Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
Taco Hermans
| |
InleidingIn grote lijnen is de bouwgeschiedenis van slot Loevestein als volgt: in 1362 is een lage vierkante woontoren gebouwd, de huidige Ridder- of Waaltoren, met een buitenwerkse maat van ca. 10,5 × 11 m. en een muurdikte van 2 m. In een tweede, gefaseerd uitgevoerde bouwperiode is tegen de westzijde een zaalbouw met traptoren gebouwd, de zaal met een buitenwerkse maat van ca. 11 × 34 m. Daarna volgde de bouw van een tweede vierkante toren aan de zuidzijde, tegen de oostzijde van de zaal, eveneens met een buitenwerkse maat van ca. 10,5 × 11 m., waardoor het complex een U-vorm kreeg. De volgende stap was het aanbrengen van een muur tussen de twee oostelijke torens zodat een binnenplaats ontstond, het verhogen van de woontoren met één bouwlaag en de bouw van de poorttoren. Deze te onderscheiden fasen in de tweede bouwperiode zijn niet meer dan het gefaseerd uitvoeren van één bouwplan, waarvan de bouw zich afspeelde tussen ca. 1365 en ca. 1380. De laatste fase betrof het verhogen van de oorspronkelijke woontoren, zodat deze op gelijke hoogte kwam met de zuidelijke toren, die vanaf het begin al een grotere hoogte had. Over de periode waarin deze verhoging plaats vond bestaat nog onduidelijkheid.Ga naar eind3. Tussen 1362 en ca. 1380 is ook de voorburcht tot stand gekomen.
Vanaf tenminste 1373 (uit dit jaar dateert de vroegst bekende rekening) zijn er reparaties aan het kasteel verricht. In de tweede helft van de 15de eeuw, wanneer er omvangrijke reparaties worden verricht, staan zij onder leiding van ‘Jan van der Kercke, meester tymmerman mijns vorschreven genadigher heren in Hollant’. Deze Jan is belast met het toezicht op alle ‘reparacye van mijns genadigers heren sloten overal in Hollant ende Vrieslant die men tegenwoirdichlic doet maken... als die sloten van der Nieuburch, Middelburch, Medembliec ende tot Woerden’.Ga naar eind4. De reparaties worden verricht door uit de directe omgeving afkomstige ambachtslieden. De separaat aangeschafte materialen worden over het algemeen over het water vanuit stapelplaatsen aangevoerd en, waar het hout betreft, ter plaatse bewerkt. Bij de aanschaf van de materialen wordt soms gebruik gemaakt van ter zake deskundigen, zoals blijkt uit de rekening van 1591: ‘betaelt Olandt den Metselaer tot Dordrecht voor sijne salaris ende moeyten van alle desen materialen [tras, klinkers en baksteen] te beloopen, bedingen, coopen ende opsicht opte leverantie te hebben’.Ga naar eind5. Olandt wordt overigens niet ingehuurd als metselaar. | |
De gebruikte materialenHoutHout is op Loevestein veelvuldig gebruikt, met name voor het verrichten van reparaties. Vrijwel elke winter en/of daarna zijn er vermeldingen als: ‘doe dat ijs ende dat water die nederste brugghe en wech hadde gheghaen’.Ga naar eind6. Ook worden veelvuldig kappen en kozijnen gerepareerd of vervangen. Rond 1465 worden, na een periode van circa een halve eeuw waarin vrij | |
[pagina 212]
| |
weinig onderhoud is gepleegd, zeer veel kozijnen vervangen. Vanaf dat moment worden, als gevolg van het afnemen van het defensieve karakter van het kasteel door de opkomst van het geschut, de vensters ook meestal vergroot. Diverse houtsoorten passeren de revue. Eikenhout wordt in de behandelde periode regelmatig genoemd. Het gebruik van ‘Weesels houdt’ wordt geëist en dat hiermee eikenhout wordt bedoeld blijkt uit de rekening over 1457/59. In deze periode is aan het bouwhuis op de voorburcht verwerkt 1200 voet ‘eycken’ planken, waarvan er 600 ‘gezaecht zijn geweest van den Weselschen houte’.Ga naar eind7. Met eikenhout zijn ook bedoeld het ‘luydicx canthout’Ga naar eind8. en de ‘luyckse plancken’.Ga naar eind9. Beukenhout is in tegenstelling tot eikenhout een sporadisch genoemde houtsoort, ook in de rekeningen betreffende Loevestein. In de rekening van Bruisten van Herwijnen uit 1373 is sprake van het maken van een ‘sulder’, waarvoor gebruikt worden 13 eiken planken en 6 ‘boeken’ planken.Ga naar eind10. Niet alleen de vermeldingen van beukenhout zijn schaars, ook het gebruik ervan en dat terwijl de eiken planken 12 schellingen kosten tegen de beuken planken 9 schellingen. Elzenhout komt voor in de vorm van ‘palen’Ga naar eind11. en slieten.Ga naar eind12. In 1407 worden in Brakel gekocht 38 ‘willighen dair die cap van den poirttoern of gemaict wordt ende dair die ronten toern mede beschoten wert’.Ga naar eind13. Zes man zijn vijf dagen in de weer met het ‘houwen’ en naar Loevestein brengen van de bomen, waarna nog twee ‘houtsniders’ zestien dagen besteden aan het verzagen van de bomen ‘totte cappen ende tot plancken’. Welke onderdelen van de kap van wilgenhout zijn gemaakt is niet duidelijk, want er worden nog twee niet nader omschreven balken gekocht, waarvan muurplaten en ‘bande totte cappen’ gemaakt worden. In Giessen zijn in totaal 140 wilgen gekocht, die waren bestemd voor het ‘bolwerc’, overigens gelegen aan de overzijde van de rivier.Ga naar eind14. In de periode 1457/59 wordt wilgenhout gebruikt voor vloerdelen.Ga naar eind15. In de rekening over de jaren 1457/59 wordt gemeld dat wilgenhout is gebruikt ‘commende van de wilgen staende opten voirscreven slot van Louvesteyn’.Ga naar eind16. Hout is dus niet alleen gekocht, maar is ook op het kasteel zelf voorhanden. Tevens is gebruik gemaakt van hout dat al in het bezit was van de grafelijkheid. In 1476 bijvoorbeeld zijn de palen van elzenhout ‘[ge]houwen wt mijns genagichs heeren elzen tot Arkeldamme’Ga naar eind17. en in 1515 en 1534 zijn er ‘houten’ gekocht uit het ‘Langen bosch’.Ga naar eind18. Dit Langen Bosch mag niet worden verward met het recreatieterrein Lingebos even ten noordoosten van Gorinchem, ten noorden van de snelweg A15. Dit is pas in de tweede helft van de jaren '60 aangelegd en in 1969 geopend.Ga naar eind19. Zelfs de naam verwijst er niet naar. De vermelding van naaldhout duikt pas voor het eerst op in 1505, wanneer er bij Witte Govertszoen 300 ‘berchsparren’ worden gekocht.Ga naar eind20. Bedoeld is hier naaldhout afkomstig uit de Hanzestad Bergen.Ga naar eind21. Bij het woord ‘sparren’ moeten we overigens voorzichtig zijn. In die tijd heeft het woord geen enkele relatie met een boomsoort en betekende spoor of balk. De in 1374/1375 genoemde ‘sperren’ kunnen daarom net zo goed van eiken als vuren zijn.Ga naar eind22. Een tweede vermelding dateert uit 1517, wanneer er ‘pruyssche deelen’ worden gekocht, ongetwijfeld naaldhout afkomstig uit Pruisen (thans Polen).Ga naar eind23. In 1553 is er nog de vermelding van ‘bercplanken’Ga naar eind24. en waarschijnlijk is er ook naaldhout bedoeld met de in 1571 aangeschafte ‘bomsche [=Boheemse] capranen’ en ‘sparren’.Ga naar eind25. | |
De herkomst van het houtDordrecht was naast bijvoorbeeld Deventer, Venlo en Keulen één van de steden met het stapelrecht. Voor deze stad gold in de 14de eeuw dat alle goederen die werden verscheept over de Maas, de Waal en de Rijn daar gelost moesten worden.Ga naar eind26. Eén van de vroegste vermeldingen van de herkomst van hout, daterend uit 1407, duidt daar op: er worden twee balken gekocht en er is een post opgenomen om de ‘balcken tot Dordrecht te scepen [en] van dair tot Lovenstein te vueren’.Ga naar eind27. Waar de balken oorspronkelijk vandaan komen is niet vermeld. In 1457-59 is hout gekocht van de ‘tolnaer tot Dordrecht’.Ga naar eind28. Ook is een grote partij hout afgenomen van Michiel van Pulle, die in opdracht van kastelein Pieter Annoke gekocht heeft van ‘Dirck Cluyt van Wesel eene ponte mit balcken, dair hij mede neder quam gedreven voirbij den selven inmeynijnge te Dordrecht ten stapel te vaeren’Ga naar eind29., van ‘Pieter van Tryer van Zutphen, die oic mit houte voirbij den vorschreven slote [= Loevestein] quam varen’ achtenveertig balkenGa naar eind30. en van ‘Jan Colf van Zutphen, dair hij mit houte quam neder gevaren voirbij den voirschreven slote’ nog eens drie grote balken.Ga naar eind31. Gorinchem is als overslagplaats van hout minder bekend, wel van natuursteen.Ga naar eind32. Toch worden grote partijen hout via Gorinchem geleverd. In 1457-59 van de ‘besiender in der tollen tot Gorinchem’ en van twee inwoners van Gorinchem.Ga naar eind33. In 1464 nogmaals van twee inwoners uit Gorinchem, waaronder een ‘maesscip dat gespleten wart ende behorende toe den observanten van Gorinchem’.Ga naar eind34. In 1502 worden de houtleveranciers uit Gorinchem zelfs ‘houtcooper’ genoemdGa naar eind35. evenals in 1571.Ga naar eind36. In 1511 is ‘Wesels ende Lucx hout’ gekocht van Witte Goverstzoon, ‘thollenaer tot Gorinchem’.Ga naar eind37. Voor Woudrichem geldt in wezen hetzelfde. Ook hier komen verschillende partijen hout vandaan en ook hier worden | |
[pagina 213]
| |
1 Slot Loevestein vanuit het noorden met rechts op de voorgrond de in drie fasen opgetrokken Waal- of Riddertoren. De weergang van de oorspronkelijke woontoren bevond zich vlak onder de kruiskozijnen. Kopergravure van Claes Jansz. Visscher uit 1630. Foto RDMZ.
onder meer in 1464 de houtleveranciers ‘houtcooper’ genoemd. Amsterdam leverde grotendeels producten in gezaagde vorm; 44% daarvan had het karakter van planken, zoals wagenschot.Ga naar eind38. In 1464 koopt Jan van der Kercke wagenschot bij ‘Luytkin Mont’ in Amsterdam. Deze Jan was, zoals we hiervoor reeds meldden, belast met het toezicht op de reparaties en verbouwingen aan alle grafelijke kastelen en het lijkt erop dat hij grote partijen hout (in Amsterdam) inkoopt en deze al naar gelang de behoefte verdeelt over diverse werken. Dat blijkt uit een volgende passage uit genoemde rekening. Een deel van het wagenschot is namelijk gebruikt voor ‘dat dac onder die leyen van mijns genadige heeren zale in den Hage zo des van grote noode is, mids der oudheit ende lecheit van den zelven leydac dairbij zeer verderflic geworden is ende noch meer worden zoude worden niet inne versien dat scone costelicke houtweerc ende balcken binnen in die vornoemde zale’.Ga naar eind39. In 1571 worden van Jan Janszoon, ‘vester coopman tot Amsterdam’ de hiervoor genoemde ‘Bomsche’ capranen en sparren gekocht.Ga naar eind40. Vanuit de Nederrijnse stad Wezel is door kooplieden overal in ons land handel in hout gedreven, met dichtbij gelegen steden als Arnhem en Nijmegen tot Utrecht en Dordrecht. Over het algemeen is de verhandelde houtsoort eikenhout. Deels betrof dit onbewerkte producten zoals de hiervoor genoemde ‘pont mit balcken’, deels bewerkte en/of gezaagde producten als ‘Weselsche plancken’. In 1464 is hout direct gekocht van ‘ Aernt Dircxzoon, houtcoeper van Wezel’ (zoon van de hiervoor genoemde Dirck Cluyt?),Ga naar eind41. in de andere gevallen wordt ‘Weesels houdt’ geleverd via Gorinchem, Woudrichem en Dordrecht. Eikenhout is ook afkomstig uit de stapelplaats Luik, waar hout verhandeld is uit het stroomgebied van de Maas.Ga naar eind42. In 1476 wordt in Dordrecht ‘luydicx canthout’ gekocht van een koopman uit Venlo,Ga naar eind43. een jaar later in Gorinchem.Ga naar eind44.
Aan het eind van de 16de eeuw worden de vermeldingen over de aankoop van hout schaars en maken | |
[pagina 214]
| |
zij plaats voor vermeldingen van kant en klare producten, die door timmerlieden uit de omgeving worden geleverd.
Uit de rekeningen blijkt dat eikenhout de meest gebruikte houtsoort is en dat dit over het algemeen uit Wezel afkomstig is. Op enkele uitzonderingen na, zoals in 1464 als hout wordt gekocht van ‘Mattheus Janszoon van Bommel’,Ga naar eind45. is het hout geleverd via de steden Gorinchem, Woudrichem en Dordrecht. Opmerkelijk is dat zowel de tollenaar van Gorinchem als van Dordrecht als houtleverancier worden genoemd. | |
Bak- en natuursteen, kalk, trasBaksteenAankopen van baksteen vóór 1464 komen vrijwel niet voor in de rekeningen, alhoewel er wel veel muurwerk wordt opgetrokken. Blijkens de melding in 1476 van ‘den ouden steenhoven’ vlak bij het kasteel, zijn de stenen vóór ca. 1464 dus afkomstig van veldovens in de directe omgeving.Ga naar eind46. Vanaf 1464 vinden we echter regelmatig aankopen, variërend van 15.000 tot 80.000 ‘bacsteens’. Deze stenen komen van diverse steenovens of leveranciers. In 1464 bijvoorbeeld van ‘den steenbacker van Hamert (= Nederhemert?)’,Ga naar eind47. in 1472 van de weduwe van wijlen ‘Jan de steenbacker tot Gorinchem in de steenhoven’Ga naar eind48. en in 1515 van de ‘thollenaer ter Goude’.Ga naar eind49. In 1524 en 1525 worden bakstenen ‘genomen van den steen in garnisoen tot Gorinchem’.Ga naar eind50. Ook hier betreft het, net als bij het hout, dus niet alleen aankopen, maar ook afnames uit ‘eigen’ voorraad. Opmerkelijk is dat ook hier weer melding wordt gemaakt van de leverantie door een tollenaar. De prijs van de baksteen loopt op van 3 schellingen en 4 penningen per duizend (= 3,3 schellingen) in 1464 tot 2 pond en 12 schellingen per duizend in 1591 (= 52 schellingen). Tussen de in hetzelfde jaar aangeschafte partijen varieert de prijs soms, zonder dat hier een duidelijk aanwijsbare reden voor is aan te geven. In 1472 kosten de bakstenen 16 stuivers per duizend (= 16 sch.?) en deze prijs is ‘gelijc mijn genadiger heeren die betalen doet aen zijn nye werck tot Gorinchem’, dat wil zeggen aan het kasteel de Blauwe Toren.Ga naar eind51. Naast baksteen worden ook ‘clinkertsteen’, ‘dropsteen’Ga naar eind52. en ‘grove steen’ gekocht, de laatste bij een steenbakker uit Lexmond.Ga naar eind53. Over het formaat van de baksteen zijn we ingelicht, zij het dan niet exact. In 1593/94 worden voor het onderhoud 80.000 stenen aangevoerd en ‘alsoo den steen, daert voorscreven huys off casteel mede gemetselt is, Gorcumsche forme ofte steen is’, moeten ook de nieuwe stenen ‘Gorinchemsche steen’ zijn.Ga naar eind54. Welk formaat deze steen had is niet helemaal duidelijk. In de streek tussen Gorinchem en Vianen zijn in de 15de eeuw stenen met een maat van 25/26 × 13 × 6 cm. nog gebruikelijk en dit formaat komt redelijk overeen met een op Loevestein gevonden formaat van 26,5 × 12,5 × 6 cm.Ga naar eind55. Overigens is de vermelding dat het kasteel volledig gemetseld zou zijn in Gorinchemse steen niet geheel juist, in 1510 en in 1511 zijn namelijk respectievelijk 5.000 en 30.000 ‘pouroyensche steen’ gekocht.Ga naar eind56. Over de afmeting van deze steen is in de bronnen niets aangetroffen. De naam duidt op een steenoven bij het zeer nabij gelegen Poederoijen aan de Maas. | |
Overige gebakken productenNaast baksteen zijn aan gebakken producten nog aangeschaft plavuizen, vorsten, ‘tegelen’ en ‘cakelen’. De ‘tegelen’ zijn in 1407 gekocht om een ‘oven’ van te makenGa naar eind57. en in 1521 zijn bij Pieter Dennen van Breda gekocht 126 ‘steenen gebacken cakelen, daer die stove mede gemaeckt is’.Ga naar eind58. Daarnaast maakt de rekening melding van de betaling van ‘een voeder aerden, daer die cakelen mede gemetselt zijn’ en ‘voor de vormen daer die voorscreven cakelen inne gedruckt zijn’. De ‘cakelen’ en de aarde worden verscheept vanaf Oosterhout. Plavuizen zijn onder meer afkomstig van ‘Aernt Jacobszoon, die pluvuysbacker tot Gorinchem’ (1464) en van ‘Lijnken Pottebackers’ (1521). | |
KalkKalk komt van verschillende leveranciers. Zo wordt kalk in 1464 gekocht van ‘Matheeus Janszoon, Bommeler’ (ongebluste kalk), in 1472 van ‘Jan van Arssen, coipman van Venloe’Ga naar eind59. en in 1515 van ‘Jan Mathijszoen van Bommel’.Ga naar eind60. Deze Jan is vermoedelijk de zoon van voornoemde ‘Matheeus Janszoon’, die in de rekening van 1464 ook voorkomt als leverancier van eikenhout. In 1472 is ook nog ‘beslagen’ kalk gekocht van de uit Bourgondië afkomstige bouwmeester Fastré Hollet. Fastré was belast met de bouw van ‘het Slot van Gorinchem’ [= de Blauwe Toren]. In 1517 komt de kalk van ‘Jan Costenszoen, coipman van Den Bossche’,Ga naar eind61. in 1524 komt ‘een muydt (verm. 36,31.) wit calx’ van ‘Wouter de Beest, coopman van de graef’Ga naar eind62. en in 1571 komt de kalk van ‘Hans Veder, schipper van Nimegen’.Ga naar eind63. Naast kalk is ook ‘chement’ gekocht en wat hiermee in de 16de eeuw wordt aangeduid blijkt uit de rekening over 1591, waarin de koop wordt verantwoord van 18 tonnen ‘chement ofte tras’.Ga naar eind64. Tras, gebruikt om waterdicht werk te maken, is onder meer gekocht bij ‘Pauwels Janszoen tot Delft’ (1515),Ga naar eind65. mogelijk | |
[pagina 215]
| |
de steenhouwer die in 1494/5 de toren van de Nieuwe Kerk te Delft voltooide.Ga naar eind66. | |
NatuursteenDe aankoop van natuursteen komt in de hier behandelde periode slechts zeer sporadisch voor. In 1510 worden ‘twee gehouwen steen’ gekocht ‘dair die deuren vander poirte inne staen mit die ijseren pannen’Ga naar eind67. en in 1515 is sprake van de aankoop van ‘witten gehouwen steen’.Ga naar eind68. De reden van het sporadisch voorkomen van natuursteen in de rekeningen zou het feit kunnen zijn dat het hier niet gaat om een residentie, maar om een ‘kazerne’, een legerplaats waaraan het broodnodige onderhoud is gepleegd en die, zo blijkt overduidelijk uit de rekeningen, slechts bij dreigend oorlogsgevaar op sterkte is gebracht met behulp van ingrijpend onderhoud. | |
DakbedekkingEen van de oudste rekeningen, uit 1373, spreekt over de aankoop van ‘stroe [en] van banden’ waarmee ‘dien camer ende die twe toern’ worden gedekt.Ga naar eind69. Een jaar later worden ook al leien aangevoerd. Daarmee worden echter niet alle gebouwen gedekt, want in dezelfde rekening komt ook weer een post voor van de aankoop van ‘stroe [en] bande’.Ga naar eind70. Vanaf 1382 wordt de opsomming uitgebreid met ‘lecghaerden’.Ga naar eind71. Na 1407 komt het woord ‘stroe’ vrijwel niet meer voor in de rekeningen, maar wordt melding gemaakt van ‘riet’ en komen de posten voor de aankoop van leien en riet naast elkaar voor.Ga naar eind72. Riet is onder meer in 1407 gekocht bij ‘Ghijsbrecht van Gijssen’ en ‘Jannes te Giessen’.Ga naar eind73. Het door D.J. de Vries opgemerkte prijsverschil tussen stro en riet kon bij Loevestein eveneens worden aangetoond.Ga naar eind74. Aan het begin van de 16de eeuw is het stro 7 schellingen per ‘vimme’ tegen 5,65 schellingen voor een ‘vimme’ riet en deze prijs is dan ook nog inclusief ‘vracht ende anders’. Waarom stro duurder is en waarom stro wordt verdrongen door riet, is niet duidelijk.Ga naar eind75. In 1457/59 worden 7.000 ‘roder leyen’ en 2.500 ‘leyen marte vos’ gekocht van ‘Claes Adryaenszoon, tolnair tot Dordrecht’ en 5.000 rode leien van Jan Pietszoon van den Keerchove.Ga naar eind76. De ‘leyen marte vos’ zijn afkomstig uit de Fosse (= groeve) Martin in de omgeving van FumayGa naar eind77. en ook de rode leien kunnen daaruit afkomstig zijn.Ga naar eind78. De leien zijn afkomstig van één van de twee grote stapelplaatsen in Nederland, nl. Dordrecht, en hier zijn waarschijnlijk alleen Maasleien verhandeld.Ga naar eind79. Leien uit Fumay hebben een maat van ca. 29 × 19 cm hetgeen neerkomt op ca. 44 leien per m2.Ga naar eind80. Uitgaande van bovenstaande gegevens kan men berekenen dat er met de 14.500 leien zo'n 330 m2 dakvlak kan worden gedekt. Ter vergelijking: het dak van de zaalbouw heeft een oppervlak van ca. 265 m2. De in 1460 benodigde 13.000 leinagels - blijkbaar waren de overige nagels nog op voorraad - zijn betrokken van een ‘wijf van Utrecht, geheeten Lijsbet’. In 1510 zijn vijfduizend ‘roey leyen’ en duizend ‘blauw leyen’ gekocht van Jacob Mon.Ga naar eind81. Hoewel niet nader aangeduid, kunnen ook deze blauwe leien afkomstig zijn uit Fumay. In 1515 zijn van Pieter Sijneman, ‘coipman van Bommel’ 10.500 ‘groene leyen’ gekocht en van Jacob Snouck uit Gorinchem nog eens 27.000 ‘roeyen leyen’.Ga naar eind82. In 1525 zijn opnieuw leien gekocht van iemand uit Zaltbommel, deze keer van Aert Brustenszoen.Ga naar eind83. Omdat niet is vermeld welke gebouwen met welke leien worden gedekt is ook niet na te gaan of zij door elkaar zijn gebruikt of dat er gebouwen waren met ‘rode’, ‘groene’ danwel ‘blauwe’ daken. Een post uit 1461-63, waarin wordt gesproken van ‘te decken met half maertevos’, doet wel het door elkaar gebruiken vermoeden, maar dan eerder van verschillende soorten leien.Ga naar eind84. Uit archeologisch onderzoek in de grachten rondom de hoofdburcht is vast komen te staan dat de daken hiervan vrijwel uitsluitend waren gedekt met blauwe leien. Slechts ter hoogte van de poorttoren zijn rode leien aangetroffen.Ga naar eind85. De leidaken zijn voorzien van nokvorsten, getuige onder meer de opdracht in 1479 dat Joest Mathijs, leidekker, na reparatie van de daken ‘hiit al vorsten [zal] mit blauwen pannen oft leyen vorsten’.Ga naar eind86. | |
Overige materialenNaast voornoemde materialen bevatten de rekeningen nog posten voor bijvoorbeeld glas, lood (voor goten en hemelwaterafvoeren) en ijzerwerk waaronder diverse soorten nagels. De aan deze materiaal-posten ontleende, binnen het kader van dit artikel relevante gegevens zijn elders in de tekst verwerkt, reden waarom er hier niet verder op wordt ingegaan. | |
Herkomst ambachtslieden/leveranciersHelaas wordt in de rekeningen niet altijd vermeld waar de ambachtslieden vandaan komen. Het ligt uiteraard voor de hand dat zij uit de directe omgeving van het kasteel afkomstig zijn. Van de ambachtslieden waarvan de woonplaats is vermeld, komt het overgrote deel uit Woudrichem en Gorinchem. De meerderheid van de leidekkers komt uit Gorinchem en de metselaars komen in hoofdzaak uit Woudrichem. Van de timmerlieden, waaronder ‘Philips Wilbortszoon, borgemeester van Wourcum’,Ga naar eind87. komen er evenveel uit Gorinchem als uit Woudrichem. Van de ambachten die kant en klare producten aanleveren, zoals smeden | |
[pagina 216]
| |
2 Slot Loevestein vanuit het zuiden, getekend door Roelant Roghman in 1646/47, dat wil zeggen zo'n 50 jaar na de in dit artikel beschreven twee eeuwen van veren nieuwbouw. De tekening toont links het kasteel met links de kopgevel van de zaalbouw met op de begane grond drie kruiskozijnen en vlak daarboven de twee kloosterkozijnen behorend bij de kort na de bouw aangebrachte tussenverdieping. Rechts de Maastoren. Verz. Museum Boymans van Beuningen (MB) te Rotterdam, inv.nr. MB 210. Foto MB.
en slotenmakers, komt het merendeel uit Gorinchem. Glazenmakers, schrijnwerkers en tinnegieters komen enkel uit Gorinchem. Er zijn ook ambachtslieden afkomstig uit Dordrecht, waaronder een ‘leemplacker’.Ga naar eind88. Sporadisch worden andere steden genoemd. Zo komen in 1374/75 niet nader omschreven werklieden uit Vuren, Herwijnen en Wijk (en Aalburg),Ga naar eind89. zijn zowel in 1457/59 als in 1464 twee houtzagers uit Den Bosch gehaaldGa naar eind90. en is in 1472 gebruik gemaakt van de, blijkbaar exclusieve, diensten van zeven meester-metselaars, waaronder één ‘woenende ter Goude’ en één ‘uten Hage daer hij sijn woenstadt houdt’.Ga naar eind91. Opvallend is dat hier nadrukkelijk het woord ‘meester’ wordt gebruikt, een aanduiding die anders vrij weinig voorkomt. Eén van de zeven, Adriaen Jacobsz., is in 1481 ook ‘uten Hage tot Woerden’ gereisd om de werkzaamheden aldaar te ‘oversien’.Ga naar eind92. In 1592 is een ‘urewerck gelevert’ door ‘Joris Clauwert, smit woonende tot Asperen’Ga naar eind93. en zijn twee oude ‘brouwcuypen’ hersteld door ‘Jan Wellemszoon van Asperen’.Ga naar eind94. | |
ArbeidsloonDe kosten van arbeid zijn op diverse manieren afgerekend. De meest voorkomende en gangbare wijze van afrekenen is per dag (dagloon). Een tweede methode is een vaste prijs per eenheid, bijvoorbeeld als het om vervoer gaat per vracht. Een derde wijze is een vaste som voor een hele opdracht in de vorm van ‘taaswerck’, dat wil zeggen aangenomen werk, of in de vorm van een contract. Het ‘taaswerck’ betreft onder meer metsel- en leidekkerswerk. In 1479 bijvoorbeeld neemt ‘Joest Mathijszoon, leydecker van Gorinchem’ al het onderhoudswerk aan.Ga naar eind95. Hij krijgt een derde deel bij aanvang van het werk betaald, een derde deel als het werk half gedaan is en het restant als het werk ‘duechtelic geschiet ende gedaen sal wesen’. Het werk betrof niet alleen reparaties aan het dak, maar ook aan houtwerk. De contracten, over het algemeen daterend uit het | |
[pagina 217]
| |
eind van de 16de eeuw, zijn gesloten met leidekkers. Zo is in 1564 een contract voor acht jaar afgesloten met de leidekker Ghijsbrecht Ghijsbrechtsz. voor het onderhoud van de daken van het kasteel. In 1586 volgt een contract voor zeven jaar met de leidekker Pieter JanszoonGa naar eind96. en als in 1593 Pieter ‘deser werelt es overleden’ wordt eenzelfde contract voor de tijd van zes jaar afgesloten met Cornelis Arienszoon Graechaff., ‘schaledecker van Gorinchem’.Ga naar eind97. Cornelis wordt, evenals anderen die werk aannemen, in de rekening verder aangeduid als ‘aennemer’.
De rekeningen bieden ook inzicht in de hoogte van het honorarium en het eventuele verschil daarin gerelateerd aan de positie van de ambachtsman. Het voert te ver om hier alle betalingen op te noemen, dus zullen er enkele worden uitgelicht. In 1374-75 blijkt er bijvoorbeeld geen verschil tussen het honorarium van een knaap en dat van een knecht. Beide verdienen 4 schellingen per dag voor het vervoer van kalk en leien naar het kasteel, waarbij het niet uitmaakt of zij uit Woudrichem komen of uit het veel verder gelegen Wijk, Vuren of Herwijnen. Hetzelfde bedrag wordt ook uitgekeerd aan mannen die zand aanvoeren met ‘horen scute’, waarbij dus het gebruik van eigen materieel geen invloed had op het honorarium. Een timmerman krijgt in dezelfde periode 5 schellingen per dag, terwijl de stro ‘decker’ en de ‘bender’ echter 4 schellingen per dag krijgen. In 1472 is het honorarium van een meester-metselaar 10 groten per dag en verdient een opperman 5 groten per dag. Een timmerman verdient in hetzelfde jaar 9 groten per dag. De hiervoor genoemde meestertimmerman Jan van der Kercke krijgt 16 groten per dag. Een man met paard en wagen verdient in 1472 meer dan een timmerman, namelijk 10 groten per dag. Omdat de groot in die tijd gelijk staat aan een halve schelling is het verleidelijk de conclusie te trekken dat de salarissen ten opzichte van het eind van de 14de eeuw niet zijn gestegen. Een dergelijke vergelijking, hoewel aantrekkelijk, is uiteraard niet te maken, zeker niet zonder een inzicht in de waardeverandering van de munt in de loop van de 15de eeuw. Toch is het opvallend dat een timmerman en een dakdekker in 1511 nog steeds 5 schellingen per dag verdienen. | |
De verhouding materiaal/arbeidsloonHet is interessant ook een uitspraak te doen over de verhouding tussen materiaalkosten en arbeidsloon. Dit wordt echter bemoeilijkt omdat in de rekeningen vaak posten voorkomen waarin beide kosten zijn samengevoegd of waarin niet is aangegeven hoeveel tijd een ambachtsman voor een bepaald bedrag heeft gewerkt. Daarnaast worden materialen ook uit depot gehaald en financieel niet verantwoord. Een enkel voorbeeld: in 1515 wordt in Delft 60 tonnen tras gekocht voor 22 pond en 10 schelingen. Het inschepen kost 6 schellingen en het vervoer 2 pond en 15 schellingen. Een tweede partij van 29 tonnen, die per ton evenveel kost, wordt door twee ‘biervoirders’ uit Den Haag voor slechts 35 schellingen naar Loevestein gevaren. | |
BesluitUiteraard bieden de rekeningen veel meer informatie, zoals het feit dat een kastelein in zijn rekeningen blijkbaar moeiteloos de talloze soorten hout- en ijzerprodukten uit elkaar weet te houden en ook nog de diverse muntsoorten met hun verschillende waarden. Een numismaticus kan een goed beeld krijgen van de prijsontwikkeling van materiaal en loon en dit eventueel koppelen aan de prijsontwikkeling van het levensonderhoud. Belangrijk voor bouwhistorici is de immense hoeveelheid onderhoud die aan het kasteel wordt verricht en waarbij heel veel wordt vervangen. Kortom, bij het nemen van hout- en voegmonsters en het opnemen van baksteenformaten dient de bouwhistoricus voorzichtig te zijn als het gaat om het trekken van conclusies. Een reconstructie van bijvoorbeeld de gevels of de indeling van vertrekken is een welhaast onbegonnen zaak, gezien de vele veranderingen die deze hebben ondergaan. Verder kan geconcludeerd worden dat enerzijds de rekeningen een zeer boeiend en illustratief inzicht geven in de veranderingen die een gebouw gedurende de eeuwen heeft ondergaan en anderzijds welk een inspanning, materiaal, kosten en dergelijke het vergt een gebouw als slot Loevestein ‘overeind’ te houden. |
|