Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| ||||||||||||||
Dominique Blom
| ||||||||||||||
Buiten wonenHet landschap rondom Amsterdam is sindsdien sterk veranderd. De stad heeft grote delen van het omliggende land geannexeerd. De verschillende fasen in de ontwikkeling van de stad illustreren het groeiende verlangen naar het ‘buiten wonen’. Buiten staat hierbij voor ruimte en groen, een illusie van landelijkheid en natuurlijkheid zonder de voordelen van de stad met zijn sociale en economische relaties daarvoor te moeten opofferen. De ontwerpers van de stad hebben het ‘buiten’ de laatste 150 jaar op verschillende manieren in hun plannen geïntegreerd.
De 19de eeuwse uitbreidingen brengen voor het eerst het buiten in de stad, in de vorm van een geïdealiseerd en geromantiseerd landschap. Binnen de compacte stratenstad liggen groene enclaves, de stadsparken. Begin 20ste eeuw creëert de stedenbouwer en architect Berlage stadsuitbreidingen waarin monumentale lanen en kanalen de structuur bepalen. Groene, open ruimten worden verweven in de stedenbouwkundige structuur en vervullen een beeldbepalende rol. Van Eesteren gaat nog een stap verder door het buiten en het wonen verder te integreren in de tuinstad. Na de oorlog wordt de aanwezigheid van groen in de wijk gewoon. Er is veel vraag naar eengezinswoningen met voor- en achtertuin in ruime buitenwijken. In de nieuwste uitbreiding van Amsterdam, Zeeburg, lijkt het of iedereen buiten woont. In deze waterstad verbindt het water het huis met de horizon.
Het buiten wonen is deze eeuw veranderd van een voorrecht voor de rijke kooplieden tot een recht voor iedereen. Met de nieuwe uitbreidingen wordt steeds meer landschap ‘geconsumeerd’. Door de voortschrijdende verstedelijking in het westen van Nederland wordt de vraag naar hoogwaardige woonmilieus alleen maar groter. De buitenruimte in de Randstad staat dan ook zwaar | ||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||
1 Het 17de eeuwse buitenplaatsenlandschap rond Amsterdam.
| ||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||
onder druk, waarbij het klassieke onderscheid tussen stad en land vervaagt. De uitdaging voor ontwerpers is vorm te geven aan de nieuwe relatie tussen stad en land. Als bron van inspiratie kan hierbij het 17de eeuwse buitenplaatsenlandschap dienen. In de buitenplaatsen ging de stad zich letterlijk ‘te buiten’. Met de aaneenschakeling van grote aantallen buitens werden landschappelijke structuren van formaat gecreëerd. Zo werden met behulp van een stedelijke ontwikkeling nieuwe waardevolle landschappen gemaakt. | ||||||||||||||
Het buitenplaatsennetwerk rondom Amsterdam in de Gouden EeuwIn de 17de eeuw is Amsterdam uitgegroeid van een eenvoudige damstad tot een voor die tijd grote handelsstad. De middeleeuwse stadskern rondom de dam is uitgebreid met de grachtengordels en de Jordaan. De stad heeft een harde grens: de vestingwerken die in een halve cirkel om de stad liggen. Daarbuiten begint het veenlandschap dat vanaf ca. 1050 in twee eeuwen tijd geheel in cultuur is gebracht. Binnen de omwalling groeit de stadsbevolking steeds verder waardoor er geen ruimte meer overblijft voor stadstuinen. Als in de loop van de 17de eeuw de oorlogsdreiging minder wordt, gaan de stedelingen dan ook buiten de stad op zoek naar ruimte. Aan de rand van de stad worden tuinen aangelegd en bedrijven gaan zich daar vestigen. Zo ontstaat een overgangsgebied tussen stad en land en verdwijnt de harde grens. Met de groei van de welvaart wordt het bovendien voor steeds meer stadsbewoners mogelijk grond buiten de stad te kopen. De minder bedeelden stellen zich tevreden met een lapje grond aan de stadsrand of in de Diemermeer. Daar creëren ze het groen dat ze in de stad missen. Eerst vooral om groente en fruit te kweken, maar al gauw groeit het uit tot een siertuin, om te ontspannen en te recreëren. De rijke handelaren zoeken vooral een profijtelijke beleggingsmogelijkheid, en kopen grote oppervlakten agrarische grond verder buiten de stad. In de loop van de 17de eeuw gaan de landheren met hun familie de zomer doorbrengen op hun agrarisch bezit, bouwen er een buitenhuis en leggen siertuinen aan. De nieuwe polders zijn populaire vestigingsplaatsen, evenals de gronden langs Vecht en Amstel en de zandgronden van Kennemerland en 's-Graveland. | ||||||||||||||
Droogmakerij de BeemsterDe rijke handelaren uit Amsterdam investeren vanaf eind 16de eeuw in de droogmaking van meren, waardoor goede landbouwgrond ontstaat. Begin 17de eeuw wordt de Beemster ingepolderd, het grootste droogmakingsproject van die eeuw. Ook de inrichting van de polder is een hoogtepunt in deze periode, volgens een toen als ideaal beschouwd vierkantenraster. In deze zeer rationele omgeving vestigen de beleggers hun buitenplaatsen. Vooral de zuidoosthoek van de polder is in trek, zo dicht mogelijk bij het eindpunt van de trekvaart vanuit Amsterdam en bij het stadje Purmerend. Langs de oneindig lijkende lanen van het vierkantenraster liggen de buitens aan de kop van een kavel. De buitenplaats met zijn tuinen neemt slechts een deel van de landbouwkavel in beslag, en vormt zo een kleine, vierkante of rechthoekige tuinkavel binnen de grotere polderkavel. Het huis staat aan de wegkant, omgeven door sier- en nutstuinen. Een laan langs het huis vormt meestal de toegang tot het buiten, en is tegelijk een zichtas naar het weidse vlakke polderland. | ||||||||||||||
Amstel en VechtIn de vroege middeleeuwen stromen Amstel en Vecht door een veengebied. Dichtbij de riviertjes groeit moerasbos en verder van de riviertjes liggen uitgestrekte veenmoskussens. In de middeleeuwen (vanaf ca. 1050) wordt het gebied vanuit de stroompjes ontgonnen en in gebruik genomen als akkerland. Parallelle ontwateringssloten worden vanuit de waterloop dicht opeen gegraven waardoor lange smalle kavels ontstaan. In de Gouden Eeuw worden de buitenplaatsen vanuit Amsterdam langs de vaarroute naar Utrecht aangelegd. Deze route voert over Amstel, Holendrecht, Angstel, Nieuwe Wetering en Vecht tot in het centrum van Utrecht. De buitenplaatsen van de Amsterdamse handelaren worden tot dicht bij Utrecht aangelegd, vooral langs Amstel en Vecht. De concentratie van buitenplaatsen langs de Vecht heeft waarschijnlijk te maken met de ondergrond. De Vecht is een grotere rivier die tot zijn afdamming in de Middeleeuwen water afvoert van de Rijn naar zee. Deze rivier heeft langs zijn oevers grover sediment afgezet wat een stevigere en drogere bodem oplevert. Dit is een goede ondergrond voor bouwland en geschikt voor de vestiging van een buiten. Amstel, Holendrecht en Angstel zijn kleinere riviertjes die alleen een afvoerfunctie hadden voor het omliggende veengebied en dus minder stevige oevers hebben. Dicht bij de stad is de druk echter zo groot dat er toch veel buitenplaatsen langs de Amstel gebouwd worden. Deze zijn echter kleiner van omvang dan die aan de Vecht. | ||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||
De buitenplaatsen vormen samen een slingerend lint in het verder open landschap. Evenals in de Beemster beslaat de buitenplaats slechts een deel van de langgerekte veenkavel. Ook hier vindt dus een verkleining van de landbouwkavel plaats. De lengte van de kavel komt wel terug in de lange lanen die bij veel buitenplaatsen vanuit de tuin in het open landschap doorlopen, soms kilometerslang. Zij doen dienst als wandellaan en zichtas. | ||||||||||||||
KennemerlandIn dit gebied tussen veen en jonge duinen zorgen strandwallen overdekt met jong duinzand voor een stevige ondergrond: niet te droog en niet te nat. Het kent dan ook, in tegenstelling tot het veengebied, een lange bewoningsgeschiedenis. Van nature is het begroeid met bos, maar in de middeleeuwen werd bijna het gehele bosareaal gekapt. Tot in de Gouden Eeuw blijft het een open agrarisch landschap met een dicht onregelmatig netwerk van wegen. Het IJ, tussen Amsterdam en Velsen, waaiert onder invloed van wind, zeespiegelstijging en bodemdaling uit tot een langgerekt meer. Bij Velsen loopt het IJ over in het Wijkermeer, dat tot aan het zandgebied is uitgewaaid. Dit vormt een prachtig decor voor de vestiging van buitenplaatsen. Vanuit het hoger gelegen zandgebied kijken de buitens uit over de uitgestrekte watervlakte van het Wijkermeer. De buitens liggen in een halve cirkel om het meer, volgen de boogvormige rand van het Wijkermeer op deze plaats. Gekanaliseerde beken loodrecht op de rand van het meer voeren het water van de buitenplaatsen af. Een eerste reeks buitenplaatsen ligt dicht bij het water aan de rand van het zandgebied. Daarachter ligt nog een tweede reeks tegen de binnenduinrand aan, met lange lanen gericht op het Wijkermeer, zo het weidse uitzicht inkaderend. De tuinkavels van de buitenplaatsen zijn vaak onregelmatig van vorm, ingeklemd in het historisch gegroeide netwerk van wegen. | ||||||||||||||
's-GravelandNet als Kennemerland ligt 's-Graveland aan de rand van een zandgebied: de stuwwal de Utrechtse Heuvelrug. Begin 17de eeuw wordt hier een rechthoekig areaal afgegraven om zand op te leveren voor de aanleg van de grachtengordel van Amsterdam. Er ontstaat een geheel nieuw landschap, net als bij de droogmakerijen. De afgegraven rechthoek wordt simpelweg opgedeeld in een aantal stroken. Binnen deze stroken leggen de Amsterdamse kooplieden hun buitenplaatsen aan, verspreid over het gebied. De individuele tuinkavel is rechthoekig, afgeleid van de verkaveling van dit nieuw ingerichte gebied. Vanaf deze locatie, met de stuwwal in de rug, hebben de buitens een prachtig uitzicht op het uitgestrekte veengebied. | ||||||||||||||
Het landschap en de buitenplaatsIn de ligging van de buitenplaatsen in het landschap rondom Amsterdam zijn een aantal algemene principes te herkennen. | ||||||||||||||
Verbinding met de stadVervoer vindt in de 17de eeuw hoofdzakelijk over water plaats, landwegen zijn het grootste deel van het jaar onbegaanbaar. De buitenplaatsen liggen dan ook allemaal aan of in de nabijheid van een waterweg. Amstel en Vecht maken deel uit van de vaarroute naar Utrecht, de trekvaart Amsterdam - Haarlem maakt Kennemerland permanent bereikbaar, naar de Beemster leidt de Slooter Trekvaart en naar 's-Graveland voert een trekvaart vanaf de Vecht. Aan het begin van de zomer reizen de families uit de stad hierover naar hun buiten. De landheren houden via deze waterwegen contact met de zaken in de stad, en alle levensbenodigdheden worden erover aangevoerd. Zo ligt er begin 18de eeuw een heel netwerk van buitenplaatsen rond Amsterdam, met elkaar verbonden door waterwegen. De buitenplaatsen verankeren de stad in het landschap. Zij zijn de voorposten van de stad, en verbinden de stad met de relatief ver weg gelegen landschappen van Beemster, Kennemerland, Vecht en Utrechtse Heuvelrug. | ||||||||||||||
Relatie met het landschapDe buitenplaatsen voegen zich in de Gouden Eeuw volledig naar het landschap. Zij zoeken de hogere en drogere plekken in het landschap op en volgen zo de ondergrond. In een verder open landschap vallen de groene massa's op. De buitenplaatsen vormen samen een patroon, een ruimtelijke structuur die, doordat deze geënt is op bestaande natuurlijke en cultuurlijke patronen, de verschillende landschapstypen beter leesbaar en herkenbaar maakt. In 's-Graveland en Kennemerland nestelen de buitens zich aan de rand van het zandgebied en accentueren zo de rand van het zandgebied: de overgang tussen zand en veen. In het veengebied bevinden de buitenplaatsen zich op de rivieroevers van Vecht en Amstel, en maken het kronkelende verloop van de veenstromen zichtbaar. In deze gebieden volgen de | ||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||
2 De buitenplaatsen aan het Wijkermeer. Prof. dr ir Clemens M. Steenbergen en Arjen Zaal.
| ||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||
3 Een historische buitenplaats. Foto ir Rob Aben.
buitenplaatsen de vormen van het natuurlandschap. In de Beemster begeleiden de buitenplaatsen de lange lijnen die deel uit maken van het vierkantenraster in de polder. Daardoor wordt de rationele inrichting van de polder verhevigd, en wordt de beheersing van de mens in dit cultuurlandschap nog eens extra verduidelijkt.
Men legt de buitenplaatsen op de mooie plekken in het landschap aan. Een weids uitzicht is daarbij belangrijk: over water, over het uitgestrekte veenlandschap of over het vlakke polderland. Deze voorkeur reflecteert de landschapswaardering uit die tijd waarin perspectief een belangrijke rol speelt. In de 17de eeuwse internationale opvattingen over landschap en tuinkunst, waarin Frankrijk voorop loopt, komt dit terug.
De vorm van de tuin is een bewerking van de kavelstructuur van het landschap, afgeleid van de rechthoekige vorm van de landbouwkavel of van de omliggende wegen. Vaak wordt maar een deel van de oorspronkelijke landbouwkavel in beslag genomen door de tuin, er vindt een verkleining van de landbouwkavel plaats tot de tuinkavel. De lengte van de kavel en de uitgestrektheid van het landschap worden voelbaar gemaakt door de aanleg van lanen. Deze geconstrueerde zichtassen nemen het landschap in de compositie van de tuin op en kaderen de horizon in. | ||||||||||||||
Ontwikkeling van de buitenplaatsDe vormgeving van de tuin van de buitenplaats geeft de opvattingen over de natuur weer in de tijd van aanleg. De 17de eeuwse buitenplaatsen worden in de formele stijl aangelegd. In West-Nederland is in deze periode geen ongerepte natuur meer over. De barokke tuinen met hun strakke, symmetrische opbouw en gesnoeide hagen en bomen worden gezien als een Ode aan de Schepper. Ze verbeelden het mooiste dat de Schepper heeft gecreëerd: de natuur. In de natuur is alles symmetrisch en hiërarchisch geordend. Als voorbeeld nemen ontwerpers het menselijk lichaam. Zo gebruikt Constantijn Huygens de verhoudingen van het menselijk lichaam als uitgangspunt voor de inrichting van zijn buitenplaats Hofwijck.
In de loop van de 18de eeuw maakt de formele stijl van tuinaanleg plaats voor de landschapsstijl. Het ideaal van de formele tuin wordt vervangen door een arcadisch natuurbeeld, gebaseerd op het Engelse cultuurlandschap: een heuvelachtig landschap met glooiende velden waar koeien grazen, afgewisseld met bosjes en boomgroepen. Het relatief reliëfrijke zandlandschap biedt hiertoe meer aanknopingspunten dan het vlakke rationele polderlandschap. In het polderlandschap verdwijnen daardoor veel buitens. Begin 19de eeuw verdwijnen, ook op de zandgronden, veel buitenplaatsen als gevolg van de economische recessie. In de 20ste eeuw verdwijnen nog meer buitenplaatsen ten gevolge van de toenemende druk op de grond. Zij maken plaats voor woonwijken, agrarische bestemmingen of infrastructuur. Er worden maar weinig nieuwe buitenplaatsen aangelegd. Van het uitgebreide buitenplaatsennetwerk uit de 17de en 18de eeuw zijn nog slechts enkele fragmenten over. Deze liggen vooral op de zandgronden, | ||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||
4 Bos a Nova (Bosch en Slabbers tuin- en landschapsarchitecten).
enkele buitenplaatsen zijn nog te vinden langs Amstel en Vecht. In het polderlandschap zijn de buitenplaatsen thans geheel verdwenen. | ||||||||||||||
De verstedelijking van het landschapAmsterdam is sinds de Gouden Eeuw enorm gegroeid, West-Nederland is verstedelijkt. Van het klassieke onderscheid tussen stad en platteland is weinig meer over. Na het vervagen van de stadsgrens in de 17de eeuw groeit in de 20ste eeuw heel West-Nederland uit tot een overgangsgebied tussen stad en land. Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht vormen samen met kleinere steden, dorpen, bedrijventerreinen, havens en Schiphol één stedelijk netwerk, verbonden door snelwegen en spoorlijnen; een stadslandschap. Daar waar de 17de eeuwse koopman nog gebruik maakte van de trekschuit om zich te ver- | ||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||
plaatsen is nu de Randstad ontsloten voor de automobiele stedeling. Met TGV en Cityhopper is de actieradius van de hedendaagse zakenman vele malen groter dan die van zijn 17de eeuwse collega. Internet maakt de hele wereld bereikbaar met een klik op de muis. Tegen die achtergrond zou men in theorie overal kunnen gaan wonen, in de praktijk blijkt dat niet te gebeuren. De steden en dorpen in West-Nederland blijven groeien. Wel vervaagt de relatie met de ondergrond, door de dominantie van het stedelijk netwerk. Het door de eeuwen heen in nauwe samenhang met de ondergrond gegroeide landschap wordt steeds minder herkenbaar. Veranderingen vinden zo snel plaats en zijn vaak van een zo grote schaal dat de mens, vooral in de steden, van het historisch gegroeide landschap dreigt te vervreemden.
De randstedeling blijft, net als de 17de eeuwer, behoefte hebben aan ruimte. Ruimte om uiting te geven aan creativiteit, ruimte om ‘de natuur’ te vinden, ruimte om te ontspannen. In de 20ste eeuw is de ruimte echter schaars. Voor de buitenruimte in de Randstad geldt een restrictief beleid, waarin getracht wordt nieuwbouw in het buitengebied te voorkomen. De gedachte hierachter is dat anders ook de overgebleven groene ruimte van de Randstad, het ‘Groene Hart’, verstedelijkt.
De druk op het buitengebied wordt nog eens vergroot door de behoefte aan recreatieruimte. In de Discussienota Nederland 2030 wordt een gebrek aan recreatiemogelijkheden geconstateerd in de Randstad. Wat hiervan het gevolg kan zijn wordt geïllustreerd door de situatie bij de Kromme Mijdrecht, een veenriviertje ten zuiden van Amsterdam. Dit is een recreatief aantrekkelijk gebied waar het bouwen van huizen door regelgeving aan banden is gelegd. De regels worden echter ontweken door er semi-permanente bouwsels neer te zetten, een soort stacaravans. De ruimte langs het water slibt langzaam dicht waardoor het contact met het achterliggende landschap verdwijnt. Er zijn nauwelijks doorkijkjes meer naar het uitgestrekte veenlandschap. Hierdoor is het gebied niet meer herkenbaar als veenlandschap. Bovendien is het niet toegankelijk; ieder bakent het privé-terrein met coniferenhaag of schutting af. | ||||||||||||||
Buitenplaatsen in het stadslandschap van morgenHet restrictieve beleid ten aanzien van bebouwing in het Groene Hart kan niet succesvol genoemd worden. Ondanks dit beleid zijn met name de kleinere kernen in het Groene Hart fors uitgebreid. Er wordt geen kwaliteit toegevoegd aan het landschap, de kwaliteit neemt alleen maar af. De wens om buiten te wonen is groot maar moeilijk realiseerbaar. Ook bedrijven zijn op zoek naar groene vestigingslokaties.
De ontwikkeling van buitenplaatsen in de 17de eeuw laat echter zien dat de wens om buiten te wonen ook tot positieve resultaten kan leiden. Zou het niet ook nu mogelijk zijn het particuliere initiatief aan te wenden op een manier die de kwaliteit van het landschap verhoogt? Een aantal eenvoudige spelregels kan voldoende zijn om particulieren de mogelijkheid te geven buiten te wonen in een eigen paradijs, en daarmee tevens te investeren in het versterken van landschappelijke, ecologische en recreatieve structuren. De overheid zou hierin een sturende rol kunnen spelen en heeft daartoe al een aanzet gegeven. In de Visie Stadslandschappen (1995), een discussienota van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), wordt gepleit voor het ontwikkelen van nieuwe buitenplaatsen. Om hiervoor ideeën te generen is begin 1995 door de ministeries van LNV en VROM de prijsvraag Nieuwe LandgoederenGa naar eind3. uitgeschreven. Daarnaast is eind '96 door de beide ministeries gestart met het experiment Nieuwe Buitenplaatsen, waarvan de resultaten eind dit jaar worden verwacht. Hiermee wil de overheid onderzoeken of het concept van de nieuwe buitenplaatsen haalbaar is en hoe het zich verhoudt ten opzichte van bestaand beleid, regelgeving en instrumentarium. Het terrein van de nieuwe buitenplaats kan 5 tot 15 hectare groot zijn. Belangrijk is dat het grootste deel van dit terrein openbaar toegankelijk moet zijn, minimaal 80-90%. Zo kan met ‘privé’-investeringen (particulieren, projectontwikkelaars, bedrijven) openbaar groen gerealiseerd worden. Verschillende regelingen van de overheid kunnen bijdragen aan de aanleg, bijvoorbeeld de regeling stumulering bosaanleg. Multifunctionele eenheden kunnen zo ontstaan die wonen, werken en recreëren combineren.
De inzending Bos a NovaGa naar eind4. voor de prijsvraag Nieuwe Landgoederen illustreert hoe zo'n nieuwe buitenplaats er uit kan zien. Deze inzending heeft als locatie voor het (Randstad-)landgoed de Noord Bovenpolder bij Dordrecht gekozen. Deze uiterwaard ligt aan de rivier de Merwede vlak bij het natuurgebied de Biesbosch. Een belangrijk uitgangspunt bij dit ontwerp is dat voor de nieuwe buitenplaats, net zoals dat voor de historische buitenplaatsen gold, het natuurbesef van | ||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||
5 Transformatie van de structuur van het veenlandschap door de inzet van nieuwe buitenplaatsen.
| ||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||
de huidige tijd in de vormgeving wordt vertaald. In Bos a Nova stellen de inzenders dat het natuurbeeld voor de nieuwe buitens er één kan zijn van de herschapen ‘ongerepte’ natuur; de wildernis. In het 21e eeuwse landgoed geen minutieus geknipte gazons maar grote grazers. De zomerkade van de uiterwaard wordt doorgestoken en de dynamiek van de rivier krijgt vrij spel. Een ruig natuurgebied met kreken, wilgenstruwelen, elzenbroekbossen op de nattere en eikenbossen op de hogere delen is het gevolg. ‘Temidden van deze wildernis liggen aan een lange terp (...) 15 landgoedwoningen. IJle constructies op palen zwevend boven het tijdloos spel van land en water. Hier kan men als een eigentijdse Robinson Crusoë, pionieren temidden van de natuur, met fax en modem binnen handbereik.’ | ||||||||||||||
Nieuwe buitens, nieuwe structurenEen nieuwe buitenplaats als Bos a Nova kan als element een interessant object zijn, de grootste potentie schuilt echter in een meeromvattende strategie. Wanneer op meer plekken langs de rivier dergelijke landgoederen ontwikkeld worden, kan niet alleen een
6b Impressie van het nieuwe buitenplaatsenlandschap.
6a Mogelijke bouwstenen voor nieuwe buitenplaatsen.
| ||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||
7 Een nieuwe buitenplaats. Foto ir Rob Aben.
ruimtelijke, maar ook een ecologische en recreatieve structuur van formaat ontstaan, een nieuw buitenplaatsenlandschap. Voor dit aspect van de nieuwe buitenplaatsen of landgoederen is tot op heden nog weinig aandacht. Ten onrechte, want een aanpak gericht op de aanleg van een complex van buitenplaatsen in aansluiting op het landschap kan een meerwaarde opleveren voor dat landschap.
Als voorbeeld kan het gebied ten zuiden van Amsterdam dienen. Het netwerk van veenriviertjes dat hier door het veenlandschap kronkelt is zeer typerend. Dit gebied is in trek bij recreanten, wat resulteert in de problematiek zoals eerder beschreven voor de Kromme Mijdrecht. Het landschap is op een aantal plaatsen nauwelijks meer herkenbaar. In dit gebied zou het mogelijk gemaakt kunnen worden nieuwe buitenplaatsen te vestigen. Worden de nieuwe buitenplaatsen gekoppeld aan het waternetwerk, dan kan het landschap weer beter leesbaar en herkenbaar worden. De loop van de riviertjes wordt dan gemarkeerd door de opeenvolging van nieuwe buitens, zoals in de tekening geïllustreerd. De waterstructuur kan weer in het landschap oplichten, in plaats van verstopt te zijn achter coniferenhagen. Een oplossing als deze kan toegepast worden in meer gebieden in de Randstad waar de herkenbaarheid van het landschap verdwijnt onder stedelijke ontwikkelingen. Bestaande maar nauwelijks nog zichtbare structuren in het landschap kunnen aangegrepen worden voor de aanleg van een aantal buitenplaatsen, gegroepeerd in bijvoorbeeld ketens langs het water of langs andere lijnen in het landschap. Zo kan een nieuw buitenplaatsennetwerk, net als zijn 17de eeuwse voorganger, aansluiten bij de ondergrond en daardoor de identiteit en herkenbaarheid van verschillende landschapstypen versterken, maar ook nieuwe landschappen creëren. De nieuwe buitenplaatsen kunnen dienen als bouwstenen van een nieuwe groen-rode bosstructuur in de Randstad. Door het groene karakter van de buitenplaatsen is het aantrekkelijk om er te wonen, maar kan het ook een representatieve omgeving zijn voor de vestiging van bepaalde bedrijven. Wellicht kan zelfs het water herontdekt worden als verkeersader. Nu al zijn er projecten gestart die de forens uit Velsen met draagvleugelboten naar Amsterdam en terug vervoeren. Doordat de nieuwe buitens voor het overgrote deel openbaar toegankelijk zijn wordt er een antwoord geboden op het gebrek aan recreatieruimte. Bovendien kan een netwerk van buitenplaatsen ecologisch zeer waardevol zijn en misschien helpen de gevoe- | ||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||
lige gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in de Randstad veilig te stellen.
Zo kan het landschap vormgegeven worden met stedelijke elementen. Daarmee wordt aan de relatie tussen stad en land een nieuwe dimensie gegeven. De nieuwe buitens kunnen ruimte bieden aan wonen, werken en recreatie, in een aantrekkelijke setting. Het belangrijkste is echter dat de realisatie van nieuwe buitenplaatsen binnen een bepaalde structuur een meerwaarde kan opleveren voor een landschap, dat nu te vaak het onderspit delft. Door de aanleg van nieuwe buitenplaatsen tot een nieuwe sterke landschappelijke structuur kan het bestaande landschap aan helderheid en kwaliteit winnen, en uitgroeien tot een boeiend stadslandschap.
Een nieuw buitenplaatsenlandschap - monument van morgen! | ||||||||||||||
Literatuur
|
|