Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Dick Zweers
| |
InleidingHet dak boven de koorsluiting van gotische kerken blijkt in een aantal gevallen te zijn ondersteund door spanten die - in plattegrond gezien - stervormig geplaatst zijn. Kortheidshalve wordt dit begrip aangeduid met de term stergebint. Deze bijdrage heeft een oriënterend karakter en wil de aandacht vestigen op dit merkwaardige fenomeen dat tot dusver in de literatuur nauwelijks aandacht kreeg. Een uitputtende behandeling zou meer studie en ruimte vergen dan in dit kader mogelijk is. Wanneer die gelegenheid zich voordoet, zouden ook constructieve details en dateringen moeten worden bestudeerd en heroverwogen, want ‘je leert een oud gebouw niet kennen zonder er aan te peuteren’, zegt Berends terecht. Aan de hand van één onderzocht voorbeeld (Terwolde Gld) en een bouwhistorisch verkende constructie (Elburg) is getracht samen met andere voorbeelden een zo compleet mogelijk overzicht van het stergebint te geven waarbij het fenomeen in een breder verband wordt geplaatst (zie afb. 1 ).Ga naar eind1. | |
VoorgeschiedenisBij romaanse kerken kunnen we een zuivere sporenkap verwachten. Het merendeel van de weinige nog bestaande voorbeelden is 13de-eeuws. De sporen gaan, zonder enige langsondersteuning, op van de dakvoet tot de nok en ze staan ongeveer een meter uit elkaar. Door haanhouten zijn ze verbonden met het tegenoverliggende exemplaar. In de lengterichting is zo'n kap als gevolg van winddruk vervormbaar. Parallel aan de opkomst van de gotiek vindt een geleidelijke ontwikkeling van sporenkap naar gebintenkap plaats.Ga naar eind2. Gebintjukken worden evenwijdig aan- of dwars op de nok opgetrokken en maken een langsschoring mogelijk. Het dwarsgeplaatste gebint vormt een algemeen gangbare oplossing. De gebinten vormen een repeterende reeks elementen die enkele meters van elkaar zijn geplaatst. Juist onder het dakvlak dragen ze flieringen die de 50 tot 70 cm uit elkaar geplaatste - nu veel lichtere - sporen ondersteunen.Ga naar eind3. Bij toepassing van houten gewelven zijn de gebintjukken doorgaans vanuit het interieur | |
[pagina 30]
| |
1 Overzichtskaart waarop respectievelijk zijn aangegeven: * stergebinten boven een stenen gewelf.
∩ gecombineerd met een houten gewelf. Λ kappen met ingesnoerde eindschilden.
2 (Deel van) een opmetingstekening van de hervormde kerk te Zeerijp door H. van der Wal (Rijksdienst voor de Monumentenzorg), gepubliceerd in de Geïllustreerde Beschrijving van Oost-Groningen ('s-Gravenhage 1940).
zichtbaar. Ze zijn hoog en volgens een inwendige boogvorm afgewerkt. Is er onder de kap een stenen gewelf bedoeld, dan zijn de jukken lager en missen ze een verfijnde afwerking. Anders dan in romaanse kerken vormen koor en absis in gotische kerken een ongedeelde ruimte. Zo wordt de kap boven een veelhoekige koorsluiting onderdeel van de kap boven het koor. Dit kapgedeelte zou, wanneer het op zichzelf zou staan, gemakkelijk naar het westen kunnen overkantelen. De westwaartse druk op het overige deel van de kap is dan ook niet gering.Ga naar eind4. Wanneer een kap niet of onvoldoende in de langsrichting geschoord is, kan vervorming het gevolg zijn. In Zeerijp (Gr. XIVb, afb. 2), waar gebinten ontbreken, is die vervorming aanzienlijk.Ga naar eind5. Dergelijke ervaringen zullen een verbreiding van de gebintenkap hebben bevorderd.
Blijkbaar is de betere langsschoring van de gebintenkap niet altijd afdoende, want ook hier is geconstateerd dat ze naar het westen zijn gaan overhellen. Het meest duidelijk manifesteert zich dit bij onvoltooide kerkgebouwen. Bekend zijn de kerken met een laag schip tussen de toren en het hoge koor. Deze vorm is vaak aantoonbaar een gevolg van gestaakte bouwactiviteiten. De vervanging van een romaans gebouw door een gotisch wordt begonnen bij het koor dat, met het hoofdaltaar als liturgisch middelpunt, het meest waardige deel van een kerkruimte moet zijn. | |
[pagina 31]
| |
3 Opmetingstekening van de kap boven het koor van de hervormde kerk te Terwolde door auteur 1996.
4 Opname van het stergebint In Terwolde; het benedenjuk gezien naar het noorden. Foto auteur 1989.
Het bijpassende nieuwe schip komt niet meer tot stand en een topgevel sluit het koor aan de westzijde af. Waar een toren geen steun biedt aan de kapconstructie kan de druk van de kap de gevel in een hellende positie brengen. Op termijn leidt dat soms tot toevoeging van verstijvingen maar ook wel tot sloop van de topgevel die van weer en wind veel te lijden heeft en voor onderhoud moeilijk bereikbaar is.Ga naar eind6. | |
Overkapping van een veelhoekige koorsluitingVele gotische kerken hebben een koorsluiting op basis van vijf zijden van een achthoek, welke in steen of in hout overwelfd is.Ga naar eind7. De eenvoudigste kapconstructie boven een stenen gewelf zien we bijvoorbeeld in de Boxtelse St. Petrus (vergelijk afb. 8a). Het laatste schaargebint is zo ver mogelijk naar het | |
[pagina 32]
| |
5 Opname van het stergebint in Terwolde; bovenjuk met makelaar en zetel, gezien naar het oosten. Foto auteur 1989.
oosten opgeschoven. Het bevat een makelaar die op het bovenste juk staat en door de nok naar buiten steekt, alwaar deze een smeedijzeren kruis draagt. Door kepers zijn de vier hoeken van de koorsluiting met de makelaar verbonden. Halve jukken, die in de dekbalk van het volle gebint vergaard zijn, ondersteunen de sluitingsvlakken. Deze constructie - vermoedelijk de meest voorkomende - levert een fraaie dakvorm op welke voldoet aan een ongeschreven esthetische wet, die bepaalt dat de eindschilden van een schilddak steiler moeten zijn dan de zijvlakken. Wanneer een makelaar boven het meetkundig midden van een vijf-achtste sluiting wordt geplaatst, ontstaat een geringere helling van de oostelijke dakvlakken en neemt de westwaartse druk toe. In principe zijn er bij deze variant vier halfgebinten ter plaatse van de kepers. Ze steunen tegen het laatste volle gebint. Een zekere verbreiding kent deze bouwwijze in het noorden, de omgeving van Zwolle en de stad Utrecht (vergelijk afb. 8b).Ga naar eind8. | |
Binten en tegenbintenDe hierboven beschreven vorm bepaalt eveneens de daken die worden gedragen door een stergebint. In de jaren zestig werd dit door schrijver dezes voor het eerst aangetroffen in de hervormde kerk van Terwolde (zie afb. 3, 4 en 5, alsmede afb. 8c). Een recent bouwhistorisch onderzoek bood gelegenheid tot nadere bestudering. Deze kerk viel onder het gezag van het St. Lebuïnuskapittel te Deventer, dat nauwe connecties met de Utrechtse bisschop had, en het koor van de kerk werd waarschijnlijk rechtstreeks door het kapittel onderhouden.Ga naar eind9. Het heeft één rechte travee en een sluiting, bestaande uit vijf zijden van een achthoek. De kap wordt gedragen door tweejukkige schaargebinten. Onder de dubbele muurplaten zijn trekbalken aangebracht en de spantbenen rusten via blokkeels op deze muurplaten.Ga naar eind10. De sporen die met de gebinten in één vlak staan rusten op hetzelfde blokkeel. Door middel van toognagels zijn de dekbalken van het onderste juk met deze sporen verbonden, terwijl alle sporen uit één lengte zijn gemaakt en bovenin met elkaar verbonden door een haanhout. In hun plaatsing zijn de overige sporen vanuit de gebinten verdeeld, ze rusten op blokkeels en standzonen. Van spantbeen naar fliering gaan wijd uitstaande schoren die boven gepend en beneden gespijkerd zijn.Ga naar eind11. Vanaf de triomfboog zijn er, in de richting van het koor, twee gebinten waarvan het tweede op de scheiding tussen de eerste travee en de koorsluiting staat. Zestig centimeter oostelijk van het meetkundige midden van de denkbeeldige achthoek is een makelaar aanwezig. Rondom de makelaar staat een zestal halfgebinten, die in plaatsing nagenoeg met de diagonalen van de achthoek overeenkomen. Ze vormen onderling een hoek van ongeveer 45 graden. De twee westelijke staan onder een grotere hoek en reiken tot dicht bij het tweede volle gebint.Ga naar eind12. De bedoeling om een schoorsysteem tegenover de oostelijke dakvlakken tot stand te brengen, is duidelijk kenbaar. Tengevolge van een latere herstelling is niet meer te zien hoe de dekbalken van de halfjukken in de makelaar zijn vergaard.Ga naar eind13. Gesneden telmerken in de binten zijn van west naar oost genummerd van 1 tot en met 5, aan de linkerzijde is één van de tekens steeds gebroken.Ga naar eind14. De makelaar die door de nok priemt, bleef behouden vanaf het knooppunt ter hoogte van het eerste juk. Rondom deze makelaar staat ter hoogte van het tweede juk een viertal halfgebinten, zonder tegenbinten. De dekbalken daarvan worden ondersteund door een zetel die aan de makelaar is bevestigd en die bestaat uit een plaat die de makelaar omgeeft. Het principe van de zetel kennen we van een groep torenspitsen die hierna nog ter sprake komt. | |
[pagina 33]
| |
Het bouwhistorisch onderzoek leverde voor het koor een datering in XIVd of omstreeks 1400 op.Ga naar eind15. Getracht is deze te verifiëren door te zoeken naar vergelijkbare voorbeelden voor verschillende aspecten en elementen van het gebouw. Ter vervanging van een laag schip (XIIId) ontstond omstreeks 1540 het tegenwoordige tweebeukige schip. Het hoofdschip draagt een kap in het verlengde van de kap boven het koor. De topgevel die het koor aan de westzijde afsloot, werd tijdens de bouw van de schipkap gesloopt.Ga naar eind16. Inmiddels had een westwaartse vervorming van de koorkap plaatsgevonden. De eerdergenoemde herstelling, die een vrij oude indruk maakt, bevestigt dat er al vroeg ontzetting is opgetreden. Denkelijk was het ondereind van de makelaar teveel verzwakt door onvermijdelijke - maar vermoedelijk onnodig diepe - pengaten ten behoeve van de dekbalken die alle op één hoogte moesten komen. Zich bewust van dit - weliswaar onderschatte - risico zullen de bouwers zich ter hoogte van de bovenjukken hebben beperkt tot vier halfgebinten die met hun dekbalken rusten op een zetel, waardoor tegendruk op deze hoogte niet geboden kon worden. Aldus maakt het systeem een wat onvoldragen indruk en lijkt het een schuchtere poging tot schoring van een koorsluitingskap. | |
Voorbeelden eldersHet koor van de Utrechtse Nicolaikerk draagt eveneens een stergebint.Ga naar eind17. De spantvorm is aan de Terwoldse enigszins verwant. Waar echter in Terwolde de einden van de dekbalk zijn verbonden met de sporen, staan hier in de plaats van sporen lichte spantbenen van een dusdanige lengte dat ze tevens
6 Opname van het stergebint boven het koor Van de Grote kerk in Elburg, gezien naar het noorden. Foto auteur 1989
als spantbeen van het bovenjuk dienen. Deze kap is dendrochronologisch gedateerd na 1413 (±6 jaar).Ga naar eind18. De koorsluiting bezit een doorgaande makelaar met daaromheen zes halve jukken in twee etages. Het stergebint is bij een uitbreiding van de kerk rond 1520 oostwaarts verplaatst. Uit de telmerken blijkt dat de constructie daarbij niet gewijzigd is, wat bewijst dat zij deugdelijk is bevonden. Denkelijk heeft het systeem hier beter voldaan dan in Terwolde.
Uit omstreeks 1448 zal het koor van de Elburgse Grote Kerk dateren. Het is van een stergebint voorzien, welk systeem consequenter - en zonder zetel - is doorgevoerd dan in Terwolde (zie afb. 6 en afb. 8d). Diagonaalsgewijs geplaatste halve jukken zijn hier precies in elkaars verlengde geplaatst. Theoretisch is de schorende werking van de tegenbinten zodoende wat geringer, maar kennelijk heeft dat geen consequenties gehad voor de stabiliteit. Rond de makelaar, die iets beneden de dekbalk van het onderste juk eindigt, staan zes halfgebinten die er alle met hun dekbalk in zijn bevestigd. Ter hoogte van het tweede juk is het systeem herhaald. Het is ondenkbaar dat de jukdekbalken op twee hoogten diep in de makelaar zouden zijn ingewerkt, maar waarschijnlijk was inmiddels duidelijk geworden dat dat, technisch gezien, overbodig was. De weldoordachte, zorgvuldig getimmerde kap is zonder vervorming gebleven en verkeert in een gave, oorspronkelijke staat.
De dwarskapellen van de Elburgse kerk zijn voorzien van dakschilden die zijn uitgevoerd met ingesnoerde beëindigingen. Opmerkelijk is het feit dat deze eindschilden worden gesteund door stergebinten. De kapellen zijn nauwelijks jonger dan het koor, de zuidelijke | |
[pagina 34]
| |
was in 1457 voltooid.Ga naar eind19. Een uitwendig kenmerk, dat de aanwezigheid van het stergebint verraadt, is dat de kepers waarmee de dakflanken eindigen niet haaks op de nokrichting staan (vergelijk afb. 8g). Tot bestudering van dergelijke ingesnoerde dakschilden is door Berends in de jaren tachtig een aanzet gegeven. Hij gaf een overzicht van bestaande en verdwenen voorbeelden dat onderstaand volgt: Kampen (Bovenkerk), Elburg, Harderwijk, Wijhe, Deventer (Bergkerk), Zutphen (St. Walburg), Arnhem (St. Eusebius), Groesbeek, s-Hertogenbosch (St. Jan) en Roermond (Munsterabdij) (zie ook afb. l).Ga naar eind20. Behalve van Elburg, Deventer en s-Hertogenbosch is niet geverifieerd welke inwendige constructie deze ingesnoerde eindschilden bezitten. Voorzover na te gaan, staan de kepers op drie uitzonderingen na overal haaks op de nokrichting, wat de aanwezigheid van een stergebint vrijwel uitsluit.Ga naar eind21.
De kap boven het zuidportaal (XVc) aan de Bovenkerk in Kampen wordt gedragen door een stergebint. Naar de vorm is dit een - lage - achtkantige torenspits met ingesnoerde hoeken en een vierkante voet van het gangbare type. Constructief heeft deze kap verschillende kenmerken met een achtkante torenspits gemeen.Ga naar eind22. Er zijn geen bovenjukken, de makelaar rust op het knooppunt van dekbalken, gevormd door het benedenjuk. Anders dan we tot dusver zagen, loopt de dekbalk van één gebint door, terwijl de overige halfbinten erin bevestigd zijn. Het gewicht van de makelaar bovenop dit ontmoetingspunt was er de oorzaak van dat de dekbalk is doorgebogen.
Stergebinten kunnen ook voorkomen boven gebouwen met een centraliserende aanleg of boven veelhoekige straalkapellen rond het koor van grote kerken.Ga naar eind23. Het koor van de Dom in Aken is voorzien van een hoefijzervormige koorsluiting op basis van negen zijden van een veertienhoek en gebouwd kort na 1355. Het dak vertoont uitwendig hoekkepers die westelijk van de noord-zuidas zijn opgesteld. Een dergelijke constellatie maakt een stergebint denkbaar. Een vergelijkbare koorplattegrond ontmoeten we ook elders.Ga naar eind24. De Maastrichtse St. Jan heeft een stergebint boven de koorsluiting die zeven zijden van een twaalfhoek beslaat. H. Janse geeft een dwarsdoorsnede van de kap waaruit blijkt dat in elk schaargebint een middenstijl aanwezig is, zowel in het beneden- als in het bovenjuk alsook een nokstijl. Evenwijdig aan de nok is tussen de bovenste stijlen een kruisverstijving aangebracht. De dakvlakken van de koorsluiting zijn verstijfd door middel van gekruiste schoren, een systeem dat ook bij torenspitsen voorkomt.Ga naar eind25. Vergelijk het koor van Noorbeek (eind XIV).Ga naar eind26. De voetraveling in de Maastrichtse kap is, typologisch gezien, een vroeg kenmerk dat een datering van dit koor omstreeks 1400 ondersteunt.Ga naar eind27. Het koor van de Martinikerk in Groningen (gereed omstreeks 1425) heeft een ongebruikelijk gevormde koorsluiting welke bestaat uit zes zijden van een twaalfhoek, met een pijler in de middenas. De kap is voorzien van een stergebint, zowel in het benedenals in het bovenjuk.
In hoeverre men elders het risico van ontzetting van een kap onderkend of ondervangen heeft, valt moeilijk te beoordelen. Behalve het stergebint zijn er andere schoringssystemen die succesvol waren. | |
Een stergebint gecombineerd met een houten tongewelfBij kerken met houten tongewelven lijkt het stergebint wat veelvuldiger voor te komen dan boven stenen gewelven. Voorzover na te gaan, hebben ze alle een doorgaande makelaar waartegen halfgebinten zijn geplaatst. Een andere verbindingswijze ligt bij de combinatie met een houten gewelf niet voor de hand. Het schorend effect van de tegenbinten is groot omdat de jukken hoger zijn dan boven stenen gewelven gebruikelijk is. Bovendien verhoogt een middengording in het gewelf de stabiliteit van het geheel. De tot dusver bekende voorbeelden zijn, van noord naar zuid: Alkmaar (St. Laurens, tussen 1502 en 1519), Alkmaar (Kapelkerk, XVB), Oude Niedorp, Hoorn (St. Ceciliakapel, 1433), Monnikendam (XV), Muiden (ca 1400-XVA), Weesp (waarschijnlijk omstreeks 1460 voltooid), Maarssen, Utrecht (Lutherse kerk, begin XV), Jaarsveld, Hoornaar (westwaarts verplaatst in 1842) en Geertruidenberg (koor, XVIA).Ga naar eind28. Binnen deze reeks zijn Alkmaar (Grote Kerk) en Geertruidenberg de enige voorbeelden met een koorsluiting bestaande uit vijf zijden van een tienhoek (zie ook afb. 1) | |
Verwantschap met de constructie van torenspitsen?De zo boeiende constructie van torenspitsen vormt een nog weinig betreden onderzoeksterrein.Ga naar eind29. Het hemelvuur vormt de oorzaak voor het verlies van vele middeleeuwse exemplaren. Jongere voorbeelden zijn echter niet minder interessant. Zo is de enorme 18de-eeuwse spits van Leende (oostelijk Brabant) nog geheel volgens het middeleeuwse constructie-systeem gebouwd. Berends heeft verschillende spitsen gedocumenteerd en anderen gestimuleerd zijn voorbeeld te volgen. Verheugend is het daarom dat ze in de jongste delen van de Geïllustreerde Beschrijving aandacht hebben gekregen. Dergelijke spitsen | |
[pagina 35]
| |
staan, ondanks hun vaak grote afmetingen, vrijwel altijd los op de muren. Ze hebben die eigenschap gemeen met andere traditionele kapconstructies.Ga naar eind30. Een spits van aanzienlijke hoogte heeft een groot windvangend oppervlak, reden genoeg om voor een achtkantige plattegrond te kiezen. Het effect van winddruk is bij toepassing van een achtkantige basis aanzienlijk geringer dan wanneer de basis vierkant zou zijn.Ga naar eind31. Neogotische spitsen zijn doorgaans lichter geconstrueerd en behoeven daarom een verankering die tevens de achilleshiel van hun constructie is. Enkele zijn dan ook omgewaaid. Traditionele spitsen, die veel zwaarder zijn, zullen door een lager gelegen zwaartepunt minder gemakkelijk omwaaien.Ga naar eind32. Tussen de constructie van een zekere groep torenspitsen en het stergebint zoals dat in Terwolde wordt aangetroffen, lijkt constructieve verwantschap aanwezig. Deze manifesteert zich in de aanwezigheid van een stergebint met zetel rondom een makelaar welke de halve jukken ondersteunt (als weergegeven in afb. 8j). De gebruikelijke zwaarden zijn bij dit type niet aanwezig (vergelijk afb. 8h). Veelal zijn de dakvlakken voorzien van gekruiste schoren, zoals die ook in de Maastrichtse koorsluiting voorkomen. Voorbeelden met een zetel zijn: Horssen (XIV?),
7 Opmeting van de spits op de toren van de hervormde kerk te Ruurlo (Gld). Ter hoogte van de tafelmenten rusten de liggers op zetels of kransen. In de dakvlakken bevinden zich kruisen.
Opmeting en tekening door G. Berends (Rijksdienst voor de Monumentenzorg), 1985.
8 Overzicht met schematische plattegronden van de hier behandelde constructies: A - algemeen type, B - Zwols-Utrechts type, C - stergebint als in Terwolde, D - stergebint als in Elburg, E - ingesnoerd eindschild, algemene vorm, F - als in Harderwijk, G - als in Elburg, H - torenspits met zwaarden (algemene vorm), J - torenspits met zetel. Opmerking I: H en J komen ook voor met hoofdbinten die evenwijdig aan de gevels staan. II: binten zijn met onderbroken lijnen aangegeven, (hoek)kepers en omtrek met getrokken lijnen.
| |
[pagina 36]
| |
Ruurlo (ca 1400?, zie afb. 7), Zutphen (Nieuwstadstoren 1459), Groesbeek (eind XV), Ermelo (ca 1500) en Wijchen (XVI). De voorbeelden, alle in Gelderland gelegen, zijn willekeurig en door toevallig beschikbare gegevens bepaald.Ga naar eind33.
Een ander aspect van spitsen is hun scheefstand. Een aanzienlijk aantal traditioneel gebouwde spitsen en torenbekroningen in en buiten ons land toont dit verschijnsel. Van die scheve spitsen hellen de meeste naar het zuidwesten over, een eigenschap die ze gemeen hebben met een aantal houten molens van het type bovenkruier.Ga naar eind34. Er wordt wel gezegd dat ze ‘tegen de wind in hangen’. Uit statistieken en ervaring van molenaars blijkt namelijk dat de wind in ons land meestal uit zuidwestelijke richting komt. Bovendien komt neerslag het meest bij deze windrichting voor. Op een dergelijke hoogte stuwt de wind met kracht aanzienlijke hoeveelheden water tegen de dakvlakken. De in slechte conditie verkerende dakbedekking weerstaat dit geweld niet afdoende, met inwatering als gevolg. Zoals uit herstelwerkzaamheden blijkt, doet dat euvel zich inderdaad het meest aan de zuidwestkant voor. De voet van de constructie is daar vaak ingerot en wordt door het grote gewicht dat erop staat in elkaar gedrukt. Op den duur kan een spits - of molenromp - daardoor scheefzakken. | |
BesluitHet stergebint is ontstaan door een wisselwerking tussen stijlevolutie en een empirisch streven naar technische vooruitgang. Nieuwe ruimtevormen vergden betere constructies, waarbij verwantschap met een torenspits soms aanwijsbaar is. In tijd en ruimte is het stergebint sterk gespreid. De geringe spreidingsdichtheid leidt tot de vraag wie in het bouwproces de constructies bedacht. De taakverdeling op de bouwwerf heeft reeds velen beziggehouden.Ga naar eind35. Ambachtslieden werden wel op reis gestuurd om elders gebouwde objecten ter navolging te bestuderen. Mogelijk werd aldus bepaald welk constructiesysteem (i.c. het stergebint) gevolgd zou worden.
De ontwikkeling van het langsverband in houtconstructies is een thema dat onze aandacht waard is. Inzicht in de toepassing is beperkt door een betrekkelijk gering aantal gepubliceerde langsdoorsneden. In een nadere verdieping van dit onderzoeksaspect ligt een mogelijkheid het werk van onze pioniers voort te zetten, want zowel bouwhistorische documentatie als thematisch bouwhistorisch onderzoek kan helpen bij het verwerven van meer inzicht in de gebouwde omgeving. |
|