Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||
Jan van der Hoeve
| |||||||
InleidingTot op heden is er nog maar weinig bouwhistorisch onderzoek verricht naar 18de- en 19de-eeuwse arbeidershofjes of beluiken en eenkamerwoningen.Ga naar eind1. Dit hoeft ons niet te verwonderen als we de geschiedenis van de stedebouw en volkshuisvesting van de afgelopen honderd jaar overzien. Eenkamerwoningen werden in tweede helft van de 19de eeuw aangemerkt als de slechtste huisvesting die er bestond. Na de vaststelling van de Woningwet van 1901 heeft men daarom deze eenkamerwoningen systematisch opgeruimd. Reeds omstreeks 1940 was ongeveer 90% van het aantal eenkamerwoningen gesloopt. Het merendeel van de toen nog resterende eenkamerwoningen is in de late jaren vijftig en zestig gesloopt in het kader van ‘krotopruiming en sanering’. Door de sanering van binnensteden en stadsvernieuwingsgebieden die de afgelopen decennia heeft plaatsgevonden zijn veel binnenterreinen opgeschoond, waarbij niet alleen loodsen en magazijnen zijn gesloopt maar ook veel stegen, sloppen en beluikverkavelingen zijn opgeruimd. Hieruit blijkt dat het overgrote deel van de eenkamerwoningen reeds was verdwenen voordat er sprake was van bouwhistorische onderzoekingen en documentatie. Wel is er de afgelopen decennia enig lokaal onderzoek verricht in steden, waar eertijds veel beluiken voorkwamen. Zo zijn er bijvoorbeeld in Haarlem en Leiden overzichten gemaakt van dergelijke verkavelingen en zijn onder andere in Utrecht publicaties over hofjes en stegen verschenen, maar veelal zonder (bouwhistorische) analyse van de bebouwing.Ga naar eind2. Daarentegen zijn wel uitvoerige analyses verschenen van de 19de-eeuwse verkaveling van de ‘Zeven Steegjes’, een gebied in de Utrechtse binnenstad dat als een stratenbeluik kan worden gekarakteriseerd. Vanouds is er wel veel belangstelling voor de hofjes van liefdadigheid, die overigens niet geheel terecht als een typisch Nederlands verschijnsel worden gezien. In België is meer onderzoek verricht naar 18de- en 19de-eeuwse beluiken en eenkamerwoningen, met name in Gent.Ga naar eind3. Tot nu toe zijn algemene overzichten schaars.Ga naar eind4. Daarbij moet worden bedacht dat veel van de oudere literatuur tendentieus is, zeker als deze is geschreven ter rechtvaardiging van sanering en krotopruiming. | |||||||
EenkamerwoningenDe eenkamerwoning kan worden beschouwd als het eenvoudigste zelfstandige woningtype, dat zoals de naam reeds zegt één woonruimte bevat.Ga naar eind5. Soms is er nog sprake van enige kleine bijruimten of een zolderruimte, | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
1 Plattegrond van de eenkamerwoning Baansteeg 34 te Schiedam, gesloopt in 1985 (schets van J.A. van der Hoeve, 1985/1996). De ruimte links werd oorspronkelijk mogelijk gebruikt als werkplaats of atelier.
2 Plattegrond van Kerkslop 92 te Den Haag, naar een opmeting in het Gemeentearchief van 's-Gravenhage (schets van J.A. van der Hoeve, 1996).
die echter niet als woonruimten worden gerekend. Het merendeel van de eenkamerwoningen was een eenlaags gebouw met een zadeldak, het zogenoemde eengezinsrijenhuis.Ga naar eind6. Op de begane grond bevond zich een verwarmde kamer, waarin gewoond, geslapen en gekookt werd. De bedstede kwam vrijwel altijd voor in combinatie met een brandstoffenkeldertje en/of de trap naar de zolder. Welhaast elke eenkamerwoning heeft een deur en één venster in de voorgevel. Ventilatie-venstertjes in de achtergevel komen slechts zelden voor. De plee bevond zich op enkele uitzonderingen na buitenshuis (afb. 1 en 2). Een beschrijving uit circa 1860 van zo'n Middelburgse eenkamerwoning geeft het volgende beeld: ‘Het kleine voorportaal geleidt naar boven naar een net beschoten, doch slecht onderhouden zoldertje. Op de zijde van het voorportaal is de deur der woonkamer (...) de vloer is van klinkers of tighel-steen gemaakt. Men vindt er een paar kasten en een schoorsteentje. Het kamertje is 28 palm lang, 32 breed en 20 hoog, en bevat dus 18 cub. meters lucht.Ga naar eind7. In het vertrek vindt men eene donkere, vochtige bedstede, en het water van het kleinen dak wordt in een regenbakje voor de deur bewaard (...) Een privaat vindt men er niet; de kinderen voldoen dus aan hunne behoefte binnen 's-huis, terwijl het dan dikwerf morgens wordt voor men de excrementa verwijdert. De meer bejaarden gebruiken den publieken mestput op het plein aanwezig (...) In dit kamertje leven man, vrouw en drie kinderen’.Ga naar eind8. Hoewel eenkamerwoningen reeds in de Middeleeuwen in ruime aantallen gebouwd werden, is er in de late 18de eeuw en in de eerste helft van de 19de eeuw een aanzienlijke toename van dit type woningen te constateren. Dit had verschillende oorzaken, waaronder: toenemende armoede, ontvolking van het platteland, verstedelijking, verdichting van de stad, industrialisatie (en daaraan gekoppeld: het ontstaan van een verpauperde arbeidersklasse) en stijging van de kosten van bouwmaterialen.Ga naar eind9. Eenkamerwoningen op het ‘platteland’ zijn vaak in verband te brengen met plaatsgebonden industriële activiteiten, waaronder de winning van grondstoffen. Daarnaast kwamen ook in de primaire sector veel eenkamerwoningen voor. Met name in vissersdorpen bevonden zich opvallende concentraties van eenkamerwoningen, zoals bijvoorbeeld in Huizen en Scheveningen. De grote hoeveelheden eenkamerwoningen (en plaggenhutten) in Drenthe kunnen in verband gebracht worden met turfwinning en nieuwe ontginningen. Binnen de boven omschreven hoofdvorm van eenkamerwoningen zijn nog enkele varianten aan te duiden, waaronder de wevershuisjes. Deze woningen onderscheiden zich met name door de grootte van de kamer, waar plaats was voor een weefstoel. Dergelijke woningen kwamen veel voor in bijvoorbeeld Leiden, Tilburg en Twente. Een bijzonder voorbeeld van woningen met werkruimte valt aan te treffen in de Rue Balleux en de Rue Brahy te Luik, waar elke woning een zelfstandig atelier voor wapenproductie aan de overzijde van het steegbeluik heeft.Ga naar eind10. Mogelijk waren ook de houten gebouwen tussen de eenkamerwoningen aan de Baansteeg te Schiedam oorspronkelijk als werkruimte of atelier in gebruik (afb. 1). | |||||||
BeluikenVrijstaande eenkamerwoningen kwamen voor zover bekend alleen in dorpen voor.Ga naar eind11. In steden werden dergelijke woningen alleen in groepen gebouwd, veelal in beluikverkavelingen. Een bruikbare definitie van dergelijke verkavelingen is gegeven door P. Bakker Schut: ‘groepen woningen soms 5 of 6, soms vele tientallen en zelfs honderdtallen op inpandige terreinen, afgescheiden van de openbare straat door een randbebouwing van grootere huizen en van de straat toegankelijk door een nauwe en in de meeste gevallen overbouwde poort’.Ga naar eind12. De meest voorkomende woningtypen in beluiken waren eenkamerwoningen en tweekamerwoningen, soms in combinatie met werkruimtes of magazijnen. | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
Op grond van de verkavelingswijze is de volgende indeling aan te houden:
Ook beluikverkavelingen komen reeds voor in de middeleeuwen. Het aantal nam sterk toe in de 18de en de 19de eeuw. De meest opvallende concentraties van beluiken waren te vinden in sterk groeiende industriekernen. In Nederland was de grootste dichtheid van beluiken te vinden te Den Haag (circa 1880: ongeveer 9000 woningen in bijna 700 beluiken), in België te Gent (in 1890: 8038 beluikwoningen in 651 beluiken). In kleine kernen en dorpen komen beluiken vooral voor als speculatie-objecten en in samenhang met de vestiging van bedrijven en fabrieken (‘bedrijfshuisvesting’). | |||||||
De BiltIn 1983 heeft een monumenten-inventarisatie plaatsgevonden in de gemeente De Bilt.Ga naar eind14. Eén van de geïnventariseerde objecten was een reeks van acht eenkamerwoningen, die in een steegbeluik aan de ‘Dorpsstraat vanouds Steenstraat’ lagen.Ga naar eind15. Deze woningen waren reeds in 1956 onbewoonbaar verklaard en successievelijk leeg komen te staan. Uiteindelijk heeft de sloop pas in juni 1983 plaatsgevonden. Dat gaf de gelegenheid om vlak vóór en tijdens de sloop nog enige foto's te maken, en opmetingen en waarnemingen te verrichten. | |||||||
Dorpsstraat 5-19, geschiedenisIn het midden van de 18de eeuw stonden aan de oostelijke rand van de dorpskern van De Bilt twee boerderijen, ter plaatse van de huidige panden Dorpsstraat 1-3 en Dorpsstraat 21. De boerderij Dorpsstraat 1-3 werd in 1751 verkocht aan Rutger Bosveld, een meestertimmerman. Na zijn overlijden in 1779 kwamen erf en huis in handen van zijn schoonzoon Rutger van Santen. In de jaren 1792/93 bouwde hij aan de westelijke begrenzing van het erf een woonhuis met een schuur (ter plaatse van Dorpsstraat 21-23) en vier aansluitende eenkamerwoningen (Dorpsstraat 5-9).Ga naar eind16. Deze woningen waren in eerste instantie bestemd voor personeel van zijn timmer- annex aannemersbedrijf. Op die wijze was een enkelzijdig bebouwd
3 Geschematiseerde kadastrale situatie van het zuidoostelijke deel van de Dorpsstraat 5-19 in De Bilt in 1830 en 1982 (tekening van J.A. van der Hoeve, naar een schets van J.H.W. Meijer, 1983).
steegbeluik ontstaan, dat te karakteriseren valt als een bedrijfsstichting.
Direct ten zuiden van de achterste eenkamerwoning bevond zich de toegang tot het naastgelegen erf van de boerderij van Pieter Broekhuizen (ter plaatse van Dorpsstraat 25). Deze situatie is afgebeeld op de eerste kadasterkaart uit circa 1830 (afb. 3). Na verkoop in 1837 aan een zekere Soeders werd deze boerderij verbouwd tot een rijtuigfabriek. Omdat er grote deuren in de voorgevel zijn geplaatst, kon de toegang via het terrein van Van Santen vervallen. Vervolgens heeft Jacobus van Santen nog drie eenkamerwoningen gebouwd, die zijn gedateerd middels een tekst in een baksteen: ‘IVS 1838 ../27’ (afb. 4).Ga naar eind17. Deze tekst bestaat uit het monogram van de bouwheer (IVS: Jacobus van Santen) en de aanduidingen van het jaar (1838), de maand (door een beschadiging onleesbaar) en de dag (27), waarop de ‘eerste steen’ is gelegd. Bij verkoop in 1857 blijken twee van de eenkamerwoningen niet meer in gebruik als woning, maar als bergplaats en ‘slagthuis’. Vermoedelijk is omstreeks 1881 in het zuidelijke deel van de tuin een huis met een bijbehorende schuur (‘huis, werkplaats en tuin’)
4 Baksteen met de ingekraste datering: ‘IVS 1838 ../27’. De maand-aanduiding is door een beschadiging onleesbaar geworden (foto: E.H. Dikland).
| |||||||
[pagina 228]
| |||||||
5 Plattegrond van de woningen Dorpsstraat 5-19 in 1983 (opmeting: E.H. Dikland en J.A. van der Hoeve, tekening: J.A. van der Hoeve, 1985/1996).
6 Overzicht van de woningen Dorpsstraat 5-19 tijdens de sloop in juni 1983 (foto: J.A. van der Hoeve).
gebouwd, dat omstreeks 1886 gewijzigd is in twee huisjes. Tussen circa 1890 en 1903 zijn de vier noordelijke woningen in gebruik geweest als een kerk, waaronder de twee bovengenoemde die als bergplaats en slachthuis in gebruik waren. Kort na 1903 is de kerk weer opgedeeld in eenkamerwoningen, waarbij drie 18de-eeuwse eenkamerwoningen zijn gewijzigd in twee ruimere eenkamerwoningen.
De twee noordelijke woningen (Dorpsstraat 5 en 7) zijn na een brand in de jaren vijftig als bergingen in gebruik genomen. In 1956 zijn de zes eenkamerwoningen, die nog als woning in gebruik waren, onbewoonbaar verklaard en successievelijk ontruimd. In 1960 is de tweede woning (Dorpsstraat 7) verbouwd tot een fietsenberging voor het naastgelegen gemeentehuis (Dorpsstraat 25-27). In de achterwand werd een deur gemaakt met daarvoor een trap met drie treden. Na langdurig marginaal gebruik en leegstand zijn de woningen in juni 1983 gesloopt. | |||||||
Dorpsstraat 5-19, beschrijvingOndanks de verschillen in de bouwperiode (1792, 1838, ca 1881 en 1903) en constructie is de indeling van deze acht eenkamerwoningen vrijwel identiek (afb. 5 en 6). Feitelijk verschilt alleen de plaats van de trap en het gebruik van de ruimte achter de bedstede. De tot een rij aaneengeschakelde woningen bestaan alle uit één bouwlaag met een zadeldak. Conform het ‘standaardtype’ had elk van de woningen precies een deur en een venster in de voorgevel. De constructie en afwerking zijn uitermate eenvoudig. De begane grond was onderverdeeld in een nagenoeg vierkante woonkamer (gemiddeld ongeveer 4×4 meter) en een langwerpige achterruimte. De stookplaatsen bevinden zich rug aan rug tegen de woningscheidende wanden. In enkele woningen waren de eenvoudige houten schoorsteenmantels nog bewaard gebleven. Direct achter de voordeuren bevonden zich eenvoudige houten portaaltjes (formaat circa 1,2 × 1,4 meter). In de achterruimte bevonden zich een onderkelderde bedstede met een ongeveer een meter brede zijruimte, een halletje en de zoldertrap.Ga naar eind18. Hoewel de zolders onbeschoten zijn, waren ze voorheen in gebruik als slaapkamers voor kinderen. De wanden en de plafonds (bestaande uit balken en vloerdelen) van de woonkamers, portaaltjes, bedsteden en overige ruimten hadden van oorsprong een geschilderde afwerking, waarbij met name de kleuren rood, lichtblauw en zachtgeel zijn toegepast. In enkele woningen zijn plafonds en wanden in een later stadium geel en/of wit overgeschilderd. De portaaltjes hadden ook een geschilderde afwerking, echter nagenoeg steeds in andere kleuren dan de woonkamers. De wanden van de portaaltjes waren voorzien van een (geschilderde) plint of lambrisering. De zolders waren ongeschilderd.
Uit deze korte beschrijving blijkt duidelijk de eenvoud van dergelijke eenkamerwoningen. Een bijzondere omstandigheid is dat de oudste interieurafwerking van de Biltse woningen nagenoeg geheel | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
viel te reconstrueren, enerzijds vanwege de relatief korte bewoningsgeschiedenis en anderzijds omdat er nauwelijks onderhoud en verbouwingen hebben plaatsgevonden. |
|