7 Voorstraat 97. Reconstructie van een 16de-eeuws kruiskozijn aan de hand van onder de vloer teruggevonden fragmenten. Bouwsporen van twee van dergelijke vensters zijn in de achtergevel aangetroffen. Tekening auteur.
uit zuinigheid tot deze ene moerbalk met bijbehorend spant besloten: de kostbare vensters in de westelijke zoldergevel noopten kennelijk tot het afzien van een indeling in drie balkvakken. De kinderbinten van de gerealiseerde twee balkvakken van ruim drie meter moesten bij een volgende verbouwing halverwege worden ondersteund door smalle (15 × 29 cm) eiken balken met sleutelstukken van een eenvoudig renaissance type. Gedeelten van één van de oorspronkelijke 2 eiken kruisvensters van de achterkamer (met geprofileerde stijlen langs het bovenlicht) zijn teruggevonden onder de vloer (afb. 7).
De kelder, die oorspronkelijk een korfbooggewelf had, had een toegang in de achtergevel en een verbinding met de aangrenzende kamer. De opkamer, waarvan het plafond tot borstweringshoogte boven de zoldervloer uitstak, was via een steektrapje vanuit de achterkamer bereikbaar. Zelfs deze smalle ruimte beschikte over een haard! Licht kwam uit een tweelichtvenster in de achtergevel.
Bij de grote verbouwing tot katholieke schuilkerk, die na het midden van de 17de eeuw plaatsvond, werd het achterhuis uitgebreid op het erf van no 99. Het geheel kreeg een verdieping onder twee evenwijdig geplaatste kappen. Uiterlijk behield no 97 het uiterlijk van een woonhuis; no 99 leek daarnaast nog steeds een zelfstandig éénlaags woonhuis.
Op de begane grond bleef de middeleeuwse indeling grotendeels intact, alleen de achterkamer werd verkleind en de gang opgeofferd ten behoeve van een zijkamer die een verbinding kreeg met het nieuw aangebouwde stuk achter no 99. De verdieping daarboven werd als één grote zaal over no 97 en no 99 aangelegd met een houten gewelf in de constructie van de achterste kap. Dit werd, evenals de trekbalken rijk beschilderd; een beschildering die ook op de noordmuur is aangebracht, waar het altaar heeft gestaan. In deze muur bevinden zich ook drie nissen voor waarschijnlijk een altaarstuk en beelden. De decoratie past in het derde kwart van de 17de eeuw (afb. 3 en 4) en bood voldoende afleiding als de preek al te stichtelijk werd.
Op een tussenvloer onder het wolfseind van de kap aan de zuidzijde stond vermoedelijk een orgeltje, waarvan de klanken als opluchting over het einde van de fanatieke vervolging verstaan konden worden. In het voorhuis is een kleine kamer aan de noordzijde afgescheiden, die in de 17de eeuw een deur en een ovaal venster naar de altaarzijde van de kerkzaal had, wat duidt op een functie als sacristie. De 17de-eeuwse deur van deze sacristie naar de ‘leken’ zaal, is compleet met 76 cm lange gehengen bewaard gebleven. Pas toen de schuilkerk in 1808 verkocht werd, heeft no 99 een verdieping gekregen en werd de kap overeenkomstig de 17de-eeuwse kap van het voorhuis van no 97 vernieuwd en daarmee verbonden. Dat moet ten koste gegaan zijn van de zuidelijke topgevel van no 97.
De laat-middeleeuwse verschijningsvorm van Voorstraat 97 kan zeker als een hoogontwikkeld gerieflijk woonhuis omschreven worden met een grote diversiteit aan ruimten, waardoor een verscheidenheid aan functies mogelijk was. Als huistype is het te beschouwen als een interessante overgangsvorm tussen het L-vormige huistype en het tweebeukige huis.
Het is niet verwonderlijk dat dit complexe huis in de periode van religieuze onverdraagzaamheid uitstekend de mogelijkheid bood voor het houden van godsdienstoefeningen.