Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Wouter Kuyper
| |
[pagina 54]
| |
1 Pieter Breughel de Oude (circa 1527 tot 1569), Toren van Babel. Omstreeks 1568, paneel, 59,9 × 74,6 cm, Museum Boymans-Van Beuningen, Rotterdam.
2 Heino Hagart, Toren van Babel. Detail van de Kraak te Oosterend, 1554. Gepolychromeerd hout.
of Caesars Gallische Oorlog onder opblazing van de maten. Zo zien we gladgeschaafde planken van een meter of tien lengte. Van het paleis van Semiramis (afb. 4) geeft de houtsnijder in een onderschrift toe dat de muren weliswaar van Herodotus' beschrijving stammen, maar dat het Paleis zelf noch door hem noch door Diodorus is beschreven: ‘Quant à l'edifice du dedans, il n'est descrit par Herodote ni Diodore: & pourtant a esté ici representé à la fantasie du peintre’. De lengte van de buitenste muur is zestig stadiën van tweehonderd voet (zulke stadiën worden gebruikt op het algemene overzicht) of ruwweg 3600 meter (of, indien we de gebruikelijke maat van ongeveer 600 voet in een stadium nemen, drie keer zo veel), zijn hoogte vijftig vadem (brasses) en zijn dikte simpelweg driehonderd bakstenen. De tweede muur, even hoog, is ‘gegraveerd’ met figuren van verscheidene en verschillende beesten, naar het leven gemaakt. De binnenste muur is hoger en versierd met een exceptioneel mooi reliëf. Daar worden alle | |
[pagina 55]
| |
mogelijke soorten van jacht voorgesteld. Links van de ingang ziet men Koning Ninus, Semiramis' gemaal, een leeuw aan zijn zwaard rijgend, rechts Semiramis zelf, te voet, met een pijl uit haar boog de (lui)paard dodend. (‘Semiramis tuant vn pard d'vn coup de flesche’). De fantasie van de graveur heeft wel erg leentjebuur gespeeld bij prenten van Ducerceau. Als op een echt architectonisch ontwerp zijn er zelfs twee mogelijkheden gegeven: spiegel links of rechts. Als een mirakel is de elegante toren geschapen door zo nauwkeurig mogelijk uit te gaan van de beschrijving van Herodotus. Het blijkt te gaan om een vierkant heiligdom van Bel met bronzen deuren in welks midden een toren staat. Let wel, nu komt de Gallische elongatie-truc. Zowel de dikte als de hoogte des torens is exact één stadium, de beschrijving laat zich niet uit over rond of vierkant. Door de dikte met veel fantasie en weinig oprechtheid als (ronde) omtrek te interpreteren verhoogt onze artist de slankheid losjes enige malen door vermenigvuldiging met het getal pi (ongeveer 3,14) en... het gracieuse kunstwerk is geboren! De hellingbanen zijn hors d'oeuvre, zoals de kunstenaar in het bijschrift vermeldt, elke van de acht torens boven elkaar heeft de verhouding van één staat tot pi; de totale hoogte van de acht torens boven elkaar met de Tempel van Bel is ongeveer veertien maal de dikte aan de voet. Wanneer dat een stadium is, komen we op een slordige 2700 meter, en, indien de hoogte van de onderste toren een stadium is, op slechts ruim 850 meter! Wijselijk heeft de ‘schilder’, ofwel de graveur, geen maatstok op de prent geplaatst. Het is echt Rabelaisiaanse overdrijving. Niet verwonderlijk zijn er rustplaatsen aangegeven, in het midden van elke draai (montée), maar dat vermeldt Herodotus al. De hellingbanen rusten alle op pilasters met Ionische kapitelen waarop een voluut is geplaatst voor de uitkraging, de rechte balustrades rusten direct op de capitelen. De Tempel van Bel, met een guirlande in het fries en drie standbeelden op het fronton is eveneens Ionisch. In de tempel is op deze schaal niets te zien, maar dat maakt niet uit: in de tempel stond slechts een gouden tafel (trapeza, wat tafel betekent, in het Latijn vertaald met mensa, wat ook offertafel kan betekenen) en géén beeld.Ga naar eind3. Voor de constructie weer terug naar Breughel. Zijn werk is zo natuurgetrouw in de details dat we zonder meer geloven een exacte voorstelling van een 16de-eeuwse bouwplaats voor ons te zien. Door geleerde heren en dames wier beweringen door de Catalogus van Boymans voor geloofwaardig worden gehouden (ook door klank- en lichtbeeld in het Museum wordt het herhaald) wordt geschreven dat de baksteen
3 Franse houtsnijder, Toren van Babel met bovenop de Tempel van Bel. Ca. 48 × 24 cm, in Herodotus, Historiën, Parijs, 1566.
beneden al is verweerd en daarom een lichtere, grijzere tint heeft (!). Verder loopt links een rode baan omhoog: gruizelementen van de baksteen die omhoog wordt gehesen, en wat meer naar rechts een witte baan: dat is stof van de kalk die omhoog wordt getransporteerd.Ga naar eind4. Die banen zijn in overeenstemming met het Bijbelse verhaal: in Babylonië was geen (natuur)steen en er werd baksteen gebruikt met slijk of aardpek als mortel. Goed en wel, maar wij, eenvoudige handwerkslieden, | |
[pagina 56]
| |
4 Franse houtsnijder, Paleis van Semiramis. Ca. 18,5 × 21,5 cm, in Herodotus, Historiën, Parijs, 1566.
mensen uit het bouwvak, weten wij niet dat de kleur van gevoegd metselwerk totaal anders, veel lichter en grijzer is dan van nog ongevoegd werk... Dat is één, en nog zo iets: hoe groot kunnen bakstenen eigenlijk worden gemaakt? En nog iets over de rode top: mensen die gewoon van een zonsondergang houden weten dat de top van een gebouw kan gaan gloeien. Geen Alpengloeien maar Babelstorengloeien... Gloeien, branden... in een tijd dat Hel en Verdoemenis, veelvuldig afgebeeld, ook bij Bosch en Breughel, ons niet alleen op het Laatste Oordeel wijzen maar ook op de zoveel dichterbij zijnde Inquisitie. In de jaargang 1959 van Openbaar Kunstbezit staat een afbeelding van de Toren voor de restauratie (van het schilderij bedoel ik) bij een bespreking van J.G. van Gelder die afgezien van alle Apocalyptische toespelingen wijst op het ‘beginnend uiteenvallen van het Habsburgse veeltalige rijk’ (mijn cursivering).Ga naar eind5. Ook hij schrijft dat al deze ijverige mensen de kerkdienst niet vergeten ‘want een processie met een rood baldakijn trekt op de derde omgang voorbij’. Breughel was in Rome geweest en hij had zeker een structuur van baksteen op het oog... Ik heb ruim dertig jaar geleden de resten van die enorme bakstenen constructies gezien met hun prachtige, sprankelend rode kleur, en ik neem aan dat Breughel vier honderd jaar eerder dezelfde kleursensatie heeft ondergaan. Als een echt Romeinse architect bekleedt hij zijn toren met natuursteen! Voor Dik Berends bestaat daaraan geen enkele twijfel, gezien de kleur van het gevaarte dat op zijn kamer hangt denkt hij aan tufsteen, een vulkanische steen uit de Eifel, hoewel mergel (een kalksteen uit Limburg) ook nog wel in aanmerking komt. Laten we dat maar in het midden laten, Breughels palet zou, après tout, ook wel eens een tikkeltje verweerd kunnen zijn. Een andere opmerking van Dik is in mijn herinnering blijven hangen: vele Romaanse kerken in Nederland zijn van tufsteen opgetrokken en Breughel beeldt Romaans werk uit dat hij voor Antiek hield. Dat maakt het aanlokkelijk om te speculeren over een streven van Breughel de toren geleidelijk aan een meer Nederlands aspect te geven. Zoals de Fransman zich afzet tegen het Italiaanse voorbeeld, krijgt bij Breughel dan langzaam aan de vermaning tot introspectie, de opwekking om eigen hoogmoed aan te pakken de overhand. Laten we eens aannemen dat de geaccepteerde speculaties over de dateringen van Breughels torens juist zijn. Dan is er allereerst een mysterieuse, kleine, immers op ivoor geschilderde toren, die nog in Rome, dat is dus voor de andere, vervaardigd moet zijn en die verloren is gegaan. Laten we aannemen dat daar het werk het meest op het Colosseum leek - er zal immers een Romeinse opdrachtgever zijn geweest - en de kleur van travertijn bezat. Een kostbaar kleinood! Het Weense werk is gedateerd, het stamt uit 1563. De ontlening aan het Colosseum is nog heel duidelijk, één étage heeft zelfs een Dorische orde van halfzuilen, terwijl de bogen al gevuld zijn met Nederlands en Romaans aandoende halfronde openingen. Boven is een zeer duidelijke zaagtand van de natuursteen te zien, waarachter de bakstenen constructie opdoemt. Ondenkbaar in de Lage Landen bij de Zee, het uiterste Westen, in de tijd van het opkomende Calvinisme ook wel het ‘Canaan van het Westen’ genoemd, ondenkbaar zijn de rotsen, de ‘bootsige klippen’ waaruit het Weense gevaarte oprijst. In Rotterdam tenslotte, weer vijf jaar later, wanneer de economische en religieuse onrust weer zijn toegenomen, in het jaar dat de Opstand wordt geacht te beginnen, heeft het gebouw weer meer van zijn klassieke aspect verloren: de spiraalgang is heviger, er zijn geen Ordes meer, het Romaanse aspect is sterker, en vooral het Vlaamse gevoel. De bekleding is wat huiselijker, in kleiner lijkende blokjes tufsteen of mergel, de bakstenen kern die bovenuit steekt blakert door het late licht in een nog Apocalyptischer gloed. Het bekeert u! wordt nog eens onderstreept door het verschijnen van enkele ruimtes die op de wijze van een kerk met ramen zijn dichtgezet - de traceringen zijn haast gotisch, wat het gevoel dat het om een vermaning aan de tijdgenoot ging onderstreept - en waarheen een processie zich rept, een baldakijn over iets gewichtig met zich voerend. Bekeert u - maar de 16de eeuw zou niet de eeuw van de dubbele bodems zijn als we niet ook de aansporing aan Philips konden | |
[pagina 57]
| |
lezen niet hoogmoedig te regeren en de toespeling op de aanstaande val van een machtig wereldrijk... Onze Fransman bekleedt uiteraard met natuursteen: er werden nog veel grote gebouwen neergezet met gevels van baksteen en natuursteen, maar hoe meer geld men had, hoe meer natuursteen. Maar zijn constructie. Zelfs Eiffel heeft driehonderd jaar later zo iets niet aangedurfd! In welk materiaal moeten wij ons deze toren voorstellen? Hout? Gietijzer? Voorgespannen beton avant la lettre...? Wanneer we naar Diks publicaties kijken kunnen we aannemen dat hij zal gruwen van gietijzeren constructies in de bouw die immers zo vaak alleen maar constructies in andere materialen imiteren. En die dan tegelijk slinks profijt trekken van hun grotere sterkte door ijzingwekkend dun te worden... Zijn hart gaat zeker meer uit naar Breughel dan naar Franse frivoliteiten - denken we niet alleen aan Breughels bakstenen bouwwerken, maar ook aan zijn vele boerenhoeven, herbergen en, natuurlijk, het Stalletje te Londen met zijn prachtige ankerbalkconstructie! Gelukkig vinden we in de 16de eeuw ook fraaie houtconstructies in gravures verbeeld, bijvoorbeeld bij Philibert de l'Orme - naar wie nog steeds een zeker spantwerkje wordt genoemd. We nemen dus aan dat we wanneer we de constructie van de slanke toren van Semiramis van haar natuurstenen bekleding konden ontdoen, we een elegante houtconstructie zouden vinden, een houtconstructie die in niets onder hoeft te doen voor constructies in menige Hollandse torens, die, zoals we weten, vaak al een of meer geledingen onder de spits beginnen. Het recente werk van Dik Berends over de historische houtconstructies bevat tevens een machtig bouwwerk van de Nederlandse taal: tientallen en tientallen namen van onderdelen met hun plaatselijke varianten. Misschien dat dit werk een eind zal brengen aan de Babylonische spraakverwarring die op dit gebied nog bestaat! Maar nu deze woorden worden geschreven bevangt ons toch een lichte schrik dat de het niet zal lukken nu Breughels toren zo wijs en stil, vermanend, hoewel zonder enig direct commentaar, daar nog bij Dik aan de muur hangt...
Fotoverantwoording: 1 - Museum Boymans- Van Beuningen, 2, 3, en 4, A. van der Wal, RDMZ. |
|