Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Frans Kipp
| |
[pagina 87]
| |
op 1472 of kort daarna gedateerde kleine woonhuis Vissersteeg 11/13.Ga naar eind3. Hier werden door Bart Klück in de achtergevel in de woonkamer op de verdieping van het achterhuis een drietal nestholtes aangetroffen. Op handige hoogte in de kamer, naast de schoorsteen, onregelmatig geplaatst in de steens-dikke muur. Twee daarvan waren bij de bouw in het metselwerk opgenomen, één was er later in uitgehakt. De twee oorspronkelijke holtes hadden als buitenwand een mop op z'n kant. Om op gewenste momenten bij de ‘inhoud’ van de holtes te komen, kon men aan de binnenzijde een losse steen verwijderen. Als achtergrond ligt in dit geval een relatie met de consumptiegewoontes van de menselijke medebewoners van dit huis zeer voor de hand, meer dan een biologische vogelliefhebberij, al zou je hier boeiende vogelobservaties kunnen doen. Dergelijke nestholtes in de muur van de woonkamer behoren vermoedelijk tot de uitzonderingen. Veel gebruikelijker voor inwonende vogels was ongetwijfeld het zolder- of vlieringniveau. Dit verschijnsel is uit allerlei oude afbeeldingen bekend, maar komt ook thans nog bij oude gebouwen voor. Dit geldt in het bijzonder voor kastelen, maar ook bij middeleeuwse woonhuizen kan men nestholtes in topgevels aantreffen. Een Utrechts voorbeeld is te zien bij de achtergevel van het huis Leeuwenbergh, Oudegracht 307Ga naar eind4. (afb. 2). Hier werden bij de restauratie in 1985 bovenin de geveltop drie uit de bouwtijd (dendrochronologisch vastgesteld op 1316-'25) daterende invliegopeningen ontdekt, die aan de binnenzijde vlak onder de nok op zolder uitkwamen. De bovenste,
1 Lutherse kerk, Hamburgerstraat 9 te Utrecht. Voorbeelden van in het muurwerk uitgespaarde nestholten.
Boven: langs- en dwarsdoorsnede van de nestholten in de topgevels. Onder: plattegrond van een vogelwoning boven in de zuidgevel, alsmede een enkele en een dubbele invliegsteen. Tek. F. Kipp.
2 Huis Leeuwenbergh, Oudegracht 307 te Utrecht. Reconstructietekening van de oorspronkelijke vorm van de top van de achtergevel, met bovenin de ingemetselde kruikhals, de twee invliegopeningen met aanvliegsteen en de grotere opening daaronder. Tek. F. Kipp.
die nog net in het uiterste puntje van de kap paste, had een ingemetselde hals van een aardewerken kruik als afwerking en was, gezien de bescheiden diameter (3,5 cm) duidelijk voor kleine vogels bedoeld. De beide andere waren veel royaler en kennelijk op duiven afgestemd. Deze waren twee koppen hoog (ca 17 × 17 cm) en voorzien van een uitkragende aanvliegsteen, ondersteund door een mop op z'n kant als console. Vlak hieronder zat in het midden nog een raadselachtige vierde opening, waarvan de bedoeling niet helemaal duidelijk was. Deze was niet afsluitbaar en groter van maat: 28 × 53 cm. Hieronder zat het afgehakte restant van een vroeger uitstekende plaat van Naamse steen. Mag men hier een uilengat met landingsplateau in zien? In dat geval leverde het op zolder een bonte vogelverzameling op, die voor de kleinere vogels niet ongevaarlijk was. Een bescheidener hypothese is, dat het hier om een lichtspleet gaat, die vooral nuttig kon zijn wanneer de zich vlak daaronder bevindende luikopening dicht zat. In dat geval blijft de Naamse steen raadselachtig, te meer waar vlak daarboven een in tufsteen uitgevoerde waterlijst zit die over de volle beschikbare breedte doorloopt. Een ander, wat jonger voorbeeld is te vinden in de later verhoogde en bij uitbreiding van het huis ingebouwd | |
[pagina 88]
| |
3 Twijnstraat 21 te Utrecht. Binnenzijde van de achtergeveltop van het voorhuis, met een vijftal nestholten. Tek. F. Kipp.
geraakte middeleeuwse achtergevel van Twijnstraat 21 (afb. 3). Hier werd bij de renovatie in 1976 vlak onder de voormalige nok aan de binnenzijde van de gevel een vijftal uitgespaarde nestholtes aangetroffen ter grootte van twee koppen op elkaar (ca 15 × 15 cm). Hoe deze van buitenaf toegankelijk waren, kon in dit geval helaas niet worden nagegaan, maar vermoedelijk had elk van de nisjes een open klezoor of een steen met een rond gaatje. Als bewoners moet hier aan kleine vogels zoals spreeuwen en gierzwaluwen worden gedacht. Van diverse oude kasteeltekeningen (maar ook van nog bestaande kastelen) is het verschijnsel bekend, dat bij de bouw in geveltoppen hele patronen van invliegopeningen voor duiven werden opgenomen.Ga naar eind5. Deze liggen in het algemeen iets ruimer uit elkaar dan bij Twijnstraat 21, zijn twee koppen groot en voorzien van een ondersteunde aanvliegsteen zoals bij Oudegracht 307. Uit tekeningen blijkt dat dit ook bij woonhuizen in de stad wel eens voorkwam, zij het kennelijk in het algemeen in achtergevels, zodat zij moeilijk traceerbaar zijn. Een bescheiden voorbeeld is te zien in de topgevel van de Agnietenkapel (1519). Een andere vorm die eveneens vooral van kasteeltekeningen bekend is, is die van een centrale invliegopening van wat groter formaat (bijvoorbeeld een openstaand luikje), voorzien van een lange aanvliegstok of -balk, waar een aantal vogels tegelijk op kon zitten uitkijken. In sommige gevallen is er een constructie gemaakt van twee lange stokken met een aantal dwarslatten bij wijze van luchtig vogelplateau. Utrechtse voorbeelden zijn te vinden in tekeningen van de voormalige Pellecussenpoort aan de Vecht (Lauwerecht) en het royale woonhuis Drift 23. Bij de Pellecussenpoort (afb. 5) zien we onder andere op een tekening en een schilderij van Jan van Goyen lange aanvliegstokken bij het zolderluik bovenin de poorttoren, waarbij het lijkt alsof de hele zolder functioneerde als duiventil. Deze zolder was voor mensen toegankelijk middels een ernaast gebouwd traptorentje. Bij Drift 23 laten twee tekeningen van Herman Saftleven de achterzijde van het huis zien met de merkwaardige vroeg 16de-eeuwse toren (afb. 5) waarin onder meer de huiskapel was opgenomen. De toren werd bekroond door een sierlijk tentdak met een kleine dakkapel voor en achter. Blijkens een tweetal lange aanvliegstokken had ook hier de zolder een functie als duiventil. In dit geval was de functie van duivenzolder kennelijk een spontane latere aanpassing gezien het feit dat de stokken in steigergaten onder de geprofileerde gootlijst waren gestoken. Kort geleden ontdekte Bart Klück echter in Oudegracht 30 een nog bestaand voorbeeld dat duidelijk teruggaat tot de bouwtijd van het huis, het jaar 1313.Ga naar eind6. Hier gaat het om een forse tussentopgevel tussen het voorhuis en een wat lager en jonger achterhuis (afb. 6). Op vlieringniveau zijn aan de binnenzijde links en rechts van het rookkanaal twee blokken van negen broednissen uitgespaard. De nissen zijn twee koppen hoog en één steen diep (18 × 18 × 33 cm). Daarboven bevindt zich aan één kant een niet afsluitbare vliegopening (43 × 36 cm)
4 Tekening van Herman Saftleven van de toren achter het huis Renesse, Drift 23 te Utrecht, ca 1660. Duidelijk zichtbaar zijn de aanvliegstokken voor de duivenzolder en de spreeuwenpotten tegen de muur.
| |
[pagina 89]
| |
5 Detail van een schilderij van de Pellecussenpoort aan de Vecht buiten Utrecht door Jan van Goyen, ca 1650.
Bovenin zijn de lange aanvliegstokken voor de duivenzolder te zien alsmede de spreeuwenpotten tegen de traptoren. met schuin onder de rechterhoek een ingemetseld balkje (doorsnede 6 × 10 cm) dat aan de zolderzijde een beetje, maar aan de buitenkant een heel eind uitsteekt onder het later verhoogde dak van het achterhuis. Deze ‘aanvliegbalk’ heeft zich ruim zes eeuwen weten te handhaven en is mogelijk het enig bewaard gebleven oorspronkelijke voorbeeld.
Een eveneens bij kastelen vroeger vaak voorkomend verschijnsel is dat van de houten ‘galerijwoningen’ voor grotere aantallen duiven. Deze hebben veelal de vorm van langgerekte houten kasten tegen de buitenzijde van muren, dikwijls boven de gracht hangend, en afgedekt met een lessenaardak. Het front was voorzien van uitvliegplanken over de volle lengte en twee of meer reeksen openingen boven elkaar. Een mooi voorbeeld hiervan is thans nog te zien bij kasteel Amerongen. Vroeger had ook het kasteel Rhijnauwen een dergelijke voorziening (afb. 7). Uiteraard was dit verschijnsel binnen de stad niet te verwachten, afgezien van het feit dat het samenhing met een destijds aan de adel voorbehouden privilege. Een ander buitenstedelijk verschijnsel dat met hetzelfde privilege samenhangt en dientengevolge in het algemeen eveneens met kastelen en buitenhuizen
6 Oudegracht 30 te Utrecht, achtergevel van het voorhuis. Een voorbeeld van centraal verwarmde vogelwoningen met collectieve entree, voorzien van een aanvliegbalk, daterend uit 1313. Boven: reconstructie van de middeleeuwse toestand. Onder: doorsnede en binnenaanzicht van de topgevel op vlieringniveau.
Schetsen F. Kipp naar gegevens van H. Hundertmark. verbonden is, is de duiventil of duiventoren.Ga naar eind7. Het kasteel Rhijnauwen heeft nog een 18de-eeuwse duiventoren op het voorterrein staan. Bij verrassing kwam een binnenstedelijke variant daarop tevoorschijn bij de restauratie van het huis Oudaen, Oudegracht 99 te Utrecht.Ga naar eind8. Dit laat-13de-eeuwse | |
[pagina 90]
| |
7 Anonieme tekening van het kasteel Rhijnauwen buiten Utrecht uit het zuidoosten, ca 1650. Deze tekening vertoont voorbeelden van verschillende vogelwoongelegenheden tegelijk: twee grote duivenkasten tegen de gevels, spreeuwenpotten, een ooievaarsnest op de nok en een duivenzolder met aanvliegstokken boven de poorttoren.
8 Huis Oudaen, Oudegracht 99 te Utrecht. Overblijfselen van de 13de-eeuwse duiventil bovenin de traptoren, zoals deze onder de plavuizen vloer van de torenkamer te voorschijn kwam. Foto Gem. Fotodienst Utrecht.
huis, dat als het duidelijkst bewaard gebleven voorbeeld van de zogenoemde stadskastelen geldt, heeft aan de voorzijde naast het hoofdhuis een forse traptoren, die tot de oorspronkelijke opzet behoort (dendrochronologisch gedateerd op kort na 1276). Het bovenste niveau hiervan geeft toegang tot de gekanteelde weergang rond het grote dak. Onder de plavuizen vloer bleken zich de overblijfselen te bevinden van iets dat er uitzag als een gemetselde duiventil (afb. 8). In de ruimte die boven de bovenste trapgewelven overbleef, waren rondom twee reeksen nestholtes gemaakt door middel van een stapeling van liggende en staande moppen. Aangezien deze van hetzelfde soort waren als het muurwerk van toren en huis, is het zeer waarschijnlijk dat deze opzet uit de bouwtijd dateert. Hoever deze til naar boven doorliep en hoe hij afgewerkt was, bleek niet meer na te gaan. Wel is het denkbaar dat hij ooit boven het huidige vloerniveau heeft uitgestoken. Evenmin was de plaats van de uitvliegopening te achterhalen. Deze zou zich of in de voorgevel moeten hebben bevonden, in een zone waar het metselwerk in 1858 werd vernieuwd, of in een opgaand muurtje aan de kant van het dak, dat in dat geval bij een verbouwing rond 1504 moet zijn vervangen. Wel bleef een kijkgat vanaf de bovenste vlucht van de trap bewaard. Tegen de hypothese van de duiventil zou de vrij beperkte vliegruimte kunnen pleiten. Daarnaast staat een door Bart Klück geopperde gedachte dat deze constructie ook met de onderbouw van een waterdichte vloer zou kunnen samenhangen, gezien overeenkomsten met dergelijke vloeren in Portugal uit dezelfde periode.
Een enigszins verwant voorbeeld blijkt zich te bevinden in de tweede geleding van de kerktoren van Houten (kort na 1535) in de vorm van een duivenzolder met 370 in de muur aan de binnenzijde gemetselde ‘nesthokjes’Ga naar eind9. (afb.9). Deze broednissen zijn keurig in reeksen geordend, twee koppen hoog en anderhalve steen diep (16,5 × 16,5 × 42 cm). De opbrengst van de duiven zelf en van de duivenmest waren bestemd voor het levensonderhoud van de koster.
Niet alleen duiven en duiveneieren kwamen in de Middeleeuwen op het menu voor, maar ook spreeuwen waren in dit verband zeer geliefd.Ga naar eind10. Een bekend fenomeen zijn dan ook de talloze spreeuwenpotten die ergens binnen handbereik aan huizen | |
[pagina 91]
| |
9 De duivenzolder op de tweede verdieping van de kerktoren te Houten. Tek. L.M.J. de Keijzer.
werden opgehangen (meestal vlak onder of naast een venster) met het doel van tijd tot tijd de inhoud te verschalken. Op oude afbeeldingen, zoals die van de eerder genoemde Pellecussenpoort en Drift 23, ziet men voornamelijk twee typen (afb. 4, 5, 7). De ene soort bestaat uit langgerekte potten met een lange hals opzij. De andere soort wordt gevormd door platte potten met de opening midden-voor. Ook komen er houten nestkasten voor.
Toch zijn er ook veel vogelvriendelijke woonmogelijkheden in zwang geweest. Men denke aan de diverse soorten vogelpannen, dakpannen met een speciale invliegopening voor vogels, die dan letterlijk ‘onder de pannen’ zijn en ergens op zolder kunnen wonen. Mogelijk zijn deze speciale vogelpannen ooit ontstaan uit ventilatiepannen. Ook zwaluwplankjes onder een dakrand kunnen hiertoe worden gerekend, net als de tegenwoordig gangbare nestkastjes. Een heel speciale plaats nemen de vooral in Friesland in zwang zijnde uleborden in, met een uitnodigende vliegopening voor uilen, die daarachter hoog en droog op zolder mogen wonen. Als bijzonder statussymbool gold ten slotte het ooievaarsnest, waarvoor verschillende constructies bestonden, die men op de nok van een hoog dak kon plaatsen (afb. 7) of als oud wagenwiel bovenop een schoorsteen of op een lange paal. Vroeger had men daarmee meer succes dan tegenwoordig.
We zien uit het voorgaande dat nestgelegenheden bij oude gebouwen in allerlei vormen voorkomen. Soms is dit een gevolg van hun aard (relatieve hoogte, uitzichtpost) of bouwwijze (steigergaten). In veel gevallen maken vogels uiteraard dankbaar gebruik van spleten, holtes en gebreken die samenhangen met de ouderdom of gebrekkig onderhoud, of ook van oude klimop. Daarnaast werden er echter duidelijk ook allerlei nestgelegenheden bewust tijdens de bouw geschapen of later toegevoegd, in verschillende vormen en om verschillende redenen. Er werd selectief rekening gehouden met bepaalde vogelsoorten door bijvoorbeeld de maat van de vliegopening of specifieke eigenschappen en gewoontes. Als redenen voor deze vorm van vogelliefhebberij kan men onder meer denken aan voedselvoorziening (duiven, spreeuwen), ongediertebestrijding (Lutherse kerk, uilen, zwaluwen), mestopbrengst (duivenmest gold als de beste mest), status (ooievaars, duivenrecht), symboliek (ooievaars), bijgeloof (zwaluwen), of ook gewoon... vogelliefhebberij. |
|