Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 230]
| |
Elisabeth Stades-Vischer
| |
WerkwijzeDe Grote KerkVanaf 1886 was Mulder uitvoerig bezig met het schetsen en opmeten van de Dordtse Grote Kerk.Ga naar eind6. (afb. 1 t/m 5) Vooral de schetsen zijn interessant, omdat daaruit de persoonlijke werkwijze van Mulder valt af te lezen. Onderdelen van het gebouw zijn globaal op papier gezet, meestal geschetst in een vlotte tekentrant, met daarin aangegeven de horizontale en verticale maten. De aanzichten, doorsneden en details worden vaak gecombineerd met een plattegrond. Onderdelen zoals bijvoorbeeld de luchtbogen, de kappen van de zijbeuken of de profilering van de gewelfribben, de bundelpijlers etc. zijn afzonderlijk geschetst. Naast alle bouwkundige gegevens, zoals talloze maten, de benoeming van de getekende onderdelen e.d., zijn in het meestal leesbare, vloeiende handschrift van Mulder ook aantekeningen gemaakt. Zo staat bijvoorbeeld bij een plattegrond van enkele | |
[pagina 231]
| |
2 Grote kerk. A. Mulder, schets, doorsnede van de kap van de zijkapellen van het schip, 1886. Foto RDMZ.
lijnen het commentaar: Boven staande bemerk ik dat het koor geheel scheef is en de galerijen niet op een hoogte liggen.Ga naar eind7. Ook naast de ruwe schetsjes bij de opmetingsschets van de Kap boven zuidelijke omgang: kapel schip (doorsnede lessenaarsdak, aanzicht luchtboog, doorsnede kap van het langsdak dat doorloopt boven de kapellen) bevindt zich o.a. de volgende overweging: De kap boven de kapellen zij zoo geweest, de muur X geeft aan weerszijde een moet tezien. De kap zou alsdan op de volgende wijze geweest zijn (schets dwarskappen). Verder De lijnen zijn nog zichtbaar tegen de muur zoo dat vermoedelijk een bint daar tegen stond (schets bint ‘Y’ met korbelen en nokstijl). Doch het is in 't geheel niet zeker dat Z (doorsnede buitenmuur kapel) een bandgevel was. Kan zeer goed geweest zijn als in het choor. Vermoedelijk bedoelde Mulder een lijstgevel en de kapeldaken met schilden.Ga naar eind8. Bij de tekening van een luchtboog aan de noordzijde van het koor staat o.a.: Aan de noordzijde is alles witte steen, aan het koor behalve vier overhoeksche stukken of boven de contreforten en de gemoderniseerde luchtboog. De verdwenen natuurstenen afdekking van de luchtboog is gestippeld met de toevoeging geweest. Daarnaast bevindt zich een kleiner schetsje van de luchtboog geweest aldus.Ga naar eind9. Uit dit alles blijkt dat Mulder, terwijl hij met meten en schetsen bezig was, nadacht over de aangetroffen bouwsporen en zich een beeld probeerde te vormen van de oorspronkelijke bouw. Wat betreft de luchtbogen en de kappen van de kapellen van het koor was hij reeds in 1886 redelijk zeker van de oorspronkelijke toestand, zoals uit het commentaar blijkt. Over de situatie van de oorspronkelijke daken en gevelbeëindigingen van de kapellen aan de schipzijde was hij nog enigszins in het onzekere.
1 Grote Kerk, zuidtransept en koor, gezien vanaf de Pelserbrug. Foto RDMZ. vers. A. Mulder, 10 juni 1901, neg.nr. 5818.
Rond 1901 was alles uitgekristalliseerd en naast de opmetingstekeningen waren ook de plannen voor de restauratie gereed. Bovendien was het gebouw toen uitvoerig gedocumenteerd door middel van een groot aantal door hem zelf gemaakte, vaak haarscherpe foto's. De restauratieplannen waren geheel geconcipieerd volgens de toenmalige restauratie-beginselen, namelijk het gebouw te herstellen in de toestand zoals die oorspronkelijk zou zijn geweest.Ga naar eind10. Zo lag het in de lijn hun oorspronkelijke | |
[pagina 232]
| |
3 Grote Kerk. A. Mulder, opmetingstekening van de gevel aan de zuidzijde, 1901. Foto RDMZ.
kappen terug te geven, de luchtbogen te completeren met hogels en de nieuwe balustrade te vervolmaken met pinakels en kruisbloemen. Alle vensters moesten van nieuwe natuurstenen traceringen worden voorzien. De kapellen van het schip zouden nieuwe topgeveltjes krijgen en worden afgedekt met dwarskappen. Na al die jaren van onderzoek en vastleggen heeft Mulder als geen ander het gebouw gekend. Zijn ‘bouwhistorisch testament’, in de vorm van de plattegrond van de Grote Kerk en de conclusies ten aanzien van de ontstaansgeschiedenis van het bouwwerk zijn dan ook opmerkelijk.Ga naar eind11. Uit het renvooi blijkt het volgende: Toren 14de eeuws, Transept en westelijk gedeelte 1411, Muur noordelijke kapel (Mariakoor) 1420, koor omgang en kapellen ten oosten van het transept 1457-1470. Volgens het rond 1900 gangbare idee stamden de toren en de kerk uit de 11-12de eeuw en het Maria- of O.L. Vrouwekoor uit de 13de eeuw. De kapellen zouden uit de 14de eeuw en/of van na de brand van 1457 stammen.Ga naar eind12. Afwijkend is dus Mulders conclusie en overtuiging dat zowel de toren als de kerk en het Mariakoor pas in de 14de en de 15de eeuw zijn opgetrokken.Ga naar eind13. Op 1 oktober 1901, tijdens een vergadering van de Commissie der Restauratie, deed Mulder verslag van zijn bevindingen. In het korte uittreksel van de vergadering meldt de archivaris J.L. van Dalen: De heer Mulder is van meening, dat de kerk, zooals zij er nu uitziet, dateert uit de 15e eeuw, wat de steensoorten bewijzen, waaruit zij is opgetrokken. Al is het nu zeker, dat vóór 1300 hier een kerk bestond, het gebouw van heden is een ander. De bouw moet in 1411 en vervolgens hebben plaats gehad met veel kleiner koor, waarbij later het O.L. Vrouwenkoor werd aangesloten.Ga naar eind14. Van Mulders nieuwe inzichten werd kennis genomen, maar het notabele gezelschap kon zijn gedachtengang niet echt waarderen: Hoewel allen eerbied hebbende voor de uitspraken van deskundigen, achten we deze voorstelling gewaagd, dewijl in de actenboeken der stad nagenoeg niets over dien bouw te vinden is en alleen van herstellingen af en toe gewag gemaakt wordt. Wellicht komen te eeniger tijd de oude kerkrekeningen aan het licht of nieuwe stadsrekeningen, die de door den heer Mulder gegeven voorstelling bevestigen of tegenspreken. Voorshands gelooven we van dien bouw in 1411 en volgende jaren nog niet veel, aldus Van Dalen.
Mulder werd weliswaar erkend als ‘deskundige’, maar kreeg kennelijk van zijn meerderen maar weinig steun ten aanzien van de dateringen. Van Dalen hield zich in zijn publicaties van 1927 en 1933 aan de oude theorie van de bouwgeschiedenis van de | |
[pagina 233]
| |
4 Grote Kerk. A. Mulder, zuidgevel, niet uitgevoerd restauratieplan, mei 1901. Foto RDMZ.
Grote Kerk, met als oudste delen een 11 de-eeuwse toren en een 13de-eeuws Mariakoor.Ga naar eind15. De eerste publicatie over de Grote Kerk op het vakgebied van monumentenzorg en architectuur was van de hand van E.H. ter Kuile en werd gepubliceerd in 1933 in het Bulletin NOB.Ga naar eind16. Na uitgebreid bouwkundig en vergelijkend baksteenonderzoek concludeerde hij dat de toren uit de 14de eeuw moet stammen en dat de overige delen hoofdzakelijk 15de-eeuws zijn. Wel werd het Mariakoor door hem als 13de-eeuws gedateerd. Nog in 1987 ging archivaris Th.W. Jensma uit van een ontwikkelingsmodel van de kerk, waarbij het koor met het Mariakoor oorspronkelijk 13de-eeuws, de koorkapellen 14de-eeuws en de overige bouwdelen tenslotte 15de-eeuws zouden zijn.Ga naar eind17. Mulders inzichten, de datering van de bouw gedurende het einde van de 14de eeuw en de 15de eeuw, vonden pas weer bijval door het bouwhistorisch onderzoek van 1984-'87, met name doordat de baksteenformaten in de huidige tijd minder dogmatisch worden geïnterpreteerd.Ga naar eind18. | |
WoonhuizenNaast het vele werk voor de Grote Kerk was Mulder ook nog betrokken bij talrijke restauraties van kleinere en grotere monumenten in Dordrecht. Sinds 1892 bestond er een lijst van monumentale Dordtse gebouwenGa naar eind19. die was samengesteld door Mulder.Ga naar eind20. Vanaf 1895 werden ook lijsten opgemaakt door de ‘Vereeniging tot Instandhouding van Oude Gebouwen te Dordrecht. Deze werden bewerkt en in 1900 gebundeld en geïllustreerd tot de publicatie “Oude Gebouwen te Dordrecht”.Ga naar eind21. Met deze wapens in de hand kon er al vroeg worden gestreden voor het behoud van waardevolle panden. Mulder trad daarbij op als voornaamste adviseur. Vele schetsen met
5 Grote Kerk, tekening zonder naam en zonder jaar (A. Mulder, 1901). Doorsnede van de muur en een bunderpijler van een kapel in de zijbeuk van het schip. Foto RDMZ.
aantekeningen, uitgewerkte tekeningen, foto's, brieven en rapporten vormen de duidelijke sporen van Mulders activiteiten. Soms getuigen slechts enkele schetsen van details, zoals bijvoorbeeld van het beeldhouwwerk aan de Groothoofdspoort, van zijn betrokkenheid bij het werk.Ga naar eind22. Soms trad hij ook op als inspecteur, na afloop van een restauratie, om te controleren of het werk volgens de afspraken was verricht, zodat de rijkssubsidie kon worden uitgekeerd.Ga naar eind23. Interessanter zijn Mulders rapporten, opgesteld | |
[pagina 234]
| |
6 Gevel Nieuwstraat 34 (voorheen nr. 33). A. Mulder, opmetingsschets, mei 1899. Foto RDMZ.
| |
[pagina 235]
| |
voorafgaand aan of tijdens restauraties. Daarin omschreef hij meestal kort het historische en architectonische belang van het pand, of lichtte hij het restauratieplan toe.Ga naar eind24. Zo hield hij in zijn rapport van 16 juni 1910 een tirade tegen het slopen van het achterhuis van de ‘De Onbeschaamde’, Wijnstraat 123/125 (voorheen nr. 69). Met de nieuwbouw van een bankkantoor voor Herman van Gijn, onder leiding van architect B. van Bilderbeek, werd ook de kostbare binneninrichting van het achterhuis verwijderd. Mulders commentaar was: Deze zaal in rococostijl was een der fraaiste uit geheel Dordrecht en daarom valt de verkoop van al deze fraaie voorwerpen des te meer te betreuren. Ter documentatie heeft hij de schoorstenen, dessus-de-portes, lambriseringen enz. nog wel laten fotograferen om de toestand te kunnen voorstellen zoals hij eertijds was.Ga naar eind25. Vaak vervaardigde Mulder zelf de tekening van het restauratieplan. Zo maakte hij in 1898 de schetsen, een uitgewerkte bouwtekening en de foto's van de twee panden aan de Vischstraat 5-7 (voorheen nr. 3-5), genoemd de ‘Crimpert Salm’ (1608) en de ‘Steur’ (1643).Ga naar eind26. De renaissance trapgevels werden in dat jaar slechts schoongemaakt en de verschillende steensoorten werden in de bestaande vorm bijgewerkt zonder dat er, volgens Mulder, wijzigingen aan de gevels plaatsvonden.Ga naar eind27. In 1906 dreigde het pand ‘De Steur’ te worden afgebroken, maar omdat het was opgenomen op Mulders lijst van 1892, bleef het huis behouden en werden de gevel en de onderpui zoo getrouw mogelijk in den oorspronkelijken toestand hersteld.Ga naar eind28. In 1899 volgden de schetsen en de restauratietekening voor het, met Visstraat 5 stilistisch verwante, pand Nieuwstraat 34 (voorheen nr.33, later 67-69) van de Christelijke Jongelings Vereeniging ‘Eben-Haëzer’.Ga naar eind29. Volgens het verslag in het Bulletin NOB werd bij de restauratie de geheel verknoeide top tot het mozaïekfries afgebroken en vernieuwd.Ga naar eind30. In Mulders tijd was het huis aan de kant van het huidige Statenplein gesitueerd, maar de gevel is rond 1975 naar de Hofzijde van de straat verplaatst, (afb. 6) Ook met het huis ‘De Rozijnkorf’ aan de Voorstraat 282 (voorheen nr. 250) heeft Mulder zich in 1906 vrij intensief bemoeid.Ga naar eind31. Dit huis heeft een kenmerkende 16de-eeuwse gevel uit de overgang van de Gotiek naar de Renaissance. Volgens Mulder ging het om een uitgewoond pakhuis. Resten van geschilderde plafonds wezen volgens hem op een oorspronkelijk artistieke bewoning. Vrij nauwkeurig beschreef hij de bestaande situatie. Uit de aanwezigheid van de hoekkolonetten op de eerste verdieping, de linker in de lengte doorgesneden, trok hij de conclusie dat het hier om het laatste huis van een aaneengeschakelde reeks ging. In de 18de eeuw was er een nieuwe onderpui aangebracht. De ramen in de eikenhouten kozijnen ontbraken en de luiken waren naar zijn mening niet oorspronkelijk daar zij waren samengesteld uit gothische deelen van een deur of van luiken van grotere afmetingen. De zandsteen van de kolonetten en de andere versieringen was van de slechtste soort, de daarop aangebrachte verf hield den steen bijeen, die anders als zand zou vervloeien. De geveltop helde vervaarlijk over en was door de politie afgekeurd. Het ijzerwerk, de kozijnen, de waterlijsten en de afdekkingen in de top, alles was slecht. Alleen een luttel aantal baksteenen was nog te behouden. De bestaande gevel kon niet gerestaureerd worden in den letterlijken zin des woords. Kortom een nogal vernietigende eindconclusie. Mulder pleitte dan ook voor het volgende: Eene vernieuwing in de oude vormen verdient verreweg de voorkeur boven het aanbrengen van eenen modernen gevel, daar in dit laatste geval de stad een harer schilderachtigste gevels zou verliezen. Zijn aanbeveling voor een restauratiesubsidie werd door de minister gehonoreerd en zo werd het huis afgebroken en geheel vernieuwd opgebouwd. In 1909 stonden de huizen Voorstraat 17 (voorheen nr. 11) in combinatie met Hil nr. 39 op de nominatie om gesloopt te worden. Foto's, een tekening en een subsidievoorstel van Mulder zorgden ervoor dat het pand aan de Voorstraat kon worden behouden.Ga naar eind32. | |
SloopplannenMulder moest zich vaker bemoeien met sloopplannen, zowel van particulieren als van de gemeente.Ga naar eind33. Zijn opstelling was in het algemeen heel reëel, gerekend naar de huidige maatstaven. Als het onbeduidende geveltjes betrof,Ga naar eind34. of wanneer het er een was van het bekende Dordtse type, waarvan nog eenige honderde aanwezig zijn, maakte hij zich niet druk.Ga naar eind35. Wel vond hij het vaak noodzakelijk dat er op tijd een opmeting tot stand kwam en er foto's werden gemaakt.Ga naar eind36. Eén keer rapporteerde hij zeer uitvoerig en met veel overtuigingskracht over een kwestie waarbij de spanningen rond de tegenstrijdige belangen van de gemeente en van de toenmalige monumentenzorgers (ook toen al!) hoog opliepen. Dit was naar aanleiding van de sloopplannen uit 1910 van de Berckepoort aan de Nieuwstraat 12-24 (voorheen nr. 10).Ga naar eind37. In zijn rapport aan de minister van Binnenlandse Zaken toonde Mulder wel begrip voor de argumenten van de gemeente dat de toenmalige hygiënische eischen voor een school een nieuw gebouw vereisen, maar dan wel op een ander terrein. Van bouwvalligheid [is er] geen sprake. ... Bij bezichtiging van het gebouw is mij gebleken, dat het gebouw inwendig, in de kinderbinten, | |
[pagina 236]
| |
7 Gevel Wijnstraat 52/54, afgebroken in 1895. Tekening naar schetsen van A. Mulder, 1894. Foto RDMZ.
moerbalken, sleutelstukken en in de zeer interessante kraagstenen nog veel van zijn oorspronkelijken toestand te zien geeft en dat de zijde van de Nieuwstraat bijna van de geheele lengte, en de zijde van de binnenplaats nog in haar geheel, den oorspronkelijken bouwtrant vertoont zooals de gebouwen op het einde der 16de en in het begin der 17de eeuw zijn aangelegd. Mulder pleitte ervoor dat het gebouw goed geschikt [zou zijn] voor bijzondere gemeentedoeleinden of voor een Museum voor de Vereeniging ‘Oud-Dordrecht’. Het wil mij voorkomen dat indien B&W van hooger hand attent gemaakt wordt op de belangrijkheid van dit huizencomplex, of het fraaie geheel dat bij doelmatige restauratie verkregen en op het nuttig gebruik, dat van dit gebouw getrokken kan worden, zij het hangende sloopingsplan zullen intrekken. Mulder voelde zich dan ook zeer geïrriteerd door Adriaan Schotel, de secretaris van de ‘Vereeniging tot Instandhouding van Oude Gebouwen’, die tijdens de vergadering met de directeur Ruijven van gemeentewerken aanwezig was, waarbij Schotel zich beijverd voor eene slooping en Mulder wilde laten inzien dat het gebouw onmogelijk kon behouden blijven. Dankzij Mulders rapport en diverse brieven van instanties en particulieren, waaronder ook van de secretaris van de ‘Vereeniging tot Instandhouding’ (!), met pleidooien voor het behoud van de Berckepoort, werd het gebouw van de sloop gered. Bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist en de Gemeentelijke Archiefdienst Dordrecht bevindt zich nog documentatiemateriaal van panden die inmiddels verdwenen zijn.Ga naar eind38. Eén van de opvallendste schetsen en daarnaar uitgewerkte tekening betreft een dubbelhuis uit ca. 1500 aan de Wijnstraat (voorheen nr. 52-54). Het huis was in 1894 al in een dermate vervallen staat dat sloop onvermijdelijk was. Dankzij de bemoeienis van J.C. Overvoorde, P. Cuypers en Mulder kon de gepolychromeerde houten zoldering uit 1631 voor f 250.- worden aangekocht en overgebracht naar het Rijksmuseum Amsterdam.Ga naar eind39. (afb. 7) | |
Een figuur op de achtergrondAls opzichter-tekenaar en later als rijksarchitect stond Mulder geheel aan de praktische, uitvoerende kant van de monumentenzorg. Getuige de opmerkingen in de rapporten en de aantekeningen bij de schetsen was hij ook bekend met de historische gegevens. Zeker heeft hij ook gedacht over theoretische aspecten, zoals stijlkwesties en de ontwikkelingsgeschiedenis van gebouwen. Naar aanleiding van vondsten en zelf vastgestelde en opgemeten bouwsporen is hij tot nieuwe inzichten gekomen, zoals bij de Grote Kerk. Zelf zei hij: Meestal echter kan de geschiedenis van den bouw door den ingewijde gelezen worden uit de verschillende steensoorten, uit de profileeringen of uit de groepeeringen der onderdeden met de aan- en dichtmetselingen, in een woord, de bouwgeschiedenis is meestal te vinden door bestudering en ontleding van het bouwwerk.Ga naar eind40. Hoewel Mulder een enkele keer ook belangstelling toonde voor het behoud van belangrijke interieurs (De Onbeschaamde - Wijnstr. 123/125 en Wijnstr. 52/54), had hij, net als zijn tijdgenoten, overwegend oog voor ‘gevelarchitectuur’. Ook was het hem legitiem een gevel of een pui geheel of gedeeltelijk te vernieuwen naar het oude voorbeeld (De Rozijnkorf - Voorstr. 282, Nieuwstr. 34) of naar het beeld zoals men geloofde dat het geweest moest zijn (balustrade, pinakels, hogels Grote Kerk). Met name deze laatste werkwijze werd in zijn dagen door de jongere generatie verfoeid. Al met al wordt duidelijk dat Mulder vooral ook vóór het behoud van het oorspronkelijke was, waarbij het originele materiaal liefst gehandhaafd werd (Grote Kerk, De Crimpert en De Salm, De Onbeschaamde, De Berckepoort). Als de zaak niet meer te redden was, vond hij het noodzakelijk een gevel op te meten en te fotograferen (Wijnstr. 52/54). Wat de monumenten in Dordrecht betreft, beperkte | |
[pagina 237]
| |
hij zich tot schriftelijke rapportages, adviezen naar aanleiding van zijn inspecties en tot het uiteenzetten van zijn visie tijdens vergaderingen. Hoewel Mulder de Grote Kerk als geen ander kende, kwam hij er niet toe om zijn gegevens te publiceren.Ga naar eind41. Pas als rijksarchitect trad Mulder meer op de voorgrond. Vanaf 1902 publiceerde hij artikelen over monumenten, o.a. in het Bulletin NOB.Ga naar eind42. Berucht is ook de polemiek met Jan Kalf in 1917. Mulder voelde zich genoodzaakt in de pen te klimmen, ter verdediging van De Stuers en Cuypers, en ook van zijn eigen mening en werk van de afgelopen decennia. Hierbij stelde hij de inconsequenties van de zogenoemde ‘Grondbeginselen’ aan de kaak. Het ging daarbij om de controverse tussen de oudere en de jongere generatie architecten over de wijze waarop gerestaureerd moest worden, namelijk in een historiserende of in een nieuwe, moderne stijl.Ga naar eind43. | |
Een pionier-bouwhistoricusUit het voorgaande wordt duidelijk dat Mulder een uitstekend vakman was, gewaardeerd als rijksarchitect, en achter de schermen van betekenis voor de vroege monumentenzorg. Door zijn prachtige tekeningen, de manier waarop hij het voorwerk deed en door zijn rapporten en adviezen, kan hij gelden als een pionier op het gebied van de bouwhistorie. Zijn aanpak en het werk in de praktijk, zijn wijze van observeren, analyseren, zoeken, ontwikkelen en concluderen lijkt dan ook niet veel af te wijken van de manier waarop de huidige bouwhistoricus te werk gaat. Het aantal publicaties van zijn hand bleef echter beperkt. Dat lag mogelijk aan het feit dat hij een man van de praktijk was en zich bescheiden opstelde. Het is echter ook denkbaar dat uitgebreid publiceren hem, als niet-academicus, niet werd gegund door de toenmalige gevestigde orde. Wat de Grote Kerk te Dordrecht betreft, is dit een gemis. Achteraf is gebleken dat, als de rapportages en mondelinge adviezen niet pasten in het beeld van de opdrachtgevers of belanghebbenden, ze in bureauladen verdwenen, respectievelijk in de wind werden geslagen. Ook heden ten dage wordt onder bouwhistorici nog gediscussieerd over het belang van het publiceren voor het vastleggen van vondsten en gegevens, het uitdragen van conclusies en hun mogelijke invloed op het restaureren.Ga naar eind44. Moge de gang van zaken rond de Grote Kerk Dordrecht een les zijn voor de bouwhistorici van 1996 en de toekomst! |
|