Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Wijnand Bloemink
| |
InleidingCentraal in dit stuk staat het wonen en bouwen tegen de 13de-eeuwse stadsomwalling die de hele huidige binnenstad omvatte. Oudere omwallingen zijn er stellig geweest maar helaas nog niet ondubbelzinnig door archeologisch of bouwhistorisch onderzoek aangetoond. Wat betreft de bouw van de 13de-eeuwse muur vinden we in de schriftelijke bronnen alleen het staartje van deze grootse bouwonderneming, toen men de laatste hand legde aan de stadsmuur, rond 1360.Ga naar eind2. Van deze ommuring waarvan nu nog enkele torens en stukken muur resten, zijn zoveel afbeeldingen bewaard gebleven, dat het goed mogelijk is het oorspronkelijke tracé te volgen.
Heel Deventer werd omsloten door een dubbele muur die er echter aan IJssel- en Havenzijde anders uitzag dan aan de landzijde. Hier was de ruimte tussen beide muren onderdeel van de openbare weg, terwijl aan de landzijde dit terrein behoorde tot het privégebied van de stedelijke overheid. Hier waren de ‘stadsdoelen’, waar de stedelijke krijgslieden zich konden oefenen en ook lagen er bouwmaterialen voor stadsgebruik opgeslagen. Waarschijnlijk moeten we ons het oorspronkelijke plan als volgt voorstellen: langs IJssel en Haven lag een enkele muur, verder een dubbele. De plaatsen waar het enkele systeem overging in het dubbele werden gemarkeerd door zware vierkante torens: de Stakelretoren in het westen en de latere binnenste Heestpoort in het oosten. De gedachte hierachter ligt voor de hand. De landzijde was veel kwetsbaarder voor aanvallers dan de zijde van het brede open water. In tweede instantie besloot men ook aan de IJsselzijde een tweede muur aan te brengen. Het is deze tweede muur waaraan men rond 1360 de laatste hand legde. Mogelijk ging de bouw van deze nieuwe buitenste muur gepaard met de afbraak van de binnenste die als een te knellende band werd ervaren voor dit economisch belangrijke gedeelte van de stad, waar rijke burgers woonden en ongetwijfeld grote huizen stonden. Het feit dat de nog bestaande waltoren uit de 14de eeuw bij Achter de Muren Vispoort werd gebouwd tegen een bestaande gevel van een huis, is een aanwijzing dat de binnenste stadsmuur daar in de 14de eeuw al was verdwenen.Ga naar eind3. Toch is hij er stellig geweest. Resten van deze, zeer diep gefundeerde muur zijn aangetroffen bij archeologisch onderzoek in het pand Groote Kerkhof 21.Ga naar eind4. Ook de tot voor kort nog aanwezige scheuren in het muurwerk van de Gekroonde Allemansgading twee huizen verder wijzen op de aanwezigheid van deze binnenste muur.
Het toevoegen van hoge waltorens tegen de binnenste stadsmuur kwam in de 14de eeuw ook elders in de stad voor. In het te bespreken gedeelte van de Walstraat stond ter hoogte van de huidige Damstraat | |
[pagina 204]
| |
1 De achterzijde van de bebouwing aan de Walstraat getekend door Cornelis Springer in 1866. De vestingtoren uit de 14de eeuw die in 1344 als ‘Nova Turris’, nieuwe toren in de stadsrekeningen voorkomt, werd in 1873 afgebroken voor de nieuw aan te leggen Damstraat. De stadsmuren waren toen al grotendeels verdwenen. Door de sloop van de binnenste muur konden de ondiepe huisjes uitgebouwd worden in de richting van de gracht. De plaats van de buitenste muur is op de tekening goed herkenbaar aan de trappen waarmee de oever van de gracht bereikbaar was. (Collectie Museum De Waag)
een toren die in de stadsrekening van 1344 voorkomt als ‘Nova Turris’, wat zowel iets zegt over de ouderdom van deze toren en de dus blijkbaar al bestaande muur.Ga naar eind5. Het toevoegen van deze torens is ook krijgskundig goed te begrijpen. Men kon zo makkelijk over de veel lagere buitenste stadsmuur heen schieten op eventuele belegeraars. | |
Rond 1400Voor een goed begrip van de verschijningsvorm van de Deventer stadsmuur rond 1400 zijn we vooral op de geschreven bronnen aangewezen. Van de binnenste stadsmuur, die in dit onderzoek centraal staat, zijn bovengronds alleen twee waltorens aan de IJssel bewaard gebleven. Ondergronds zijn ongetwijfeld nog meer resten aanwezig, maar die zijn nog nooit systematisch bestudeerd. Voor het onderhavige onderzoek zal de inbreng van de bouwhistorische discipline dus noodzakelijkerwijze beperkt moeten blijven. Voor een reconstructie van de situatie rond 1400 is de al genoemde Rentelijst van groot belang. Ook uit later jaren is een vergelijkbare lijst bewaard gebleven. Deze is evenmin gedateerd maar kan op inhoudelijke gronden geplaatst worden in de periode 1442/1446.Ga naar eind6. Vergelijking van deze lijst met die van een halve eeuw eerder geeft een goed inzicht in de ontwikkelingen binnen de stad langs de stadsmuur in de eerste helft van de 15de eeuw. De Rentelijst uit 1400 werd waarschijnlijk opgesteld om een overzicht te hebben van de verschillende stedelijke inkomsten. Deze waren heel divers van aard. Zo worden bijvoorbeeld de inkomsten uit de verschillende tollen genoemd, naast de inkomsten van de verpachting van de broodbanken, de visbanken, het vleeshuis, enzovoort. Voor ons onderzoek zijn vooral de inkomsten in de vorm van tijnzen uit onroerend goed van belang. En met name van die terreinen die langs de stadsmuur lagen. Waarvoor men nu precies tijns aan de stad betaalde is niet altijd even duidelijk. Aan het begin van de lijst is vooral sprake van bogen in de stadsmuur: ‘Item Hille Menten van enen baghen 1 lb.’Ga naar eind7. Dit kan zowel betekenen dat betaald werd voor het gebruik maken van de stadsmuur als muur voor het eigen huis, als voor het gebruik van de grond tegen de stadsmuur. Soms is expliciet van het laatste sprake. Bijvoorbeeld in de post: ‘Item Gherit ter Voerst van onser stat erve dat weder over die strate voer zinen hues gheleghen is daer hij siin erve mede verlengt heft 25 s.’, die | |
[pagina 205]
| |
gewoon tussen de tijnzen uit de bogen staat.Ga naar eind8. Het huis van Gherit ter Voerst stond op de hoek van de Molenstraat en de Noordenbergstraat. Overigens bestond de naam Molenstraat in deze periode nog niet. Alle straten langs de stadsmuur werden beschreven als ‘de straat die loopt van... naar...’. Mogelijk was juist de combinatie van het gebruik van het stuk grond tegen de muur, en het gebruik van de muur zelf, tijnsplichtig. Eveneens in de latere Molenstraat hield de stad een aantal bogen voor eigen gebruik: ‘Hiir na bliven ligghen een deel bloter steden tot onser stat behoef die onverdaen sin’. In 1411 had de stad de plek blijkbaar niet meer nodig en kon deze worden verhuurd: ‘Item Peter van Kueck van diren baghensteden 3 lb., ingaende van Sente Petersdach als men scrift M. IIII C XI’. Het gebruik van de term ‘baghenstede’ is een aanwijzing dat het inderdaad om deze combinatie van grond en muur ging. De omschrijving ‘bloter steden’ is een aanwijzing dat de grond onbebouwd was, blijkbaar in tegenstelling tot de andere bogen. Dit brengt ons meteen bij het tweede probleem, namelijk wat er nu precies tegen de stadsmuur stond. In de Rentelijst worden òf bogen genoemd met een bedrag, òf alleen een bedrag. Er zijn aanwijzingen dat in het laatste geval sprake is van stenen gebouwen. Ergens halverwege de latere Smedenstraat, op een plaats die nog niet exact kon worden bepaald, gaat de bogenreeks in de Rentelijst over in een huizenrij. Vanaf dat punt worden dan ook alleen de namen van de tijnsplichtigen en bedragen genoemd. Dit leidt tot de gedachte dat als er in de Rentelijst sprake is van een afwisseling van bogen en posten waar alleen namen worden genoemd, zoals in de Walstraat, er in de werkelijkheid sprake was van een afwisseling van bogen en huizen, ook al worden hier niet expliciet huizen vermeld. Een enkele keer komt dit trouwens wel voor: naast de Heestpoort stond een ‘huys’ dat in de tijnslijst is opgenomen. Blijft de vraag hoe we ons de bogen moeten voorstellen. Het lijkt toch niet goed denkbaar dat zonder enigerlei afsluiting of afdak de bogen bruikbaar zouden zijn voor opslag of als woning. De oplossing ligt waarschijnlijk in het feit dat de stad alleen een stenen huis ‘huis’ noemde en een houten huis niet. Aanwijzingen voor deze stelling zijn te vinden door de namen van tijnsplichtige burgers in de Rentelijst te koppelen aan de namen die in de steen- en dakpansubsidielijsten van de stad voorkomen.Ga naar eind9. Dan blijkt dat diegenen die in de late 14de eeuw alleen dakpannen gebruikten, volgens de Rentelijst rond 1400 voor een boog betalen, en diegenen die naast dakpannen ook een aanzienlijk aantal bakstenen verwerkten, rond 1400 over een huis blijken te beschikken. Voor het stedelijk bestuur was een huis dus van steen. Dat de stad het bouwen in steen belangrijk vond, en dus dit onderscheid maakte, blijkt al uit het feit dat Deventer als enige stad in Nederland, naast dakpannen, vanaf 1360 ook baksteen subsidieerde. De volgorde waarin de verschillende posten in de Rentelijst worden vermeld is niet willekeurig maar volgt een vast stramien dat ook in de stadsrekeningen terugkomt. Begonnen werd bij de Zandpoort en vervolgens werd de muur met de zon, of de klok, mee gevolgd om weer bij de Zandpoort te eindigen. Onderweg werden wat uitstapjes gemaakt naar plaatsen meer in de stad gelegen, als de steeg achter het Bisschopshof bij de Lebuïnuskerk en de Keppelerhofstede bij de huidige Smedenstraat. Deze zullen hier echter buiten beschouwing blijven. Volgen we de stadssecretaris in zijn tocht langs de stadsmuur vanaf de Zandpoort, dan treffen wij in het gedeelte langs de IJssel geen tijns uit bogen aan of uit huizen tegen de stadsmuur, maar alleen andere zaken als waltorens en gedeelten van de verschillende stadspoorten. Dit is begrijpelijk om twee redenen. In de eerste plaats was de muur hier mogelijk in de 14de eeuw al weer verdwenen, zoals we hebben gezien, maar werden er in diezelfde 14de eeuw nog steeds waltorens aan de verdediging van de stad toegevoegd. In de tweede plaats zal de muur hier, anders dan aan de landzijde, in de 13de eeuw over de percelen van de burgers die tot aan de rivier liepen, zijn aangelegd, zoals uit archeologische onderzoek is gebleken.Ga naar eind10. Mochten er rond 1400 nog stukken van de binnenste stadsmuur langs de IJssel hebben gestaan, dan was de stad eerder schatplichtig aan de burgers die hier woonden, dan andersom. De reeks van bogen en huizen waar het in deze bijdrage om gaat begon dus eigenlijk pas ter hoogte van de Stekeler- of Stakelretoren. Op afbeelding 2 komt deze toren niet goed uit de verf, maar hij stond daar waar op de afbeelding links de horizontale vouw de binnenste stadsmuur snijdt. Van hier gaat de tocht door de Molenstraat, langs de Noordenbergpoort, dan door de Smedenstraat en de Korte Bisschopstraat, langs de Brinkpoort, door de Walstraat en langs de Heestpoort weer in de richting van de Zandpoort. In het eerste deel van het traject vanaf de Stakelretoren worden vrijwel alleen maar bogen vermeld en waltorens. Achter de Molenstraat stond één toren, Honichveltstoren, genoemd naar een vroegere bewoner Johan Honichvelt. Achter de Smedenstraat stonden er meer. In het gedeelte Smedenstraat/Korte Bisschopstraat, tussen Noordenbergpoort en Brinkpoort worden in de Rentelijst drie torens genoemd, en in de oudste redactie zelfs maar twee. Eén post werd later doorgestreept en vervangen door een vermelding dat hier een toren stond, met voorwaarden voor het gebruik, waarover verderop meer. Ongetwijfeld | |
[pagina 206]
| |
2 Een overzicht van de middeleeuwse stadsmuur, in 1595 getekend door Adriaen Antonisz van Alkmaar, met daarop gestippeld aangegeven een plan voor de nieuw aan te leggen vestingwerken. Behalve de stadsmuren zijn ook de latere Noordenbergtoren en het bastion Graaf van Buren (links), en het rondeel De Keyser (boven, op de vouw) aangegeven. Opvallend is de merkwaardige bocht in de binnenste stadsmuur ter hoogte van de Zandpoort bij de haven, die verschillende bouwfasen doet vermoeden. Het nader uitgewerkte deel langs de Walstraat ligt direct ten oosten van de op de kaart weergegeven Brinkpoort. Van de oorspronkelijke vier waltorens in de binnenste stadsmuur waren er in 1595 blijkbaar nog maar drie herkenbaar. (Historisch Topografische Atlas van het Gemeentearchief Deventer)
waren hier meer torens die niet in de lijst als toren herkenbaar zijn. Op afbeelding 2 zijn er al 5 zichtbaar. Zoals gezegd ging ergens in de Smedenstraat de rij bogen over in een huizenrij. Dit zal ergens in de buurt van de bocht in de Smedenstraat zijn geweest. Verderop, temidden van de huizen, stond de Duvelstoren, genoemd naar een vroegere bewoner, Heyne Duvel. Niet alleen moet dit een bijzonder grote toren zijn geweest, hij bracht jaarlijks 8 pond op, tegen 2 tot 4 pond voor de andere torens; de Duvelstoren markeerde een belangrijke punt in de stedelijke administratie. Zo was de stad verdeeld in een gedeelte ‘ten Noerdenberghe’, van de Zandpoort tot de Duvelstoren, en een gedeelte ‘ten Brincke’, van de Duvelstoren tot de Zandpoort. In het gedeelte langs de Walstraat stonden huizen en bogen door elkaar, waarover verderop meer. Een opvallend fenomeen is het feit dat de hoogte van de tijnzen van de verschillende torens die in de Rentelijst genoemd worden, behoorlijk uiteen lopen. De Duvelstoren is echter duidelijk een uitzondering. Het zou binnen de filosofie van de Rentelijst passen om de verschillen in prijs te relateren aan de grootte van de torens. Toch is dit geen eenvoudige zaak. Van de vele torens die ooit tegen de binnenste stadsmuur stonden, is voor het onderzochte stadsdeel bovengronds alles verdwenen. In de kelders van de huizen Walstraat 59 en 81 bevinden zich nog resten van twee waltorens die echter nog niet zijn gedocumenteerd.Ga naar eind11. Van de kelder van nummer 59 is ook een bouwtekening bewaard gebleven uit 1888.
Ondanks het feit dat het hele perceel in de Rentelijst voorkomt als toren, beslaat de toren in werkelijkheid niet de volle breedte. Volgens de Rentelijst werd voor deze ‘Boelikenstoren’ drie pond betaald. Een bedrag | |
[pagina 207]
| |
dat in geen verhouding lijkt te staan tot de grootte van de toren, maar ook niet tot de breedte van het hele perceel dat zeker minder is dan drie bogen, die volgens het systeem van de Rentelijst ook drie pond zouden kosten. Waarschijnlijk bood het gebruik van een waltoren, naast een bepaalde hoeveelheid ruimte ook nog andere voordelen die door de stad in rekening werden gebracht. Mogelijk levert toekomstig onderzoek nog meer gegevens op over de verschijningsvorm en de maatvoering van de verschillende torens. Hetzij in de vorm van resten in de bodem of in kelders, hetzij in de vorm van bewaard gebleven bouwtekeningen. Het zou ook interessant zijn te weten te komen of er verschillen waren tussen de oude en de nieuwere torens. Zo kreeg rond 1400 de burgerlijke bebouwing tegen de stadsmuur steeds vastere vorm. Het stadsbestuur stond dit natuurlijk alleen maar toe als de verdediging van de stad geen gevaar zou lopen. Voor het gedeelte van de stadsmuur dat in deze bijdrage wordt behandeld, grofweg tussen Stakelretoren en Heestpoort, was de buitenste stadsmuur de eerste verdedigingslinie en was de ruimte tussen beide muren niet openbaar. Uit oogpunt van verdediging was het dus vooral van belang dat de weergang en de torens van de binnenste stadsmuur goed bereikbaar bleven. Uit de verschillende voorwaarden die de stad stelde blijkt dat dit voorop stond: de weergang was bereikbaar via trappen die vrij moesten blijven. In de Rentelijst zijn een enkele keer voorwaarden opgenomen die een beeld geven van de situatie. Vlak bij de Stakelretoren lag een boog die blijkbaar kleiner was en dus minder ruimte bood dan een standaardboog van één pond: ‘Item Otte van Tueschhuesen van enen baghen tusschen der trappen 15 s.’. Anders dan het woordje ‘tusschen’ doet vermoeden was hier waarschijnlijk maar één trap. De posten hiervoor en hierna laten geen onregelmatigheden zien, zodat de trap blijkbaar haaks op de muur stond en ten koste gingen van de boog, die dus kleiner was dan een normale boog. Een eindje verder in de Molenstraat, net na de Honichveltstoren werd op het moment dat de stadssecretaris de Rentelijst aanlegde klaarblijkelijk net een huis gebouwd, zodat de in de Rentelijst enkele voorwaarden werden opgenomen: ‘men mach die balcken steken ende leggen up der stad mure / men sal die druppe nyet vallen laten up die trappe want dat hues daer ene ghote hoelden sal.’. De combinatie van beide voorwaarden maakt het vrijwel onmogelijk dat de trap hier evenwijdig aan de muur liep. De balken zouden dan niet in de muur kunnen worden opgelegd. Het huis stond dus blijkbaar met zijn nok haaks op de straat en de stadsmuur. Uit een derde post blijkt dat de stad de verantwoordelijkheid
3 Het huis ‘De Gekroonde Allemansgading’, Grote Kerkhof 19, vóór restauratie gefotografeerd in 1984 in de richting van de IJssel. Dit huis, gebouwd in 1839 voor koekbakker Teunis Hissink, stond met de gevel aan de IJsselzijde op de fundering van de waarschijnlijk al in de 14de eeuw verdwenen binnenste stadsmuur. In later tijd is het gehele huis wat gezakt door de slappe ondergrond, behalve de op de stadsmuur gebouwde gevel. De merkwaardige sprongen en scheuren die hierdoor in de zijgevel ontstonden zijn links op de foto goed te zien. Inmiddels zijn deze funderingsproblemen totaal ‘weggerestaureerd’. (GAD, foto Rutgers)
voor de trap zelfs helemaal bij de gebruiker legde: ‘mit vorwerden dat daer solen liggen ende bliven up den bloten erve dat daer bi licht 4 voete erves up ende af ter stat muren te gane ende he sal daer doen tymmeren een trappe vier vote breet up ende af die versegde mure te gane, die sal he ende siin nacomelinge becostigen ende beslot hoelden ende waren buten der stad cost’.Ga naar eind12. Op één plaats in de stad, links naast het pand Achter de Muren Duimpoort 56, is nog een stenen trap naar de weergang aanwezig, die een indruk kan geven van hoe een dergelijke opgang er uit zag. Voorwaarden over het vrijhouden van de weergang zijn in de Rentelijst niet te vinden. Dit was blijkbaar zo vanzelfsprekend dat het niet hoefde te worden vermeld. Tenslotte een laatste post die iets zegt over het gebruik van een toren: ‘Peter Peterssoen vor 2 lb. mit | |
[pagina 208]
| |
4 Verbouwingstekening Walstraat 59 uit 1888. De tekening geeft althans een indicatie voor de maatvoering van een waltoren in de binnenste stadsmuur. De afgebeelde toren komt in de Rentelijst voor als ‘Boelikenstoren’. De toren had een binnendiameter van 3.50 meter, en de afstand van de toren tot de straat bedroeg ongeveer 5 meter. De dikte van de muren, behalve de binnenmuren, is waarschijnlijk fictief. De vervaardiger van de tekening kon deze immers niet meten. (GAD, losse tekening nr. 1474, dossiernr. 1888/850)
vorwerden dat men dien toren dat dichte hoelden sal ende an beiden siden daer men die mure baven langes ghiet sal men hoelden ter stad behoef an beiden siden des tornes 2 guede vaste doren’.Ga naar eind13. Peter was dus verantwoordelijk voor het onderhoud van de deuren die vanuit de toren de weergang bereikbaar maakten. Men kon dus blijkbaar door de toren heen lopen als beide deuren openstonden. Een intrigerende vraag is of er in de toren ook een trap aanwezig was om van de straat te bereiken. Waarschijnlijk niet. Een trap zou dusdanige consequenties hebben voor het gebruik dat hierover zeker voorwaarden zouden zijn gesteld in de Rentelijst. Wat wel denkbaar is, is dat het gevechtsplatform boven op de toren via de weergang was te bereiken. Was een belegeraar er in geslaagd een stuk weergang te veroveren, dan kon de deur aan die zijde worden gesloten en de aanvaller nog vanaf de toren bestookt. Zo kon Deventer binnen haar wallen groeien zonder dat de verdediging van de stad gevaar liep, en kwamen er steeds meer degelijke stenen huizen tegen de muur te staan waardoor het patroon van de oorspronkelijke bogen in de latere straatwand herkenbaar bleef, zoals hierna voor de Walstraat zal worden aangetoond. Een enkele keer duikt in de mutaties in de Rentelijst het woord boog weer op in dat gedeelte van de Smedenstraat waren de huizen stonden. Was hier een stenen huis vervangen door een houten? Het lijkt niet waarschijnlijk. In de latere Rentelijst uit de periode 1442/'46 komen helemaal geen bogen meer voor.Ga naar eind14. Geheel houten huizen zullen toen niet meer zijn voorgekomen, dit in tegenstelling tot stenen huizen met houten voorgevels, waarvan er enkele tot in de vorige eeuw zijn blijven staan. | |
De WalstraatEén gedeelte van de stadsmuur, de noordzijde van de Walstraat tussen huisnummer 27 en 107 is verder ruimtelijk uitgewerkt. De situatie was hier dan ook bijzonder gunstig om tot een geloofwaardige reconstructie te komen. In de Rentelijst worden hier vier waltorens genoemd, waarvan er twee, de buitenste, op de kadastrale minuut van rond 1830 nog zichtbaar zijn. Na afronding van het onderzoek bleek dat de plaats van de gereconstrueerde binnenste twee torens, in de al genoemde kelders van de panden Walstraat 59 en 81, kon worden bevestigd. Er zijn dus vier ijkpunten die als bewijs kunnen dienen voor de stelling dat de huidige percelering is gebaseerd op het ritme van de oorspronkelijke bogen en torens van de stadsmuur. Dit gedeelte van de Walstraat is ook daarom interessant, omdat rond 1400 bogen en huizen door elkaar genoemd worden zodat hier het versteningsen verstedelijkingsproces van de stad zichtbaar wordt.
Ter illustratie wordt in afbeelding 6 de situatie rond 1400 vergeleken met de vroeg 17de-eeuwse situatie zoals die uit het straatboek kan worden gereconstrueerd, met de kadastrale situatie uit + 1830, en met het kappenplan van de straat zoals dit rond 1900 bestond. | |
ConclusieZoals gezegd vroeg de stad aan de bewoners langs de muur voor één boog in de stadsmuur één pond per jaar. De uiteindelijke conclusie dat de maat van de huidige huizen voortvloeit uit de maatvoering van de bogen in de stadsmuur heeft als werkhypothese de richting van het denkproces bepaald. Een tweede uitgangspunt vormde de gedachte dat als er in de Rentelijst geen sprake was van bogen maar van huizen, de | |
[pagina 209]
| |
5 De Walstraat in vier perioden: rond 1400, in de vroege 17de eeuw, rond 1830 en rond 1900. Alle vier tekeningen zijn gemaakt met de kadastrale minuut uit ongeveer 1830 als onderlegger. Om een vergelijking van de vier perioden mogelijk te maken heeft elk in 1400 te onderscheiden gedeelte, hetzij een huis, boog, toren of een combinatie van verschillende elementen, een letter gekregen. Deze vaste indeling is bij elk van de vier tekeningen gegeven. (Tekening J.W. Bloemink)
Rentelijst +1400 Hier is de stadsmuur met zijn ritme van bogen schematisch weergegeven. Daar waar is afgeweken van de standaardtijns van één pond (lb.) voor een huis of boog is dit aangegeven. De huizen die met een dikkere lijndikte zijn weergegeven waren in 1400 al van steen. Straatboek +1600 Hier is het middeleeuwse beeld overgenomen hoewel het niet met zekerheid is te zeggen in hoeverre de stadsmuur met zijn bogen en torens toen nog intact was. De aangegeven folionummers hebben betrekking op de bladzijden in het straatboek van de Berg (Straatboek VII) waarop de eigenaren van de verschillende panden worden genoemd. Een enkele keer vermeldt het straatboek dat er sprake is van twee woningen onder één dak. Kadaster +1830 De kadasternummers zijn die van Sectie E. Kappenplan +1900 De weergegeven kappen zijn gebaseerd op bouwtekeningen en oude luchtfoto's uit verschillende jaren, zodat de afbeelding niet één momentopname is. Tevens zijn op de tekening de huidige huisnummers aangegeven. | |
[pagina 210]
| |
prijs in principe gelijk bleef. Een huis van twee pond tijns besloeg dus twee oorspronkelijke bogen in de stadsmuur. Een laatste overweging was dat als er minder dan de standaardprijs door de stad in rekening werd gebracht, er blijkbaar sprake was een kleinere boog of een halve boog. De variatie in boogmaten in de nu nog bestaande gedeelten van de (buitenste) stadsmuur laten voldoende ruimte voor deze gedachte. Het uitgangspunt vormde dus de ruimtelijke vertaling van de genoemde bedragen, en niet van de genoemde bogen, torens of huizen. Deze bedragen werden vervolgens in schema gezet, waarna werd geprobeerd dit in de kadastrale minuut uit de vroege 19de eeuw in te passen. Dit lukt alleen als er voldoende ijkpunten zijn om het gereconstrueerde resultaat te kunnen toetsen. Dit bleek voor de Walstraat en de Molenstraat wel het geval, maar de Smedenstraat bood daarvoor onvoldoende houvast. Ook vergelijking met de momentopnames uit latere perioden zoals gegeven in afbeelding 6 bevestigt de geloofwaardigheid van het gevonden beeld.Ga naar eind15. Als we bijvoorbeeld de drie huizen I, L en M, die rond 1400 klaarblijkelijk al van steen waren en elk twee bogen beslaan, in de tijd volgen, blijkt er weinig te veranderen. Rond 1600 zijn alledrie de huizen nog als éénheid herkenbaar, zij het dat I en L worden omschreven als ‘twee woningen onder één dak’. Nog weer 200 jaar later, in de vroege 19de eeuw, zijn L en M gesplitst in ieder twee woningen. Het kappenplan uit het begin van deze eeuw laat echter zien dat alledrie de panden duidelijk een bouwkundige eenheid vormen, hoewel aan de verscheidenheid aan huisnummers de verdeling in verschillende woningen nog is te herkennen. |
|