Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 244]
| |
Jean Penders
| |
[pagina 245]
| |
De term ‘kloostermoppenbrigade’ werd in Utrecht gemeengoed toen in 1989 het Centraal Museum via de pers een fors uitbreidingsplan lanceerde. Het plan was zeer ingrijpend voor de omgeving: reacties konden niet uitblijven. Dit ‘plan met allure’ voor het gemeentelijk museum bleek zelfs binnen het college van Burgemeester en Wethouders tot tweespalt te leiden. Aanleiding voor de chef van de kunstredactie van het Utrechts Nieuwsblad, Hans Lutz, om flink uit te pakken in een stuk onder de titel ‘Kloostermoppenbrigade’,Ga naar eind5. Hij kreeg prompt repliek van zijn eigen collega.
Uit het stuk ‘Kloostermoppenbrigade’ om te beginnen: ‘de doorsnee mens houdt niet van veranderingen. Als ze worden opgelegd, accepteren de meesten van ons ze wel, zij het onder het nodige gemor. Als de veranderingen echter worden aangekondigd - waarmee impliciet de gedachte wordt gewekt dat ‘er nog iets aan te doen is’ - dan vervalt de meerderheid in bijna instinctief gedrag. (...) Velen van hen vindt men in wat wel genoemd wordt de ‘kloostermoppenbrigade’: de groep mensen voor wie iedere wijziging van een historisch gegeven onaanvaardbaar is, die iedere gebroken dakpan uit vroeger eeuwen koestert als een kleinood en die het vermoedelijk betreurt dat er via de loertoeter geen sappige, middeleeuwse uitwerpselen zichtbaar zijn in het middeleeuws riool dat enige tijd geleden in Utrecht is blootgelegd (en gelukkig weer snel is toegedekt). Kortom, de groep die niet lijkt te beseffen, dat historie niet een star gegeven is, maar juist bestaat bij de gratie van de verandering. Ze werpt zich graag op als bewaarder van het (al dan niet roemrucht) verleden en maakt daarbij de onvermijdelijke fout zich nooit af te vragen of in dat verleden wellicht afschuwelijke esthetische en stedebouwkundige fouten zijn gemaakt. De huisjes aan de Nicolaasdwarsstraat [de Gronsvelt-kameren uit 1756, waarvan sloop (‘verplaatsing’) werd voorgesteld -jp] zijn daarvan natuurlijk een sprekend voorbeeld. Natuurlijk heeft de werkgroep die de uitbreidingsplannen heeft bedacht gelijk als ze stelt, dat het ‘buitennissige’ elementen zijn, die detoneren in de monumentale omgeving van kerk, Wijde Doelen en Willem Arntszstichting. Ze hebben slechts betekenis als demonstratie van het volslagen ontbreken van respect voor de waarde van architectonische monumenten. Het is wat wonderlijk om daaraan onaantastbaarheid te ontlenen. (....) In die discussie moet men zich realiseren, dat de museaal bewaarde belangrijke herinneringen aan het Utrechtse verleden dreigen te verrotten in volstrekt onvoldoende bewaarplaatsen. In die discussie moet men zich realiseren, dat een toegankelijk, comfortabel museum voor inwoners en toeristen heel wat aantrekkelijker is dan de zijkant van een kerk of de fantasieloze gevels van arbeidershuisjes. (...) Men hoeft geen profeet te zijn om te voorspellen, dat de charge van de kloostermoppenbrigade nabij is.’
De repliek van de chef van de Stadsredactie van dezelfde krant was pittig:Ga naar eind6. ‘Persoonlijk acht ik me geen lid te zijn van de door Lutz genoemde brigade, hoewel ik oog heb voor de schoonheid van Utrechts historische bebouwing.’ Hij gaat verder: ‘de doorsnee mens houdt niet van veranderingen’ begon Lutz, daarmee fijntjes aangevend dat hij in ieder geval niet tot dat gemiddelde type behoort. De toon was gezet. Hij scherpte die verder aan door te stellen dat ‘de verstandigen’ hun mening over aangekondigde veranderingen voor zich houden totdat zij de voors en tegens hebben afgewogen, maar dat velen uit vrees ‘bijna instinctief’ vervallen in voorspelbare reactiepatronen. Lutz bedoelde daarmee dat de ‘kloostermoppenbrigade’ gewoon haar mond had moeten houden.’ Nu ze dat niet deed ‘ging hij er genotsvol toe over de brigade dieper dan het middeleeuwse riool de grond in te stampen. (...) Uit de slotzinnen van Hans Lutz’ artikel (‘men hoeft geen profeet te zijn om te voorspellen dat de charge van de kloostermoppenbrigade nabij is’) proef ik dat hij weinig gerust is over de afloop van dergelijke beraadslagingen [een open discussie over voors en tegens - jp]. Lutz verkoos daarom de aanval, gooide met kracht een kloostermop in het water en liet zich daarna overspoelen door de golven van emotie die hij zelf had opgeroepen.’
Het is opmerkelijk dat het hanteren van badinerende begrippen, zoals ‘kloostermoppenbrigade’, meestal bij de tegenpartij een ontwijkende reactie oproept: daar hoor ik niet bij. Dat verzet betreft de opgelegde karikatuur. Degenen waarop een dergelijk overtrokken beeld werkelijk van toepassing is, komen in het debat meestal niet eens aan het woord. Maar deze achterhoede voelt zich wel door het scheldwoord gevleid, een geuzennaam is ontstaan. Bij zijn 25-jarig jubileum, in 1990, kreeg de toenmalige directeur van het Utrechts Monumentenfonds, W. Thoomes, van een zakenrelatie ongevraagd een letterlijk vergulde kloostermop met als opschrift onder meer: ‘“de moppenbrigade”: z'n gewicht in goud waard.’
Een voorstander van ingrijpende bouwplannen geeft ook in 1996 nog wel eens een sneer naar de ‘monumentenmafia’, maar het is nog slechts een enkeling. Want de laatste tijd komt de discussie over architectuur en monumentenbeleid in Utrecht goed op gang, met respect voor elkaars standpunt. En dan blijkt dat ook monumentenzorgers zich bezorgd afvragen of | |
[pagina 246]
| |
er wel architectuur tot stand komt die in de toekomst het bewaren waard zal zijn. En vernieuwende architecten bekennen hun geheime liefde voor Utrechts stedenschoon. Trouwens, er ligt inmiddels een heel ander bouwplan voor het Centraal Museum op tafel, waar veel meer mensen gelukkig mee zijn. Het uitgangspunt hiervan is het zoveel mogelijk respecteren van de historisch waardevolle omgeving.
In de baksteen-sfeer ontstond op 12 mei 1995 een andere geuzennaam. Op de studiedag over bouwhistorie waarschuwde Ton Schulte van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg de Stichting Bouwhistorie Nederland zich verre te houden van navelstaarderij. Op te passen voor teveel aandacht voor het houtje en het steentje, ten koste van de maatschappelijke context. ‘De SBN moet niet verworden tot een klisklezorenclub’. Blijkens haar activiteiten loopt de stichting dat risico voorlopig bepaald nog niet. Maar de waarschuwing is nooit weg, al was het maar omdat hiermee voor eventueel toch nog opduikende polemieken de Nederlandse taal voortaan beschikt over een scheldwoord van een hoger taalkundig gehalte dan de Utrechtse geuzenmop. |
|