Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Henk Dijkstra
| |
InleidingKenmerkend voor het eiland Texel van vóór 1900 was onder meer het nagenoeg ontbreken van bomen. In de lager gelegen gebieden werden de kavels van bouw- en weiland nog door sloten begrensd. In de oude, hoger gelegen gebieden lag het door gebrek aan hout voor de hand, dat voor het maken van omheiningen gebruik werd gemaakt van een materiaal dat in overvloed voorhanden was, en waarmee bij het opwerpen van dammen bij inpoldering van zogeheten aanwassen al ervaring was opgedaan. Zoals dat bij alle primaire voorzieningen in de grijze oudheid het geval zal zijn geweest, waren de omstandigheden waarin men verkeerde bepalend voor de uitvoering van die voorziening. De geïsoleerde ligging van het eiland Texel, terreingesteldheid en begroeiing, klimatologische omstandigheden, lage welstand en beschikbaare materialen, bepaalden ook hier de methode van werken. | |
Historie van het oude landschapOngeveer 140.000 jaar geleden, tijdens de voorlaatste ijstijd - het Riss of Saale tijdperk - heeft het langzaam terugtrekkende landijs ophogingen van keileem afgezet die globaal op één lijn liggen, beginnende bij Texel en verder over Wieringen, langs Gaasterland en Steenwijk, eindigend bij Vollenhove. Het is opmerkelijk dat het fenomeen ‘tuinwal’, de uit zoden gebouwde aarden wal, als afbakening van een akker of weiland, behalve op Texel ook voorkwam op Wieringen en als houtwal op het hogere land bij Vollenhove, bij Steenwijk en sporadisch in Gaasterland.Ga naar eind1. Uit opgravingen is gebleken dat op Texel reeds in de Bronstijd (circa 600 voor Christus) bewoning aanwezig was. Circa 250 na Christus kwam daar een eind aan. Pas na de zesde eeuw is er sprake van permanente bewoning. De vroegste geschreven bronnen, waarin Texel ‘Tyeste’ wordt genoemd, zijn uit de 8ste eeuw.Ga naar eind2.
Bij De Waal en Den Burg hebben opgravingen resten van bewoning blootgelegd uit de Romeinse en vroegmiddeleeuwse tijd. Bij deze opgravingen zijn resten van gestapelde zoden of plaggen waargenomen, waarvan de dikte zou kunnen wijzen op huiswanden.Ga naar eind3. Waarnemingen elders in het land (o.a. in Ezinge), leveren soortgelijke uit zoden geformeerde wanden | |
[pagina 141]
| |
1 Tuinwal op de Hooge Berg Texel. Foto: Sytske Dijksen-Overbeek Texel.
op.Ga naar eind4. Het gebruik van zoden als bouwmateriaal voor wanden was blijkbaar bij bepaalde geografische omstandigheden niet ongewoon. In het jaar 985 werd Texel door koning Keizer Otto III van Duitsland in leen gegeven aan Dirk II, graaf van Holland. Dirk II was als perfect ‘drager van het rijksgezag van Texla’ zoals een oorkonde vermeldt. In de praktijk functioneerde op Texel in de 12de eeuw een boerenbestuur, samengesteld uit de woordvoerders van verschillende buurtschappen. De rechten en plichten van dat bestuur, onder meer het onderhouden van het weiderecht, was gebaseerd op gewoonterecht, zijnde mondelinge afspraken en naar het model van het Friese landrecht. Op initiatief van het boerenbestuur werd het land bedijkt, kaden en dammen aangelegd en onderhouden. De lager gelegen landen waren vruchtbaarder dan de hoger gelegen gronden. Het lag voor de hand dat de boeren eerst deze lager gelegen gebieden tegen wateroverlast gingen bedijken. Vooral het gebied waarde eerste bedijkingen plaatsvonden, had in de vroege Middeleeuwen met tegenslag te kampen. Stuifzand van de jonge duinen maakte de weilanden onbruikbaar en de nederzetting De Westen ging aan verpaupering ten onder.Ga naar eind5. Eerst na 1289 kon Floris V, nadat hij de opstandige west-Friese boeren en de Texelaars had verslagen, door onderwerpingsverdragen zijn gezag vestigen. Nadien hadden de boerenbesturen formeel vergunning van de Graaf van Holland nodig om nieuwe dijken en polders aan te leggen. | |
Tuinwallen en ‘overal weydinghe’De vraag luidt wanneer bij veehoeders en veeboeren de behoefte is ontstaan om vee binnen een omheining te brengen, als bescherming in de nacht en tegen ontij, de schapen te scheren, of om schapen te melken ten behoeve van de kaasbereiding.Ga naar eind6. De oudste schriftelijke bron waarin van een heining sprake is, dateert uit 1498.Ga naar eind7. In een keur wordt voorgeschreven hoe te handelen bij het houden van vee. Volgens Van der Vlis was deze keur waarschijnlijk al eerder van kracht dan het jaar 1498. De keur stelt dat ‘alle beesten salmen heynen achter Sint Geertruid’ (dit is vanaf 17 maart) ‘ende die verekens sal men altyt op zijn eigen houden tot Bamis’ (1 october) ‘ende die scapen salmen heynen na ouder gewoonte’. In 1500 luidde de keur ‘een iegelick zal zijn beesten op zijn eigen houden van den heimdach tot Sinte Lamvertdach’ (17 october). Dat is dus 17 dagen langer dan in 1498. De citaten zeggen iets over de tijd dat het vee overal kon worden geweid. Het gebruik van het woord ‘heynen’ geeft geen informatie over de aard van de grootte van de omheining, maar veronderstelt wel dat men door gebruikmaking van de heining blijkbaar enige ordening wilde brengen in het beheer van de kudde. De vraag blijft of in de | |
[pagina 142]
| |
periode van het vrij weiden de schapen onder de hoede van een herder in een kudde werden geweid, zoals dat op de vaste wal gewoonte was, en of er afspraken binnen de buurtschappen of binnen de buurtschappen onderling werden gemaakt over tijd en plaats waarop de kudden geweid konden worden. Verder kan de vraag worden gesteld wat met ‘het schapen heynen na ouder gewoonte’ bedoeld werd. De noodzaak tot het omtuinen van akkers zou er enkel in gelegen kunnen zijn deze tegen wildvraat te behoeden.
In 1562 stuurden de Staten van Holland, verontrust over de lage opbrengst der belastingen, afgevaardigden naar Texel om een onderzoek in te stellen naar de grootte en de kwaliteit van het grondbezit alsmede naar het vermogen van de grondbezitters. Hiermee kon voor de toekomst het bedrag aan belasting worden vastgesteld dat aan de Staten van Holland moest worden afgedragen. Dijkbreuken en de daarmee gepaard gaande overstromingen en verstuivingen van de duinen hadden in de jaren voorafgaand aan de inspectie grote lasten veroorzaakt voor de bevolking.Ga naar eind8. Het recht van weiden strekte zich inmiddels uit tot negen maanden en dat betekende dat eigenaars van gronden nog maar drie maanden vrijelijk over hun eigen grond konden beschikken en daarop gewassen konden verbouwen en oogsten. De afgevaardigden constateerden dan ook terecht ‘eigenaardige toestanden’ waardoor zelfs van de beste landerijen de opbrengsten lager waren dan elders in het land en wezen daarbij op het gebruik van ‘overal weide’ waarbij gedurende negen maanden alle inwoners, ook degenen die geen grond in eigendom hadden, het ‘recht’ hadden hun vee over het gehele eiland te laten weiden.Ga naar eind9. Ze voegden eraan toe dat de meeste gronden op het eiland niet door sloten of andere scheidingen begrensd waren. Na afloop van de inspectie werd een ‘verbael’ opgesteld waarin de deputatie stelde dat de meeste landen ‘pro indivisio leggen onbekroft en onbesloten, daer die meeste weylanden mede inne begrepen waren’.Ga naar eind10. Van der Vlis constateert dat in dit citaat niet over ‘tuinwallen’ wordt gesproken en dat is voor hem een aanwijzing dat ten tijde van het ‘verbael’ tuinwallen nog niet aanwezig waren. De behoefte aan tuinwallen zou naar zijn mening pas zijn ontstaan na afschaffing van het gebruik tot overal weiden. Van der Vlis gaat ervan uit dat de kudden tot die tijd onder de hoede van herders stonden en tegen de nacht bij de eigenaars ‘om de mest’ terug werden gebracht.Ga naar eind11. Dat laatste kan echter alleen effectief gebeuren als er sprake is van een afgesloten, omtuinde ruimte. Al geeft het ‘verbael’ van 1562 de aanzet tot een verandering van het weiderecht, de praktische uitvoering heeft nog vele tientallen jaren geduurd. Nog in het begin van de 18de eeuw was in sommige gedeelten van Texel het overal weiden in gebruik. Dat zoiets aanleiding gaf tot conflicten, toont het geschil aan dat zich in 1709 in het buurtschap De Westen (gelegen in het overgangsgebied tussen het oude hoge land en de lager gelegen aanwassen van zuidwest Texel), afspeelde. Aanleiding tot het geschil was het feit dat Reyer Isbrantsz Bors (de boer) de schapen van Dirk Cornelisz Smit van zijn land had gejaagd en ‘nagoyde’.Ga naar eind12. Er was namelijk verschil van mening over de periode van ‘het overal’.De getuigenverklaringen geven een aardige indruk hoe het recht op overal weiden werd gehanteerd. Uit deze geschiedenis volgen hier enkele voorbeelden. Reijer Hendrikse verklaarde ‘als het soo ver is, dat het overal weyden met de beesten is, soo steeken wij gaeties in de Tuijnen van de schape weyt af tot na sijn huijs toe, en dat vrij en vrank de beesten passeren, sonder dat noijt eenig tegenstand van ijmand is gedaan en twelk voor sijn tijd is geweest’. Een andere getuige, Empie Leenders, oud 50 jaar, verklaarde dat ‘soo lange sij aen de Westen heeft gewoont en ook bij haer ouders tijd altijd aen de Westen een gebruik heeft geweest om de beesten overal te weijden twelk nu nog is en ook altijd in gebruijk is geweest om gaeties in de tuijnen te steken en br'egge te leggen waer over de beesten konden lopen’. Uit deze getuigenissen zou kunnen worden opgemaakt dat er sprake was van een gesloten ‘tuin’ waarin alleen een opening werd gestoken als dat nodig was voor het toelaten of verplaatsen van vee. De tuinwal is namelijk door zijn samenstelling relatief eenvoudig en doelmatig te herstellen. Het antwoord op de vraag wanneer het afsluiten van openingen in de tuinwallen door middel van houten hekken algemeen werd, houdt wellicht verband met het in later tijden beter beschikbaar komen van hout als bouwmateriaal.
Het is opvallend dat in de citaten van 1709 het woord ‘tuijnen’ wordt gebruikt in de betekenis van tuinwallen. In de keur van 1498 wordt het woord ‘heynen’ gebruikt. Dit is ongetwijfeld in eenzelfde betekenis bedoeld. Aan de ambtelijke taal uit het ‘verbael’ van 1562 kan niet worden afgeleid dat het verschijnsel tuinwal onbekend was. Zoden werden van oudsher gebruikt bij het maken en onderhouden van dijken of wallen rond de nieuwe aanwassen. Het materiaal lag letterlijk voor handen en was eenvoudig te verwerken en te vervangen. En al kan geen lijn worden doorgetrokken naar de oudste bewoningsresten zoals deze bij archeologisch onderzoek zijn aangetroffen, het is opmerkelijk dat deze opgravingen uit zoden of plaggen gestapelde resten van huiswanden hebben opgeleverd. | |
[pagina 143]
| |
2 Tuinwal bij boerderij op Smerp, voormalig eiland Wieringen (circa 1930) thans verdwenen. Foto uit ‘De landelijke bouwkunst in Hollands Noorderkwartier’ Brandts- Buys, 294.
Zoals al eerder opgemerkt was Texel een eiland waarop vrijwel geen bomen voorkwamen en hout zeker voor de onbemiddelde bevolking een schaars artikel was.Ga naar eind13. Voor eenvoudige bouwconstructies en objecten als omtuiningen zal men dan ook vlot gebruik maken van de materialen die ter plekke voorhanden zijn en waar al een zekere ervaring mee is opgedaan. Uit die ervaring is wellicht ook de relatief ingewikkelde uit zoden gestapelde tuinwal ontwikkeld, aanvankelijk op kleine schaal als veekraal (een nachtverblijf voor schapen) en later algemeen toegepast.Ga naar eind14. Uiteraard is de levensduur van tuinwallen relatief laag. Datering aan de hand van authentiek materiaal is niet aan de orde. Als al van het fenomeen tuinwal gesproken kan worden, dan zal dit zich toch beperken tot schaarse historische bronnen, prenten, kaarten en onderzoek naar historisch grondgebruik, traditie en overlevering. Of er door moderne methoden als luchtkartering oude sporen van kavelgrenzen kunnen worden opgespoord, kan worden betwijfeld. Hoewel bij de in de jaren vijftig uitgevoerde ruilverkaveling op Texel al rekening is gehouden met de historisch geografische waarden van het oude landschap, is deze toch zodanig uitgevoerd dat ervoor moet worden gevreesd dat eventueel aanwezige oppervlaktesporen zijn gewist. Waartoe de uitvoering van deze grootschalige werken kan leiden, toont het voormalige eiland Wieringen. Na droogmaling van de Wieringermeer, het uitvoeren van de ruilverkaveling op Wieringen en verandering van bestaansbronnen is het specifieke eilandkarakter verloren gegaan.Ga naar eind15. Van de tuinwallen resteert enig schaars fotomateriaal (afb. 2). | |
Kaartmateriaal (afb. 3)In 1595 werd door Gerardus Theodorus Langedijk een kaart vervaardigd, die door Van der Vlis wordt beschouwd als een toelichting bij de reglementen van 1595 en bovendien als uitvloeisel van het ‘verbael’ van 1562.Ga naar eind16. Deze kaart geeft een gedetailleerde weergave van de dijkvakken, maar over het gebied rond Den Burg - Noord en Zuid - Haffel - Hoge Berg wordt maar weinig informatie verstrekt. Daarentegen is in de ‘polder van Oostergheest’ een globale verkaveling van akkertjes aangegeven. Het reglement van 1595 was overigens toegespitst op het beheer van dijken en duinen van de gemeenschappelijke polders. De topografische kaart van 1853 geeft zeer gedetailleerd kavelgrenzen aan en biedt een weergave van een fijnmazig netwerk van akkertjes en weilanden, oude waterlopen en dijkdoorbraken (‘waaltjes’). Vergelijking met de topografische kaart van 1946 wijst uit dat aan het kaartbeeld in globale zin weinig is veranderd.Ga naar eind17. De fijnmazige verdeling van de kavels is in wezen hetzelfde gebleven en de nederzettingen in omvang nauwelijks gegroeid. Bij nadere beschouwing geeft de kaart van 1946 extra informatie over de aard van de kavelgrenzen. Dijken, kades en wallen van 1 tot 2,5 meter hoogte en die van minder dan 1 meter hoogte worden herkenbaar weergegeven. In 1853 was dat nog niet het geval. In het hoger gelegen land zijn uitsluitend wallen waar te nemen, in het lage land sloten en ook verspreid nog enkele wallen. In de oude polder Waal en Burg zijn een enkele maal ook wallen toegepast. Opvallend is dat op de kaart van 1946 plaatselijk | |
[pagina 144]
| |
3 A,B,C. stafkaarten uit 1852, 1946 en 1994. De vergelijking van de stafkaarten toont dat de veranderingen na 1946 groter zijn dan in de 100 voorafgaande jaren.
akkertjes met tuinwallen in het duingebied zijn aangegeven die ook zijn terug te vinden op de kaart van 1852. Wat ook opvalt is de geleidelijke overgang van wallen naar sloten in de aanwassen, de lager gelegen poldertjes. Wallen in combinatie met een (berm)sloot als kavelgrens komen hier herhaaldelijk voor. De grootste verandering in het kaartbeeld tussen 1853 en 1946 is de aanleg van de staatsbossen. Het besluit tot aanleg van staatsbossen viel in 1898 en had tot doel het in cultuur brengen van waardeloze grond om daarmee verstuivingen te voorkomen en de bevolking van hout te voorzien. Na de Tweede Wereldoorlog werd in 1953 een begin gemaakt met de uitvoering van een ruilverkaveling waarbij een belangrijk deel van het kleinschalige karakter van het landschap veranderde. Dat zou, indien er geen zorg werd besteed aan de specifieke waarden van het landschapsbeeld, zoals schapenboetjes, holle weggetjes, kolken, tuinwallen alsmede het reliëf in het landschap aan deze specifieke kenmerken van Texel geweld hebben gedaan. De toenmalige afdeling Landschapsverzorging van Staatbosbeheer heeft tijdig de betekenis van de specifieke waarden onderkend en zich moeite getroost bestaande tuinwallen zo veel mogelijk te handhaven en op daarvoor geëigende locaties in nieuwe te voorzien. Om te bevorderen dat ook bij de nieuwe kavelindeling tuinwallen als omtuining zouden worden geplaatst, zijn deze nieuwe tuinwallen destijds gratis door Staatsbosbeheer aangeboden.Ga naar eind18. Vergelijking van de topografische kaart van 1946 met de topografische kaart van 1994 laat zien dat de aanwezigheid van tuinwallen zich concentreert rond Den Burg, de Hooge Berg en bij Den Hoorn, met sporadisch kleine concentraties buiten dit gebied, zoals bij De Westen. De verkaveling is door ruilverkaveling minder fijnmazig van structuur, maar niettemin bij Den Hoorn en op de Hooge Berg nog duidelijk en kenmerkend aanwezig. In het overgangsgebied tussen het oude land en de oude polders ten westen en ten zuidwesten van Den Burg, noordelijk van De Waal en in het zuidwestelijk duingebied treft men hier en daar nog tuinwallen of restanten aan (afb. 4). Enkele staan op de topografische kaarten van 1853 en 1946 aangegeven. De holle weggetjes op het oude hoger gelegen land zijn ontstaan als verbindingspaden tussen de akkers en weilanden. Aan beide zijden vormden de tuinwallen de begrenzing met het naast gelegen land, ze werden zeer krap tegen de paden of weggetjes geplaatst om zo min mogelijk kostbare grond verloren te laten gaan. Veelal voerden de holle weggetjes ook het overtollige water van de hoger gelegen delen af. Voor de afvoer van water werden soms greppeltjes langs de tuinwal gegraven. Ook midden op het door een tuinwal omgeven weiland werd wel een afwateringsgleuf gegraven. De afwatering kwam tenslotte uit op een sloot. Het water van de Hooge Berg liep overigens naar het westen af, naar Den Burg.Ga naar eind19. | |
[pagina 145]
| |
De samenstelling van een tuinwalGa naar eind20.De tuinwal, in Texels dialect ‘tünwaole’ genoemd, is een uit veelhoekige zoden en aarde bestaande circa één meter hoge wal, die aan de voet ongeveer één meter en aan de bovenzijde 50 cm breed is. De tuinwal
4 Tuinwal in het zuidwestelijk duingebied van Texel. Foto: Sytske Dijksen-Over-beek Texel.
omgeeft in beginsel het perceel aan alle zijden, zodat het vee ook aan alle zijden beschutting kan vinden. De zoden worden in de regel gestoken op hetzelfde terrein als waar de omtuining wordt opgericht. De beste zoden worden gestoken in weilanden die door schapen worden begraasd en die (nog) niet door kunstmest zijn bewerkt. Kunstmest maakt de grond te rul om goed doorwortelde zoden te kunnen vormen.Ga naar eind21. Een goede zode heeft een grote variatie aan grassoorten en kruiden. Aldus ontstaat niet alleen een hechte zode maar wordt ook een voorwaarde voor een lange levensduur van de hieruit samengestelde tuinwal geboden. De beste zoden komen voor op de Hooge Berg. Voor het steken van de ongelijkhoekige, min of meer trapeziumvormige zoden wordt een spade gebruikt met een vlak blad eindigend op een driehoekige snede met twee snijvlakken. Het blad is stijf en in het verlengde van de steel bevestigd. De iets langer dan normaal uitgevallen steel is voorzien van een handvat, de ‘elt’. Daarmee ligt de spade vaster in de hand en kan maatvaster worden gewerkt. De spade wordt in Texel ‘Tesselse graaf’ genoemd. Op de steel werden als hulpmiddel wel eens merktekens aangebracht die de verschillende maten van de zoden in de opeenvolgende lagen van de tuinwal aangaven.Ga naar eind22. | |
[pagina 146]
| |
5 Doorsneden van de opbouw van de tuinwal. figuur 1. Doorsnede van beschreven methode. figuur 2. Methode beschreven door M. Mantje. figuur 3. Afwerking kopzijde tuinwal met staartzoden. tekening H.T.D. Dijkstra.
Een dergelijk exemplaar is tijdens het onderzoek overigens niet aangetroffen en was bij zegslieden niet bekend. In de praktijk blijkt dat als eenmaal een maat met de duimstok op de af te steken grond is uitgezet, er door ervaring in vorm en maat nauwelijks afwijkingen voorkomen. Naast de spade wordt ook gebruik gemaakt van een greep, - een riek om de massieve zware zoden onbeschadigd uit de ‘zerk’ of ‘serrek’ te tillen.Ga naar eind23.
Op de plaats waar de tuinwal moet worden opgericht, worden op een basis van één meter zoden gelegd met een driehoekige doorsnede, de ‘slipzoden’ (afb. 5 fig. 1). Door deze zoden ter plaatse te steken vanuit het hart van de nieuw op te richten tuinwal, zijn maat en plaats vastgelegd. De slipzoden (A) - met de graskant boven en aflopend naar het hart van de wal - vormen de basis van de tuinwal. Op de slipzoden worden zoden gezet met een trapeziumvormige doorsnede, gestoken op een maat van 32 à 33 cm (B) en 25 tot 30 cm breed. De graszijde komt aan de buitenkant, de ‘borst’ aan de binnenkant. De basis van de eerste laag zoden dient nauwkeurig aan te sluiten op de bovenkant van de slip. Na het plaatsen van de eerste laag zoden wordt grond tussen de zoden gebracht en met de voeten aangestampt tot een horizontaal vlak, zodat een basis ontstaat voor de volgende laag zoden. De tweede laag met eveneens een trapeziumvormige doorsnede heeft een maat van 27 cm (C) (de maat van het af te steken grasvlak) en een wisselende breedte iets groter dan bij de eerste laag, zodat de zoden in verband komen met de eerste laag. Ze worden iets inspringend gelegd, eveneens met de graszijde aan de buitenkant met grond aangevuld en goed aangetrapt, zodanig dat één geheel met de zoden ontstaat. De opeenvolgende lagen worden in verband op elkaar geplaatst nadat elke laag goed horizontaal is afgewerkt. Het aanstampen van de vulling van de eveneens iets inspringende derde laag gebeurt met de elt van de ‘graaf’. De derde laag zoden wordt op een maat van 21 cm afgestoken. (D) De vierde laag zoden wordt op 15 cm afgestoken (E) en inspringend op de horizontaal afgewerkte derde laag geplaatst, zodanig dat de bovenbreedte van de wal circa 50 cm bedraagt, aangevuld met grond en bolvormig afgewerkt. Tenslotte wordt een dekzode van 50 cm breed en 10 cm dikte hierop aangebracht (F). De bolvormige afwerking is nodig om de grond te laten inklinken. De door het afsteken ontstane verstoring van de oppervlaktelaag - de ‘zerk’ of ‘serrek’ - wordt opgevuld met de resten van de te vervangen tuinwal.
Mantje beschrijft een andere methode van opbouw van een tuinwal die enigszins afwijkt van de hierboven beschreven werkwijze, maar wel tot eenzelfde verschijningsvorm leidt (afb. 5 fig. 2).Ga naar eind24. Bij de door Mantje beschreven werkwijze wordt een rug van aarde gemaakt met een basis van 100 à 105 cm en een hellingshoek van 1:2 waarop, nadat deze laag goed is aangestampt, de eerste laag zoden wordt aangebracht op de dan bolvormige rug. De trapeziumvormige doorsnede van de opeenvolgende | |
[pagina 147]
| |
6 Texel: boefje in restauratie.
Foto: Sytske Dijksen-Overbeek Texel.
zodenlaag wijkt af van die bij de eerder beschreven methode. Door het ontbreken van slipzoden is de onderzijde van de eerste laag op de helling van de basisrug van aarde geplaatst. Bij het opvullen en aanstampen van de lagen wordt steeds een nieuwe bolle rug gevormd die weer als basis dient voor de volgende laag. De kopeinden van de tuinwal waarbij een vertikale aansluiting op de afsluithekken nodig is, worden gemaakt van zogenoemde ‘staartzoden’.Ga naar eind24. Dit zijn vlakke puntige doorlopende zoden met een driehoekige doorsnede als bij de slipzoden. Elkaar aanvullend vormen ze rechthoekige blokken die zodanig worden geplaatst dat ze één hecht geheel vormen. Bij de kopeinden wordt de begroeide kant van de zode aan de binnenzijde gehouden (afb. 5 fig. 3).
In de huidige situatie zijn de tuinwallen nagenoeg allemaal voorzien van prikkeldraad dat gespannen is op schuin in de tuinwal geslagen paaltjes. Het zal duidelijk zijn dat deze toevoeging niet oorspronkelijk is. Het prikkeldraad is naar verluid in 1874 door Glidden uitgevonden en na de Tweede Wereldoorlog wereldwijd toegepast.Ga naar eind25. Deze voorziening is met name effectief tegen het ontsnappen van lammeren. In het duingebied werden op de tuinwallen takken van duindoorn aangebracht. De meningen over het gebruik van die duindoorn elders op Texel lopen uiteen. Op de tuinwallen rond de akkertjes in de duinen waren ze functioneel omdat het daar de bedoeling was ongewenst wild buiten de omheiningen te houden. Anderen zijn van mening dat de duindoorn werd gebruikt om te voorkomen dat de tuinwallen werden belopen in de periode dat de zoden nog aan elkaar moesten groeien. De beste tijd om tuinwallen te maken was de periode tussen herfst en voorjaar, tijdens de natte periode. Het liefst in de vroege herfst, omdat dan de kans op uitdroging het kleinst was en de zoden nog aan elkaar konden groeien. Het maken van tuinwallen is een zwaar werk en arbeidsintensief. Vooral in de periode van de ruilverkaveling heeft men gezocht naar methoden om machinaal zoden te steken. Door middel van een omgebouwd ploegijzer worden gelijkvormige zoden verkregen die eenvoudig tot een tuinwal met dezelfde buitenmaten gestapeld kunnen worden als bij eerder beschreven methoden. De graszijde zit daarbij wel aan de binnenzijde. Thans wordt aan de binnenzijde van de tuinwal soms een extra heining aangebracht, teneinde beschadiging van de tuinwal zoveel mogelijk te voorkomen. Volledigheidshalve kan nog gewezen worden op de op de Veluwe voorkomende walconstructie uit gestapelde plaggen met een basis van 1.50 m. en 1.20 m. hoogte. Deze wal diende eveneens om het vee binnen de perken te houden.Ga naar eind26. | |
Karakteristieke elementen in het tuinwalgebiedBehalve door tuinwallen wordt de karakteristiek van het glooiende land van Texel bepaald door de her en der nog aanwezige boetjes, kleine schuren in de vorm van een ‘gereduceerde’ stolp (afb. 6).Ga naar eind27. De boetjes dienen in hoofdzaak voor de opslag van hooi en de berging van gereedschap en materialen die op het weide of akkerland van pas komen, de boeren wonen namelijk elders.Ga naar eind28. Een ander karakteristiek element in het tuinwallenlandschap is de kolk. Vroeger beschikten vele weitjes over deze vorm van watervoorziening voor schaapskuddes. Een goede watervoorziening werd van groot belang geacht. Op plaatsen | |
[pagina 148]
| |
7 Tuinwallen landschap met kolk Zuid-Haffel Texel. Foto: H.T.D. Dijkstra 1996.
waar een ruilverkaveling wordt uitgevoerd, vallen dikwijls deze kleine landschapselementen ten offer. Door de egalisatiewerkzaamheden zijn veel kolken verdwenen. De weinige overgebleven kolken op Texel zijn na de aanleg van waterleiding min of meer overbodig geworden. Als historisch geografisch element verdient ook de kolk evenwel alle aandacht (afb. 7). | |
ToekomstWas de tuinwal in een nog recent verleden een functionele voorziening voor de schapenteelt, ook thans is de schapenteelt nog een belangrijke bron van inkomsten.Ga naar eind29. Bovendien bezit de tuinwal cultuurhistorische waarde met een niet onbelangrijke toeristische dimensie. De historisch landschappelijke waarde van Texel wordt in belangrijke mate bepaald door de (schapen)boeten, kolken en tuinwallen. Omdat ook natuurwaarden aan de orde zijn, betekent dat extra zorg voor dit kwestbare gebied waarin toerisme, functioneel beheer en behoud van cultuurhistorische waarden en natuurwaarden met elkaar in evenwicht dienen te zijn. Voor het behoud van de tuinwallen zijn door het Staatsbosbeheer met de eigenaren beheersovereenkomsten gesloten, gebaseerd op een financiële bijdrage per strekkende meter tuinwal. Voor het behoud van de boeten die beschermd zijn ingevolge de Monumentenwet 1988 zijn de reguliere subsidieregelingen van toepassing alsmede de onderhoudsregeling voor zover het boeten betreft die nog een agrarische bestemming hebben. Bij de uitvoering van restauraties van de boeten is de Stichting Dorpsherstel in Den Burg betrokken die regelmatig boetjes herstelt, renoveert en een enkele maal vernieuwt. In het vigerende bestemmingsplan zijn de bijzondere karakteristieke elementen als zodanig bestemd. Het beleid van de Rijksoverheid is haar bemoeienis tot een minimum te beperken en de uitvoering zoveel mogelijk op gemeentelijk niveau te brengen. De beheersovereenkomsten werden aanvankelijk op Rijksniveau (Staatsbosbeheer) en daarna op provinciaal niveau geregeld terwijl dit sinds 1993 een gemeentelijke zaak betreft. Juist in dit voorjaar ( 1996) is een bestemmingsplan ter visie gelegd, waarbij de karakteristieke elementen niet meer als zodanig op de plankaart staan aangegeven. Zonder aanlegvergunningen mogen tuinwallen en kolken overigens niet worden verwijderd of veranderd.Ga naar eind30. In hoeverre dit voldoende waarborg biedt voor het behoud van de historisch karakteristieke waarden, zal de toekomst moeten leren. |
|