Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
Hanneke Nuijten
| |
InleidingWellseind is een klein dorp in de Bommelerwaard. De Bommelerwaard behoort tot de provincie Gelderland en is aan de noordzijde begrensd door de rivier de Waal, aan de zuidzijde door de Maas. De hier onderzochte boerderij ligt onderaan de dijk van de Maas, met de voorgevel gericht naar de dijk en de achtergevel naar de weg (afb. 1). Het gebouw is van een type dat sedert de late Middeleeuwen in het midden van het land en ook in de Bommelerwaard algemeen voorkomt, het zogenoemde ‘halletype’. Dit type heeft een driebeukige opzet met een hoge middenbeuk en lagere zijbeuken. De constructie wordt gevormd door ankerbalkgebinten. Woon- en bedrijfsgedeelte bevinden zich onder hetzelfde (rietgedekte) dak en worden van elkaar gescheiden door een brandmuur waartegen in het woongedeelte de haard is gesitueerd. Bij de boerderijen in het rivierengebied (met name in de Tieler- en Bommelerwaard) is veelal een groot overstek aanwezig boven de deeldeuren die zich in de achtergevel bevinden. Karakteristiek voor de boerderijen die te vinden zijn in de Bommelerwaard is bovendien dat dit overstek meestal aan één zijde in een latere fase wordt dichtgezet en gaat dienen als wagenberging. | |
Landbouwhistorisch en geografisch onderzoekHet gebied de Bommelerwaard was al vóór 1276 van ringdijken voorzien.Ga naar eind1. Deze dijken waren echter nog niet gesloten, waardoor de lage komgronden 's winters bij hoog water volliepen. Vanaf de 9de eeuw was er voornamelijk bewoning op de oeverwallen in de vorm van hoven (curtis).Ga naar eind2. Begin 14de eeuw was de bedijking rond de Bommelerwaard geheel gesloten en werden er weteringen aangelegd voor de afvoer van het water uit de binnenlanden.Ga naar eind3. In die tijd werden de hoge stroomruggen vooral gebruikt voor akkerbouw, men teelde hier koren (tarwe, gerst en vooral haver), peulvruchten en raapzaad.Ga naar eind4. Al in de 17de eeuw waren er beweide boomgaarden, hoewel die in de Bommelerwaard niet zoveel voorkwamen als in de rest van het rivierengebied. De opbloei van de fruitteelt kwam echter vooral in de 19de en 20ste eeuw. De vochtige komgronden werden vanouds gebruikt als weidegrond voor slachtvee en vooral in de 18de eeuw voor de teelt van handelshooi. Dit laatste is zeer typerend voor met name het westelijk deel van de Bommelerwaard. Verder was de paardenfokkerij hier zeer belangrijk. Een andere zeer kenmerkende teelt voor dit gebied was de teelt van hop. Deze vond plaats vanaf de eerste helft van de 17de eeuw tot in de 19de eeuw, met name in het gebied rond Ammerzoden, Nederhemert en Hedel, waar ook de onderzochte boerderij zich bevindt. Hop werd samen met gerst of haver gebruikt voor het brouwen van bier, wat in die tijd zeer veel gedronken werd aangezien het drinkwater vaak besmet of onzuiver was. Voorheen werd voor het bierbereiden een kruidenmengsel (gruit) gebruikt, maar door het gebruik van hop werd het bier beter verhandelbaar. In de 18de eeuw, met de opkomst van koffie en thee uit de koloniale gebieden, nam de consumptie van bier sterk af. Toen verdween ook de hopteelt vrijwel geheel en werd hier voor een groot | |
[pagina 165]
| |
1 Achtergevel Klemit 9 te Wellseind (foto auteur, december 1995)
deel vervangen door de teelt van aardappelen. Sinds die tijd werd de aardappel hier één van de belangrijkste akkerbouwproducten. De Bommelerwaard is veel geteisterd door overstromingen, al dan niet moedwillig. Zo werd het gebied in 1672/73 geïnundeerd bij de bezetting door de Franse troepen onder leiding van Lodewijk XIV. Verder werd Well geplaagd door natuurlijke overstromingen van de Maas in de jaren 1757, 1809 en 1861.Ga naar eind5. Hierbij was sprake van grote schade omdat in deze streek ook veel bebouwing in de lage komgronden voorkwam. Nog in 1926 ontstond er een dijkdoorbraak van de Maas door kruiend ijs. Hierbij heeft volgens de verhalen in de hier beschreven boerderij het rivierwater tot aan de moerbalk in de heerd gestaan.Ga naar eind6. Gelukkig is het gebied bij de hoge waterstand in 1995 net gespaard gebleven. | |
Historisch onderzoekUit archief-onderzoek, uitgevoerd door P.C. van Cruyningen, kwam naar voren dat de vroegste vermelding van de boerderij op Wellseind dateert uit 1630. In dat jaar werd de heer Aert Willemsz. Vos genoemd als bewoner van de boerderij op Wellseind. In het kohier van het schoorsteengeld (dat is een belasting op het aantal stookplaatsen) werd hij gemaand een belasting te betalen over twee schoorstenen.Ga naar eind7. De boerderij was in die tijd nog het eigendom van zijn vader, Willem Petersz. Vos. Deze liet echter in 1633, na de dood van zijn vrouw, de boerderij over aan zijn zoon Aert. Dit deed hij wel onder de voorwaarde dat deze zijn vader zou onderhouden en dat hij tot zijn dood zou mogen inwonen in de boerderijGa naar eind8.. Bij een verdeling van de erfenis van Aert Willemsz. Vos na diens dood in 1668 werd in het archief vermeld dat het Huis en hof op 't Wellseinde groot 2½ hond en 1½ hond hopland in de Lenshoek in zijn geheel werd nagelaten aan Aert Roelofsen Wolfers, de echtgenoot van zijn dochter Arijken Aerts Vos (een hond is ± 1400 m2 grond).Ga naar eind9. In 1672 werd de heerlijkheid Ammerzoden door het Franse leger onderworpen aan een contributie, die ook wel ‘brandschatting’ werd genoemd. Dit was een bedrag waarmee de burgerbevolking plundering door een vijandig leger kon afkopen. Dit bedrag werd omgeslagen over de bevolking. De som waarvoor men werd aangeslagen was gebaseerd op het bezit van huizen, land en op het bedrijf dat men uitoefende. Gemiddeld moesten de belastingplichtigden in Ammerzoden 2 gulden en 10 stuivers betalen. Aert Roelofsen Wolfers en zijn inwonende schoonmoeder Heijlken Jans werden echter gezamenlijk slechts aangeslagen voor 1 gulden en 19 stuivers. Echt welgesteld waren deze mensen dus niet in die tijd.Ga naar eind10.
Uit het archiefonderzoek blijkt tevens dat de eerste eigenaren van deze boerderij zich bezighielden met de hopteelt. De eerstgenoemde eigenaar Willem Petersz. Vos kocht op 8 april 1634 namelijk 4 hond hopland genaamd Smitshoff op Wellseind.Ga naar eind11. Ook de | |
[pagina 166]
| |
latere eigenaar Aert Roelofsen verkocht op 12 januari 1675 1½ hond hopland op Slijk Well.Ga naar eind12. Na verschillende malen te zijn doorverkocht aan nieuwe eigenaren wordt de boerderij in 1911 door Elisabeth Rooijens verkocht aan Frederik Honcoop. Deze laat haar in 1940 over aan zijn zoon Gijsbert Willem Honcoop. Uit een telling van de grond en de veestapel door de Directie van de landbouw in 1930 blijkt dat deze Frederik Honcoop 9,78 hectare land gebruikte.Ga naar eind13. Hiervan was 2,86 ha zijn eigendom. Dit bezit werd weer verdeeld in 2,71 ha bouwland en 0,28 ha boomgaard. Zoals eerder gemeld was de fruitteelt in de 19de en 20ste eeuw in opkomst. Dat dit echter in mindere mate het geval was in de Bommelerwaard blijkt uit het relatief kleine oppervlak van 0,28 ha boomgaard. Uit de veetelling in datzelfde jaar wordt duidelijk dat de veestapel van Frederik Honcoop destijds bestond uit: één paard, twee melkkoeien, acht stuks jongvee, twee varkens en één kip (!). Anno 1996 staan in de boerderij nog slechts twee bejaarde ezels op stal... | |
Kadastraal onderzoekDe laatste bewoner, de heer Gijsbert Willem Honcoop, vertelde dat in vroeger jaren het dakschild boven de achtergevel tot laag boven de grond zou hebben doorgelopen.Ga naar eind14. Bouwhistorisch onderzoek leverde hiervoor geen bewijzen op. Uit kadastraal onderzoek in het kadaster van Gelderland bleek echter dat er inderdaad iets veranderd is geweest aan de achtergevel. Op een hulpkaart gemaakt in 1897 is te zien dat in de periode voorafgaand aan dat jaar het achterhuis groter was en de achtergevel meer naar de weg stond.Ga naar eind15. Dit werd omstreeks 1897 veranderd in de huidige bouwvorm. Op het eerste kadastrale minuutplan, gemaakt in 1832, is de boerderij echter nog afgebeeld in haar huidige vorm en grootte.Ga naar eind16. Er is helaas geen hulpkaart aanwezig waarop staat afgebeeld dat het achterhuis ergens tussen 1832 en 1897 werd vergroot. Een onderzoek in het foto- en tekeningenarchief van de SHBO leverde echter diverse voorbeelden op van boerderijen in de Bommelerwaard met een dergelijke lage achtergevel onder het gedeeltelijk laag doorlopende dakschild. Deze ruimte wordt gevormd door het verder naar achter uitbreiden van de ruimte van de wagenberging. Vaak is de lage achtergevel van deze uitbreiding dichtgezet met hout of riet. Zichtbaar is op de foto's dat deze ruimte werd gebruikt als wagenberging, hooiopslag en mogelijk ook als extra stalruimte. Verder is de informatie hierover summier, goede opmetingen ontbreken. Het zou interessant zijn dit verschijnsel eens nader te onderzoeken. | |
Bouwhistorisch onderzoekDe constructieZoals eerder vermeld is de boerderij in Wellseind bijzonder vanwege de aanwezige constructievormen. Het gebouw is vijf traveeën diep en bezit een hoofdopzet met vijf ankerbalkgebinten. In het voorhuis is één ankerbalkgebint aanwezig, achter of in de voorgevel bevindt zich geen gebint. Het achterhuis bevat vier gebinten, waarvan er één vlak achter de brandmuur staat en één is opgenomen in de (huidige) achtergevel. In het laatstgenoemde gebint is een gehakt telmerk III zichtbaar. Dit telmerk is echter alleen te zien aan één zijde van de gebintbalk en niet in de overige onderdelen van dit gebint. Tevens is dit gebint van een afwijkende, zwaardere houtmaat, en samengesteld uit hergebruikt materiaal. Het tweede gebint vanaf de achtergevel bezit geen telmerken, het derde gebint vertoont gehakte telmerken II op alle onderdelen. Het vierde gebint vertoont gehakte halvemaanvormige telmerken (((op alle onderdelen. Het vijfde gebint in het voorhuis vertoont wederom geen telmerken, doch mogelijk worden deze aan het zicht onttrokken door gemetselde binnenwanden. Vrij bijzonder is dat dit voorhuis-gebint schoren (korbelen) aan de bovenzijde heeft, boven de zoldervloer (afb. 2), in plaats van de vaak aanwezige korbelen aan de onderzijde van de gebintbalk. Het grote voordeel hiervan is dat de doorloopruimte in het woongedeelte vrij blijft. De zoldervloer in het voorhuis wordt gedragen door kinderbinten op de gebintbalk. In het achterhuis liggen ronde slieten op de gebintbalken. Hier is geen planken zoldervloer, waarschijnlijk werd de oogst vroeger op matten van wilgentenen op deze slieten gelegd. De kapconstructie in het voorhuis is geheel verschillend van die in het achterhuis. In het voorhuis is sprake van een grenen sporenkap met rechthoekige sporen, zonder sporenhout (ook wel haanhout genoemd). In het midden van elk van beide traveeën bevindt zich vanaf de gebintplaat een zwaarder sporenpaar, waarvan de sporen een meer vierkante doorsnede hebben. Deze zwaardere sporen worden tot een paar gekoppeld door een sporenhout van dezelfde houtafmetingen, dat door middel van een halfhoutse gespijkerde lipverbinding aan deze sporen is verbonden. Deze sporenhouten dragen de eveneens rechthoekige gordingen waartegen de overige sporen rusten. Onder de aansluiting van alle sporen in de nok bevindt zich een nokhout.Ga naar eind17. Deze afwisseling van lichte sporen met zwaardere gekoppelde sporenparen staat ook wel bekend als ‘alternerend stelsel’.Ga naar eind18. Het vormt in feite een soort overgangstype tussen de oude enkelvoudige sporenkap | |
[pagina 167]
| |
2 Dwarsdoorsnede B-B: voorhuis huidige situatie (tekening auteur, gedeelte van SHBO-tekening 805-1, juni 1995)
3 Dwarsdoorsnede C-C: achterhuis huidige situatie (tekening auteur, gedeelte van SHBO-tekening 805-1, juni 1995)
4 Langsdoorsnede A-A: huidige situatie (tekening auteur, gedeelte van SHBO-tekening 805-1, juni 1995)
en de latere kapconstructies met jukken op de gebinten. In een latere fase werd in de hier beschreven kap ook het sporenpaar ter plaatse van het gebint gekoppeld door een rond sporenhout, dat de eveneens op dat tijdstip aangebrachte gordingen draagt. De kapconstructie in het achterhuis wordt gevormd door dekbalkjukken op de gebinten, vermoedelijk gemaakt van essenhout. Deze zijn van een bijzondere vorm: met zeer hoge gekromde jukbenen en een zeer korte jukdekbalk met jukbalkschoren (afb. 3). Op deze jukken rusten gordingen (deels door middel van gordingstutten) die de (vernieuwde) sporen dragen. Vermoedelijk dateren deze dekbalkjukken uit een latere fase; mogelijk is in het achterhuis in oorsprong eenzelfde kapconstructie als in het voorhuis aanwezig geweest. De gebintplaten lopen door van voor- naar achterhuis, met een lange liplas in het voorhuis vlak naast de brandmuur (afb. 4). Tevens bevindt zich een liplas in beide platen tussen het eerste en het tweede gebint (vlak vóór het tweede gebint). De korte delen van de platen in dit eerste gebintvak zijn net als de dekbalkjukken | |
[pagina 168]
| |
5 Plattegrond, huidige situatie (tekening auteur, gedeelte van SHBO-tekening 805-1, juni 1995)
van essenhout. Dit is, tezamen met het feit dat het gebint in de achtergevel bestaat uit hergebruikt materiaal van andere houtafmetingen en met één afwijkend telmerk, een aanwijzing dat het achterhuis ooit met één gebint is uitgebreid. Uit kadastraal onderzoek is gebleken dat dit vóór 1832 moet zijn gebeurd, aangezien de boerderij toen al de huidige omvang had. Met name de toegepaste kapconstructie in het voorhuis is zeer bijzonder te noemen. Uit de boerderijbouw zijn geen vergelijkbare voorbeelden bekend. In de bestaande literatuur is hier eveneens weinig over geschreven. Het enige wat tot nu toe in de literatuur hierover is gevonden, betreft een mededeling over een kaptype met om de vijf à negen sporenparen een verzwaard paar. Dit gegeven is aangetroffen in het collegedictaat ‘Constructieve aspecten van historische gebouwen’.Ga naar eind19. Hierbij wordt echter vermeld dat ten behoeve van het verkrijgen van langsstabiliteit de gordingen die door de sporenhouten worden gedragen afgeschoord zijn naar de bijbehorende sporen. Dit is iets dat bij deze boerderij niet het geval is; de gordingen zijn hier niet geschoord. | |
De indeling en het exterieurDe stookplaats bevindt zich in het voorhuis tegen de brandmuur (afb. 5). Deze stookplaats is in zijn huidige vorm voorzien van een nieuwe schoorsteenmantel van siermetselwerk, welke aansluit op het oude rookkanaal boven de zoldervloer. Oorspronkelijk was ter plaatse van deze schoorsteenmantel een stookplaats voor open vuur aanwezig met daarboven een grote rookvang (mogelijk van gepleisterd vlechtwerk), met dezelfde afmetingen als het rookkanaal. Deze oorspronkelijke rookvang is aan het eind van de 19de eeuw vervangen door een gemetselde rookvang ter breedte van het woongedeelte. Dit metselwerk rust op een hergebruikte, aan de achterzijde gebiljoende, schouwbalk. Tevens werd toen een schoorsteenmantel gemetseld voor de vanaf ca. 1880 in zwang komende plattebuiskachel. In het rookkanaal, boven de zoldervloer, is een rookluik aanwezig. In dit rookkanaal werden hammen en worsten opgehangen om te worden gerookt ten behoeve van de conservering. Naast de schouw in de brandmuur is een afgetimmerd nisje zichtbaar, dat af te sluiten is met een luikje. Dit werd vermoedelijk oorspronkelijk gebruikt als droge bewaarplaats voor zout en dergelijke. In de middenbeuk bevindt zich de voornaamste woonruimte, ook wel heerd genoemd, met daarnaast een in de 19de eeuw van de kamer afgescheiden gangetje vanaf de voordeur. Links naast de woonkamer | |
[pagina 169]
| |
6 Plattegrond, reconstructie oudste fase begin 17de eeuw (tekening auteur, maart 1996)
(gezien vanaf de voorgevel) is een kamer afgescheiden die plaatselijk ook wel de inkamer wordt genoemd.Ga naar eind20. Achterin deze kamer bevindt zich een voormalige bedstede met daarnaast een afgescheiden (slaap)-kamertje. Deze bedstede was vroeger toegankelijk vanaf de woonkamer, direct naast de schouw. Rechts naast de woonkamer bevindt zich in de zijbeuk een kelder met tongewelf en daarboven een lage opkamer, waarin eertijds eveneens een bedstede was ondergebracht. Achter deze opkamer ligt de keuken met een nieuwe schoorsteenmantel met siermetselwerk. Ook hier was in een eerder stadium sprake van een open vuur met grote rookvang die aansloot op het bovengelegen rookkanaal. Dit tweede rookkanaal is echter in een later stadium aangebracht dan het rookkanaal van de woonkamer, doch vrij kort na de bouwtijd. Oorspronkelijk bezat de boerderij, zoals zovele van dit type, alleen in de woonkamer een rookkanaal met rookvang en open vuur. Uit het archiefonderzoek bleek dat dit tweede rookkanaal ook al van vóór 1630 moet dateren, aangezien, zoals eerder vermeld het gebouw in het kohier van het schoorsteengeld werd aangeslagen voor twéé schoorstenen. Naast de schouw in de keuken, uitgebouwd in het bedrijfsgedeelte achter de brandmuur, was ooit een ronde gemetselde bakoven aanwezig. De rookafvoer hiervan werd door de brandmuur omhoog geleid naar het rookkanaal van de keuken. Deze bakoven is dan ook gelijktijdig aangelegd met de schouw in de keuken. In het achterhuis is niet veel meer overgebleven van de originele indeling. De koeienstal bevond zich in de linker zijbeuk, de gaten voor de stalliggerdragers zijn hier nog zichtbaar in de gebintstijlen. De middenbeuk werd gebruikt als deel of dorsvloer. Hier bevindt zich in de huidige achtergevel een smalle deeldeur, met links en rechts daarvan de mestdeuren. Het grote overstek van het rieten dak boven de achtergevel was bedoeld voor het droog kunnen uitladen van de hooiwagens. Het schuine gedeelte is dan ook voorzien van een hooiluik ten behoeve van het bergen van het hooi op de slietenzolder boven de deel. Ook werden onder het overstek wel peulvruchten te drogen gehangen of wagens droog weggezet. Dit overstek is kenmerkend voor de boerderijen in het rivierengebied en met name in de Tieler- en Bommelerwaard.Ga naar eind21. In het bijzonder bij de boerderijen in de Bommelerwaard werd in een later stadium het oorspronkelijk open overstek gedeeltelijk dichtgezet. Dit dichtzetten gebeurde vaak in verschillende fasen, zo ook bij deze boerderij. In eerste instantie was hier onder de daklijn alleen een muurtje ter hoogte van de zijgevel gemetseld; er ontstond zo een open min of meer beschutte bergplek. Begin deze eeuw werd deze muur in halfsteens metselwerk verder opgetrokken tot aan de dakrand van het overstek, waardoor er een dichte berging ontstond met grote dubbele deuren onder het resterende overstek. Dit opmetselen gebeurde met machinale baksteen. Het vond waarschijnlijk plaats | |
[pagina 170]
| |
omstreeks 1897, gelijktijdig met het weer op de oude hoogte brengen van de dakrand boven de achtergevel, zoals vermeld staat bij het kadastrale onderzoek. De zo ontstane dichte ruimte werd benut als wagenen gereedschapsberging. De in de achtergevel op deze plaats aanwezige mestdeur verloor zijn functie en werd dichtgezet. Opvallend is dat de huidige achtergevel slechts één enkele deeldeur bezit, in plaats van de meestal voorkomende dubbele deeldeuren. Uit onderzoek in het foto-archief van de SHBO bleek dat zo'n enkele deeldeur bijna altijd aangetroffen wordt bij boerderijen met gedeeltelijk dichtgezette overstekken. Door zo'n dichte wagenberging hoefden de wagens niet meer op de deel te worden gestald en vanwege het hooiluik in het overstek was het ook niet meer nodig de deel op te rijden voor het afladen van de oogst. De gevels van de boerderij zijn thans alle gemetseld, hierin zijn diverse bouwfasen zichtbaar. Wellicht is het gehele achterhuisgedeelte van de boerderij oorspronkelijk voorzien geweest van houten of lemen vakwerkwanden. Deze zijn dan later in diverse fasen versteend. Mede omdat er geen destructief onderzoek kon worden gepleegd, waren hier echter geen bewijzen voor te vinden. In de oudste fase was er nog geen gebint opgenomen in de achtergevel, dit hergebruikte gebint is in een latere fase toegevoegd. Deze verandering heeft in ieder geval plaatsgevonden vóór 1832, zoals uit het kadastrale onderzoek bleek. Tegelijkertijd werd de kap van het achterhuis vernieuwd en voorzien van de huidige dekbalkjukken. De dakkapel is waarschijnlijk eind vorige of begin deze eeuw aangebracht. Het voorhuisgedeelte is waarschijnlijk altijd al voorzien geweest van gemetselde wanden. Opvallend in het metselwerk is dat de gevels en de kelder waren gemetseld met een kalkmortel terwijl de binnenmuren, inclusief brandmuur en schoorsteenkanaal waren gemetseld in leem. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de betere weerbestendigheid van de kalkmortel in combinatie met de hogere kostprijs van dit materiaal.Ga naar eind22. Leem was over het algemeen ook veel eenvoudiger te verkrijgen. Wel waren de met kalkmortel gemetselde gevels op sommige plaatsen aan de binnenzijde uitgevlakt met leem. Een gedeelte van het oudste metselwerk is zichtbaar in de linkerzijgevel van het voorhuis; het betreft hier metselwerk in kruisverband van ijsselsteen.Ga naar eind23. De oorspronkelijk toegepaste hoekoplossing is niet zichtbaar vanwege de later vernieuwde voorgevel. Eind vorige of begin deze eeuw is de voorgevel opnieuw opgemetseld in een machinale baksteen, met hergebruik van een aantal van de oude kozijnen en ramen. Hierbij werd vermoedelijk de oorspronkelijke gevelindeling in grote lijnen gehandhaafd, wat blijkt uit een vergelijking met andere boerderijen van hetzelfde type in deze streek. De rechter zijgevel van het voorhuis is eveneens in een later stadium vernieuwd, echter eerder dan de voorgevel. Hierbij werd het gevelgedeelte ter plaatse van de keuken iets verhoogd, zodat hier een groot venster kon worden geplaatst voor meer lichttoetreding. | |
Reconstructie en conclusieIn zijn eerste bouwfase zag de boerderij er vermoedelijk als volgt uit (afb. 6): Het voorhuis was twee vakken diep en voorzien van gemetselde gevels. De linker zijbeuk was afgescheiden door een gemetselde binnenwand, de zo gevormde kamer in de zijbeuk wordt plaatselijk de inkamer genoemd. Een deel van de rechterzijbeuk werd ingenomen door de kelder met tongewelf en bovengelegen opkamer. In de middenbeuk was de stookplaats met open vuur tegen de gemetselde brandmuur gesitueerd, met daarboven een grote rookvang met gemetseld rookkanaal. Het achterhuis was drie vakken diep en waarschijnlijk voorzien van houten gevels of lemen vakwerkgevels. Vanwege de vele wijzigingen is de exacte plaats van de oudste achtergevel op dit moment niet meer te achterhalen, evenmin als de aanwezigheid van een overstek. De constructie werd gevormd door vier stuks eikenhouten ankerbalkgebinten, één in het voorhuis, één ter plaatse van de brandmuur en twee in het achterhuis. Daarop rustte een sporenkap met enkele verzwaarde sporenparen die de gordingen droegen. De zolder boven het voorhuis werd gevormd door een moer- en kinderbintenbalklaag. De schoren (korbelen) van het voorhuisgebint bevonden zich aan de bovenzijde van de gebintbalk. Deze eerste fase is te dateren vóór 1630; deze datum is uit archivalische bronnen naar voren gekomen. Helaas bleek het verkrijgen van een nauwkeuriger bouwdatum door middel van dendrochronologisch onderzoek niet mogelijk vanwege de slechte staat van het gebinthout en de afwezigheid van spinthout. In de tweede fase vrij kort na de bouwtijd werd de boerderij voorzien van een extra rookkanaal met rookvang ten behoeve van een tweede stookplaats in de keuken met een bakoven in het achterhuis. Niet te achterhalen is of in die tijd de keuken met een wand afgescheiden was van de woonkamer. In een latere fase werden er bedsteden en kasten aangebracht in de opkamer en in de inkamer. De bedstede in de inkamer was toegankelijk vanuit de woonkamer. De in opzet vermoedelijk lemen of houten zijgevels van het achterhuis werden gedeeltelijk vervangen door baksteen. Mogelijk gebeurde dit na de inundaties bij de Franse bezetting in 1672/73, waarbij gevels van hout of leem | |
[pagina 171]
| |
veel van het water te lijden zullen hebben gehad. In een volgende fase werd het achterhuis uitgebreid met een extra gebint en het huidige overstek met hooiluik. De nieuwe (huidige) achtergevel was vermoedelijk eerst nog dichtgezet met leem of hout en voorzien van dubbele deeldeuren. De rechter zijgevel van het voorhuis werd vernieuwd en deels iets opgehoogd ten behoeve van meer daglichtvoorziening in de keuken. Later werd het overstek half dichtgezet door een gemetseld halfhoog muurtje. In het voorhuis werd in de vorige eeuw een gang afgescheiden. Uit de kadastrale gegevens valt te concluderen dat de boerderij in 1832 zijn huidige vorm had. Tussen 1832 en 1897 is de boerderij aan de achterzijde vergroot door het lager doortrekken van het achterste dakschild. Vervolgens is omstreeks 1897 de achterzijde van de boerderij weer hersteld in zijn oude vorm. Bij deze laatste verbouwing werd de wagenberging helemaal dichtgezet tot aan de onderzijde van het overstek en voorzien van dubbele inrijdeuren. Hierbij werden de dubbele deeldeuren in de achtergevel vervangen door een enkele deur. Tegelijkertijd werd ook de vulling van de achtergevel tezamen met het resterende deel van de zijgevels vervangen door baksteen. Als laatste wijziging werd vermoedelijk in het begin van deze eeuw de voorgevel opnieuw opgemetseld met behoud van een groot deel van de oorspronkelijke indeling en een aantal van de oude kozijnen. De schoorsteenmantels in de woonkamer en de keuken werden voorzien van siermetselwerk. Hierbij werden de ruimtes links en rechts van het schoorsteenkanaal in de woonkamer dichtgemetseld. In het achterhuis werden met houten wandjes diverse ruimtes afgescheiden. |
|