Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Marieke Kuipers
| |
De mechanisering van de houtbewerkingDe ontwikkeling van Bruynzeel's Deurenfabriek valt niet los te zien van de algemene veranderingen die de houtbewerkingsindustrie rond 1900 doormaakte. De invoering van de stoommachine in de 19de eeuw had ook zijn weerslag op de productie van bouwmaterialen. Voorheen werd het hout, onbewerkt aangevoerd vanuit Scandinavië, Rusland en andere landen, eerst ‘gewaterd’ in speciale balkenhavens en na natuurlijke droging vervolgens gezaagd, hoofdzakelijk met de hand of met behulp van windmolens. Omstreeks 1860 begon de ‘verstoming’ van tientallen van de toen circa 500 werkzame houtzaagmolens in ons land, spoedig gevolgd door de toepassing van gasen oliemotoren.Ga naar eind1. Daarnaast nam de import toe van reeds gezaagd hout, dat hier dan verder (al dan niet mechanisch) werd bewerkt voor de juiste maat en vorm óf al kant en klare timmerwerken omvatte. Houthandel, zagerij en schaverij, en verdere houtbewerking gingen zich ieder steeds meer als zelfstandige bedrijfstakken ontwikkelen maar behielden, op een enkele uitzondering na, een kleinschalig karakter.Ga naar eind2. Door de mechanisering werd ook de vervanging van massief hout mogelijk door de aanmaak van fineerlagen en triplex.Ga naar eind3. Mede naar het voorbeeld van enkele buitenlandse machinale houtbewerkingsbedrijven werden hier vanaf circa 1880 de eerste stoomtimmerfabrieken opgericht voor de toelevering van houten bouwonderdelen als balken, vloerdelen, lijsten, ornamenten en consoles uit voorraad en soms ook van kozijnen, trappen, deuren, luiken en jaloezieën naar tekening of uit catalogus. Deze houten onderdelen behoorden, samen met het seriewerk in ijzer, zink en terracotta, tot de eerste geprefabriceerde bouwelementen en zij waren goedkoper dan het traditionele handwerk.Ga naar eind4. Voordat het gezaagde hout verdere bewerking kon ondergaan, moest het goed worden gedroogd. Meestal werden de houten delen hiertoe opgestapeld in de open lucht of in half-open loodsen (afb. 1). Het natuurlijke droogproces kon soms jaren duren en dat gaf problemen bij de bouwhausse van de late 19de eeuw. Voor versnelling van het droogproces werden zogenoemde droogstoven ingevoerd.Ga naar eind5. Bij deze kunstmatige droog-inrichtingen werd het hout gestapeld naast of boven een stenen oven, die werd gestookt met houtafval of steenkool. Behalve de snellere droging had deze methode het voordeel dat het beroken de duurzaamheid van het hout vergrootte. Nadeel was echter dat door het gebruik van ovens en stoommachines het risico van brandgevaar nog groter werd dan in de brandgevoelige houtbewerkingssector al het geval was. | |
[pagina 123]
| |
1 Paltrokmolen De Arend met bijbehorende houtloodsen langs de Rotte (en in het midden de vroegere buitenplaats Woelwijk), zoals getekend door Paul van Lienden in 1750. Bijna anderhalve eeuw later vestigde zich op deze plaats de stoomtimmerfabriek van C. Bruynzeel en Zonen (foto Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam).
Een nieuwe ontwikkeling werd ingeluid door de toepassing van droogkamers, waarbij de hete lucht (verwarmd door stoom of elektriciteit) door middel van ventilatoren over de houtstapels werd geblazen. Het was de jonge Rotterdamse ondernemer Cornelis Bruynzeel (1875-1955) die in 1897 als eerste in Nederland een dergelijke droogkamer liet bouwen en wel direct bij de geheel naar eigen plannen ingerichte stoomtimmerfabriek.Ga naar eind6. | |
Bruynzeels bakermat: de ArendAl op 22-jarige leeftijd moest Cornelis Bruynzeel samen met zijn oudere broer Willem (1873-1918) per 1 januari 1897 toetreden tot het traditionele aannemings- en timmerbedrijf van hun vader (Cornelis Bruynzeel, 1842-1901). Dit bedrijf was een voortzetting van de aloude timmerfirma van Bruynzeel seniors schoonvader C. de Haas, die toen gevestigd was aan de de Leuvehaven in het hart van Rotterdam. Zoon Cornelis had een opleiding aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen gevolgd maar zag zijn toekomst meer als fabrikant van goede en goedkope producten voor de markt dan als architect-timmerman-aannemer van handwerk op bestelling zoals zijn vader (en zijn broer Willem). Van meet af aan richtte de aankomend firmant zich sterk op nieuwe buitenlandse ontwikkelingen, zowel in het bedrijfsleven als in de techniek en de architectuur. Zo had hij in 1896 een industrie-tentoonstelling in Berlijn bezocht, een studiereis naar Engeland gemaakt en aldaar enige machines aangekocht.Ga naar eind7. Ondanks aanvankelijke afkeuring door zijn vader wist Cornelis Bruynzeel zijn plannen voor een volledig gemechaniseerd houtbewerkingsbedrijf door te zetten, mèt diens financiële steun. De dependance vond onderdak aan het Zwaanshals bij de Rotte, waar kort tevoren de stoomzagerij van de firma Van Mierop door brand was getroffen (afb. 2). De ruïne werd in vier maanden opgeknapt en op 2 augustus 1897 vond de feestelijke opening plaats van de Stoomtimmerfabriek ‘De Arend’.Ga naar eind8. De naam was afkomstig van de paltrokmolen die hier vroeger had gestaan en drie jaar eerder was afgebrand.Ga naar eind9. Het beeld van de arend werd direct opgenomen in het logo van de nieuwe firma C. Bruynzeel en Zonen II, een afsplitsing van de oude firma. Deze deling was bedoeld om de jonge Cornelis meer vrijheid te geven voor de uitvoering van zijn ambitieuze productieplannen.Ga naar eind10. Na twee moeizame aanvangsjaren kon De Arend zijn vleugels uitslaan. In 1900 had de fabriek al telefoon en in 1905 een speciale afdeling voor eiken parketvloeren.Ga naar eind11.
Overigens was De Arend niet de eerste en zeker niet de enige stoomtimmerfabriek in Rotterdam, waar vooral het eeuwenoude houthandelsbedrijf Abr. van Stolk en Zoonen met zeven ‘verstoomde’ zaagmolens een groot deel van de lokale houtbewerking verzorgde en in 1897 nog zes andere houtzagers en schavers actief waren.Ga naar eind12. | |
[pagina 124]
| |
2 Stoomtimmerfabriek De Arend na herstel van de brandschade op 1 augustus 1897 (RDMZ reproductie uit gedenkboek Bruynzeel's Fabrieken 1931).
| |
Buitenlandse inspiratie voor specialisatieDe onverholen voorkeur van Cornelis Bruynzeel voor machines en gerationaliseerde productieprocessen was zeer opmerkelijk voor die tijd, vooral omdat het Nederlandse ondernemersklimaat nogal behoudend was en ook de timmerlieden weinig voor mechanisatie of specialisatie voelden. Pas toen ook in Nederland de artistieke vernieuwing in de bouwkunst doordrong van de Art Nouveau met haar kromgelijnde lijsten en andere incourante, nauwelijks met de hand te maken ornamenten, kreeg de timmerfabriek De Arend meer orders. Na een productie van bijna 7000 deuren in het eerste jaar werden daarna steeds grotere aantallen deuren, kozijnen, lijsten, dorpels, vloeren en trappen afgeleverd.Ga naar eind13. Tegelijkertijd nam de concurrentie uit binnen- en buitenland toe. Bruynzeel begon daarom serieus te denken aan productspecialisatie, namelijk deuren. Deze keuze was ingegeven door het voorbeeld van de Zweedse fabrieksdeuren die in Nederland werden geïmporteerd.Ga naar eind14. Om dit succes te kunnen overtroeven, oriënteerde Bruynzeel zich niet alleen op Europa maar ook op Amerika, het land van massafabricage en scientific management.Ga naar eind15. Al in 1901 ging hij op studiereis naar de Nieuwe Wereld en bezocht daar ondermeer de destijds grootste deurenfabriek ter wereld. Dat was het bedrijf van O.H. Stange & Co te Merrill, waar toen al 1000 deuren per dag werden gemaakt.Ga naar eind16. Waarschijnlijk hadden diverse publicaties in vaktijdschriften en kranten Bruynzeel op het idee gebracht om de Amerikaanse ontwikkelingen met eigen ogen te aanschouwen.Ga naar eind17. In ieder geval toonde hij ook naderhand grote belangstelling voor alle aspecten van het Amerikaanse ondernemingsklimaat, van kapitaalverschaffing tot arbeidsomstandigheden.Ga naar eind18. Om het niet alleen bij theorie te laten, voerde Bruynzeel als eerste fabrikant in Rotterdam een kortere werkdag (die toch nog 10 uren omvatte) en een evenredige loonsverhoging in.Ga naar eind19. De hoge investeringskosten beletten Cornelis Bruynzeel echter om direct na terugkomst een speciale deurenfabriek op te zetten. Daar kwam nog bij dat zijn vader op 24 februari 1901 was overleden, waardoor de vaste steun voor deze jonge tak van het familiebedrijf was weggevallen.Ga naar eind20. Toch werden in volgende jaren opnieuw buitenlandse studiereizen ondernomen terwille van technische innovatie en vanaf 1906 werden diverse nieuwe installaties geplaatst om het gevoelige droogproces te optimaliseren.Ga naar eind21. Ondanks ups and downs in de conjunctuur groeide het afzetgebied, met name in de woningbouw, die dankzij de financiële regelingen van de Woningwet van 1901 spectaculair toenam.Ga naar eind22. De gunstige bedrijfsperspectieven werden echter doorkruist door de Eerste Wereldoorlog. De aanlevering van hout viel toen vrijwel stil en de bouwactiviteiten stagneerden door de hoog opgelopen materiaalprijzen.Ga naar eind23. | |
De oriëntatie van een nieuwe generatie: andermaal AmerikaBij alle moderniseringen die Cornelis Bruynzeel in zijn fabriek had doorgevoerd, bleef het karakter van familiebedrijf onveranderd. Al op jonge leeftijd werden ook zijn zoons - Kees (Cornelis jr., 1900-80) en Willem (1901-78) - bij het groeiende bedrijf betrokken, dat na de Eerste Wereldoorlog opnieuw positie moest bepalen op de snel veranderende bouwmarkt.Ga naar eind24. Voor de woningbouwproductie werd, dankzij de ruime overheidssteun, een sterke toename voorzien. Bovendien werd in grotere aantallen tegelijk gebouwd en begon - mede onder de druk van de woningnood en enkele loonstakingen - langzaam maar zeker de acceptatie van massaal vervaardigde serieproducten in de bouwnijverheid te groeien.Ga naar eind25. Zo hadden metaalbedrijven als de Engelse firma Crittall, De Vries Robbé & Co te Gorcum en F.W. Braat te Delft al enigszins het pad geëffend voor massale toepassing van stalen ramen volgens standaardmodellen.Ga naar eind26. Ondanks de grote verscheidenheid van lokale bouwvoorschriften hadden de leerboeken voor timmerlieden en de ontwikkelingen in de materialenhandel, naast de brede acceptatie van Zweedse fabrieksdeu, wel geleid tot een zekere consensus over de afmetingen en kwaliteitseisen van deuren.Ga naar eind27. De tijd leek nu rijp om het oude idee van een gespecialiseerde fabriek voor uitsluitend houten deuren | |
[pagina 125]
| |
3 Luchtfoto van Bruynzeel's Deurenfabriek in Zaandam omstreeks 1925, waar een paar jaar later aan de overzijde van de balkenhaven van William Ponts Houthandel de schaverij en vloerenfabriek van Bruynzeel zouden verrijzen (RDMZ-reproductie uit de brochure N.V. Hollandsche Deurenfabriek C. Bruynzeel & Zonen, Zaandam - Holland).
concreet uit te werken. Het zou de eerste deurenfabriek in Nederland worden. Evenals in 1901 werd hiervoor de optie tot specialisatie verkend via buitenlandse studiereizen. Omdat de 19-jarige Kees was voorbestemd om directeur van de speciale deurenfabriek te worden, ging hij in maart 1919 naar Zweden om de firma Bruynzeel te vertegenwoordigen op een tentoonstelling van parketvloeren en en passant een aantal deurenfabrieken te bezoeken. Daarna reisde hij naar Duitsland voor de inkoop van hout en verdere bedrijfsoriëntatie. Begin 1920 maakte Kees, in het voetspoor van zijn vader, een studiereis langs diverse deurenfabrieken in Amerika, waarbij hij zich ook in de Amerikaanse vakliteratuur verdiepte - van Kiln Drying of Lumber tot Henry Ford.Ga naar eind28. Ook zijn broer Willem deed al vroeg ervaring op in het buitenland ter voorbereiding op zijn toekomst als aanstaand vloerenfabrikant.Ga naar eind29. Uit zijn Amerikaanse reisbrieven blijkt dat Kees Bruynzeel zeker dertig fabrieken had bezocht maar bij geen daarvan een werkelijk wetenschappelijke bedrijfsleiding had gevonden en slechts in drie à vier een maximale arbeidsprestatie.Ga naar eind30. Wel leerde hij veel op het gebied van efficiënte routing, moderne management-methoden en nieuwe houtbewerkingstechnieken. Onder andere over de American Seating Company in Grand Rapids was Bruynzeel enthousiast. Na kritische inspectie schafte hij voor meer dan $ 30.000 de modernste houtbewerkings-machines en drooginstallaties aan. Hiermee hoopte hij vlugger en goedkoper dan zijn concurrenten honderden deuren per dag te produceren van goede kwaliteit en zo de enorme investering terug te verdienen.Ga naar eind31. | |
Van Zwaanshals naar ZaandamDe plannen voor bedrijfsvernieuwing waren intussen op wrede wijze versneld door de brand die op 24 mei 1919 in timmerfabriek De Arend had gewoed. Hoewel het complex na drie maanden voldoende was hersteld voor hervatting van de productie, bood het onvoldoende ruimte voor de gewenste uitbreiding. Voor de bouw van een gespecialiseerde deurenfabriek bleek in heel Rotterdam geen geschikt bedrijfsterrein te vinden. Daarom werd de blik gewend naar de plaats waar vanouds de houthandel en zagerij het sterkst geconcentreerd waren: Zaandam.Ga naar eind32. Behalve ligging aan diep water zonder hoge kademuren of smalle sluizen, bood de gemeente Zaandam goede spoorverbindingen en gunstige elektriciteitstarieven.Ga naar eind33. In juli 1920 werd in de buurt van de Hembrug aan de Pieter Ghijssenlaan, een groot stuk grasland nabij de nieuwe Zeehaven in erfpacht genomen voor de bouw van de deurenfabriek. Onmiddellijk werd een cijferrijke circulaire met | |
[pagina 126]
| |
4 Overzicht van het efficiënt ingerichte magazijn met voorraad van 25.000 deuren, op stapels van twee maal 40 stuks gesorteerd per model en door middel van electrische lifiwagens verplaatsbaar; situatie omstreeks 1925 (RDMZ-reproductie uit de brochure over de Hollanddeuren).
gedegen marktprognoses verspreid om investeerders te winnen voor het begrote bedrijfskapitaal van f 400.000. Alleen al voor de aanschaf van machines en installaties was een ton nodig en ook de allereerste bebouwing kostte een ton.Ga naar eind34. De bakstenen fabrieksgebouwen werden ontworpen door architect Jan Wils, die Bruynzeel via zijn vader in hun woonplaats Voorburg had leren kennen en die ook betrokken was bij de latere uitbreidingen (afb. 3).Ga naar eind35. Het eerste concept ging al direct uit van toekomstige expansie en een efficiënte routing, die geheel werd bepaald door de eisen van transport (per schip, transferrail, rollerbaan en vrachtauto) en massale opslag (van houtvoorraden en per model gesorteerde deuren). Op 12 september 1920 werd de eerste paal geslagen en op 2 september 1921 werd de nieuwe fabriek (met één hal, één loods, kantoortje, ketelhuis en twee droogkamers) opgeleverd, om naderhand gestaag te worden uitgebreid.Ga naar eind36. De geografische afsplitsing werd in organisatorische zin bevestigd door de oprichting van de N.V. Hollandsche Deurenfabriek C. Bruynzeel en Zonen. Cornelis senior werd benoemd tot gedelegeerd commissaris en Cornelis junior werd directeur. Bij de Rotterdamse firma bleek spoedig uitbreiding van de fabriek noodzakelijk en dit leidde van 1923 tot 1928 tot gefaseerde verplaatsing naar Zaandam.Ga naar eind37. Aldus werd Zaandam de standplaats van waaruit de nieuwe generatie Bruynzeel met deuren, vloeren en schaverijproducten de wereld wilde veroveren.Ga naar eind38. | |
Honderdduizend Holland-deuren voor een internationale marktDe ambities van Nederlands eerste gespecialiseerde deurenfabriek waren niet gering. Voor het eerste jaar werd gestreefd naar een productie van 50.000 deuren, geheel bestemd voor de binnenlandse markt (afb. 4). Dit aantal zou daarna worden verdubbeld tot 100.000 per jaar, waarbij al direct werd gedacht aan afzet in de naburige landen. De naam ‘Holland-deur’ was bewust gekozen om de export-ambities van het internationaal georiënteerde bedrijf te onderstrepen. De eventuele Europese concurrenten meende Bruynzeel te kunnen weerstaan met de aangeschafte Amerikaanse machines. Met name Zweden had met een import van 35.000 deuren in het jaar 1920 een sterke positie in Nederland, naast de traditionele binnenlandse handgemaakte deuren en de handelsdeuren van de timmerfabrieken.Ga naar eind39. Het eerste bedrijfsjaar kampte nog met aanloopproblemen. De productie was lager dan voorzien. Bovendien moest de verkoopprijs worden verlaagd om voldoende te kunnen concurreren. Niettemin werd de productie verder opgevoerd (tot ruim 300.000 in 1926) en werden tevens buitenlandse markten aangeboord om de Bruynzeeldeuren af te zetten.Ga naar eind40. Juist in de omringende landen werd in de jaren '20 druk gebouwd om de schade van de Eerste Wereldoorlog te herstellen en de daarna ontstane woningnood te verminderen. Met name Engeland voerde een actieve woningbouw-politiek, onder de leus Homes fit for Heroes, en dit werd het eerste land waarnaar Bruynzeel zijn deuren exporteerde. Spoedig volgden ook België en Frankrijk. Zelfs naar de koloniën in West- en Oost-Indië en naar de emigratielanden in Zuid-Amerika en Zuid-Afrika werden honderden deuren verscheept.Ga naar eind41. Nog actiever werd Bruynzeel op de veelbelovende Duitse bouwmarkt, waar in 1926 een verkoopkantoor in Berlijn was opgezet onder de naam Donar-Türen. Twee jaar later | |
[pagina 127]
| |
5 Overzicht van de inmiddels afgebroken droogkamers, waar het deurhout machinaal werd gedroogd en geïnspecteerd, situatie omstreeks 1925 (RDMZ-reproductie uit de brochure over de Holland-deuren).
werd in Hamburg een geheel nieuwe deurenfabriek gebouwd om de Noordduitse markt rechtstreeks te kunnen bedienen zonder problemen met hoge invoerrechten. Kees Bruynzeel werd de eerste directeur en vestigde zich met zijn jonge gezin in Hamburg om het Duitse bedrijf goed op gang te helpen. In 1931 kon hij weer terugkeren naar het moederbedrijf in Zaandam, dat met een productie van ruim 700.000 deuren per jaar inmiddels tot de grootste deurenfabriek in Europa was uitgegroeid.Ga naar eind42. | |
Constructie en concurrentieToen Bruynzeel met zijn deurenfabriek begon, waren paneeldeuren het meest gebruikelijk in de (woning)interieurs. Veel voorkomende klacht was dat de deuren krom trokken, krompen of dat de verstekken uit elkaar sprongen. De Holland-deuren waren zó samengesteld dat kromtrekking en andere houtwerking zoveel mogelijk werden tegengegaan. Drie productiestadia moesten hiervoor garant staan. Ten eerste een zorgvuldig uitgevoerd stoom- en droogproces, waarbij het vurenhout gedurende een volle week dag en nacht in een van de vele droogkamers machinaal werd gedroogd en vervolgens in de buitenlucht moest acclimatiseren vóór de verdere bewerking (afb. 5). Ten tweede de samenstelling van de stijlen, die op standaardlengten werden gekort en overlangs doorgezaagd om de jaarringen te breken; daarna werden beide helften weer samengevoegd door een zwaluwstaart- en lijmmachine. Ten derde de toepassing van de Amerikaanse drevel-constructie, waarbij ronde beukenhouten pennen van ± 8 cm in voorgeboorde en voorgelijmde gaten werden aangebracht in de stijlen en gecontramalde dorpels. De drevelconstructie was alleen met succes te gebruiken bij nauwkeurige, machinale massaproductie en juiste lijmkeuze. Vervolgens werden alle onderdelen, inclusief de (triplex) panelen, in elkaar gezet en onder een zware pers tot één onwrikbaar geheel samengevoegd. Na twee schuurrondes en het aanbrengen van het fabrieksmerk ‘Holland’ waren de deuren gereed.Ga naar eind43. Via brochures, reclame, verkoopkantoren en tentoonstellingen wilde Bruynzeel bewijzen dat de Hollanddeuren beter waren dan de zwakkere, met pen-en-gat geconstrueerde, deuren van de binnen- en buitenlandse concurrenten. Voor de moderne en doelmatige vormgeving van de reclamemiddelen werden ondermeer de De Srijl-kunstenaars Vilmos Huszár (overbuurman van Bruynzeel senior en ontwerper van het Holland-deur-vignet) en Piet Zwart aangetrokken.Ga naar eind44. Om voldoende variatie te kunnen aanbieden waren 14 deurmodellen ontwikkeld, in twee dikten (35 mm en 40 mm) en voorzien van panelen of glasruiten. Met zijn vaste variatie in lengte- en breedtematen, rekening houdend met de toenmalige bouwpraktijk, | |
[pagina 128]
| |
6 Aanbod van Bruynzeels paneeldeuren in diverse modellen met standaard het karakteristieke 35 mm profiel en aanduiding van leverbare maten (RDMZ-reproductie uit Bruynzeels agenda uit 1935).
zette Bruynzeel voorgoed de standaard in de Nederlandse deurenindustrie (afb. 6). Het assortiment werd in 1933 uitgebreid met vlakke binnen- en voordeuren, dankzij de inzet van fineermachines. Deze deuren - die eenvoudig waren schoon te houden en goed pasten bij de opkomende strakke interieurs - hadden een andere constructie dan de paneeldeuren, namelijk een stevig binnenrooster waarop aan weerszijden een dubbele fineerplaat werd gelijmd. In 1935 werden de diverse modellen opgenomen in de eerste Nederlandse catalogus voor de bouwwereld, die prompt met lof werd besproken in het voor industrialisatie geporteerde tijdschrift De 8 en Opbouw.Ga naar eind45. Architect Albert Boeken stelde de vlakke fineerdeuren zelfs aan zijn collega's ten voorbeeld als een ‘overwinning van de hinderlijke materiaal-eigenschappen door hedendaagsche techniek en vormgeving’ bij zijn pleidooi voor de aanvaarding van normalisatie en industrieel voortgebrachte bouwmaterialen.Ga naar eind46. Hoe stevig de positie van de Bruynzeel-deur op de bouwmarkt van de jaren '30 was geworden, blijkt uit de verwijzingen in de latere bouwkunde-leerboeken.Ga naar eind47. Toch kwam er steeds meer concurrentie, ondermeer van bedrijven die zich hadden verenigd in de Bond van Nederlandsche Deurenfabrikanten.Ga naar eind48. De meeste concurrentie kwam echter van de N.V. Halbertsma's fabriek voor Houtbewerking uit Grouw, die ondermeer kisten maakte voor de emballage in de zuivelindustrie maar zich kort na 1930 ook ging toeleggen op de productie van deuren en hiervoor eveneens Amerikaanse machines had aangeschaft. Dankzij de lagere Friese lonen kon Halbertsma zijn deuren voor zeer scherpe prijzen aanbieden en dat was met een aanvangsproductie van 500 deuren per dag zeer bedreigend.Ga naar eind49. | |
[pagina 129]
| |
In navolging van de Frankfurter Küche en de ‘Holland-keuken’ van architect J.W. Janzen had Bruynzeel ook besloten de stap te zetten van kastdeuren naar gestandaardiseerde kasten en keukenelementen. Piet Zwart leverde hiervoor het ontwerp en de in 1938 geïntroduceerde Bruynzeel-keukens werden een groot succes.Ga naar eind50. | |
Ongewisse toekomstIn 1940 legde de Tweede Wereldoorlog de bouwnijverheid vrijwel lam, waardoor Bruynzeel's Deurenfabriek een moeilijke periode doormaakte en op andere producten overschakelde.Ga naar eind51. Na de oorlog verliep het herstel moeizaam door het gebrek aan bouwmaterialen en deviezen. Bovendien was de situatie op de Nederlandse deurenmarkt problematisch geworden door de sterkere concurrentie, de niet gehaalde prognoses voor de woningproductie en vooral door de grote veranderingen in de woningnormen. Anders dan na de Eerste Wereldoorlog werd hier bij de Wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog de invoering van gestandaardiseerde woningtypen door de krachtige overheidssteun massaal aanvaard.Ga naar eind52. Door de toepassing van gereduceerde woningplattegronden (zonder kelders, zolders, schuifdeuren of ingebouwde kasten) en later ook van open keukens en ‘doorzonwoningen’, daalde het aantal deuren per woning drastisch. De belangstelling voor paneeldeuren nam af en er ontstond een overproductie. In 1982 bleek bedrijfssanering voor Bruynzeel onontkoombaar.Ga naar eind53. Van het grote fabriekscomplex te Zaandam zijn de eens zo moderne droogkamers recentelijk afgebroken, evenals de vroegere directeurswoning ‘Stormhoek’ met De Stijl-interieur. De overige bedrijfsbebouwing bestaat nog, met inbegrip van het kantoor. De toekomst is echter ongewis en het is te hopen dat het oude deel van het Bruynzeel-complex, industrieel monument van de modeldeuren van de moderne tijd, de volgende eeuw nog zal halen. |
|