Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Albert Reinstra
| |
InleidingEén van de belangrijkste en meest interessante elementen in de architectuur is het venster.Ga naar eind1. Deze muuropening voorziet een omsloten ruimte van lucht en daglicht en is in hoge mate bepalend voor de architectonische vormgeving van een bouwwerk. Tevens is het venster een onderdeel dat door nieuwe bouwkundige inzichten, andere bouwmaterialen, veranderende sociale behoeften of onder invloed van modeverschijnselen voortdurend werd gewijzigd en verbeterd. Het scala aan overgeleverde vensters is dan ook van groot belang als materiële bron voor bestudering van de verschillende ontwikkelingsfasen, zoals hierna zal blijken uit de onderzochte kruis- en kloostervensters in de stad Groningen. | |
Groningse vensters in hun bouwkundige contextVermoedelijk het meest karakteristieke element in de oudere Groningse architectuur is het smalle kloostervenster. Dit venster, in het verleden in vele varianten toegepast, kenmerkt nog altijd een groot aantal monumenten die verspreid over de gehele stad voorkomen. Een sterk aan het kloostervenster verwant en minstens zo belangrijk type is het kruisvenster. Hiervan zijn er, in tegenstelling tot de kloostervensters, slechts enkele bewaard. De fraaiste en tegelijk ook meest interessante voorbeelden vinden we, meestal gefragmenteerd, terug in voor- en achtergevels en in mindere mate in zijgevels. De reden hiervoor is grotendeels van bouwtechnische aard. Om in langsgevels kruisvensters te kunnen maken, moet er namelijk een aantal constructieve problemen worden overwonnen. Deze moeilijkheden hebben alles te maken met de Groningse bouwtraditie. Die traditie wordt gekenmerkt door het gebruik van enkelvoudige balklagen, met een onderlinge balkafstand van ca. 90-120 cm hart op hart, in dikke dragende bakstenen langsgevels. Deze bouwwijze werd reeds in de eerste helft van de 13de eeuw toegepast en is sindsdien tot in de 20ste eeuw gebruikelijk gebleven. Stad Groningen en provincie onderscheiden zich hiermee van de rest van Nederland waar sinds het begin van de 14de eeuw de enkelvoudige balklaag werd vervangen door een samengestelde balklaag, bestaande uit een moer- en kinderbinten constructie met een onderlinge balkafstand tussen de moerbalken van ca. 2.5-3 m. Dit laatste systeem, dat een kleiner aantal lange en zware balken behoeft, ontbreekt ook in het in bouwkundig opzicht aan Groningen verwante Noordduitse kustgebied. De reden voor het opvallende verschil in bouwen tussen enerzijds het noordoostelijk en anderzijds het zuidwestelijk gedeelte van Nederland is niet in één zin te verklaren. Het gaat vermoedelijk om een combinatie van factoren die we hier, in verband met de lengte van het artikel, buiten beschouwing moeten laten. Eén van de grootste nadelen van een enkelvoudige balklaag is het feit dat de balkafstand tot problemen kan leiden wanneer grote, brede kruisvensters gewenst waren in langsgevels van een gebouw. Deze ‘dubbele kloostervensters’ vereisten constructieve aanpassingen omdat er een balk boven het venster kwam te liggen. Om het gewicht en de druk | |
[pagina 93]
| |
1 Drie aangetroffen constructievormen die ervoor zorgen dat de krachten van een enkelvoudige balklaag op de middenstijl van een kruisvenster worden opgevangen. Boven: Herestraat 40, midden Oude Boteringestraat 24 en onder Herestraat 48 (tekening auteur, 1996).
van die balk op de middenstijl van een kruisvenster weg te nemen, zijn oplossingen bedacht in de vorm van raveelconstructies. Tot nu toe zijn er drie verschillende constructievormen bekend (afb. 1). Van deze voorbeelden zijn de gekeepte- en de dragende balk de oudste vormen. De balk, opgehangen door middel van een ijzeren staaf en geborgd door een wig, is veelal in een vroeg 17de-eeuwse context aangetroffen.Ga naar eind2. Om deze constructieve oplossingen te vermijden werd meestal gekozen voor de smalle kloostervensters. De geringe breedte van dit venstertype (ca. 60 cm) zorgde ervoor dat de balken op een muurdam konden liggen. | |
De verschijningsvormen van kruis- en kloostervenstersDe eerste kruis- en kloostervensters verschenen vermoedelijk rond 1400 in de stad Groningen. Aanleiding voor het toepassen van deze venstertypen zullen verbeterde constructieve inzichten zijn geweest, maar ook de grotere beschikbaarheid van glas-inlood en de behoefte aan meer licht in de gebouwen. Voortbordurend op de noordelijke, 13de- en 14de-eeuwse, venstertraditie werden de nieuwe vensters volledig uit baksteen opgebouwd. Grote verschillen met de oudere voorgangers waren echter de verticale tweedeling, de afmetingen en de invulling van de vensters.Ga naar eind3. De oudste bekende voorbeelden van kruis- en kloostervensters in de stad Groningen zijn aangetroffen in het Rode Weeshuis, tot de Reformatie het Olde of Gheestelicke Maaghdenconvent geheten. Dit complex bestaat uit verschillende gebouwen waarvan de noord-zuid gerichte vleugel aan de oostzijde de oudste zou zijn. Deze wordt op kort na 1401 gedateerd.Ga naar eind4. In de langsgevels van dit bouwdeel zijn tijdens verbouwingen in 1960 en 1991 de restanten aangetroffen van kruisvensters op de begane grond en kloostervensters op de verdieping. De vensters waren volledig uit baksteen opgebouwd. Zowel de segmentboogvormige bovendorpels en kalven alsook de stijlen van de kruisvensters waren gemetseld. Uit de profielen van de bakstenen kon worden afgeleid dat | |
[pagina 94]
| |
2 Documentatietekening van de oorspronkelijke voorgevel van de 15de-eeuwse St. Maartenspastorie, het huidige Feithhuis (tekening auteur, opmeting F.J. van der Waard en auteur, 1994).
de vensteropeningen van beide types luiken hadden aan de onderzijde en glas-in-lood in de bovenvakken. De kruisvensters kenmerkten zich verder door hun afmetingen en de verbreding van de dagkanten aan de binnenzijde. De lagere kloostervensters hadden eveneens dagkanten die aan de binnenzijde een halve steen breder werden. De rechte vensternis aan de binnenzijde was dus breder dan de eigenlijke vensters in de nis. De sprong in de dagkanten en het verschil in afmetingen tussen kruis- en kloostervensters werden eveneens in de voormalige 15de-eeuwse pastorie van de Martinikerk aangetroffen.Ga naar eind5. Dit oorspronkelijke dwarshuis bestond uit een hoge begane grond met zeer grote kruisvensters van 3.46 m hoog en 1.38 m breed (afb. 2). De lage verdieping was voorzien van kloostervensters van 2.05 m hoog en 60 cm breed. Opmerkelijk aan de kruisvensters in dit pand was dat de onderste openingen zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde door luiken konden worden afgesloten. De kruisvensters werden binnen, aan de bovenkant, door middel van een brede segmentboog overspannen. Uit het midden of einde van de 15de eeuw dateren de gemetselde bakstenen vensters die zich in de representatieve voorgevel van het ‘Gotische huis’ in de Brugstraat bevinden.Ga naar eind6. In tegenstelling tot de voorgaande twee voorbeelden zijn de vensters hier in de kopse gevel en niet in de langsgevels geplaatst, waardoor problemen met de balklaag werden voorkomen. Om deze reden was het mogelijk de nissengevel helemaal open te werken en te voorzien van gemetselde kruis- en tweelichtsvensters. In een andere, minder bekende ‘Gotische’ nissengevel is een aantal kloostervensters aangetroffen met gemetselde kalven. Deze gevel, op de hoek van de Oude Boteringestraat en de Muurstraat, dateert uit de tweede helft 15de of vroege 16de eeuw.Ga naar eind7. De dichtgezette vensters bevinden zich centraal in de korfboognissen en zijn aan de binnenzijde in een gave toestand bewaard. Uit de vroege 16de eeuw dateren de kruisvensters in het achterhuis van het eerder genoemde pand in de Brugstraat.Ga naar eind8. De twee gerestaureerde bakstenen kruisvensters op de verdieping van het achterhuis geven een goed beeld van zo'n gemetseld kruisvenster (afb. 3). Onder deze vensters bevinden zich drie ontlastingsbogen die de restanten vormen van kruisvensters op de begane grond. In de middelste segmentboog zijn blokjes verwerkt van Bentheimer zandsteen. Zowel de ontlastingsboog als de natuurstenen blokjes lijken erop te wijzen dat de begane grond oorspronkelijk zandstenen kruisvensters heeft gehad. In alle tot nu toe besproken bakstenen kruisvensters zijn geen ontlastingsbogen aan de buitenzijde gevonden. Dit was niet noodzakelijk omdat de kruisvensters zelf uit segmentboogjes waren opgebouwd. Men kan zich dan ook afvragen of de vensters op de verdieping en de begane grond gelijktijdig zijn aangebracht of uit twee bouwfasen dateren. Wanneer de vensters uit twee fasen dateren, dan zouden de zandstenen kruisvensters van de begane grond in het eerste kwart van de 16de eeuw aangebracht zijn, vermoedelijk op de plaats van gemetselde voorgangers. De vensters op de verdieping zijn dan ouder, mogelijk uit het einde van de 15de eeuw (tegelijk met de voorgevel?). Opmerkelijk in dit geval is dat de bakstenen kruisvensters op de verdieping in de tweede bouwfase onveranderd blijven. Een tweede optie is dat de vensters gelijktijdig zijn en uit een overgangsperiode dateren. In die periode, het eerste kwart van de 16de eeuw, vond er een ontwikkeling plaats waarbij kruis- en kloostervensters niet meer uit bakstenen, maar uit zandstenen stijlen en dorpels werden opgebouwd. Dat de vensters op de verdieping in baksteen werden uitgevoerd terwijl daaronder zandstenen exemplaren verschenen, kan te maken hebben met de representativiteit van de ruimte en de prijs van het ingevoerde bouwmateriaal zandsteen. Zeker in de vroege 16de eeuw zal die slechts voor de rijkste burgers betaalbaar zijn geweest. | |
[pagina 95]
| |
De handel in Bentheimer zandsteen lijkt zo rond 1500 op gang te komen. Daarvóór, in de 15de eeuw, werd sporadisch ‘Rode Bremer’ of Obernkirchener zandsteen toegepast. De Martinitoren (1469-1548) is vermoedelijk één van de eerste bouwwerken in Groningen waarin op grote schaal Bentheimer zandsteen en ook Obernkirchener zandsteen is verwerkt.Ga naar eind9. Uit Emder archiefstukken blijkt dat bijvoorbeeld in 1529-'30 nog vier schepen vol Bentheimer zandsteen werden aangevoerd.Ga naar eind10. Het tweede voorbeeld met deze natuursteen dateert uit 1509. Dit pand, de ‘Hoofdwacht’ aan de voet van voorgenoemde toren, had kruisvensters en speklagen van zandsteen in de langsgevel maar werd helaas in de Tweede Wereldoorlog beschadigd en gesloopt.Ga naar eind11. De vensters waren gelegen in korfboognissen van hetzelfde type als op de hoek van de Oude Boteringestraat en de Muurstraat. Dat de Hoofdwacht rond 1510 vermoedelijk niet het enige gebouw was met zandstenen vensters, blijkt uit een aantal bouwhistorisch onderzochte panden. Met name in de gevels van belangrijke patriciërshuizen, gelegen aan de hoofdstraten, zijn restanten gevonden van kruis- en kloostervensters. Bijvoorbeeld in het vroeg 16de-eeuwse zijhuis van Herestraat 40. Dit onderkelderde, dwarse zijhuis stond haaks op het hoofdgebouw en lag met zijn voorgevel evenwijdig aan de Herestraat. In de beide langsgevels van dit bouwdeel zijn bovendorpels aangetroffen van grote kruisvensters. De zandstenen dorpels en middenstijlen werden door middel van een bakstenen segmentboog van druk ontlast. Zeer opmerkelijk was de oplegging van de zolderdragende balklaag boven de vensters (zie afb. 1). Een ander pand waarin vermoedelijk een gelijksoortige constructie is toegepast, is Hoge der A 17. In de noorderzijmuur van het onderkelderde achterhuis bevinden zich de resten van twee grote kruisvensters met dezelfde kenmerken als die in het zijhuis van Herestraat 40. Gezien de steen- en lagenmaten zou ook dit bouwdeel uit het begin van de 16de eeuw kunnen dateren. Twee huizen ten oosten van het ‘Gotische huis’ staat het belangrijke middeleeuwse pand Brugstraat 18-20. Dit vermoedelijk reeds in de 17de eeuw gesplitste voorhuis, is voorzien van een vroeg 16de-eeuws, onderkelderd achterhuis van twee bouwlagen hoog. Ten westen van het pand is een gang gelegen die uitkomt op het achterterrein. In de bepleisterde westgevel van het achterhuis bevinden zich vier dichtgezette, maar zeer compleet bewaard gebleven zandstenen kruisvensters (afb. 4). Boven de bovendorpels zijn geen ontlastingsbogen aangetroffen zodat hier ook zeker nog een raveelconstructie aanwezig is om de balken op te vangen die op de middenstijlen uitkomen.
3 Westgevel van het achterhuis van Brugstraat 24 (‘Gotische huis’) (foto auteur, 1996).
Zeer opmerkelijk in dit bouwdeel is de positie van de onderdorpels van de verdiepingsvensters ten opzichte van de oorspronkelijke verdiepingsvloer: deze lagen blijkbaar op gelijke hoogte (zie afb. 4). Omstreeks het midden van de 16de eeuw werd Bentheimer zandsteen op grote schaal toegepast, niet slechts voor vensters maar ook voor waterlijsten, speklagen of andere functionele en decoratieve gevelelementen. Kennelijk was het aanbod van deze natuursteen behoorlijk gestegen. Zandsteen werd een algemeen toegepast bouwmateriaal en gebruikelijk voor kruis- en kloostervensters. Uit het midden van de 16de eeuw is een aantal gedateerde voorbeelden bewaard dat de algemene toepassing van zandsteen fraai illustreert. Blijkens een gevelsteen werd het pand Gelkingestraat 39-3 in 1557 gebouwd. De oostgevel van dit achterhuis is voorzien van twee kleine zandstenen luikvensters, restanten van twee tweelichtsvensters en van een brede geprofileerde cordonlijst. Boven beide grote vensters bevindt zich een segmentboog bestaande uit vijf zandstenen blokjes afgewisseld door kopse bakstenen. Dit decoratieve concept is boven veel 16de-eeuwse kruis- en kloostervensters aangetroffen, | |
[pagina 96]
| |
4 Westgevels van hel vooren achterhuis von Brugstraat 18/20 (tekening auteur, opmeting F.J. van der Waard en auteur, 1995).
onder andere in de voorgevels van Hoge der A 21 en Turftorenstraat 8. Eén van de meest opmerkelijke 16de-eeuwse gevels in Groningen is de geheel uit zandsteen opgebouwde gevel aan het Martinikerkhof. De gevel afkomstig van het huis ‘Cardinaal’ stond oorspronkelijk in de Oude Kijk in't Jatstraat. Zij dateert volgens de uitgehakte jaartallen op de gevel uit 1559 en heeft een voor Groningen zeer uitzonderlijke klassieke ordearchitectuur.Ga naar eind12. Tussen de fraai bewerkte zuilen bevinden zich tegenwoordig op de begane grond drie, op de verdieping drie en in de geveltop één kruisvenster. Deze kruisvensters zijn echter reconstructies, aangebracht bij de herbouw van de gevel aan het Martinikerkhof. Opmerkelijk in de reconstructie is het kleine kruisvenster in de geveltop, dit zal van oorsprong een tweelichtsvenster zijn geweest.
Tot aan het eind van de 16de eeuw veranderde er weinig. Het aantal zandstenen vensters nam wel toe maar de vorm en uitvoering bleven nagenoeg gelijk. Omstreeks 1600 kwam hierin verandering en naderden de kruis- en kloostervensters het einde van hun ontwikkeling. De vensters werden minder hoog, zeer waarschijnlijk het gevolg van de verbeterde kwaliteit van het glas en voorzien van ornamenten boven de bovendorpel. In de boogtrommels boven de vensters verschenen de tegenwoordig als typisch Gronings ervaren zandstenen schelpen. Deze decoratieve renaissance-elementen zijn vermoedelijk uit Duitsland afkomstig, waar ze reeds in de tweede helft van de 16de eeuw werden toegepast.Ga naar eind13. Het oudste, bewaarde voorbeeld in Groningen dateert uit 1612 en is te zien in de Zwanestraat. Oudere voorbeelden, uit de late 16de eeuw, zijn niet aan-getroffen maar zullen er zeer waarschijnlijk zijn geweest. De gebeeldhouwde zandstenen schelpen waren in een aantal modellen verkrijgbaar voor zowel kruis- als kloostervensters. De ornamenten werden tot ca. 1650 veelvuldig toegepast, bijvoorbeeld in het tegenwoordig ingebouwde Goudkantoortje op de Grote Markt (1635). Naast het gebruik van schelpen bleef ook het decoratieschema met zandstenen blokjes in de ontlastingsbogen populair. De blokjes waren echter niet meer vlak zoals in de 16de eeuw, maar in reliëf uitgevoerd, meestal met diamant- of kinderkopjes. Fraaie voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld Hoogstraatje 3-5 uit ca. 1600, dit is het achterhuis van Herestraat 40, en Oude Boteringestraat 36-38, het Gerechtshof, deels uit 1612 (afb. 5). In het laatste gebouw zien we ook een ander veelvuldig | |
[pagina 97]
| |
5 Voorgevel Oude Boteringestraat 36-38. De overgang van kruis- naar kloostervensters kan verklaard worden vanuit de balkligging.
De balklaag in het diepe rechterdeel (1612) ligt evenwijdig aan de straat, in de dwarsvleugel met de kloostervensters ligt de balklaag haaks op de straat. Let ook op de architectonische detaillering (foto auteur, 1996). toegepast gevelaspect uit zowel de late 16de als de 17de eeuw: speklagen van zandsteen die corresponderen met de kalven en dorpels van de vensters. Een tegenwoordig zeldzaam onderdeel van kruis- en kloostervensters is het oorspronkelijke glas-in-lood. Er zijn in Groningen enkele 17de-eeuwse voorbeelden overgeleverd maar het betreft dan voornamelijk gebrandschilderde ‘topstukken’. Tijdens een verbouwing in 1991 kwam in het pand Poelestraat 8 een zeer gaaf kruisvenster tevoorschijn waarin nog grote stukken van het oorspronkelijke glas-in-lood aanwezig waren (afb. 6). Dit laat 16de- of vroeg 17de-eeuwse venster in de achtergevel van het achterhuis, geeft een goed beeld van de ‘normale’ gebruiksvensters uit die periode. Het glas gezeten in de bovenvakken was bevestigd aan horizontale bindroeden en aangebracht in een vereenvoudigd ezelsrugpatroon.Ga naar eind14. Gezien een secundair in de bakstenen dagkanten uitgehakte sponning, aan de binnenzijde van het venster ter hoogte van de luikopeningen, hebben er in een tweede fase ook ramen voor de ondervakken gezeten. Eén bouwmateriaal voor vensters, hout, is nog niet aan de orde geweest. Houten kruis- en kloostervensters kwamen echter wel degelijk voor. Ze werden voornamelijk in de achterhuizen en panden in achterstraten en minder belangrijke stadsdelen toegepast. In tegenstelling tot enige kloostervensters voorzien van houten dorpels zijn er dezerzijds geen overgeleverde, oorspronkelijke houten kruisvensters bekend. Volgens C.L. Temminck Groll werden omstreeks 1600 in de voorgevel van het Gotische huis houten kruiskozijnen aangebracht.Ga naar eind15. In een ander geval, in | |
[pagina 98]
| |
6 Documentatietekening van een kruisvenster in de achtergevel van het achterhuis van Poelestraat 8 (tekening auteur, opmeting G.L.G.A. Kortekaas en F.J. van der Waard, 1991).
de achtergevel van Hoge der A 7 (ca. 1650), valt dankzij bouwsporen aan te tonen dat hier houten kruiskozijnen zaten. De top van deze gevel is nog voorzien van een houten bolkozijn.Ga naar eind16. Rond het eind van de 17de eeuw raakten kruis- en kloostervensters uit de mode. Het schuifraam deed langzaam zijn intrede en verving de vensters die bijna drie eeuwen lang het architectonische beeld van Groningen bepaalden. | |
Achtergronden van het vensterHet groter maken van de vensters rond 1400 had, zoals reeds vermeld, diverse redenen. De belangrijkste, die aan deze ontwikkeling ten grondslag lag, was echter de behoefte aan meer daglicht in het gebouw. Om dit mogelijk te maken, werden nieuwe vensterconstructies uitgevoerd. Deze constructies werden met de komst van nieuwe bouwmaterialen steeds verder geperfectioneerd. Uit de vele onderzochte voorbeelden is gebleken dat er met name in de eerste helft van de 16de eeuw een grote behoefte aan wooncomfort bestond. Dit blijkt uit de vele ‘opengewerkte’ achterhuizen die in deze periode werden gebouwd. Het betreft dan wel achterhuizen van belangrijke panden aan de hoofdstraten en rond de markten. Het daglicht in de diepe, in rij staande voorhuizen | |
[pagina 99]
| |
was spaarzaam en de grote, hoge ruimtes waren moeilijk te verwarmen en niet erg comfortabel. Dit in tegenstelling tot de kleinere achterhuizen. Dankzij hun smallere opzet ontstond op het perceel een kleine binnenplaats. Door de binnenplaats was de lichtinval van opzij groter zodat logischerwijs de aangrenzende gevels van vensters werden voorzien.Ga naar eind17. Een groot verschil met de sobere en functionele vensters in de achterhuizen vormden de vensters in de voorgevel van een gebouw. Deze waren functioneel, representatief en speelden een belangrijke rol in de architectonische vormgeving van een gevel, zoals bijvoorbeeld in het Gotische huis. De grote hoeveelheid glas-in-lood en de vensterornamenten benadrukten de status en rijkdom van de eigenaar. Verder bleek uit de grootte, vorm en uitvoering van de vensters de rangorde en het belang van de achtergelegen ruimte of bouwlaag. Een mooi voorbeeld hiervan was de St. Maartenspastorie, het huidige Feithhuis, met zijn hoge en brede kruisvensters op de belangrijke begane grond en de lagere smalle kloostervensters op de verdieping. | |
ConclusieResumerend mogen we stellen dat de kruis- en kloostervensters in de stad Groningen een lange en interessante geschiedenis achter de rug hebben. In die geschiedenis speelden de enkelvoudige balklaag en verschillende bouwmaterialen als zandsteen en baksteen een belangrijke rol. Zij bepaalden de vormgeving, grootte en positie van de vensters. Uit bovenstaande is ook gebleken dat het venster meer is dan een functionele opening in het muurwerk. Het is, in zijn context geplaatst, een belangrijke historische bron. Uit deze materiële bron zijn naast constructieve en stedebouwkundige ontwikkelingen tevens sociale- (wooncultuur) en economische (materialenhandel) factoren af te leiden. Systematisch bouwhistorisch documenteren en analyseren van vensters blijft in de toekomst dan ook van groot belang. |
|