doorvoeren van deze code, zoals dat sinds 1811 is gebeurd, betekent dat het particuliere bezit van een historische buitenplaats in zijn geheel, inclusief historische inboedel, uiteindelijk ten dode is opgeschreven’.
‘De Stichting Het Huys ten Donck heeft als oogmerk een beperkte exploitatie van de historische buitenplaats, die geheel in overeenstemming is gebracht met het doel waarvoor deze buitenplaats is aangelegd en de gastvrije functie die de buitenplaats vanouds heeft. Het Huys ten Donck is een kunstmatig gecreëerd lustoord ten behoeve van zijn bewoners en hun gasten; met een gemiddelde van 35 ontvangsten per jaar voor zo'n 35 tot 40 personen is een balans gevonden in de intensiteit, die dit monument kan dragen, en de inkomsten die voor het onderhoud van de buitenplaats noodzakelijk zijn en niet gedekt worden door steun van de overheid. Het is heel belangrijk dat het huis nu weer zijn juiste functie heeft; het huis en het park zijn geschapen om de buitenwereld te ontvangen, maar dan door degenen die de buitenplaats op haar waarde weten te schatten en niet teveel, wij willen het huis niet plat laten lopen, zoals bij enkele andere buitenplaatsen in Nederland het geval is, waardoor in plaats van onderhoud voortijdig weer restauratie-onkosten gemaakt moeten worden’. De heer Groeninx benadrukt het belang van de belevingswaarde van Het Huys ten Donck, die niet los gezien kan worden van haar bestaansreden als kunstmatig gecreëerd lustoord, dat op de haar gepaste wijze geleefd wil worden: ‘Wij willen de bezoekers het gevoel geven dat het huis er voor hun is, dat ze in een huis vertoeven waar de eigenaar er toevallig die avond niet is en kunnen genieten van de bijzondere | |
[pagina 102]
| |
7 Eetzaal beganegrond, januari 1996. Foto RDMZ.
| |
[pagina 103]
| |
sfeer, een waarde die zou verdwijnen indien het huis een museale bestemming zou krijgen’.
‘Een bijkomend voordeel van deze Stichting, waarvan de inkomsten geheel en al ten goede komen aan het instand houden van het monument, is dat men eerder geneigd is aan een Stichting dan aan een particulier een schenking te doen of bijzondere kunstwerken in bruikleen te geven’. Zo werden de twee monumentale tuinvazen van Bauerscheit uit 1714, van wiens hand vanouds ook een beeldengroep uit 1710 in het park staat, door de heer Groeninx in 1992 aangetroffen op een veiling van Sotheby's in London. Dank zij sponsering onder leiding van de Vereniging Rembrandt werden de beelden aangekocht voor het Museum Boymans van Beuningen. Deze stelde ze in bruikleen aan de Stichting Het Huys ten Donck ter siering van het park achter het huis.
Op de vraag wat hij van het huidige beleid van de overheid vindt voor de instandhouding van historische buitenplaatsen antwoordt de heer Groeninx: ‘dit beleid wordt steeds beter’. Het instellen van een jaarlijks onderhoudsregeling (in het kader van het Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten) was een fenomenale stap in de goede richting. ‘Het gebrek aan onderhoudssubsidie vroeger heeft de zeer kostbare restauratie van het huis destijds noodzakelijk gemaakt’. Een suggestie heeft hij ten aanzien van het feit dat de overheid geen onderscheid maakt in de grootte van complexen. Voor Het Huys ten Donck is het maximum van de f 40.000, - subsidie-limiet voor jaarlijks onderhoud in het kader van het 10-jaren onderhoudsplan van het voornoemde besluit vermeerderd met de inkomsten van de Stichting meer dan voldoende, maar voor veel grotere complexen, zoals Kasteel Middachten, zou dit bedrag hoger moeten worden.
Onbegrijpelijk vindt hij het echter dat het subsidie niet aangewend kan worden voor onderhoud aan het interieur, waar onderhoud aan monumentale waarden evenveel aandacht vraagt als het onderhoud aan het exterieur van het huis en het park en waarvoor wel restauratiesubsidie wordt verleend. Hierbij wijst hij ook op de kosten van klimaatbeheersing, die voor het behoud van het waardevolle monumentale interieur nu eenmaal gemaakt moeten worden. De heer Groeninx acht dit een groot gebrek in de huidige regelgeving en hoopt dat dit binnen afzienbare tijd zal worden aangepast. | |
[pagina 104]
| |
8 Achterzijde van het huis voor de restauratie door Canneman, foto ca. 1960. Foto RDMZ.
In 1978 werd het park van Het Huys ten Donck tot Natuurmonument verheven. ‘Verheffing tot Natuurmonument houdt een erkenning van de juiste vorm van beheer in’. Het voordeel, dat deze status met zich meebrengt is dat 80% van de onderhoudkosten in het park wordt vergoed. Dit voordeel weegt op ten opzichte van het voordeel dat Het Huys ten Donck zou genieten indien er hoveniers van de Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen in het park tewerkgesteld zouden worden. Een nadeel van deze erkenning is dat elke drie jaar een nieuw beheersplan moet worden opgesteld en dat er bij de natuursbeheerconsulent voortdurend om het behoud van de cultuurhistorische waarden in het park gevochten dient te worden om te voorkomen dat het beheer niet louter gericht is op het behoud en stimulering van de in het park aanwezige natuurwaarden. ‘Waar je voor moet oppassen is dat het beheer niet geheel de natuurkant uitgaat. Men moet zich realiseren dat dit een met man en macht gecreëerd kunstmatig park is’. Een lastig onderhoudsprobleem in het park is verder dat sinds korte tijd het dode hout in het park niet meer verbrand mag worden gezien de huidige milieu-wetgeving. ‘Het niet meer op deze wijze kunnen verwerken van het houtopschot zal in de toekomst steeds grotere problemen opleveren, want waar moet je met al dit dode hout naar toe? Het hout ter plekke laten vergaan is een optie die denkbaar is in een natuurpark maar niet in dit historische landschapspark’.
Zeer tevreden is de heer Groeninx over de openstelling die hij met behulp van de natuurbeheersconsulent heeft kunnen vaststellen. Gezien de kwetsbaarheid van het park mogen jaarlijks slechts 300 wandelkaarten ter beschikking gesteld worden, een limiet die ook dankzij de hulp van de natuurbeheers-consulent de rangschikking onder de Natuurschoonwet als zijnde opengesteld niet in de weg heeft gestaan. ‘Hiermee trekt de buitenplaats alleen de bezoekers aan die gemotiveerd genoeg zijn om tijdig een wandelkaart te bemachtigen; dit zijn doorgaans wandelaars die het park van de buitenplaats op zijn waarde weten te schatten. Hiermee heeft ook het park zijn functie kunnen behouden waarvoor het is aangelegd en is de intensiteit van het gebruik niet te groot’. | |
[pagina 105]
| |
Ten slotte maakt hij nog een waarschuwende opmerking ten aanzien van het huidige rijksoverheidsbeleid ten aanzien van het behoud van historische buitenplaatsen. ‘De decentralisatie van de RDMZ heeft tot gevolg gehad dat de Stichting voor vergunningen afhankelijk is van de Gemeente. De belangen van een Gemeente - en vooral de Gemeente waaronder dit monument valt - zijn echter vaak tegenstrijdig en dat betekent dat wij voor het behoud van Het Huys ten Donck in een voortdurende staat van waakzaamheid dienen te verkeren. Ik mis hierbij de verdedigende rol van de RDMZ. Deze dienst zou altijd achter de belangen van het monument dienen te staan en zonodig verdedigend naar de Gemeente toe moeten kunnen optreden’. De heer Groeninx heeft alle lof voor het werk dat de Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen verricht, maar het is een particuliere Stichting die haar werk kan doen vanwege de enorme inzet van een beperkte groep medewerkers. Hij pleit ervoor dat de RDMZ zich bij het behoud van dergelijke monumenten minder secundair opstelt en dat hij staat voor de verantwoordelijkheid die hij hiervoor heeft. ‘De RDMZ zou, indien de eigenaar zich onredelijk bedreigd voelt, hem de hand moeten reiken. Deze moet het gevoel hebben er welkom te zijn en er een open, onafhankelijk oor en daadwerkelijke steun te vinden die nodig is bij de instandhouding van een historische buitenplaats’. Hij haalt de categorisering aan die in Engeland ten aanzien van de kwaliteit van monumenten wordt gehanteerd. ‘Er zijn in ons land een aantal historische huizen waarvan de kwaliteit zo uitzonderlijk is dat het behoud en bescherming ervan door de overheid beter gegarandeerd dienen te worden dan zij thans met de huidige Monumentenwet doet. Classificatie van historische huizen waarin dit kwalitatieve belang naar voren komt, zoals in Engeland, blijkt daartoe een geëigend instrument te zijn. Dit houdt in dat de belangen van een aantal historische huizen, waarvan de uitzonderlijke waarde evident is, zeker gesteld dienen te worden ten opzichte van bemoeienissen van derden’. |
|