Jaarboek Monumentenzorg 1998. Buitenplaatsen
(1998)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Ulbe Mehrtens
| |
[pagina 24]
| |
‘In aanmerking genomen, dat onder een buitenplaats verstaan wordt een door mensenhand vervaardigde aanleg in formele of landschappelijke trant, behorend of behoord hebbend bij een landhuis, met bijgebouwen en toebehoren kunnen de volgende criteria geformuleerd worden waaraan een historische buitenplaats, park of tuin dient te voldoen om voor een wettelijke bescherming ingevolge de Monumentenwet in aanmerking te komen. De aanleg moet ten minste vijftig jaar oud zijn en van algemeen belang wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of volkskundige waarde. Zulks is geënt op het in de Monumentenwet en kroonjurisprudentie geformuleerde. Hierbij valt aan te tekenen, dat de volkskundige waarde in dezen minder relevant is. De waarde van schoonheid, waar zij het natuurlijke aspect betreft, dient veilig gesteld te worden middels de Natuurschoonwet. De schoonheid in relatie met de Monumentenwet, heeft betrekking op de aanleg’.Ga naar eind8.
Hiermee wijst de Monumentenraad op een onderscheid in waarden, dat in de loop van de twintigste eeuw is vervaagd en waaraan het genoemde verval van historische buitenplaatsen voor een deel kan worden toegeschreven. Het verheffen van het natuurschoon van het landschap is immers altijd een belangrijk argument geweest voor de aanleg van parken in landschapsstijl, de tuinstijl die kenmerkend is voor het landschap van de Nederlandse historische buitenplaatsen. Het scheppen van landschappelijke schoonheid door veredeling en herschepping van het aanwezige landschap, door middel van het kappen van doorzichten in bospartijen, het bijwerken van de accidentatie, verlevendiging door de aanleg van vijvers, aanplant van solitairen en boomgroepen voor het ruimtelijke effect was vanaf het einde van de 18de eeuw en het grootste deel van de 19de eeuw een optimaal streven waar de in deze tijd in Nederland werkende tuinarchitecten op gericht waren. Dat dit conceptmatig geschapen natuurschoon uiteraard slechts door regelmatige kap, verjonging en onderhoud in stand gehouden kon worden was een gegeven waarvan vooral de eigenaar van de buitenplaats zich bewust was.
Onder meer door veranderingen in de waardering van natuurwaarden in de loop van deze eeuw is het bewustzijn dat de parklandschappen van de buitenplaatsen het gevolg zijn van een zorgvuldig vormgegeven illusie over het landschap in zijn ideale vorm in de vergetelheid geraakt. Illustratief in dit verband is de reactie van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten op een bericht in de Gooi en Eemlander van 25 september 1934 waar melding gemaakt wordt van de verwaarloosde staat waarin het parkbos van Hilverbeek te 's-Graveland zich bevindt. Deze Vereniging had de buitenplaats gekocht van de familie Six, opdrachtgever van Jan David Zocher jr., die het park in de 19de eeuw in landschapsstijl had heraangelegd. De reactie van de Vereniging luidt: ‘Het zal U wel bekend zijn door oude schilderijen dat het schilderachtige en aantrekkelijke van een natuurlandschap dikwijls wordt gevormd door oude, knoestige en gewronge boomen. Hilverbeek kan niet vergeleken worden met een stadspark of een tuin en wij zullen juist ten gerieve van de ware natuurliefhebbers er voor zorgen, dat de terreinen van Hilverbeek den indruk blijven maken van een aloud boschbestand.’Ga naar eind9. De stelling van de gemeente Wassenaar in 1966 dat de parken van historische buitenplaatsen die zij door aankoop in haar bezit had gekregen geen parken waren maar groenreservaten voor recreatie is vermoedelijk de grondhouding van de overheid in deze tijd.Ga naar eind10. De keuze van het op zijn vrije beloop laten van natuurontwikkeling op historische buitenplaatsen in plaats van deze te beteugelen volgens het concept van de tuinarchitect berust waarschijnlijk ook op politiek-economische motieven: het instandhouden van een historische parkaanleg is namelijk kostbaar en vraagt om regelmatig onderhoud.
Een belangrijke oorzaak van het uiteenvallen van de Nederlandse historische buitenplaatsen ligt voorts besloten in de Code Napoleon, die in 1811 in werking trad. Sindsdien was het door gelijkberechtiging van alle nakomelingen in de meeste gevallen immers onmogelijk om de buitenplaats in één hand te houden.Ga naar eind11. Het mag duidelijk zijn dat niet alleen bij de bovenaangehaalde voorbeelden van Hilverbeek en de historische buitenplaatsen in Wassenaar deze wetgeving in de loop der tijd zijn sporen heeft nagelaten. Daar, waar de particuliere eigenaar wel in staat bleek de buitenplaats te behouden, was in vele gevallen zijn financiële draagkracht door boedelverdeling, sterk verminderd. Door stijging van de personele lasten in de loop van deze eeuw werden de buitenplaats voor veel particulieren een niet meer te dragen last. Het lag doorgaans niet in de bedoeling van de nieuwe eigenaren van de buitenplaatsen, die deze zelden vanwege hun oorspronkelijke functie hadden aangeschaft, om de schoonheid van een parkaanleg, zo deze nog herkenbaar aanwezig was, in stand te houden of aan de vergetelheid te ontrukken. De buitenplaatsen bleken voor veel nieuwe eigenaren aantrekkelijk te zijn voor exploitatie in welke vorm dan ook. | |
[pagina 25]
| |
In dit opzicht is het opmerkelijk dat het erfgoed van historische buitenplaatsen, hoewel fors uitgedund, tot op heden nog zo'n stempel drukt op het Nederlandse cultuurlandschap.
De verslagen van de terreinbezoeken van de Commissie Buitenplaatsen geven een indruk van de staat waarin de parklandschappen van de historische buitenplaatsen zich tijden hun exploratie bevinden. Het verslag van haar bezoek aan de buitenplaats De Cloese in Lochem op 21 januari 1988 spreekt boekdelen: ‘Het huis is volkomen verknoeid door een enorme moderne aanbouw aan de achterzijde en aan de oostkant door een soort directeurswoning. Rondom het oorspronkelijke huis en park ligt een groot bosgebied met enkele waterpartijen, maar structuur was niet te onderscheiden. De directe omgeving van het huis is volkomen verknoeid door de aanbouw aan de achterzijde en de met struiken afgescheiden woning aan de oostzijde. De voorkant van het huis, die vroeger liefelijk uitkeek op de Berkel en agrarisch gebied daarachter, ziet nu uit op een kanaal met een lelijke ijzeren voetbrug, een parkeerterrein voor vele auto's en een mager landschapsrestant. Het restje tuin aan de westkant van het huis is te schamel om enige waardering te verwekken. Hopeloos. De Commissie had hier veertig jaar eerder moeten zijn.’Ga naar eind12. De Commissie had geen gelukkige dag: op Wientjesvoort in Vorden treft zij ‘een onvoorstelbare bende’ aan. De constatering dat veel waarden van historische buitenplaatsen door nieuwbouw, parkeerplaatsen of andere ontsieringen in het park of aan de rand ervan verloren zijn gegaan komt helaas veel in de veldverslagen terug. Bij Boekenrode in Aerdenhout stelt de Commissie vast, dat ‘het doorzicht met waterpartij (Springer?) vanuit achterzijde van het huis gedeeltelijk is bedorven door hoogbouw’.Ga naar eind13. Bij Averbergen te Olst zijn zelfs restanten van de oude buitenplaats onherkenbaar geworden.Ga naar eind14. Het fin de siècle overpark van Huis Bisdom van Vliet ‘is ingrijpend ontluisterd door recente bouw van een bejaardentehuis. Niet beschermen’,Ga naar eind15. een besluit dat de Commissie overigens gezien de toch nog aanwezige waarden in haar advies aan de Staatssecretaris over te beschermen historische buitenplaatsen in Zuid-Holland (1995) herziet.
Bij Wolfrath in Born signaleert de Commissie het gevaar voor het voortbestaan van een historische buitenplaats, wanneer deze in verschillende handen is overgegaan: ‘Kasteel Wolfrath is een zeventiende eeuws kasteel met bijgebouwen van verschillende datum. Dubbel omgracht, deels droge buitengracht, deels dichtgegooide grachten. Mooie lindelanen. De oude privé-weg van Ruijs de Beerenbrouck bestaat nog. Sterrebos, verderop gelegen, eigendom van de AMEV, waarbij verkoop voor uitbreiding Volvo tot de mogelijkheden behoort. (...). Wezenlijke onderdelen zoals het sterrebos in andere handen’. De Commissie vindt het park een ‘aardige aanleg, waarbij de verdere elementen steeds meer uiteen dreigen te vallen’,Ga naar eind16. en adviseert de buitenplaats in zijn geheel voor te dragen voor bescherming.
De soms desastreuze gevolgen, waartoe de herbestemming van park van een historische buitenplaats tot gemeentepark kan leiden, signaleert de Commissie op Groot Deurne, dat zij op 23 mei 1991 bezoekt: ‘Gemeentepark dat door nieuwe aanleg bijna alles wat aan oorspronkelijke aanleg herinnert, heeft weggevaagd. Rest van een oude boomgaard. Op middenveld enige boomgroepen en mooie solitair, echter zonder enig verband. Voorts een vergraven vijver. Tussen het middenveld en weg een strook verwaarloosd parkbos. Aan een drukke verkeersweg gelegen, omgeven door sportvelden. Hier is niets meer te redden’.
Soms is de Commissie echter aangenaam verrast door de kwaliteiten van de parken die zij bezoekt: bij Kasteel Wittem (Wittem), dat zij op 13 maart 1992 aandoet, treffen zij een aanleg aan met mooie boomgroepen, solitairen en slingerende paden, verweven met een der mooiste hellingbossen in Limburg. Flevorama (Naarden) acht de Commissie ‘een verassende aanleg, die in haar opzet bijzonder aantrekkelijk is en zeker beschermenswaard’.Ga naar eind17. Op Kasteel Freymerson te St. Odiliënberg merkt de Commissie een bijzondere contrastwerking tussen het parkbos en het open weiland. ‘Ér zijn mooie zichtlijnen. De buitenplaats is een verassend geheel dat ondanks zijn verschillende karakteristieken een bijzondere aanleg vormt’.Ga naar eind18. Ook op Oolde (Laren, Gelderland) noemt de Commissie de kwaliteit van de doorzichten: ‘Nog duidelijk herkenbare en hier en daar nog zeer fraaie 19de-eeuwse landschappelijke aanleg. Het huis is van alle zijden door middel van uitzichten verbonden met het park en de daarbuiten gelegen landerijen’.Ga naar eind19.
Toen de laatste adviezen van de Commissie Buitenplaatsen in 1995 (Noord- en Zuid-Holland) verschenen kon de balans over wel- en niet te beschermen historische buitenplaatsen worden vastgesteld. Op basis van de adviezen van deze Commissie stelde de RDMZ het Programma historische buitenplaatsen op, waarbij de uitkomsten van de adviezen van de Commissie Buitenplaatsen de leidraad vormen. Uiteraard | |
[pagina 26]
| |
werd al eerder de bescherming in gang gezet van een aantal buitenplaatsen waarvan het advies van de Commissie Buitenplaatsen al bekend was. Pas bij het uitkomen van de laatste adviezenGa naar eind20. bleek voor welke taak de RDMZ werd gesteld: de Commissie achtte uiteindelijk zo'n 450 historische buitenplaatsen nog beschermenswaard, waarvan zo'n 50 historische buitenplaatsen voor een definitief standpunt nader onderzocht diende te worden. Gezien het feit dat de druk op het cultuurlandschap van de historische buitenplaatsen aan het einde van de voettocht van de Commissie Buitenplaatsen nog geenszins verminderd was besloot de RDMZ de bescherming van deze buitenplaatsen met alle voortvarentheid aan te vatten. Hierbij wordt er naar gestreeft de bescherming van deze 450 buitenplaatsen nog vòòr het jaar 2000 in gang te hebben gezet. In het kader van het hiertoe ontwikkelde Programma tot bescherming worden historische buitenplaatsen als complex beschermd. Hierbij wordt uitdrukking gegeven aan het inzicht, dat een buitenplaats niet alleen bestaat uit een optelsom van onderdelen, zoals huis, bijgebouwen, tuinsieraden en parkaanleg, maar dat de samenhang van deze onderdelen eveneens een belangrijke monumentwaarde vertegenwoordigd. Bij de bescherming van historische buitenplaatsen blijken de eerder in dit artikel geciteerde criteria tot bescherming van de Monumentenraad uit 1978 nog steeds actueel. De Monumentenraad gaat bij de formulering van de criteria voor bescherming van historische buitenplaatsen als volgt verder: ‘De aanleg van een historische buitenplaats, park of tuin dient een actieve daad van menselijk handelen geweest te zijn en geen natuurlijke passieve ontwikkeling van een landschap of een gedeelte daarvan. De bescherming van een buitenplaats dient te geschieden vanuit de hedendaagse situatie. Tot nader begrip dient het aanwezige geanaliseerd te worden ter verkrijging van inzicht in hoeverre dit het planmatig bedoelde resultaat is van een natuurlijk ontwikkelingsproces.
De wetenschappelijke waarde kan gesplitst worden in o.a. (kunst)historische, biologische, economische ofwel cultuurhistorische waarde. Beschouwing omtrent de cultuurhistorische ontwikkelingen van een gebied, bebouwingsgeschiedenis, sociaal-economische geschiedenis kunnen elementen zijn die in een op te stellen toelichting op de aanvullende ontwerplijsten vervat moeten worden. In dezelfde toelichting kan dan worden opgenomen, waarom het object beschermd wordt. Per buitenplaats, park of tuin dient steeds een aantal zaken bekeken en afgewogen te worden: Is er veel over de aanleg bekend, dat wil zeggen is er goede documentatie aanwezig? Is de aanleg volgens een ontwerp met wijzigingen daarop goed bewaard gebleven? Is de buitenplaats op zich zelve van importantie? Is de buitenplaats bepalend (geweest) voor haar omgeving? Is de aanleg interessant uit tuinhistorisch oogpunt? Een zwak punt kan hierbij door een sterker gegeven gecompenseerd worden’.
Door de tijdsdruk die op de uitvoering van het programma tot bescherming rust is er bewust voor een redegevende omschrijving gekozen, die in juridisch opzicht een goede basis voor de bescherming biedt. Voor een uitvoerig historische onderzoek, dat eigenlijk elke historische buitenplaats van het programma verdient, ontbreekt de tijd. Een keuze voor een uitvoerig historisch onderzoek zou inhouden dat de afronding van het programma nog vele jaren op zich zou moeten laten wachten, met alle gevolgen van dien. Ook op dit ingeslagen pad blijkt de bescherming van een aantal buitenplaatsen al achterhaald te zijn. Zo komt bijvoorbeeld de bescherming van de historische buitenplaatsen Valkrust te Nieuw-Ginneken en Groenendaal te Hilvarenbeek, vanwege aldaar gepleegde nieuwbouw in het park, te laat. Uiteraard wordt voor de historische onderbouwing van de daad van bescherming gebruik gemaakt van de beheersplannen van de Stichting tot Behoud van Particuliere historische buitenplaatsen, met name van het in deze beheersplannen gepresenteerde historisch onderzoek naar de buitenplaatsen.
Een natuurlijk gevolg van de tijdsduur die de voettocht van de Commissie Buitenplaatsen in beslag heeft genomen is een verdieping van inzicht geweest, die vanzelfsprekend in haar adviezen weerklank vond. De Commissie Buitenplaatsen heeft getracht de onevenredigheid die hierdoor in haar adviezen ontstond, zo veel mogelijk binnen eigen gelederen op te lossen. Zo achtte de Commissie de buitenplaats Djoerang te Zoelen, die zij op 27 augustus 1987 had bezocht, welliswaar heel romantisch en werd de prachtige beukenpartij aan de rand van het gazon als zeer bijzonder ervaren, maar vond zij de landschappelijke aanleg toch te fragmentarisch om te beschermen als rijksmonument. Voortschrijdend inzicht doet de Commissie in 1994 echter besluiten de Staatssecretaris te adviseren deze buitenplaats te beschermen. Toch blijkt het bij de uitvoering van het Programma historische buitenplaatsen in enkele gevallen noodzakelijk om af te wijken van het advies van de Commissie Buitenplaatsen. Zo adviseerde de Commissie in 1989 de buitenplaats Nieuw Rande bij Olst niet te beschermen. Door de grote kwaliteiten van de aanleg | |
[pagina 27]
| |
Huis Broekhuizen, Leusden.
(Foto RDMZ 1974). van het parkbos met uitgestrekte vijverpartijen in landschapsstijl uit de eerste helft van de 19de eeuw, is besloten, na aansporing hiertoe door Het Oversticht, de bescherming van deze buitenplaats toch ter hand te nemen. Deze bescherming vond overigens niet plaats in het kader van het Programma bescherming historische buitenplaatsen van de RDMZ maar in het kader van het door Het Oversticht uitgevoerde Monumenten Selectie Project in de Provincie Overijssel. Incidentele afwijking van de adviezen van de Commissie Buitenplaatsen vindt echter alleen plaats na overleg met de partners in het veld, zoals de Stichting tot Behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen en de teams van het genoemde Monumenten Selectie Project. Gezien de faciliteiten die de Rijksoverheid heeft ontwikkeld voor de instandhouding van een beschermde historische buitenplaats in particulier bezit, is bescherming van zijn buitenplaats voor een particulier in de meeste gevallen in financieel opzicht aantrekkelijk. Dit is dan ook de reden dat verzoeken tot bescherming zeer kritisch worden behandeld en slecht bij uitzondering wordt afgeweken van de adviezen van de Commissie Buitenplaatsen.
De uitvoering van het Programma historische buitenplaatsen ligt in handen van een klein team dat fulltime aan het programma werkt, ondersteund door min of meer incidentele medewerking van consulenten werkzaam in de vier regio's van Sector I van de RDMZ. De betrokkenheid van deze consulenten, medewerkers die de dagelijkse contacten in het veld onderhouden, is belangrijk om op de Rijksdienst een draagvlak te scheppen voor informatie-voorziening en advisering over historische buitenplaatsen, waarnaar de behoefte evenredig toeneemt met de uitvoering van het programma.
De ervaring die de RDMZ tot dusverre met het werk aan de buitenplaatsen heeft opgebouwd heeft geleerd, dat de kennis voor advisering van gebouwde monumenten, waar instandhouding van de karakteristieke beeldbepalende waarde een van de belangrijke uitgangspunten vormt, niet toereikend is voor de advisering ten behoeve van historische buitenplaatsen. Voor het vaststellen van de monumentale waarden van een complex van een historische buitenplaats en voor het geven van een advies hierover is de waardering van de karakteristieke belevingswaarde minstens even belangrijk. | |
[pagina 28]
| |
De monumentale waarde van een historische parkaanleg laat zich namelijk slechts vaststellen door deze te beleven via de wandelpaden, die de tuinarchitect hiertoe heeft aangelegd, door de doorzichten vanaf de wandelpaden in het park en daar buiten in zich op te nemen en zich verder rekenschap te geven van de gezichten in het park naar het huis en vice versa. Kortom, de ruimtelijke opbouw van een Nederlandse historische buitenplaats is doorgaans uitgedacht vanuit het bewustzijn dat huis en park een eenheid vormen en laat zich slechts vaststellen door zich over de buitenplaats te bewegen en deze te beleven.
Het verbreken van de eenheid in eigendom van huis en park, of het afstoten van delen van het park, is dikwijls het begin van het verval van een historische buitenplaats. Een goed voorbeeld hiervan is het ensemble van het huis Bisdom Van Vliet met zijn fin de siècle overpark. In 1923, toen na de door van mevrouw P. Lefèvre de Montigny het huis een museale bestemming kreeg werd het park aan de Gemeente in beheer uitgegeven, onder beding het park in stand te houden. Gedeeltelijke kap van de groene wand van het oorspronkelijk geheel door houtgewas omgeven park, op het punt waar het park zich vanuit het huis gezien tot een perspectivische as vernauwd, en bouw van een bejaardencomlex op deze plek, heeft de balans in de ruimtelijke opbouw van de buitenplaats geheel onderuit gehaald. Vanuit het bejaardencomplex heeft men echter een prachtig gezicht in het park en op het huis. Dat het huis en park toch zijn beschermd in het kader van de Monumentenwet ligt aan de karakteristieke beeldbepalende waarden van de buitenplaats, optimaal te beleven vanaf het genoemde bejaardencomplex. De belevingswaarde van het monument, die door de gezichten vanaf de wandelpaden en vanuit het huis naar het park wordt opgebouwd, is door deze ingreep echter ontluisterd. |
|