Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Carla Scheffer
| |
De opkomst van buitenplaatsenIn de loop van de 17de eeuw kochten steeds meer welgestelde stedelingen gebieden op het platteland aan als belegging, voor ontginning of voor recreatieve doeleinden.Ga naar eind1. Aanvankelijk was de buitenplaats niet veel meer dan een boerderij, waarvan een aantal vertrekken de landheer ten dienste stond. Op den duur werd het bezit getransformeerd tot een buitenplaats, die aanvankelijk verrijkt werd met een geometrisch aangelegde tuin. Uit een vergelijking van de kaarten van Floris Balthazar (1615) en van J.J. Dou (1685, 3de editie 1746) blijkt de sterke toename van het aantal Wassenaarse buitenplaatsen sinds het begin van de 17de eeuw. De verschillende topografische atlassen uit de 17de en 18de eeuw geven daarbij een goede indruk van de kwantiteit en kwaliteit ervan. De esthetische waarden van een buitenplaats werkten voor de eigenaar statusverhogend. Aan de meest vermaarde en grootste buitenplaatsen werden afzonderlijke prentuitgaven gewijd, zoals aan Clingendael, Rijksdorp en Duinrell.Ga naar eind2. De culturele ontwikkelingen in en rondom de hofstad waren in de 17de eeuw toonaangevend voor de rest van het land. Zo vormden het landhuis en de indrukwekkende tuin, die Philips Doublet III (1633-1707) naar zijn inzichten op Clingendael liet aanleggen, de eerste op Franse stijlvormen geïnspireerde baroktuin in Nederland.Ga naar eind3. Uit deze periode is vrijwel niets bewaard gebleven. | |
LandschapsstijlDe mode van de geometrische tuinen werd kort na het midden van de 18de eeuw opgevolgd door de landschapsstijl. De allereerste fase van deze stijl, die zich kenmerkt door een grote variatie in reliëf, kleinschaligheid en door slingerende paden en waterpartijen, komt in Nederland niet veel voor. In Wassenaar daarentegen, waar het licht geaccidenteerde duinlandschap zich goed leende voor deze nieuwe tuinstijl, zijn enkele goede voorbeelden van de vroege landschapsstijl bewaard gebleven op Rust en Vreugd (ca. 1765), Zuidwijk (vòòr 1772) en in het bijzonder op Backershagen (vanaf 1772). Een belangrijke impuls voor de ontwikkeling van het bosrijke karakter van buitenplaatsen was de belangstelling die aan het eind van de 18de eeuw ontstond voor het productief maken van duingebieden. Mr. A.P. Twent (1745-1816), een geïnteresseerd botanicus, liet zijn aantekeningen over de bosaanplant op zijn buitenplaatsen Backershagen en Raaphorst in druk verschijnen.Ga naar eind4. Onder zijn leiding, als Minister van Waterstaat onder koning Lodewijk Napoleon, werd begin 19de eeuw de Herenweg (huidige Rijksstraatweg) tussen Den Haag en Leiden bestraat. Dat kwam de bereikbaarheid van de verschillende buitens ten goede. Hierdoor werden de lommerrijke zand- | |
[pagina 30]
| |
1 ‘Kaart der Landerijen van Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden onder Wassenaar en Voorschoten, genaamd: De Paauw, Raaphorst, Backershagen, Eikenhorst en Ter Horst’. Landmeter J. Korst, als ontwerp ingetekend door C.E.A. Petzold, 1854. Kaart, collectie Koninklijk Huisarchief.
| |
[pagina 31]
| |
2 Detail van de ‘Nieuwe kaart van 's-Gravenhage met de omliggende dorpen en buitenplaatsen... door S.W. van der Noordaa, 1839. Gemeentearchief Wassenaar.
ruggen langs de voornaamste uitvalswegen voor Haagse stedelingen uit hofkringen en het landsbestuur een aantrekkelijke plaats om tijdens de zomermaanden te vertoeven. | |
De 19de eeuwThans wordt het karakter van de meeste buitenplaatsen bepaald door de grootschalige landschapsparken, waaraan vermaarde tuinarchitecten hebben gewerkt. J.D. Zocher sr. (1763-1817) werkte op Oosterbeek, Voorlinden, Blankenburg en Clingendael. Zijn zoon J.D. Zocher jr. (1791-1870), zette in de jaren '30 van de 19de eeuw het werk van zijn vader op deze buitenplaatsen voort en verder werkte hij op Raaphorst. Van zeer groot belang was de komst van de tweede zoon van koning Willem I, Prins Frederik (1797-1881), naar Wassenaar. In de periode 1838-1854 verwierf hij achtereenvolgens De Paauw, Raaphorst, Ter Horst, Eikenhorst, Backershagen (incl. Hertenkamp en De Drie Papegaaien) en Groot Haesebroek (incl. Wildrust). Prins Frederik haalde de Duitse landschapsarchitect C.E.A. Petzold (1815-1891) van Muskau naar Nederland. Op basis van de reeds aanwezige structuren zette hij hier zijn werkzaamheden in landschapsstijl voort. Petzold creëerde door de aanleg van een zogenaamde ‘Umfahrungsweg’, een eenheid tussen de verschillende buitenplaatsen (afb. 1). In samenwerking met de, eveneens uit Duitsland afkomstige, H.H.A. Wentzel (1820-1889), die verantwoordelijk was voor de bouwkundige elementen, ordende hij deze buitenplaatsen tot een omvangrijk park van een indrukwekkende grootsheid. Volgens Van der Aa telde Wassenaar omstreeks 1850, behalve het bezit van Prins Frederik, nog zo'n 25 andere grotere en kleinere buitenplaatsen, waarvan de kaart van Van der Noordaa een goede indruk geeft (afb. 2).Ga naar eind5. Anderen volgden het voorbeeld van de prins. Zo liet jonkheer G.C.A.H. von Goedecke (1816-1885), kamerheer en adjudant van prins Frederik, omstreeks 1860 door Wentzel en Petzold het huis Beukenhorst met bijhorend park vervaardigen. Het is vergelijkbaar met De Paauw, maar kleinschaliger van opzet. Ook C.J. van der Oudermeulen (1838-1904), stalmeester in buitengewone dienst van koning Willem III, bezat meerdere buitenplaatsen. Op éen daarvan werd in 1876 door C. Muysken in een rijke Neo-Renaissancestijl een landhuis gebouwd, genaamd kasteel Oud-Wassenaar. Petzold heeft daarbij een landschapspark aangelegd met ruime doorzichten en een imposante waterpartij (afb. 3).Ga naar eind6. Als particulier bezit waren de buitenplaatsen niet voor publiek toegankelijk. Een uitzondering hierop was het bezit van prins Frederik, waarvan de parkaanleg omstreeks 1880, kort voor zijn dood, was vol- | |
[pagina 32-33]
| |
3 (pag. 32/33) Uit 1923 stammende luchtfoto kasteel Oud Wassenaar met links daarvan de kort daarvoor gebouwde extra hotelaccomodatie. K.L.M.-fotoarchief, 1923.
| |
[pagina 34]
| |
tooid. Na het overlijden van de prins konden De Horsten, inclusief het huis Ter Horst, mondjesmaat door belangstellenden worden bezichtigd. Craandijk en Van Houbolt geven hiervan gedetailleerde beschrijvingen.Ga naar eind7. | |
Na 1900: de druk van Den HaagTot 1900 bleef Wassenaar een rustige, qua oppervlak uitgestrekte gemeente, bestaande uit een vrij kleine dorpsgemeenschap met een overwegend agrarisch karakter. Door de rijke historie en het daarmee samenhangende omvangrijke buitenplaatsenlandschap bleef de gemeente grote aantrekkingskracht uitoefenen op welgestelden. Incidenteel vestigden zich er nog nieuwe grootgrondbezitters. Hiertoe behoorde ondermeer Jonkheer H.M. Speelman, die op de buitenplaats Groot Hoefijzer in 1899-1901 kasteel Wittenburg liet bouwen naar ontwerp van J.J. van Nieukerken en zijn zonen M.A. en J. van Nieukerken.Ga naar eind8. Daarnaast kwam een nieuwe ontwikkeling op gang, die mede het gevolg was van de stedenbouwkundige ontwikkelingen in Den Haag. Door de Industriële Revolutie was na het midden van de 19de eeuw een trek naar de grote stad ontstaan. De grote toestroom van minvermogenden leidde tot steeds slechtere woon- en leefomstandigheden, die stadsuitbreidingen noodzakelijk maakte. De gegoede middenklasse, die aansluiting zocht bij de normen en waarden van de hoogste sociale klassen, trachtte, de onhygiënische stedelijke omgeving te ontvluchten door ‘buiten’ te gaan wonen. Bouwgrondmaatschappijen, grotendeels een particulier initiatief, speelden in op deze behoefte van de nieuwe welgestelden. Een nieuw fenomeen deed zijn intrede: ‘het villapark’. Aanvankelijk waren dat gebieden met een landschappelijk karakter in en aan de rand van de stad. Door de verbetering van de infrastructuur werden echter ook de buitenplaatsen op het platteland een aantrekkelijk woonalternatief.Ga naar eind9. Naar analogie van de historische buitenplaatsen kwamen omvangrijke landhuizen met bijgebouwen tot stand, waarbij de relatie met de tuinaanleg een belangrijk aspect was. In tegenstelling tot vroeger werden de buitens, gelegen in de gezonde buitenlucht van de bosrijke duinen en de zee, nu permanent bewoond. | |
De bouwhausse in Den HaagVanaf het midden van de 19de eeuw bestonden de activiteiten van de bouwgrondmaatschappijen in Den Haag uit de aankoop van stukken duingrond of (voormalige) buitenplaatsen.Ga naar eind10. Daarna werd aan de gemeente een stratenplan voorgelegd, die riolering en wegen verzorgde, zodat de grond bouwrijp kon worden gemaakt voor de bouw van representatieve herenhuizen. Aanvankelijk hielden de, veelal liberaal denkende, leden van de gemeenteraad zich zoveel mogelijk afzijdig. Zij vonden de toestroom van nieuwe rijken vooral een lucratieve ontwikkeling vanwege de extra inkomsten aan personele belastingen. Door de explosieve groei van Den Haag werden in 1887 en 1907 zelfs stukken grond van Wassenaar door Den Haag geannexeerd. Het Haagse gemeentebestuur zag op den duur in dat zij door de activiteiten van de bouwgrondmaatschappijen weinig invloed had op de stedelijke ontwikkelingen en greep in. Na de inwerkingtreding van de woningwet in 1902 werden geen nieuwe bouwplannen meer aangenomen, totdat in 1911 het door H.P. Berlage vervaardigde algehele uitbreidingsplan werd goedgekeurd. Hij hield geen rekening met de wensen van speculatieve bouwgrondmaatschappijen, waardoor in Den Haag een einde kwam aan de bloeitijd van deze lucratieve bedrijfstak.Ga naar eind11. Eén van de laatste stedelijke villaparken die werd ontwikkeld was Zorgvliet vanaf 1912-1913.Ga naar eind12. Directeur van de exploitatiemaatschappij was de architect J.Th. Wouters, die daarna op zoek ging naar een nieuw gat in de markt: Wassenaar! | |
Wassenaar kort na de eeuwwisselingKort na de eeuwwisseling werd de toen ongeveer 3600 zielen tellende gemeente bestuurd door burgemeester mr. R. baron van Zuylen van Nijevelt (1859-1911) en twee wethouders. De toenemende bouwbeperkingen in Den Haag en het feit dat er in Wassenaar een aantal buitenplaatsen te koop kwam, maakte er lucratieve grondspeculatie mogelijk. Bovendien had Wassenaar nog geen uitbreidingsplan, hetgeen de exploitatiemaatschappijen nieuwe mogelijkheden bood. Daarenboven had het gemeentebestuur van Wassenaar geen ervaring met dergelijke grootschalige projecten en evenals in Den Haag bemoeide zij zich aanvankelijk zo min mogelijk met dit particuliere initatief. Ook hier werd het gezien als een positieve ontwikkeling die zorgde voor extra inkomsten. In tegenstelling tot Den Haag liet de gemeente Wassenaar de maatschappijen bovendien zelf zorgdragen voor voorzieningen zoals wegen, riolering en electriciteit. | |
InfrastructuurEssentieel voor het slagen van de ontwikkeling van villaparken was de verbetering van de infrastructuur. Deze liet tot dan toe nogal te wensen over en de gemeente was niet geneigd kosten te maken voor | |
[pagina 35]
| |
wegen, die merendeels partiulier bezit waren. De exploitatiemaatschappijen waren zich ervan bewust dat voor het slagen van hun projecten een goede verbinding met de stad van wezenlijk belang was. Immers een ieder die buiten ging wonen bleef voor zijn werk en de sociale en culturele contacten afhankelijk van de stad. De exploitatiemaatschappijen zetten zich in voor de totstandkoming ervan en maakten in hun reclamefolders voor de villaparken dan ook steeds melding van de goede verbindingen met de stad.Ga naar eind13. Vanaf 1910 was er een auto-omnibusdienst tussen de villaparken Groot Haesebroek/Oud Wassenaar en Den Haag. Een ‘geëlectrificeerde’ tramverbinding tussen Den Haag en de Wassenaarse villaparken, waarvoor reeds in 1901 een concessie was aangevraagd, kwam pas in 1923 tot stand. Vanaf 1925 reed deze zogenaamde ‘gele tram’ door tot Leiden. De trage aanleg hing ondermeer samen met het gegeven dat Den Haag beducht was voor een uittocht van welgestelde stedelingen, waardoor de stad minder gemeentelijke belastingen zou innen. Liever zag zij dat Wassenaar eerst nog meer grond aan Den Haag overdroeg.Ga naar eind14. Van wezenlijk belang voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van Wassenaar was de aanleg van de Hofpleinspoorlijn tussen Rotterdam en Scheveningen, die in fasen in 1907-1908 gereed kwam. Aan de zuidzijde van Wassenaar kwamen twee halten (bij de Bijhorst en de Buurtweg). Door deze nieuwe, comfortabele en relatief goedkope manier van reizen werd Wassenaar ook vanuit Rotterdam goed bereikbaar. Bovendien waren de grondbelastingen in Wassenaar relatief laag.Ga naar eind15. | |
J.Th. Wouters en de exploitatiemaatschappijenDe exploitatiemaatschappijen waren opgericht door gefortuneerde particuliere geldschieters, architecten en aannemers, die in Den Haag veelal reeds ervaring met vergelijkbare projecten hadden opgedaan. Van grote betekenis was de rol van de, reeds genoemde, architect Johannes Theodorus Wouters (1864-1932), die zich in 1893 in Den Haag als bouwkundige had gevestigd. Aanvankelijk ontwierp en bouwde hij huizen in uitbreidingswijken als Duinoord. Vanaf 1908 legde hij zich vrijwel geheel toe op de exploitatie van villaparken en maakte hij handig gebruik van de ontwikkelingen op de woningmarkt. In 1896 had Wouters zich daartoe geassocieerd met zijn studiegenoot Zacharias Hoek (1863-1943).Ga naar eind16. Wouters was als directeur van diverse exploitatiemaatschappijen vooral verantwoordelijk voor het zakelijke gedeelte. Hoek en later ondermeer ook J.J. Brandes (1884-1955), die tussen 1909 en 1918 voor het bureau van Hoek en Wouters werkte, verzorgden het architectonische gedeelte.Ga naar eind17. Andere directieleden waren ondermeer J.J.D. Heldring, H.D. Pierson en D.J.G.J. baron Van Pallandt. Wouters trad bij het merendeel van de voor Wassenaarse grondexploitatie opgerichte maatschappijen op als directeur of directielid. Bovendien was hij van 1913 tot 1931, maar liefst 18 jaar lang, gemeenteraadslid in Wassenaar. Deze combinatie kwam vaker voor, want ook baron Van Pallandt was raadslid en tevens enige tijd wethouder. Aldus was Wouters verzekerd van een uitgebreid netwerk en kon hij invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de villaparken in een door hem gewenste richting. Hij deed bij zijn installatie de toezegging dat mocht door zijn functie als directeur van een bouwmaatschappij de belangen ‘...niet evenwijdig loopen met die der gemeente...hij het algemeen belang van Wassenaar voor alles zal bevorderen.’Ga naar eind18. Toch kwam het voor dat hij zijn invloed liet gelden, daar waar het ging om de villaparken. Zo had hij als directeur van de exploitatiemaatschappij Groot Haesebroek een aanvraag ingediend voor een tramlijn. Als raadslid toonde hij zich hiervoor, niet zonder eigen belang, eveneens een vurig pleitbezorger.Ga naar eind19. | |
Buitenplaatsen: in de verkoopWelke buitenplaatsen kwamen te koop toen de exploitatiemaatschappijen hun werkterrein verplaatsten naar Wassenaar? Na het overlijden van de grootgrondbezitter C.J. van der Oudermeulen in 1904 kwamen de buitenplaatsen Oud Wassenaar, Rust en Vreugd, Klein Rust en Vreugd en Elmwood te koop. Deze werden aangekocht door N.V. Exploitatiemaatschappij Nationaal Grondbezit van J.Th. Wouters. Prinses Marie von Wied, die Groot Haesebroek na het overlijden van haar vader, prins Frederik, in 1881 had geërfd, verkocht deze buitenplaats in 1898 aan dr. M.A.J. Geluk. Vervolgens kwam deze buitenplaats in 1907 ook in het bezit van deze Exploitatiemaatschappij, later genaamd Exploitatiemaatschappij Groot Haesebroek en Park Oud Wassenaar.Ga naar eind20. Ook voor de ten oosten van de Rijksstraatweg gelegen De Horsten (= Raaphorst, Eikenhorst en Ter Horst) bestond belangstelling bij een groep grondspeculanten, onder wie de burgemeester, baron van Zuylen van Nijevelt, die het landgoed voor woningbouw wilde benutten. Koningin Wilhelmina was hen echter voor en kocht in 1903 De Horsten. Deze groep buitenplaatsen was vanuit Huis ten Bosch via een bootje bereikbaar, zodat zij daar haar favoriete hobby, het schilderen, kon beoefenen.Ga naar eind21. Voor het aan de andere kant van de Rijksstraatweg gelegen deel had zij geen belangstelling. | |
[pagina 36]
| |
4 Kaart van de Parken: Groot Haesebroek: Oud Wassenaar: De Paauw en Backershagen van N.V. Exploitatiemaatschappij Groot Haesebroek. Hoort bij verzoek van J.Th. Wouters voor Exploitatiemaatschappij Park Groot Haesebroek van 31-5-1913. Gemeentearchief Wassenaar.
Dit deel, bestaande uit De Paauw en een gedeelte van Backershagen, werd in 1910 door de erven van prinses Marie zu Wied eveneens verkocht aan J.T. Wouters, ditmaal onder de naam N.V. Terrein Maatschappij Wassenaar.Ga naar eind22. Verder verkocht baron Van Pallandt, eigenaar van Duinrell, in 1916 een groot deel van Rijksdorp aan de exploitatiemaatschappij Jonkers & CO. Naast C.F.W. Jonkers maakte Wouters ook hier deel uit van de directie.Ga naar eind23. Tevens verkocht Van Pallandt zijn duingebied Meyendel aan één van de exploitatiemaatschappijen van Wouters.Ga naar eind24. | |
Het begin van de Wassenaarse villaparkenMet de bouwactiviteiten werd begonnen op het gebied tussen Kasteel Oud Wassenaar en Groot Haesebroek, waar de villabebouwing vanaf 1907 verspreid tot stand kwam. Aangezien er geen uitbreidingsplan was, waren de exploitatiemaatschappen tamelijkvrij in het bepalen van de voorschriften. De bouwplannen hoefden slechts ter goedkeuring aan de gemeenteraad te worden voorgelegd. Door de omvang van de kavels en het type bebouwing, voorzien van de meest moderne luxe, mikten de exploitatiemaatschappijen vooral op de hogere sociale klassen. Er werd gestreefd naar de verkoop van grote bouwkavels, waarbij zoveel gebruik werd gemaakt van het bestaande wegenpatroon. Na het aantreden van jhr B.Ph.S.A. Storm van 's-Gravesande als burgemeester, in 1911, kwam de bouwexplosie pas goed op gang. In dat jaar werd het eerste duidelijk omlijnde plan ingediend voor villapark De Kieviet.Ga naar eind25. In 1912 diende Wouters een stratenplan in voor de rest van Groot Haesebroek en voor Oud Wassenaar, Backershagen en De Paauw (afb. 4).Ga naar eind26. Het suburbanisatieproces en de daarmee samenhangende sterke bevolkingstoename hadden gevolgen voor het karakter van de buitenplaatsen. De nieuwbouw op Park Oud Wassenaar vond vooral plaats aan de randen, aan weerszijden van de Schouwweg en langs de Oud Wassenaarsweg ten westen en zuiden | |
[pagina 37]
| |
van het kasteel. Hierdoor verloor het oorspronkelijke voorplein zijn functie en werden enkele bijgebouwen gesloopt. Vóór het kasteel werd de relatie met de waterpartij en het door Petzold aangelegde park gehandhaafd. Ten zuiden van het kasteel, dat sinds 1910 in gebruik was als hotel/restaurant, werd begin jaren '20 extra hotelaccomodatie gebouwd. Dit betekende een aantasting van het zicht op het kasteel (afb. 4). Park Groot Haesebroek viel uiteen in een aantal delen. Het aan kasteel Oud Wassenaar grenzende gebied kreeg een eenvoudig stratenpatroon, waarin de oude oprijlaan naar het huis werd opgenomen. Op het zuidelijke deel werd villapark de Kieviet gerealiseerd, waarvan het ontwerp van Joh. Mutters jr. enige verwantschap vertoonde met de tuinstadgedachte. Het 17de-eeuwse landhuis op Groot Haesebroek werd in 1912 verkocht aan het echtpaar Kröller-Müller, dat het huis in 1928 liet vervangen door nieuwbouw naar een ontwerp van Henry van de Velde. De landschappelijke parkaanleg rondom het huis werd grotendeels gehandhaafd.Ga naar eind27.
Een aantal directieleden van de N.V. Grondmaatschappij Wassenaar kocht grote stukken grond op Backershagen en bouwde er voor eigen gebruik landhuizen, waardoor de structuur van het park, alhoewel doorsneden door een weg, in hoofdlijnen herkenbaar bleef.Ga naar eind28. Het landhuis van De Paauw werd in 1924 aangekocht door de gemeente en in gebruik genomen als gemeentehuis. Het bijbehorende park bleef in handen van exploitatiemaatschappijen. Op het zuidelijke deel van de Paauw verrezen ook enkele grote landhuizen, waaronder villa Ruys. Het noordelijk deel werd in de jaren '20 en '30 verkaveld ten behoeve van kleinere en geschakelde villa's. Op Rijksdorp werd, na afbraak van het 19de-eeuwse landhuis, vanaf 1920 begonnen met de exploitatie. J.J. Brandes ontwierp het stratenplan, waarin enkele hoofdassen, met de daarbijbehorende laanbeplanting van de 17de-eeuwse tuinaanleg, werden gehandhaafd.Ga naar eind29. Op Meyendel, waar reeds in 1918 door Wouters met de aanleg van een stratenplan was begonnen, mislukte de exploitatie. Doordat de gemeente, ter voorkoming van hoge gemeentelijke kosten, bepaalde dat allleen grote bouwkavels mochten worden verkocht, kwam het project niet van de grond. Bovendien werden de duinen benut als waterwingebied door de Haagse duinwatermaatschappij en de gemeente Den Haag tekende bezwaar aan tegen de bouw van villa's in dit natuurgebied. Uiteindelijk kocht de gemeente Den Haag in 1921 Meyendel en werd alleen het aan de Kieviet grenzen villapark Kievietsduin vanaf 1919 in exploitatie gebracht.Ga naar eind30. | |
De noodzaak van een uitbreidingsplanDoor het ontbreken van een uitbreidingsplan en de ogenschijnlijk willekeurige afbrokkeling van de buitenplaatsen ontstonden verspreid over de gehele gemeente verschillende soorten stratenpatronen van villaparken die niet duidelijk op elkaar of op een wegennet aansloten. Vanwege het sterk toenemende aantal inwoners wees de commissie van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en ook de Provincie vanaf 1914 op de noodzaak van een totaalplan. In 1915 werd de opdracht tot vervaardiging van een uitbreidingsplan verleend aan de Haagse architect J.J. Brandes.Ga naar eind31. Het plan behelsde min of meer het consolideren van de reeds in gang gezette ontwikkelingen, waarbij nieuwe uitbreidingen werden geconcentreerd rond het oude dorpscentrum. Op zich was zijn gedachte logisch, gezien het gegeven dat door de Eerste Wereldoorlog de bouwactiviteiten enigszins waren teruggelopen. In hoeverre dit strookte met de ideeën van het gemeentebestuur is niet duidelijk, maar het plan werd afgekeurd en in 1921 ging B&W in zee met de Haagse architect Johannes Mutters jr. (1858-1930).Ga naar eind32. Hij was een productief architect in Den Haag en omgeving en had in 1906 ook voor de gemeente Rijswijk een uitbreidingsplan ontworpen.Ga naar eind33. | |
Het eerste uitbreidingsplan: het plan MuttersToen Mutters in 1923 zijn plan indiende, kwam er een bezwaarschrift binnen tegen de keuze van zijn persoon, omdat hij als directeur van een exploitatiemaatschappij geen onafhankelijke visie op het geheel zou hebben. Aangezien het plan verregaande consequenties voor veel buitenplaatsbezitters zou kunnen hebben, stelde de bezwaarmaker, Jhr mr dr J.D.H. de Beaufort, voor het plan te laten beoordelen door een onafhankelijke adviescommissie.Ga naar eind34. Dit voorstel werd door de gemeente verworpen, maar gegeven het uiteindelijke voorstel van Mutters, was het beter geweest wel in te gaan op de suggestie van jonkheer De Beaufort. In zijn toelichting gaf Mutters aan dat één van zijn uitgangspunten was dat ingespeeld diende te worden op de ontwikkeling van villaparken. De indruk werd daarbij al snel gewekt dat door het creëren van zoveel mogelijk bouwmogelijkheden de exploitatiemaatschappijen in de kaart werden gespeeld. Het ontwerp bouwde in hoofdlijnen voort op het concept dat Mutters voor de Kieviet had ontwikkeld en was geïnspireerd op de tuinstadgedachte (afb. 5). Er was een zeer uitgebreid wegennet geprojecteerd over de gehele gemeente, waarbij voor de groenstroken gebruik werd gemaakt van de bestaande buitenplaatsen. Wanneer dit Utopische plan daadwerkelijk zou | |
[pagina 38]
| |
zijn uitgevoerd en alle gronden zouden zijn verkaveld, dan zou er volgens Mutters ruimte zijn voor bijna een 1/2 miljoen inwoners. De overige bezwaren waren hoofdzakelijk afkomstig van buitenplaatsbezitters en exploitatiemaatschappijen, die zich door de breedte van de wegen, de plantsoenen en pleinen, danwel waterpartijen beknot zagen in de financiële mogelijkheden van hun grondbezit. De eigenaar van Oud Clingendaal vond het voorgestelde stratenpatroon iets te ingrijpend. Van de zijde van de Gemeente Den Haag en de Algemeene Vereeniging van Natuurbescherming kwam kritiek dat uitvoering van het plan zou leiden tot veel verlies aan natuurschoon. In iets aangepaste vorm werd het plan van Mutters uiteindelijk in 1926 definitief vastgesteld.Ga naar eind35. Sindsdien kreeg de gemeente enigszins grip op de stedenbouwkundige ontwikkelingen en was er sprake van een min of meer geordend ruimtelijk beleid, waarbij de stratenplannen werden getoetst aan het uitbreidingsplan en aan de nieuw opgestelde bouwverordening.Ga naar eind36. Bovendien kwam er in 1926 een Commissie Openbare Werken en werd voor het eerst een directeur gemeentewerken benoemd.Ga naar eind37. Dat de gemeente het belang, al dan niet vanuit economisch oogpunt, inzag van de handhaving van het landelijke karakter blijkt uit het verbod in de bouwverordening om twee- of meerlaagse woningen te bouwen. Dit was gedaan ‘om het scheppen van stadsbeelden’ te vermijden. Bovendien kon de mooie en rustige natuur slechts gehandhaafd blijven als de bebouwing een landelijk karakter hield. Dit leidde ondermeer tot een afwijzing in 1925 van de bouw van flats langs de Zijdeweg, nabij de treinhalte achter de buitenplaats Beukenhorst.Ga naar eind38. | |
Woningbouw in de jaren '20De komst van de tramlijn in 1923 had een groei van het aantal woningbouwprojecten tot gevolg. Door de toegenomen vervoersmogelijkheden was Wassenaar immers gemakkelijk bereikbaar geworden voor een bredere groep burgers en nam het forensisme toe. De woonwijken uit de jaren '20 concentreerden zich langs het tramtracé en dan nog vooral in het zuiden, nabij Den Haag (Nieuw Wassenaar/Teylingerhorst en Clingenbosch), terwijl in het noorden langs het tramtracé de wijk Deyleroord werd gerealiseerd.Ga naar eind39. Er ontstond een nieuw type woonwijk met een hogere bebouwingsdichtheid en kleinere kavels. De aan de rand van de buitenplaatsen gesitueerde wijken hadden een eenvoudig, vrijwel lineair stratenpatroon. De gevolgen voor de buitenplaatsen waren ingrijpend, omdat ze niet alleen in omvang afnamen, maar ook werd vrijwel geen rekening hielden met bestaande structuren. Dat, paradoxaal genoeg, door de inwoners veel waarde werd gehecht aan het wonen in natuurschoon blijkt uit een verzoekschrift van diverse belangenvereningen uit 1928 die de gemeente verzoeken tot ‘...het nemen van maatregelen tot behoud van het bestaande natuurschoon en het doen aanleggen van plantsoenen en het aanwenden van een minder eenzijdige beplanting der wegen’.Ga naar eind40. | |
De omslag: het uitbreidingsplan van DudokDoor de crisis van de jaren '30 nam de vraag naar grote villa's af. Bovendien liep het aantal immigranten enigszins terug, omdat in Den Haag ook luxe villaparken werden gebouwd, zoals Marlot (1923-1935).Ga naar eind41. De herziening van het eerste uitbreidingsplan tijdens de ambtsperiode van burgemeester J.J.M. Wiegman (1929-1938) was het meest bepalend voor de teruggang van de villaontwikkeling op buitenplaatsen. Voor deze verplichte herziening werd de architect W.M. Dudok (1884-1974) aangetrokken, omdat hij in 1931 een uitbreidingsplan voor Den Haag had gemaakt.Ga naar eind42. De reden hiervoor was een goede aansluiting tussen beide gemeenten eenvoudiger zou zijn en de autonomie van Wassenaar gewaardborgd zou blijven. In zijn eerste ‘toelichting op de herziening van het uitbreidingsplan van Wassenaar’ uit 1935 gaf Dudok ongezouten kritiek op het plan Mutters, welke hij alsvolgt verwoordde: ‘...dat eerst in de laatste jaren juister omlijnde denkbeelden op het gebied van stads- en dorpsontwikkeling meer algemeen ingang vonden. In zijn nota van toelichting tot zijn oorspronkelijk plan merkt de ontwerper [Mutters] op, dat het [Wassenaar] ruimte biedt aan een bevolking van 500.000 zielen. Dit verwondert ons niet als wij zien, hoe, buiten het duinlandschap, vrijwel het geheele gemeentelijk gebied met bouwwegen en bouwblokken is overdekt.. [Het is] toch wel zeer duidelijk dat het uitbreidingsplan hoegenaamd geen verband houdt met de gebleken behoefte...Nu is deze enorme omvang van het plan, juister gezegd: dit gebrek aan harmonie tusschen uitbreidingsbehoefte en uitbreidingsvorm, niet zonder meer een kwantitatief; het is veelmeer een kwalitatief bezwaar. Immers een uitbreidingsplan, dat geen verband houdt met de redelijke behoefte, is feitelijk geen uitbreidingsplan, omdat het niet de ordening bereikt, zelfs nauwelijks bevordert, die alle stedebouwkundige arbeid in de eerste plaats beoogt....Het is uiteraard niet te verwachten dat die buurtschappen, welke gedeeltelijk op de nabijgelegen groote steden zijn gericht, ooit in het bebouwingsverband worden vereenigd, dat het bestaande uitbreidingsplan beoogt...[In] dit geval is deze chaotische verspreiding der bebouwing mis- | |
[pagina 39]
| |
5 Uitbreidingsplan gemeente Wassenaar door Joh. Mutters jr, 1923. Gemeentearchief Wassenaar.
schien nog minder schadelijk voor het dorp op zich zelf dan voor het land, in het algemeen, omdat het ongemeen fraaie landelijke gebied daardoor zoozeer wordt verbrokkeld en zoo ernstig geschaad in zijn recreatieve beteekenis. Alleen reeds welbegrepen gemeentebelang leidt tot het sparen van het natuurschoon, waaraan de gemeente haar aantrekkelijkheid te danken heeft; aldus doende dient uw Gemeentebestuur intusschen evenzeer een streekbelang, ik kan zelfs zeggen: een nationaal belang. Immers het is inderdaad landsbelang, dat in dit dichtbevolkte westen, in de onmiddellijke nabijheid der zich ras ontwikkelende residentie, zoo fraai beplante gebieden als in uw gemeente thans nog voorkomen, zoo veel mogelijk als aaneengesloten parken en natuurgebieden blijven bestaan.’Ga naar eind43. Volgens Dudok diende de bebouwingsvoorschriften te worden herzien, aangezien daarin onvoldoende rekening werd gehouden met het karakter van de omgeving en zij de landschappelijke schoonheid onvoldoende beschermden. Hij benadrukte dat het recreatieve aspect van het natuurschoon van het buitenplaatsenlandschap ook voor Den Haag van groot belang was. Het plan Dudok was derhalve gericht op concentratie in plaats van verspreiding (afb. 6).Ga naar eind44. De dorpskern mocht worden uitgebreid en de villabouw diende zich zoveel mogelijk te beperken tot de bestaande villaparken. Dudok ging uit van een inwoneraantal van circa 20 à 25.000, een aantal dat in de jaren '90 nog niet ver is overschreden. Vanwege de totaal andere visie dan Mutters, verwachtte de gemeente ditmaal relatief veel bezwaren van directeuren van exploitatiemaatschappijen en vooral van de buitenplaatseneigenaren. Het merendeel van de circa 60 bezwaarschriften richtte zich op het mogelijke verlies aan inkomsten door de beperking van de exploitatie van de buitenplaatsen ten behoeve van woningbouw.Ga naar eind45. Kennelijk bleek het verlies van het culturele erfgoed van de familie vaak een ondergeschikte rol te spelen en werd meer waarde gehecht aan het potentiele financiële gewin die de waarde van hun bezit met zich mee bracht. Anderzijds waren er ook buitenplaatseigenaren die kozen voor de financiële voordelen die de Natuurschoonwet van 1928 bood, hetgeen een consolidatie van de bestaande parken mogelijk moest maken.Ga naar eind46. Slechts op punten van ondergeschikt belang werd tegemoet gekomen aan de bezwaarschriften en uiteindelijk werd het plan Dudok in 1937 vastgesteld. | |
Opkomst van recreatieIn de jaren '20 en '30 werden geen nieuwe buitenplaatsen meer te koop aangeboden en eind jaren '30 leken de hoogtijdagen voor de ontwikkeling van villaparken op buitenplaatsen voorbij.Ga naar eind47. Buitenplaatseigenaren zochten naar nieuwe bronnen van inkomsten om hun bezit exploitabel te maken. In het bijzonder de graaf Van Zuylen van Nijevelt heeft ingespeeld op de toenemende belangstelling voor het recreatieve buitenleven, zoals dat door Dudok was geschetst. In 1935 stelde hij zijn buitenplaats Duinrell open als wandelpark, waarbij de orangerie als theeschenkerij werd ingericht. De graaf organiseerde bovendien paardenrennen en motorraces op zijn buitenplaats en er kwam een kunstskibaan. Dit zorgde | |
[pagina 40]
| |
6 Uitbreidingsplan gemeente Wassenaar door W.M. Dudok, 1937. Gemeentearchief Wassenaar.
voor extra inkomsten en bracht ook fiscale voordelen met zich mee.Ga naar eind47a. Op Oosterbeek werd in 1935 de filmstad van Loet C. Barstijn geopend.Ga naar eind48. P.W. Louman opende in 1937 de poorten van zijn prive-dierentuin op Oud-Clingendaal en in datzelfde jaar werd op een deel van Groot Haesebroek een golfbaan geopend. | |
1940-1945Het uitbreken van de oorlog in 1940 maakte aan deze ontwikkelingen een abrupt einde. Een aantal grootgrondbezitters was weggevlucht. Hun bezit werd, evenals dat van de achterblijvers, veelal geconfisceerd door de bezetter.Ga naar eind49. De NSB-burgemeester, D. de Blocq van Scheltinga, stelde in 1943 zijn partijgenoot, J. de Haan, aan als hoofd gemeentewerken.Ga naar eind50. Reeds voor de oorlog had deze een grote historische belangstelling aan de dag gelegd.Ga naar eind51. In 1942 stelde hij zijn ideeën over ‘Wassenaars toekomst’ op schrift. Het vorige gemeentebestuur had volgens hem van Wassenaar een ‘speculatieobject’ gemaakt. ‘...Geen werklieden, geen kleine burgers mochten er wonen; die maken de belasting hoog! Steeds meer profiteurs kwamen daar op af; kleiner en kleiner werden de bouwterreinen, dank zij het slappe gemeentebestuur, of liever het door belanghebbenden aangevulde gemeentebestuur, want grondspeculanten lieten zich de verkiezing tot raadslid gaarne, via de politieke partijen, welgevallen.’Ga naar eind52. Vanuit zijn positie als hoofd gemeentewerken zag De Haan de kans om zich in te zetten voor het behoud van het culturele erfgoed. Hij liet bouwhistorisch onderzoek verrichten en publiceerde historische rapporten.Ga naar eind53. In een publicatie over de Paauw beklaagde hij zich over het verlies aan buitenplaatsen: ‘En wat is er nu van deze praalvolle tuinkunst overgebleven? Bitter weinig... Alleen al uit Oranje-liefde had men deze droevige katastrofe moeten voorkomen, toen het nog kon. Maar niets daarvan - villaatjes bouwen en moneymaken, dat was het parool. De gemeente kocht echter wel het voormalige paleis om er - op niet altijd verantwoorde wijze - een raadhuis van te knutselen, liet echter het pracht bewassen terrein-rondom over aan particulieren, die het verknipten en verknoeiden met het oog op een o zoo voordeeligen cottagebouw (1925). De vorstelijke tuinarchitektuur, die de zegepralende Vechtstroom ons kon benijden, lieten zij deerlijk vervallen. 't Was immers bouwterrein.’Ga naar eind54. De Haan presenteerde een plan om van Wassenaar | |
[pagina 41]
| |
7 Kanovaren op de grote waterpartij van Duinrell met op de achtergrond het landhuis. Gemeentearchief Wassenaar, foto ca. 1950.
een ‘groene’ gemeente te maken en verdere afbraak van het natuurschoon tegen te gaan.Ga naar eind55. Als mogelijkheden werden genoemd het uitvaardigen van een verkavelingsverbod, de plaatsing van parken op monumentenlijsten, de opname van recreatieoorden in het streekplan of van ‘boschreservaten’ in het Nationale Plan en de beperking van de verkoopmogelijkheden uitsluitend aan de overheid. Een poging om bij De Wittenburg een buitenplaats op te kopen en er een volkspark te stichten mislukte. Onderhandelingen met de eigenaren van het park van De Paauw, N.V. Beleggingsmaatschappij Prudentia te Rotterdam, om de sterk vervallen Prinsessetuin op te knappen hadden ook geen resultaat. Wel werd de Horsten in het Nationale Plan aangewezen als beschermd natuurgebied.Ga naar eind56. | |
De naoorlogse periodeIn de oorlogsjaren hadden diverse buitenplaatsen grote schade opgelopen en waren verschillende gebouwen gesloopt. Een aantal eigenaren keerde niet terug en de erven boden de buitenplaatsen te koop aan. Groot Haesebroek werd geschonken aan Canada uit dankbaarheid voor hun hulp bij de bevrijding en is in gebruik als ambassadewoning. Ook andere buitenplaatsen en villa's kregen vanaf de jaren '50 en '60 een bestemming als residentie voor ambassadeurs. Een monumentaal landhuis met bijbehorende tuin en dienstwoningen is voor dit doel uitermate geschikt en werkt statusverhogend, evenals dat het geval was voor de selecte groep welgestelden voor wie de huizen in eerste aanleg werden gebouwd. Het handhaven van deze representatieve functie heeft ertoe bijgedragen dat relatief veel landhuizen uit de eerste villaperiode tot op heden in hun oorspronkelijke staat bewaard zijn gebleven. | |
Het eerste naoorlogse bestemmingsplanIn 1954 beëindigde Dudok zijn adviseursschap als stedenbouwkundige. Het werd overgedragen aan prof. ir J.H. Froger, die ook verantwoordelijk was voor het volgende bestemmingsplan.Ga naar eind57. Dit betekende voor de buitenplaatsen een consolidatie van het beleid dat op hoofdlijnen reeds door Dudok was uitgezet en waarbij nieuwbouw op buitenplaatsen zoveel mogelijk werd vermeden. Wel was vervangende nieuwbouw mogelijk en vond er een verdere verdichting plaats van de bestaande villaparken. | |
Natuurschoon en recreatieNa alle ellende van de oorlog was er meer dan ooit behoefte aan vertier en recreatie. De mensen kregen meer vrije tijd en het aantal recreatieve mogelijkheden nam toe. Het attractiepark op Duinrell ging weer open (afb. 7), evenals het Dierenpark en de Golfbaan. Op Oosterbeek kwam na 1945 een sprookjestuin, een variant op de Efteling.Ga naar eind58. Ook de overheid ging zich vanaf de jaren '50 bezighouden met recreatie. In aansluiting op de ideeën van Dudok kwam het zwaartepunt van het gemeentelijk beleid te liggen op de buitenplaatsen ‘...ten behoeve van de instandhouding van het natuurschoon en de openstelling van dit landgoed ten dienste van de recreatie’.Ga naar eind59. Dit beleid werd gesteund en gestimuleerd door de provincie, die in haar streekplan ook de nadruk op recreatie legde. In 1953 attendeerde het Provinciaal Bestuur de gemeente op de mogelijkheid dat er een buitenplaats te koop zou komen en dat het goed zou zijn als de gemeente een poging ondernam om de buitenplaats in handen te krijgen.Ga naar eind60. Zij vond de aankoop van dergelijke ‘groenreservaten’ niet alleen | |
[pagina 42]
| |
belangrijk voor Den Haag, maar ook voor de provincie. Een actief aankoopbeleid in de jaren 1953-1955 leidde er toe dat Wassenaar in twee jaar tijd voor ruim 1,5 miljoen gulden vier buitenplaatsen verwierf. Hierdoor werd het streven naar een vrijwel aaneengesloten groengebied goeddeels gerealiseerd. Het bezit van zo'n 60 ha, bestond, afgezien van De Paauw, uit villa Ruys, Wiltzangk, Hartenkamp en Wittenburg.Ga naar eind61. Deze aankopen voorkwam een verdergaande versnippering van de buitenplaatsen, maar de benadering om het natuurschoon te behouden als recreatiegebied heeft wellicht een overheidsbeleid tot gevolg gehad, waarbij de cultuurwaarden van het buitenplaatsenlandschap geleidelijk aan in de vergetelheid raakte. Dat het natuurschoon het resultaat was van de ontwerpen van eerdergenoemde tuinarchitecten werd wellicht niet onderkend of werd als vanzelfsprekend beschouwd.Ga naar eind62.
Ook Den Haag ondernam stappen en in 1954 kocht zij de aan haar gemeente grenzende buitenplaats Clingendael. Wassenaar beklaagde zich hierover bij Provinciale Staten, te meer daar Den Haag ook belangsteling toonde voor VoorlindenGa naar eind63.. Het riekte naar annexatie, waardoor Wassenaar zich gedwongen voelde voortaan hoger te bieden, hetgeen alleen maar prijsopdrijvend zou werken. | |
De PaauwReeds tijdens de oorlog waren door de directeur gemeentewerken, J. de Haan, pogingen ondernomen om het verval van de Prinsessetuin bij De Paauw tegen te gaan. Kort na de oorlog werd hierover opnieuw door de gemeente onderhandeld met de directeuren van N.V. Beleggingsmaatschappij Prudentia, die aanvankelijk nog bouwplannen had voor zichzelf in de Prinsessetuin. Uiteindelijk kon de gemeente in 1949 het park rondom het huis, inclusief het koetshuis, vanaf de Rijksstraatweg tot halverwege de waterpartij achter het huis kopen.Ga naar eind64. Deze aankoop hing zowel samen met de representatieve functie van De Paauw als raadhuis, als met de cultuurhistorische waarden van de bouwkundige elementen in de door Wentzel rond 1850 aangelegde Neo-Pompeiaanse tuin. Gedeputeerde Staten meldden dat in stedenbouwkundig opzicht in het verleden reeds veel was bedorven en dat het behoud van De Paauw niet alleen in het belang van Wassenaar, maar ook in dat van de hele regio was. In 1951 maakte de landschapsarchitect ir J. Otto een herstelplan, dat vanwege het kostenaspect, slechts ten dele is uitgevoerd.Ga naar eind65. Herstel van de bouwkundige elementen werd te kostbaar gevonden. De Prinsessetuin kreeg een sobere en strakke indeling. Het park werd zoveel mogelijk in landschapsstijl hersteld. | |
Villa Ruys, Wiltzangk, de Hartenkamp, Wittenburg en BackershagenNa het overlijden, in 1952, van D.T. Ruys, directeur van de scheepvaartmaatschappij Rotterdamsche Lloyds, deed de gelegenheid zich voor om zijn grondbezit aan te kopen.Ga naar eind66. Hierdoor kwam ook het westelijke deel van het park van De Paauw in handen van de gemeente. Sinds 1956 is dit voor publiek opengesteld. Het uit 1917 stammende landhuis werd, inclusief bijgebouwen, verkocht aan Brazilië als residentie voor de ambassadeur.Ga naar eind67. De broeikassen werden voor sloop verkocht. De moestuin werd deels verhuurd als volkstuin en deels gebruikt door padvinders. In december 1954 werd door de gemeenteraad besloten tot aankoop van de Hartenkamp en Wiltzangk, tesamen het zuidwestelijk deel van Backershagen. Een gedeelte van de Hartenkamp werd overgedragen aan onderwijsinstellingen en in 1967 werd in het park een ijsbaan aangelegd. Het resterende gedeelte van de Hartenkamp werd in 1956 als gemeentelijk park voor het publiek opengesteld.Ga naar eind68. Op Wiltzangk stond een uit 1915 stammende villa in Engelse landhuisstijl van P. Musly met een tuinaanleg van D.F. Tersteeg, die 1959 werd verkocht aan de Perzische gezant, inclusief een stuk terrein, zonder rekening te houden met de bestaande parkstructuren.Ga naar eind69. Andere bijgebouwen op Wiltzangk werden afgestoten, danwel gesloopt, waaronder een grote kas. Een, van rijkswege beschermde, laat-18de-eeuwse theekoepel werd verkocht aan de Nederlandse Monumentenstichting.Ga naar eind70. De nabijgelegen, vrij zeldzame ‘hermitage’ raakte geleidelijk in verval, maar bestaat nog steeds. Vervolgens kon eind 1955 van de nazaten van jonkheer H.M. Speelman de buitenplaats Wittenburg worden aangekocht.Ga naar eind71. Vervolgens wilde de gemeente het kasteel doorverkopen aan een projectontwikkelaar, de fa. Holweg. Daarbij achtte gemeente en Gedeputeerde Staten het niet bezwaarlijk om het kasteel te vervangen door twee flatgebouwen, ‘...want door situering in het bos is het toch niet zichtbaar als storend element’.Ga naar eind72. Het ministerie van O.K.& W had echter wel moeite met een dergelijke transactie, omdat de indruk zou kunnen worden gewekt dat de grondaankopen door de gemeente met speculatieve motieven waren gedaan. Door gedane toezeggingen ontstonden er problemen tussen een aantal projectontwikkelaars, waaronder R. Zwolsman, en de gemeente. Uiteindelijk kon het kasteel toch worden behouden door de verkoop aan | |
[pagina 43]
| |
8 Backershagen na de brand van 21 janurai 1974. Foto RDMZ, Tangel, 1974.
de ‘Club of the Royal Netherlands’. Tegenwoordig is het een congrescentrum.Ga naar eind73. De enige schakel die nog ontbrak om te komen tot een aaneengesloten wandelgebied was de buitenplaats Backershagen.Ga naar eind74. In 1961 was R. Zwolsman, de directeur van N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerend goed N.V. De Landbank, de gemeente te snel af en zag kans deze buitenplaats te kopen. Hij wilde dat wat hem op Wittenburg niet was gelukt, nl. de bouw van een luxueus flatgebouw, nu op Backershagen realiseren. Hij had daarbij geen haast en meldde bovendien dat hij zou pogen ook andere buitenplaatsen, met hetzelfde doel, te verwerven.Ga naar eind75. Uiteindelijk lukte het de gemeente wel een gedeelte van de buitenplaats langs de Rijksstraatweg in onderhoud te krijgen en te benutten als verbindende schakel met de overige buitenplaatsen. Met het van rijkswege beschermde huis liep het slecht af.Ga naar eind76. De bezittingen van de heer Zwolsman bleken steeds licht ontvlambaar te zijn; in 1974 brandde het huis af (afb. 8). Langdurige leegstand, het onherstelbaar beschadigen van de voorgevel en het doorverkopen naar andere projectontwikkelaars leidde er uiteindelijk toe dat het gebouw als monument verloren ging. Op een iets andere locatie verrees een luxueus appartementengebouw, inclusief een tweetal extra vleugels. Bovendien werd er dwars door het park een gracht gegraven en beplanting aangebracht die een ernstige inbreuk vormen op de visuele relatie tussen huis en park. | |
OnderhoudVoor het toekomstige beleid ten aanzien van het onderhoud van de gemeentelijke buitenplaatsen werd in september 1961 door de gemeente in samenwerking met Staatsbosbeheer het ‘Technisch rapport betreffende herstel buitenplaatsen’ gepresenteerd.Ga naar eind77. Er werd in 1957 een aparte ‘dienst buitenplaatsen’ opgericht en werd personeel aangetrokken voor het onderhoud van en het toezicht op de parken. Het doel van het onderhoud van de parken werd in een raadsverslag van 1966 als volgt verwoord: ‘...Het nastreven van het natuurlijk boskarakter is uitgangspunt bij de reconstructie. Het ligt in de bedoeling dat dit de landgoederen op den duur tot een samenhangend geheel zal verenigen. Voor parkaanleg is daarbij geen plaats.Ga naar eind78. Ter verbetering van de recreatieve mogelijkheden zijn begin van de jaren '80 fietspaden over de voormalige buitenplaatsen aangelegd.Ga naar eind79. In dezelfde periode werd door de Stichting Rust & Vreugd het beheer van het park aan de gemeente overgedragen.Ga naar eind80. Na de officiële opening van de parken Wittenburg, Wiltzangk en Hartenkamp op 8 november 1961 prees het recreatie-blad de Toeristenkampioen Wassenaar voor deze investering in de ‘boomcultuur’.Ga naar eind81. Dit bevestigde het idee dat de ‘landgoederenzone’ vooral als een ‘groenreservaat’ werden gezien. Dit komt verder tot uiting door het feit, dat de gemeente daar waar mogelijk de bestaande historische bebouwing heeft afgestoten, danwel gesloopt. Om de exploitatie kostendekkend te krijgen was vervangende nieuwbouw een serieus alternatief. | |
De Monumentenraad en de bescherming van buitenplaatsenTot de inwerkingtreding van de Monumentenwet van 1961 was het moeilijk voor de RDMZ om een bij- | |
[pagina 44]
| |
9 De sloop van Duinrell. Foto collectie R. van Lit, 1987.
drage te leveren aan de instandhouding van de samenhang tussen bebouwing en parkaanleg op buitenplaatsen. Door de mogelijkheid om monumentenlijsten op te stellen, die de Monumentenwet bod, kwam hierin verandering. In 1966 bracht de Monumentenraad een eerste advies uit voor de aanwijzing van rijksmonumenten in Wassenaar.Ga naar eind82. Deze lijst liet het beeld zien dat de meeste objecten zich bevonden binnen het te beschermen dorpsgezicht van de oude dorpskern. Daarnaast werd een aantal buitenplaatsen voorgedragen: Langenhorst, Zuidwijk, Backershagen, De Paauw en Duinrell. Opvallend was dat vooral de buitenplaatseigenaren tegen plaatsing op de rijkslijst waren. De reeds genoemde projectontwikkelaar R. Zwolsman vocht aan dat Backershagen van cultuurhistorisch belang zou zijn. Uiteindelijk werd de zaak net zo lang gerekt, dat uiteindelijk het doek viel voor dit historisch waardevolle landhuis. Terwijl de Monumentenraad overtuigd was van de waarde van Duinrell als buitenplaats, schaarde de gemeente zich niet achter deze voordracht. Ook de eigenaar van Duinrell was tegen, omdat het de ontwikkeling van zijn recreatiepark zou kunnen schaden. De waardering van de Monumentenraad was vermoedelijk voor een groot deel gebaseerd op de historische bekendheid van de buitenplaats in de literatuur, want in deze beginperiode van de rijkslijst werden slechts zelden laat 19de-eeuwse gebouwen en parken voorgedragen. Uit het verslag van de Monumentenraad wordt niet duidelijk waarom Duinrell uiteindelijk niet is bijgeschreven in het rijksregister. Inmiddels is de structuur van het park ingrijpend veranderd en het landhuis is in 1987 gesloopt (afb. 9). Ook bij Langenhorst ging de eigenaar in beroep tegen plaatsing van het park op de rijkslijst. Hij beriep zich op het feit dat volgens de Monumentenwet alleen onroerende zaken beschermd kunnen worden en dus geen bomen. Terreinen met een aangelegde structuur kunnen volgens de Monumentenwet van 1961 echter wel worden beschermd. De volgende eigenaar trok de bezwaren in en ging alsnog accoord met plaatsing. Kennelijk was er nog geen consistent beleid ontwikkeld voor de bescherming van buitenplaatsen, want in tegenstelling tot Langenhorst zijn op De Horsten in de jaren '60 alleen enkele bouwkundige elementen beschermd. Terwijl vanwege de goede herkenbaarheid van de aanleg vooral dit park van nationaal belang is. | |
De mogelijkheden van de projectontwikkelaarDe werkwijze van de projectontwikkelaars van voor en na 1945 verschilt weinig van elkaar. Beiden waren er op uit zoveel mogelijk grond in hun bezit te krijgen met als oogmerk er luxueuze woningen te bouwen, die veel geld op zouden brengen. Het financiële gewin kwam na de oorlog alleen duidelijker naar voren. Ging het voor de oorlog vooral om grote en ook kleine, enkele en dubbele villa's, na de oorlog werd het appartementencomplex geïntroduceerd. Omdat het bestemmingsplan nieuwbouw in de parken veelal niet meer toeliet, moest het bestaande huis | |
[pagina 45]
| |
eerst worden gesloopt. Er trad daarbij veelal wel een schaalvergroting op, zoals te zien is bij Backershagen en recentelijk nog op het terrein van Villa Maritima. Voor de projectontwikkelaar en de gemeente was het een redelijk compromis, omdat beide voordeel dachten te halen uit het behoud van zoveel mogelijk groen. Dergelijke projecten leidden echter vrijwel altijd tot verstoring van de relatie tussen het huis en het park, zoals ook is te zien bij de vervangende nieuwbouw uit 1975 voor de hotelaccomodatie rond Kasteel Oud Wassenaar. | |
Hoe gaat het nu met de buitenplaatsen?Ondanks de steeds sterker wordende behoefte aan woningbouw in de druk bevolkte Randstad, blijkt er toch sprake van een hernieuwde belangstelling voor de cultuurwaarden van het buitenplaatsenlandschap. Na de aanwijzing van rijksmonumenten eind jaren '60 kwamen er in de jaren erna incidenteel nieuwe objecten bij. Ten aanzien van de zogenaamde ‘Jongere Monumenten’ werd door de RDMZ een terughoudend beleid gevoerd, waarbij men zich beriep op het feit dat er daarvan nog geen overzicht was. Er diende te worden gewacht op het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), dat in Wassenaar in de periode 1991-1994 werd uitgevoerd. Blankenburg slipte ernog door, maar reddingspogingen voor Duinrell, Villa Maritima en Nieuw-Rijksdorp kwamen te laat.Ga naar eind83. Maar ook in het kader van het thans nog in uitvoering zijnde Monumenten Selectie Project (MSP) is niet altijd zeker of de voordrachten nog op tijd zullen zijn. Feit is dat door het MSP een veel groter aantal buitenplaatsen zal worden beschermd, waarbij bovendien, daar waar mogelijk, een duidelijke relatie zal worden gelegd tussen het huis en de tuin. Hierbij wordt nauw samengewerkt met het eveneens in uitvoering zijnde Programma bescherming historische buitenplaatsen van de RDMZ, welke beide projecten eind 1999 moeten zijn voltooid.Ga naar eind84. Bovendien zal de status van beschermd gezicht, waaraan in het kader van het MSP ook wordt gewerkt, de mogelijkheid bieden de cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen te verankeren. Inmiddels hebben ook de provincie en de gemeente initiatieven ontplooid. De gemeente Wassenaar heeft in 1997 een rapport laten opstellen over de historische waarden van de buitenplaatsen.Ga naar eind85. Door de provincie wordt gewerkt aan een Atlas van kastelen en buitenplaatsen in Zuid-Holland (1999) en er is een werkgroep landgoederen van het gebiedsgerichte project Wassenaar-Katwijk. Het is te hopen dat, door deze in de nabije toekomst nog deels te realiseren beschermingsactiviteiten en door het genoemde historisch onderzoek, voldoende draagvlak geschapen zal zijn om met het nog resterende historisch waardevolle buitenplaatsenlandschap in de toekomst op een verantwoorde en weldoordachte wijze om te gaan. |
|