Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Robert de Jong
| |
[pagina 275]
| |
graag zijn vorm- en veranderingsdrift aanwendt, die door de toekijkende kunsthistoricus niet zelden als agressie en vernielzucht ervaren wordt’.Ga naar eind5. De vraag wordt niet gesteld in hoeverre wet- en regelgeving, noch maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk direct of indirect oorzaak zijn van de ‘vrije’ manier van restaureren. De Monumentenwet van 1961, noch die van 1988 kennen het begrip authenticiteit. Schoonheid, betekenis voor de wetenschap, volkskundige waarde en meer recentelijk de cultuurhistorische waarde zijn de dragende en bepalende begrippen als het gaat om vast te stellen of een bouwwerk als monument beschouwd kan worden. Bij stads- en dorpsgezichten ging het volgens de wet van 1961 om het beeld ter plaatse dat van algemeen belang moest zijn wegens de schoonheid of het karakter van het geheel. Nu, na 1988, gaat het naast schoonheid, wetenschapschappelijke of cultuurhistorische waarde om de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang van een gebied, een nederzetting of een deel daarvan.Ga naar eind6.
Wordt het monument in woord en geschrift wel als historische materiële bron, als historische substantie en als document gezien, in de wet- en regelgeving komt de betekenis van het monument in die zin niet voor. Het begrip monument wordt in onderling verschillende betekenissen gebruikt. Zo is er sprake van een monument, van een beschermd monument, van een beeldbepalend pand, van zogeheten woonhuismonumenten, maar ook van bouwwerken met waarde als monument. In meer recente beleidsnota's krijgt het monument de hoedanigheid van object en wordt er gesproken van ‘objectzorg’.Ga naar eind7. Betekenis en lading is telkens afhankelijk van het betreffende juridisch instrumentarium. Onderling verschillend is ook de betekenis van begrippen als stads- of dorpsgezicht, beschermd stads- of dorpsgezicht en in meer recente tijd van ‘gebieden met bijzondere waarde’ waar het dan gaat om ruimtelijke en stedebouwkundige structuren uit de periode 1850 tot aan 1940. Men spreekt verder van landschapsgezichten of van waardevolle cultuurlandschappen.Ga naar eind8. enGa naar eind9. Het gaat dan om wat genoemd wordt de ‘planologische monumentenzorg’, om de ‘integrale benadering van het monumentenbeleid, waarbij het historisch belang wordt meegewogen binnen de ruimtelijke ordening en de stedebouwkundige en architectonische plannen’, wat zich ‘het best laat omschrijven als ‘cultuurhistorisch kwaliteitsbeheer’.Ga naar eind10. Steeds worden abstracte noties gehanteerd van wat zonder een nadere toelichtende verklaring kennelijk verstaan of gevoeld wordt onder authenticiteit, onder
1 Deventer, Sandrasteeg, glazen overkapping ter bescherming van het muurwerk van de laatmiddeleeuwse gevel van het Poortgebouw van de voormalig Proosdij van St. Lebuinus (foto auteur, 1995).
de oorspronkelijkheid van monument, gezicht of landschap.
Terug naar de kern van ons onderwerp, naar de vraag waarom het beginsel ‘behouden gaat voor vernieuwen’ het monumenten betreft niet algemeen opgevolgd is. Het proces van het weer opbouwen van door oorlogsgeweld geschonden monumenten dat sedert de tweede helft van de jaren '40 op gang kwam, maakte in feite deel uit van de euforie en de vooruitgangsgedachte uit de jaren van de Wederopbouw. Niet de theoretische, puristische monumentenzorg voerde de boventoon. Zij werd verleid en geleid door de wens naar ‘herstelde luister’ en ‘herleefde schoonheid’.Ga naar eind11. Herstel van de herkenbaarheid, van identificatie, herstel van de identiteit van een geschonden natie en van haar dagelijkse leefomgeving namen daarbij zoals ook elders de eerste plaats in. De periode van herstel van oorlogsschade en wederopbouw ging in de jaren '60 over in die van de eerste landelijke beschermingsronde van monumenten. Die leverde in een periode van een tiental jaren meer dan 36.000 beschermde monumenten op. De monumentenzorg kwam daardoor voor een nieuwe opgave te | |
[pagina 276]
| |
staan, namelijk waar en zichtbaar te maken, dat ‘wat onder monumentenzorg kwam te vallen’ hersteld zou moeten worden. Volgens goed Hollands gebruik was natuurlijk de meest gehoorde vraag of er ook subsidie gegeven werd. Het subsidie-instrument werd, zoals wij dat nu zouden noemen, strategisch ingezet om gemeentebestuur en eigenaar over te halen. In diezelfde jaren dreunde de stalen kogel van de sloopwoede bij het saneren van de binnensteden. Waar het kon werden stads- en dorpsgezichten aangewezen, spoedig gevolgd door stads- en dorpsvernieuwings- en rehabilitatie-maatregelen om maar vooral te kunnen laten zien dat bescherming leidt tot herstel. Of zo men zei tot restauratie.Ga naar eind12. Dankbaar is er ‘gebruik’ gemaakt van de financiële mogelijkheden, die de sedert de tweede helft van de jaren '70 opkomende stads- en dorpsvernieuwing ging bieden. De reguliere restauratie- en onderhoudsbudgetten en incidentele maatregelen van de rijksoverheid, bijvoorbeeld in de sfeer van de werkgelegenheid, maakten de jaren '70 en begin '80 tot grote ‘productiejaren’ voor het bouwkundig cultureel erfgoed. De democratisering van de monumentenzorg rond 1975 (Europees Monumentenjaar M 75) plaatste het historisch bouwwerk meer en meer in de publieke en politieke discussie. Of zoals de toenmalige Staatssecretaris van Cultuur het wel eens uitgedrukt heeft ‘we kunnen grossieren in actiegroepen’. De jaren '80 brengen in ons land grote en ingrijpende veranderingen in het denken over de monumentenzorg en in het stelsel teweeg.Ga naar eind13. Decentralisatie van bevoegdheden van het rijk, het versterken van de rol van het particulier initiatief, een nauwkeurig stelsel van subsidieregelingen en bijbehorende financiële meerjarenplannen, bewuste sturing op regulier onderhoud in de plaats van eenmalige en ingrijpende restauraties, maar ook het sedert het midden van de jaren '80 afnemende restauratiebudget wijzigden het instituut monumentenzorg structureel.Ga naar eind14. Een terugtredende overheid maakt nu bewust ruimte voorde ‘markt’ en ‘markt- verhoudingen’.Ga naar eind15. Het cultuurhistorisch toerisme ontdekte het monument als bron van inkomsten. Toenemende aandacht voor de ruimtelijke inrichting van ons land is langzaam maar zeker nieuwe vragen gaan stellen over waar de monumentenzorg zich (ook) mee bezig zou moeten houden. Van haar wordt verwacht, dat zij veel kan toevoegen aan de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving, lees het ‘planologisch monumentenbeleid’.Ga naar eind16.
De monumentenzorg kan onderscheiden worden naar verschillende vormen, die elkaar wel raken en/of deels overlappen, maar die ieder voor zich als het ware eigen ‘werelden’ vertegenwoordigen. Zij het dat zij onderling regulerend zijn en elkaar ten dele corrigeren. Zo kan er onderscheid gemaakt worden tussen een theoretisch filosofische monumentenzorg, nauw verwant aan die van de wetenschappelijke, een bestuurlijk-politieke en modelmatige, verder een maatschappelijke die op haar beurt vaak in het verlengde ligt maar ook kan verschillen van een culturele. Binnen deze hoekpunten of zo men wil snijpunten is er sprake van nadrukkelijke verschillen in het beleven en interpreteren van de waarneembare fysieke gebouwde omgeving en van de betekenis van een historisch monument en dus van de wijze waarop het begrip authenticiteit geïnterpreteerd of ervaren wordt. Het vraagstuk van de authenticiteit speelt met name een rol in de theoretisch filosofische en in de wetenschappelijke monumentenzorg; deels ook in de culturele; bij wat de maatschappelijke monumentenzorg te noemen is (enkel) vanwege uitstraling of status, terwijl er op bestuurlijk-politiek niveau geen echte betrokkenheid aangenomen mag worden met het authenticiteitsbeginsel.Ga naar eind17. Door deze verschillen en condities hanteert de monumentenzorg voortdurend wisselende interpretaties van het begrip authenticiteit.
Een aantal sterk contrasterende voorbeelden kan de grenzen zichtbaar maken waartussen begrippen als authenticiteit, oorspronkelijkheid, gaafheid, materiële substantie als noties gehanteerd worden. Afhankelijk van tijd en omstandigheden worden deze begrippen verschillend geïnterpreteerd. Hierdoor wordt duidelijk, dat het begrip authenticiteit geen eenduidige inhoud bezit. En toch blijkt telkens weer, dat er naar gezocht wordt de authenticiteit te respecteren en te willen bewaren, zij het dat het dan in de uitvoeringspraktijk vaak om louter bouwhistorische onderdelen gaat. Gaat het om de authenticiteit van het materiaal, om de authenticiteit van de materiële substantie, dan illustreren de volgende voorbeelden enkele uitersten van hoe er gedacht en gehandeld is in Utrecht bij de Klaaskerk en te Deventer bij de consolidatie van de middeleeuwse gevel van het poortgebouw aan de Sandrasteeg van de voormalige Proosdij van St. Lebuinus. Begin jaren '70 vond de restauratie van de Nicolaïkerk (Klaaskerk) plaats als een van de kerken uit het restauratie-project van de vijf Hervormde Kerken in de binnenstad van Utrecht. Nu kerkgebouw en kosterij de beschouwer tegemoet treden met een exterieur in schoon werk, is het moeilijk voorstelbaar, dat het muurwerk voorheen schuil ging onder een 19de- | |
[pagina 277]
| |
eeuwse bepleistering, afgewerkt met een imitatiebaksteen beschildering.Ga naar eind18. Een fragment daarvan is achtergelaten op het onderste deel van de meest noordoostelijke steunbeer van de kosterij aan het Nicolaaskerkhof als ‘bewijs’, dat er een periode geweest is dat er geen sprake van schoon werk was. Prikkelend is de vraag wat er moet of zal gebeuren als dit relict door de tand des tijds dreigt te verdwijnen. In Deventer heeft er uitvoerig bouwhistorisch onderzoek plaatsgevonden in en aan het resterende laat middeleeuwse deel van het poortgebouw van de voormalige Proosdij van St. Lebuinus.Ga naar eind19. Het bleek technisch niet mogelijk de natuurstenen onderdelen van trachiet en tufsteen in de buitengevel zodanig te conserveren, dat zij hun authentieke kenmerken zouden kunnen behouden. Omdat dit huis volgens de huidige stand van het onderzoek wel beschouwd wordt als mogelijk het oudste huis in Nederland, is besloten het proces van verval door weer en wind, door het aanbrengen van een transparante luifelconstructie over de ervoor liggende en gelukkig smalle steeg te helpen vertragen.
Authentiek wordt ook in verband gebracht met waar het ontwerp van de architect nog herkenbaar aanwezig ofte interpreteren is. Het begrip oorspronkelijkheid krijgt hier een andere betekenis dan wanneer het om de materiële oorspronkelijkheid van bouwsubstantie gaat. Nu geldt of het ‘overeenstemmend is met het oorspronkelijke en daaraan zijn gezag ontleent’, zoals Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandse Taal als omschrijving voor één van de betekenissen van het woord authentiek geeft.Ga naar eind20. Midden jaren '70 vond er - in vakkring, politiek en pers - een uitvoerige discussie plaats over hoe het vroegere woonpaleis van Prinses Wilhelmina tot een museum, in dit geval de relatie tussen het Huis van Oranje en Nederland presenterend, gemaakt kon worden. Onderzoek van het bouwwerk en in het terrein achter het huis, archiefonderzoek in binnen- en buitenland, het bestuderen van beschrijvingen van ondermeer tijdgenoten en van de ruim voorhanden topografica deden de toenmalige Minister van Cultuur besluiten tot het verlenen van een vergunning voor het wijzigen van het bouwwerk met zijn 19de-eeuwse en in het be gin van de 20ste eeuw verhoogde uiterlijk in een volgens de resultaten van het onderzoek te (reconstrueren laat 17de-eeuwse complex van corps-delogis, zijvleugels en verbindingsvleugels. En ook tot het aan de achterzijde aanleggen van tuinen volgens het geometrische, orthogonale patroon van een 17de-eeuwse aanleg, die daarmee weer een compositorische en architectonische eenheid moesten gaan vormen met het exterieur en de bouwmassa van het in
2 Hilversum, voorm. sanatorium Zonnestraal. Dresselhuyspaviljoen, kopgevel met trappenhuis (foto auteur, 1995).
oorsprong door de Koning-Stadhouder Willem III als jachthuis opgetrokken bouwwerk. Wij hebben het over het vroegere Paleis Het Loo te Apeldoorn. De betrouwbaarheid van de ingreep is daarbij gelegitimeerd met de woorden dat het gebouw qua oorspronkelijkheid alle nog relevante gegevens bezat met name wat het exterieur betrof, zoals er ook door tuin-archeologisch onderzoek vastgesteld kon worden hoe de indeling van de tuin in oorsprong geweest moet zijn. En dat de resultaten van het verdere onderzoek steeds bevestigden wat er in situ gevonden werd. De Minister schreef erover, ‘Het herstel van de 17de-eeuwse hoofdvorm en de restauratie van de tuin zijn mijns inziens de meest aangewezen uitgangspunten van de restauratie, er daarbij rekening houdend, dat de verandering van het paleis in een museum een zeer fundamentele verandering is, die ook in het herstel van de oorspronkelijke toestand tot uitdrukking mag komen’.Ga naar eind21. De aantekening moet worden geplaatst dat de discussies over Het Loo sindsdien vergaande reconstructies in ons land, met uitzondering van enige andere overheids-monumenten, grotendeels uitgebannen hebben. Dit debat vond plaats juist op een moment dat het | |
[pagina 278]
| |
3 Hasselt (Ov.), herbouwde kalkoven en leshuis aan het Tijlswegje (foto auteur, 1995).
Monumentenjaar M 75 de ‘democratisering’ van de monumentenzorg teweeg bracht. Juist op het moment, dat de eerste landelijke regelingen van kracht werden voor het herstel van steden en dorpen en daarmee een nieuwe ontwikkeling - of mogelijk tijdperk - in de zorg voor het bouwkundig culturele erfgoed inluidend.Ga naar eind22. Als wij het hebben over de betekenis in overdrachtelijke zin van Het Nieuwe Bouwen, over de architectuur van de International Style, over de Modern Movement uit het begin van deze eeuw, dan leggen hedendaagse onderzoekers en kenners de betekenis daarvan in de eerste plaats op het conceptuele, op het architectonische concept. Ontwerp en materiaaltoepassing, afbouwconstructies, indeling, inrichting en installaties beschouwen zij daarbij ondergeschikt aan de oorspronkelijkheid van het door de architect gehanteerde concept en de herkenbaarheid daarvan. Het ging de opdrachtgeefster (Stichting Rietveld Schröderhuis) en architect (Bertus Mulder) bij het herstel van het Rietveld Schröderhuis te Utrecht (1924) in het midden van de jaren '80 niet om het beginsel ‘behouden gaat voor vernieuwen’, maar om het huis terug te brengen tot het oorspronkelijk concept en om het in die vorm in stand te houden als een ‘manifest’, als een statement van De Stijlbeweging. De gebouwen van het voormalig sanatorium Zonnestraal te Hilversum (1925-1928) zijn in woord en geschrift veel gekoesterd vanwege de hen toegekende symbool-waarde als fysiek materiële uiting van de sociaal-democratie van de jaren '20. Zij worden gezien als merktekens van sociale bewogenheid en zorg voor de positie van de arbeider. Bouwwerken opgetrokken met een minimum aan geldmiddelen. Een complex van gebouwen, gebouwd met nieuwe en nog nauwelijks bekende materialen en constructies. Gebouwen als ultieme uiting van architectonische zuiverheid en abstractie die eens dienden voor de zorg en het herstel van zieken, vragen nu zelf om recuperatie. De opgave daarvan is niet het kopiëren, noch het reconstrueren van de oorspronkelijke bouwwerken om de vaste terminologie uit de monumentenzorg te hanteren, maar om dit complex van de architecten Bernard Bijvoet en Jan Duiker opnieuw tot leven te wekken als een fijnzinnig en cerebraal meesterwerk.
Het begrip authenticiteit kan ook staan voor geloofwaardig. Een betrekkelijk nieuwe opgave vormt het instandhouden van het industrieel erfgoed. Een twintigtal jaren geleden speelde de bescherming van een complex werkende kalkovens te Hasselt (Ov.). De toenmalige eigenaren gingen hiertegen in beroep met ondermeer het motief dat enkele van de kalkovens eerst na 1947 waren gebouwd en dus nog niet de in de Monumentenwet genoemde termijn van 50 jaar bezaten. De Kroon besliste dan ook dat er niet tot bescherming overgegaan kon worden omdat niet aangetoond kon worden dat zij ouder dan de vereiste 50 jaar waren. Inmiddels heeft het bedrijf zijn vestiging verlaten. Wie schetst dan de verbazing dat onlangs een tweetal ovens met leshuis ingrijpend is hersteld. Misschien moet men zeggen grotendeels gerenoveerd. En met de bedoeling dat er weer kalk gebrand kan worden. Wonderlijk als men zich realiseert dat deze bouwwerken recentelijk toch als monument beschermd | |
[pagina 279]
| |
4 Utrecht, Oudegracht 307, plan voorgevel Huis Leeuwenberch, tekening Paulus van Vliet Architekt BNA (tek. archief RDMZ),
zijn. Het authenticiteits-beginsel van betrouwbaarheid is hier in een bijzonder daglicht komen te staan. Blijkbaar ging het hier om authenticiteit in de betekenis van ‘rechtsgeldig: van waarde door het bezit van (overeenstemming met) de vereiste vorm’.Ga naar eind23.
Een tweetal voorbeelden laat zien dat het historisch beeld van de stad zich, ook al is er in het eerste voorbeeld sprake van een ingevolge de Monumentenwet beschermd stadsgezicht, in zijn oorspronkelijkheid kan wijzigen ondanks - of is het juist dankzij? - de monumentenzorg door een ingreep of interventie zoals stedenbouwkundigen dat plegen te noemen. Een omgekeerd tijdsbeeld van de historie is het gevolg. Gelegen langs één van de unieke grachten in Utrecht, Oudegracht 307, verrees een gekanteelde schermgevel van zandsteen en trachiet onder een reconstructie van de oorspronkelijke afwerklaag van okersaus, als herinnering aan het eens verdwenen middeleeuwse stadskasteel, Huis Leeuwenberch, dat hier gestaan heeft. Niet alleen verdween hiermee de authenticiteit van een deel van een historische gevelwand om plaats te maken voor een Potemkin-achtige coulisse, maar door deze interventie is tegelijkertijd de authenticiteit, - nu bedoeld in betekenis van betrouwbaarheid van het historisch stadsbeeld - onomkeerbaar veranderd.Ga naar eind24. Het tweede voorbeeld betreft het in de mei-dagen van 1940 in de binnenstad van Rotterdam verloren gegane roemruchte café De Unie, naar ontwerp van de architect J.J.P. Oud (1924), met zijn architectuur | |
[pagina 280]
| |
5 Rotterdam, Mauritsweg, gevel naar ontwerp van J.J.P. Oud (1925), oorspronkelijk aan de Coolsingell Calandplein. Verloren gegaan gedurende de meidagen van 1940 (foto auteur, 1995).
van het Nieuwe Bouwen uit jaren van het Interbellum. Verwoest, verloren, maar kennelijk niet vergeten. Toen de wederopbouw van Rotterdam langzaam maar zeker tot een rustpunt kwam en men zich daar vervolgens ging bezinnen op de vraag naar het ‘beeld van de stad’, werd dat ingevuld met de notie ‘de stad als kunstwerk’. Wortels naar het verleden werden bewust blootgelegd. Een by-pass is het optrekken van een op de oorspronkelijke gevel geënte De Uniefaçade, hoewel zij qua maat, noch qua kleurstelling en belettering overeenkomt met de vroegere toestand.
Als we nu alles bij elkaar optellen en dat gebeurde nog niet zo lang geleden in het uitvoerig onderzoek dat de vorige Minister van Cultuur heeft laten verrichten naar de stand van zaken in de monumentenzorg, dan luidt het resultaat ervan dat zo'n 60% van het beschermde monumentenbestand gerestaureerd is en dat van de beschermde gezichten qua oppervlakte 70% zichzelf in stand kan houden. Voor zo'n 6% zouden bijzondere maatregelen genomen moeten worden.Ga naar eind25. Op zich indrukwekkende cijfers. Strategisch bedoeld om de politiek duidelijk te maken, dat voortgegaan moet worden op de ingeslagen weg en dat nieuwe financiële impulsen door de overheid gegeven moeten worden om zodoende het reeds geïnvesteerde kapitaal niet verloren te laten gaan en anderzijds om te bereiken dat door een delta-plan-achtige aanpak het nog resterende bestand binnen een periode van 10 jaar grotendeels gerestaureerd kan worden. Dan zou volstaan kunnen worden met normaal beheer en onderhoud, zo luidde de redenatie. Een dergelijk plan maakt duidelijk, dat het restaureren van monumenten deel is gaan uitmaken van de bouwmarkt. Naast nieuw- en vernieuwbouw is het restaureren van monumenten na de Tweede Wereldoorlog deel van het bouwproces geworden. Vond tot in de jaren '80 het restaureren van monumenten en het herstel van de gezichten plaats enigszins terzijde van dat bouwproces en in handen van een relatief kleine groep van gespecialiseerde architecten- en stedenbouwkundige bureaus en van een groep van speciale aannemingsbedrijven in de restauratiesector, nu is door wijziging van de subsidiemethodiek en door gekrompen overheidsbudgetten de situatie ontstaan, dat het aantal deskundige architecten sterk geslonken is en dat ook de aannemers hun specifieke inbreng slechts met moeite lijken te kunnen voortzetten.Ga naar eind26. Een vooral financieel technische benadering van de monumentenzorg schept geringe condities voor het stelselmatig toepassen van het authenticiteits-beginsel en het benaderen van het monument als een historisch materieel document. Degenen, die met geoefend oog langs de bouwplaatsen gaan, kunnen ter plekke in de containers zien hoe het ermee gesteld is.
De restauratiepraktijk in Nederland richt zich in het algemeen meer op het vorm-aspect van het exterieur en op het gebruik en de bestemming dan op conservatoir herstel. Ethiek en esthetiek in de monumentenzorg zijn twee kanten van een en dezelfde medaille. Het randschrift luidt, ‘behouden gaat voor vernieuwen/behouden en vernieuwen’, daarmee verwoordend dat er sprake is van een cyclisch proces bij behoud in juridische en instandhouden in materiële zin.
Terugkijkend op de meer recente geschiedenis van de monumentenzorg moet men constateren dat er vooral, overigens zonder dat er sprake van een bewuste keuze is geweest, uitvoering is gegeven aan de Aanbevelingen betreffende de bescherming van historische objecten en hun rol in de hedendaagse samenleving (UNESCO, 1976) en aan het Handvest inzake het bouwkundig erfgoed van Europa en aan de Verklaring en resolutie Amsterdams Congres M 75.Ga naar eind27. Het ‘Charter van Venetië’ was wel bekend, maar is niet serieus doch eerder selectief gevolgd.
In een parafrase op de titel van een bundel opstellen van de hand van de hoogleraar algemene wijsbegeerte | |
[pagina 281]
| |
aan de Universiteit Twente, Hans Achterhuis, getiteld ‘Natuur tussen mythe en techniek’, zou er gezegd kunnen worden dat de monumentenzorg zich in ons land lijkt te bewegen tussen ‘mythe en techniek’.Ga naar eind28. |
|