Jaarboek Monumentenzorg 1996. Monumenten en bouwhistorie
(1996)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Frank van der Waard
| |
InleidingIn Nederland bestaat een vrij lange traditie van typologisch en functioneel boerderijonderzoek zoals ondermeer vertegenwoordigd door het werk van Uilkema, Hekker en recentelijk Van Olst. Het onderzoek naar de constructie van boerderijen heeft hier echter geen grote traditie, in tegenstelling tot Duitsland. In de Nederlandse literatuur over dit onderwerp overheerst het idee dat de ankerbalk het oudste tastbare constructieonderdeel van oost-Nederlandse gebouwen zou zijn, dat al rond 1300 of zelfs nog voor 1000 moet zijn ontstaan.Ga naar eind2. In feite volgt men hiermee de ideeën van de bekende volkskundige J. Schepers die zich op zijn beurt baseerde op de bevindingen van F. Ostendorf die in het ankerbalkenhuis de vroegste Germaanse constructie zag.Ga naar eind3. Schepers nam deze gedachte over en stelde dat gebintwerk met ankerbalken eens het hele gebied van het Nederduitse hallehuis beheerst had en als uitgangspunt van alle andere gebintvormen aan te zien is.Ga naar eind4. Deze constructievorm zou later in Duitsland vervangen zijn door de zogenoemd technologisch meer geavanceerde ‘Dachbalken’, een constructie waarbij de sporen in ‘gebonden systeem’ aan de balken gekoppeld zijn. Deze dwarsbalken liggen op hun beurt weer op langsbalken. Hieronder zal duidelijk gemaakt worden dat in feite juist de ankerbalk de technologisch geavanceerde constructie is en dat er daarom grote vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de voorgestelde volgorde van het verschijnen van deze constructies. G. Eitzen, één van de grondleggers van het constructieve boerderijonderzoek, die in Nederland nagenoeg onbekend is, was de eerste die in de jaren vijftig al gedachten in deze richting ontwikkelde.Ga naar eind5. In Nederland werd pas in 1983 voor het eerst getwijfeld aan het primaat van de ankerbalk, en wel door D.J. de Vries die daarmee een belangrijke bijdrage leverde aan de vernieuwing van het inzicht in de geschiedenis der boerderijconstructies.Ga naar eind6. De hier beschreven gebinten suggereren dat hij in grote lijnen gelijk heeft. | |
Inventarisatie langsbalkconstructies in NederlandIn Witten ten oosten van Assen is een voornamelijk in ankerbalkconstructie uitgevoerde boerderij (Witterhaar 13), waarin zich in de voormalige keuken een merkwaardige onderslagconstructie bevindt (afb. 1,2). Aan beide zijden van de keuken is een zware onderslagbalk (28 × 32 cm) die op de koppen van twee dikke stijlen (22 × 27 cm) is gepend. Er is dus sprake van een langsbalk. Zware naar binnen gekromde korbelen ondersteunen de onderslagbalk. Op deze langsbalk zijn drie balken gekeept. De onderslagbalken lijken afgezaagd te zijn. Het is dus mogelijk dat deze constructie zich in de oorspronkelijke situatie naar de deel voortzette. De onderslagconstructie is van geritste merken voorzien. De dwarsbalken en bijbehorende stijlen zijn als nummer 1 en 2 genummerd vanaf het wooneinde van de boerderij | |
[pagina 9]
| |
1 Witterhaar 13, scheve projectie van de langsbalkconstructie (tek. auteur).
2 Witterhaar 13, detail constructieprincipe langsbalk (tek. auteur 1991).
| |
[pagina 10]
| |
3 Anderen, Hagenend 3 dwarsdoorsnede en lengtedoorsnede van de langsbalkconstructie (tek. auteur 1996).
en ze zijn rechts gebroken. Het telmerk zelf is van een type waarbij steeds één teken gebroken is. De merken bevinden zich in de naar elkaar toegekeerde zijden van de driehoek die gevormd wordt door de stijl, korbeel en balk. Het telmerktype, de plaatsing ervan en de naar binnen gekromde korbelen zijn vroege kenmerken die op een datering uit de 15de eeuw kunnen wijzen. Omstreeks 1638 is er een grote verbouwing geweest, waarbij men van nieuw hout omtrent zeven gebinten gemaakt zou hebben.Ga naar eind7. Volgens deze rekening waren er nog twee balken die opnieuw gebruikt konden worden. Dit waren vermoedelijk de bij de onderslagbalken behorende gebintbalken. Daarmee zouden deze van vóór 1638 dateren. Dendrochronologisch onderzoek bewees dat dit gebintwerk op 1487 gedateerd kon worden.Ga naar eind8. Hiermee is dit voorlopig de oudste dendrochronologisch gedateerde boerderijconstructie van Oost-Nederland. De sporen staan op de langsbalk. In Anderen heeft de boerderij Hagend 3 (afb. 3) in het voormalige keukenvak een onderslagconstructie van voor Oost-Nederland ongehoord zware afmetingen. Er is aan beide zijden een zware onderslagbalk (33 × 33 cm) op uitzonderlijk zware stijlen (ca. 33 × 33 cm) die als langsbalkconstructie is uitgevoerd. Op de onderslagbalk zijn oorspronkelijk drie zware dwarsbalken zonder overstek gekeept, waarvan de eerste (42-46 × 42 cm) op de grens met de deel bewaard is gebleven. Over de uiteinden van deze dwarsbalken liggen platen (14 × 30 cm) waarop de sporen staan. Op de platen staan zware sporen met een rechthoekige doorsnede (10 × 20 cm) die zeer ver (ca. 1.65 m) uit elkaar staan, waarbij de verbindingen met de haanhouten en die van de sporen in de nok steeds door twee toognagels verbonden zijn. Voor Drenthe zijn dergelijke doorsneden en spoorafstanden zeer uitzonderlijk. De overspanning van de dwarsbalk bedroeg ca. 8.40 m h.o.h. De stijlen neigen lichtelijk (ca. 10 cm) naar elkaar toe; een kenmerk dat men vooral bij de oudere Drentse boerderij vaker kan waarnemen. Overigens konden op het deels nogal verweerde hout geen telmerken gevonden worden. Het is zeer uitzonderlijk dat de stijlen uit hele behouwen bomen bestaan; de stijlen van ankerbalkgebinten zijn dikwijls gehalveerde bomen, waarbij de hartkant naar de deel is gekeerd. Omdat er gaten voor hildenbalken in de stijlen aangetroffen zijn, kan men er van | |
[pagina 11]
| |
4 Anderen, Hagenend 3 afgezaagde langsbalk (foto auteur 1994).
uitgaan dat de wandstijlen door deze balken aan de stijlen waren gekoppeld. Ook dat is uitzonderlijk in Drenthe, Bentheim en Twente, waarde hildebalken normaal op de stalregels liggen zodat de wandconstructie en de gebintconstructie van elkaar ontkoppeld zijn. De stijlen zijn niet alleen in de langsbalk gepend maar ze zijn ook van een blad aan de voor- en de achterkant voorzien, waarbij de toognagels soms ook door het blad geslagen zijn. Ook de zeer zware korbelen (40 × 33 cm) die de langsbalk ondersteunen, zijn aan de deelzijde van een dergelijk blad voorzien. Een dergelijke constructie is verder onbekend en is mogelijk te verklaren door de nogal ronde doorsnede van de langsbalk ter plekke van deze verbindingen. Afgezien van de plaat waarop de sporen staan, lijkt de hele constructie in Anderen sterk op die in Witten. Het grote aantal afwijkende kenmerken kan eigenlijk alleen verklaard worden door een zeer hoge ouderdom van het gebintwerk aan te nemen. Dit gebintwerk zal zeker ouder zijn dan Witten en een 14de-eeuwse datering is niet uitgesloten. Wel dient hierbij aangetekend te worden dat het niet zeker is of de platen bij de oorspronkelijke dispositie horen. De deel bestaat uit zes gebinten met een ankerbalkconstructie. In dit gedeelte van de boerderij staan de sporen veel dichter op elkaar. Het is duidelijk dat de ankerbalkconstructie later toegevoegd is omdat de langsbalken aan de deelzijde afgezaagd zijn (afb. 4). In Zuidvelde ten zuiden van Norg is in het woongedeelte van Brink 2 een rest van een onderslag-constructie in een overigens ‘normale’ ankerbalken-boerderij aangetroffen. In wat eens de keuken geweest is, vinden we aan één zijde een onderslagbalk die als langsbalkconstructie is uitgevoerd (afb. 5). Een stijl en een omgedraaide eiken dwarsbalk horen bij de oorspronkelijke constructie. Op de dwarsbalken ligt een hergebruikt stuk hout, mogelijk een stijl van een roedenberg, die als plaat fungeert en waarop de sporen staan. De oorspronkelijke positie van de sporen kon niet opgehelderd worden. Bij dendrochronologische onderzoekingen kon alleen een eiken spoor boven het woongedeelte op ca. 1516 gedateerd worden.Ga naar eind9. In Meppen (gemeente Zweelo) aan de Middendorperstraat 15, kwam een met Witten, Zuidvelde en Anderen overeenkomende constructie voor die vermoedelijk reeds lang is afgebroken. Volgens een notitie van De Jong was er aan één kant van de keuken een onderslag die gedeeltelijk ook op de deel aanwezig was.Ga naar eind10. Bij Gramsbergen is de boerderij Holtheme E 18 te vinden die een langsbalkconstructie heeft (afb. 6).Ga naar eind11. Het huis heeft zeven vakken die ca. 2.3 m. diep zijn, bij een balkoverspanning van 6.75 m. Aan de ene zijde van het gebintwerk steekt de balk ca. 60 cm over; aan de andere zijde is er geen overstek. Over de balken ligt weer een plaat in dezelfde richting als de langsbalk. De constructie lijkt, afgezien van het overstek, verwant te zijn aan die van Anderen. Een boerderij op de Nederlands-Duitse grens in Overdinkel (Hoofdstraat 310) is in zijn tegenwoordige staat geconstrueerd met ankerbalkgebinten. Uit oude gaten is echter op te maken dat de balken, die dendrochronologisch op 1509 ± 8 gedateerd konden worden, aanvankelijk bij een langsbalkconstructie gehoord hebben.Ga naar eind12. Uit de bouwsporen kan een boerderij gereconstrueerd worden met een oorspronkelijke balklengte van ca. 8.35 m, waarbij de deel ongeveer 6.75 m breed was en de balken aan beide | |
[pagina 12]
| |
5a Zuidvelde, Brink 2 scheve projectie van de langsbalk en de stijl met weglating van latere onderdelen (tek. auteur 1991).
5b Zuidvelde, Brink 2 foto van de langsbalk en de omgedraaide dwarsbalk. (foto auteur 1991).
zijden ca. 70 cm overstaken. Ook de dikke sporen (18 × 13 cm) zullen bij dit langsbalkenhuis gehoord hebben. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat de verbindingen van deze langsbalkconstructie afweken van die in Drenthe; de stijlen staken met een verjongende pen dwars door de langsbalk heen tot in de dwarsbalk. Ook deze constructiewijze is in Duitsland veel toegepast (afbeelding 9 constructieprincipe). De ankerbalkenboerderij uit Beltrum (provincie Gelderland), die zich nu in het openluchtmuseum te Arnhem bevindt, heeft blijkens gaten en kepen drie hergebruikte balken die aanvankelijk bij een langsbalkconstructie gehoord hebben (afb. 7) en die dendrochronologisch op 1528 gedateerd konden worden.Ga naar eind13. Het gebint heeft in de oorspronkelijke vorm aan beide zijden een overstek gehad van ca. 50 cm. Hierbij moet aangetekend worden dat de oorspronkelijke balklengte van ca. 5.60 m relatief klein is. Voor zover reconstrueerbaar is, leken de verbindingen van deze langsbalkconstructie op die in Drenthe. Ook hier waren de dwarsbalken met een smalle keep op de langsbalken gekeept. De balken zijn van twee soorten merken voorzien; gehakte merken, die wel uit de ombouwfase zulllen dateren en gesneden gebroken merken die uit 1528 kunnen dateren. Dit wijst er op dat de huidige ankerbalkconstructie van dit gebouw pas ontstond nadat gehakte merken op het platteland van Oost-Nederland ingang vonden. Als grootste en vermoedelijk jongste boerderij met langsbalken kennen we het erve Kraesgenberge (Denekamper Dijk 50) bij Losser (afb. 8) die dendrochronologisch op 1610 gedateerd kon worden.Ga naar eind14. Deze enorme boerderij van oorspronkelijk acht vakken, met een balklengte van ca. 9.50 m en een vakdiepte van ca. 2.30 m, had langsbalken waarover dwarsbalken lagen die aan beide zijden een flink stuk uitstaken. Op dit overstek lagen platen waarop de sporen stonden. Deze vorm kan men als een veel meer ontwikkelde vorm van langsbalkconstructie beschouwen die typologisch veel jonger is dan de voornoemde constructies in Drenthe. Een dergelijke vorm kwam in het aangrenzende Münsterland wel regelmatig voor.Ga naar eind15.
Overigens was de ‘Gefügeknote’ (afb. 9) dezelfde als die in Overdinkel; de pen van de stijl stak door de langsbalk heen en verjongde in de dwarsbalk. Deze voor Nederland unieke boerderij, die op geen enkele monumentenlijst heeft gestaan, is helaas recentelijk afgebroken.Ga naar eind16. | |
[pagina 13]
| |
6 Gramsbergen, Holtheme E 18, dwarsdoorsnede en lengtedoorsnede (tek. A. Warffemius, medewerker RDMZ 1973).
| |
Reconstructie richtprocesEén opmerkelijk detail aan de boerderij van Anderen kan mogelijk met het richten in verband gebracht worden. De stijlen hebben namelijk zo'n 12 cm beneden de koppen aan de deelzijde een ca. 10 cm diep gat van enkele centimeters doorsnede. Dergelijke gaten zijn bij veel Drentse ankerbalkconstructies in de stijlen aangetroffen, maar dan steeds aan de kubbingzijde. Volgens D. Maschmeyer dienden deze gaten om de
7 Boerderij uit Beltrum (thans NOM), aanzicht balk met bouwsporen (opmeting en tekening Rob Gruben IBID 1995).
punt van een kanthaak vast te zetten, zodat men bij de bouw van het gebintwerk met behulp van deze haak de plaat goed op de stijlkoppen kon aandrukken. Iets dergelijks zou dan ook kunnen gelden voor deze langsbalkconstructie. Men kan daaruit afleiden dat de langsbalk net als de plaat van een ankerbalkconstructie pas na het richten van de stijlen op de stijlkoppen werd gelegd. Onmiddellijk rijst dan de vraag hoe de stijlen bij het richten konden blijven staan. Wellicht kan het richten als volgt gereconstrueerd | |
[pagina 14]
| |
8 Losser, erve Kraesgenberg dwarsdoorsnede lengtedoorsnede (opmeting en tekening D. Maschmeyer 1992).
worden. De stijl werd tegelijk met de bijbehorende hildebalk en de daaraan vastzittende korte wandstijl als een soort kreupel zijbeukgebintje gericht. Zo werden de stijlen dwars op de as van het gebouw achter elkaar gericht, waarbij de in de stijlen gestoken stalliggers voor enig lengteverband konden zorgen. Vermoedelijk werden de stijlen aan de deelzijde door noodschoren afgeschoord zodat het geheel voldoende stabiliteit had en werd er een provisorische werkvloer op de hildebalken gelegd. Als zo'n rij gebintjes overeind stond, werden de windschoren en de korbelen aan de onderzijde in de stijlen bevestigd en vastgenageld. Daarna konden met behulp van bokken en touwen de langsbalken op de stijlkoppen worden gelegd, waarbij men staande op de werkvloer op de hilde, de kanthaak over de langsbalk legde en met de punt verankerde in de boven omschreven gaten aan de deelzijde. Zo kon men de langsbalk op de stijlkoppen drukken wat het makkelijker maakte om de toognagels van de stijlen en windschoren in de toognagelgaten te slaan. Als de rijen aan beide zijden van een langsbalk waren voorzien, werden - weer met behulp van bokken en touwen - vanaf één zijde de dwarsbalken één voor één op de twee langsbalken getild en naar hun plaats geschoven, waarna de korbelen aan de bovenkant vastgenageld konden worden. Op deze wijze vermeed men dat een hele stijlenrij met een langsbalk in één keer opgericht moest worden, hetgeen door het enorme gewicht een lastige en gevaarlijke aangelegenheid was. Het lengteverband werd dan dus niet in langsrichting gericht, zoals men bij oppervlakkige beschouwing zou kunnen veronderstellen. | |
[pagina 15]
| |
9 Losser, erve Kraesgenberg, constructieprincipe, (tekening D. Maschmeyer 1992). Vergelijk met afb. 2 van constructieprincipe Witterhaar 13.
| |
BronnenBovenstaande gegevens wijzen er dus op dat aan de ankerbalkconstructie een oudere fase van ‘langsbalkconstructie’ voorafgaat. Er is in Drentse archieven materiaal gevonden dat deze visie met historische gegevens kan onderbouwen. In de zogenoemde ‘prisering van de huizen en hoven’ uit 1645 werden de boerderijen naar het aantal en de grootte van de gebinten belast.Ga naar eind17. In het begin was dit kennelijk nog niet geheel gestandaardiseerd en werden in sommige kerspelen (de latere gemeenten) nog meer kenmerken van de boerderij genoemd die voor latere onderzoekers interessant kunnen zijn omdat zij informatie over de bouwkundige staat van de boerderijen kunnen verschaffen. We moeten bedenken dat veel van deze informatie mogelijk om belastingtechnische redenen is aangevoerd; met name om voor belastingverlaging in aanmerking te kunnen komen. Zo heeft een groot aantal boerderijen ‘slechte gebinten’. In de kerspelen Vries en Emmen kwamen verscheidene malen gebinten voor die als ‘oplecht warck’ beschreven worden. Vooral in het kerspel Emmen kwamen ze nog redelijk veel voor.Ga naar eind18. In bijna alle gevallen wordt het oplechte warck als ‘oldt’ gekwalificeerd. We kunnen er daarom vanuit gaan dat deze gebintvorm afweek van wat toen de normale gebintvorm was en wellicht een vroegere gebintvorm was. De normale gebintvorm zal toen zeker de ankerbalk geweest zijn. We kennen een groot aantal boerderijen uit Drente, waarvan het gebintwerk met zekerheid 17de-eeuws of ouder is.Ga naar eind19. De ankerbalk zal al in de 16de eeuw een normale verschijning zijn geweest in heel Drente. De mate waarin ankerbalken toen voorkwamen kan natuurlijk plaatselijk hebben verschild. In geïsoleerde gebieden kan het ouderwetse ‘oplecht warck’ langer in gebruik zijn gebleven. In 17de- en 18de-eeuwse timmermansrekeningen komt regelmatig de term (ge)slotengebint voor die geïdentificeerd moet worden met de ankerbalk.Ga naar eind20. Immers ook de traditionele timmerlieden in oost-Nederland gebruikten nog in de eerste helft van deze eeuw de term ‘sleutels’ voor de wiggen waarmee de pen-en-gatconstructies gezekerd werden en de term ‘Tappenslott’ voor het uitstekende deel van de pen van de ankerbalk.Ga naar eind21. Oplecht warck moet dus iets anders zijn dan ankerbalken omdat die als slotengebinten bekend stonden. Oplecht warck lijkt letterlijk opgelegd werk te betekenen. De gebinten zullen derhalve als een opgelegde constructie mogelijk als langsbalk uitgevoerd zijn geweest. Dat het oplecht warck apart genoemd wordt in de prisering is er een duidelijk argument voor dat deze constructie moet hebben afgeweken van de ankerbalk. Dit kan samenhangen met de geringere economische waarde die deze gebinten hadden ten opzichte van ankerbalkgebinten. Deze laatste constructies boden door hun ‘verdiep’ immers meer kapruimte als een even grote langsbalkconstructie. De kapruimte was van groot economisch belang omdat die bepalend was voor de opslagcapaciteit van het ongedorste graan van de bedrijven. Hieruit kan men afleiden dat het ook uit belastingtechnisch oogpunt in Drenthe vanaf de 17de eeuw voordeliger was om een ankerbalkgebint toe te passen dan een opgelegde constructie zonder overstek. | |
Constructieve ontwikkelingHieronder doen we een poging om het mogelijke ontwikkelingsproces van gebintvormen van boerderijen in Oost-Nederland en het aangrenzende westelijke deel van Nedersaksen en de Graafschap Bentheim te schetsen. De oudst bekende voorbeelden hebben een gebintconstructie bestaande uit twee rijen stijlen waarop langsbalken zijn gepend waarover dwarsbalken gekeept zijn met geen of slechts een zeer gering balkoverstek. Van dit type constructie is die te Witterhaar uit 1487 (d) voorlopig de oudste door dendrochronologie gedateerde constructie, hoewel het vermoeden bestaat dat de constructie te Anderen nog eind 14de-eeuws zou kunnen zijn. Interessant hierbij is de plaatsing van de sporen. Het is opvallend dat Eitzen in de Hümmling en bij Meppen boerderijen heeft aangetroffen die langsbalkconstructies | |
[pagina 16]
| |
10 Bimolten, erve Rolink, reconstructie dwarsdoorsnede (tekening D. Maschmeyer 1990).
zonder overstek van de dwarsbalk hadden, waarbij de sporen direct op de langsbalk staan.Ga naar eind22. Hier waren de dwarsbalken op de langsbalken gekeept en was er sprake van een relatief zware langsbalk. Hij ziet dit voor een typologisch vroege vorm aan. Vergelijking met deze voorbeelden maakt het waarschijnlijk dat de sporen in Witten en Zuidvelde oorspronkelijk eveneens op de langsbalk stonden. Men kan zich echter afvragen of dit inderdaad de oudste vorm is. In Hof Rolink (1515 d) in het Graafschap Bentheim stonden de sporen oorspronkelijk met de voet in de balken (afb. 10).Ga naar eind23. We zouden hierbij van een gebonden systeem kunnen spreken. Ons inziens is dit van alle voorbeelden typologisch de oudste vorm, ook als dat in absolute zin niet het geval is. Deze oude vorm kan heel goed al in de 14de eeuw hebben bestaan. Het gebonden systeem was immers al lang bekend als kapconstructie in dit gebied. De oudste kerkkappen in Noordwest-Europa waren geconstrueerd in gebonden systeem.Ga naar eind24. Ook in stedelijke huizen (bijvoorbeeld in Lübeck) kwam het gebonden systeem al aan het eind van de 13de eeuw voor.Ga naar eind25. Hoe de connectie was met de constructie van opgegraven boerderijen uit de voorafgaande periode (1000-1300), die een schipvormige plattegrond met ingegraven stijlen hadden (Gasselte B), is niet geheel eenduidig.Ga naar eind26. Men zou zich kunnen voorstellen dat deze boerderijen gebinten hadden, waarbij de stijlen in dwarsrichting gekoppeld waren door een balk die op de stijlkoppen lag (gepend of anderszins aan elkaar verbonden), terwijl de sporen net als bij de bovengenoemde oudst reconstrueerbare gebintvorm in gebonden systeem met de voet in de balken stonden of zijdelings aan de balk gekeept waren. De gebinten kunnen dan in de lengterichting verbonden zijn geweest door plankachtige regels die de lengte van een vak hadden. Zij konden dan bijvoorbeeld in een spleet van de stijl worden gestoken of voor de stijlen langs gekeept worden op een manier zoals die in Harburg en Schleswig-Holstein tot in de 16de eeuw is overgeleverd.Ga naar eind27. Toen de stijlen van deze schipvormige huizen op stiepen moesten worden geplaatst, kregen zij zware langsbalken en schoren in de dwars- en lengterichting toegevoegd om de constructie te verstijven. Omdat de plattegrond hierbij rechthoekig moest worden kon zo een huis met een gebintwerk als dat van erve Rolink ontstaan. Hoewel het gebonden systeem op zichzelf een constructief goede vorm was die aan de bedrijfseisen kon voldoen, begonnen er zich ontwikkelingen in de constructie van het gebonden systeem te voltrekken die vermoedelijk het gevolg waren van een toenemend gebrek aan hout in de zwaardere maten. Men begon daarom lichtere sporen te gebruiken, die dichter op elkaar gezet werden. Weliswaar gaf dat een groter absoluut houtgebruik, maar naast de bezuiniging op de dikte van de sporen, kon men zo ook met lichtere deklatten volstaan. Om de sporen dichter op elkaar te kunnen zetten waren er verschillende constructieve oplossingen mogelijk. Men kon zoals in Anderen een plaat over de dwarsbalken leggen waarop de sporen dichter op elkaar gezet worden dan in een gebonden systeem mogelijk was. Helaas weten we niet zeker of deze plaat bij de opzet van de constructie in Anderen hoort dan wel dat deze later er op gelegd is. Het is echter opvallend dat de afstand tussen de sporen op deze plaat nog zeer groot is in vergelijking met de normale Drentse boerderij, zodat we dit toch wel als een vroeg kenmerk mogen beschouwen. Een andere mogelijkheid was dat men, zoals in Witten en in de Hümmling gebeurde, de sporen eenvoudigweg op de langsbalk zette. Ook in Witten zijn we er niet voor honderd procent zeker van dat dit de originele plaatsing van de sporen is of dat deze situatie bij een verbouwing tot stand kwam. Men kon nog een stap verder gaan door de balken aan beide uiteinden verder | |
[pagina 17]
| |
uit te laten steken om een grotere kapruimte te verkrijgen, zoals men in Overdinkel, Beltrum en Losser heeft gedaan. Losser is hier het meest uitgewerkte en jongste voorbeeld van. De consequentie van een dergelijke constructie is dat men steeds langere balken nodig heeft en vrij lange zware sporen om de grote overspanning te kunnen overdekken. We zien dan ook dat dergelijke constructies meer algemeen voorkwamen in Westfalen waar de houtrijkdom groter was en dat die ontwikkeling in Oost-Nederland vroegtijdig afbrak. In Nederland waar het hout schaarser was, kon men de kapruimte met geringere houtformaten vergroten door de ankerbalkconstructie toe te passen. Zo kunnen er door regionaal verschillende omstandigheden, vanuit een constructieprincipe dat in een groot gebied toegepast werd, geheel andere oplossingen voor de constructie van een grotere kapruimte zijn ontwikkeld. De ankerbalkconstructie kwam steeds meer in zwang. Maar waar kwam zij vandaan en wanneer? Mogelijk kwam zij het eerst in de steden op, waar vandaan zij zich verspreidde over het platteland. Omdat de stenen stedelijke woonhuizen in Nederland in de 15de eeuw in de regel over een hoge stenen borstwering beschikten, ligt het voor de hand om aan te nemen, dat het houten stadshuis in dezelfde periode ook van een hoge borstwering en dus mogelijk van ankerbalken was voorzien. De boerderijen in het westen van Nederland kenden dan ook al in de 15de eeuw ankerbalken.Ga naar eind28. Maar of de boerderijen in Oost-Nederland die toen al hadden is zeer de vraag.Ga naar eind29. Mogelijk handhaafde de opgelegde constructie zich daar tot aan de 16de eeuw. Het is hoe dan ook, waarschijnlijk dat de ankerbalk pas relatief laat zijn intrede in Overijssel en Drenthe deed en dat de conclusies die Hekker, Meischke en recentelijk, Huijts hebben getrokken omtrent het (vroege) tijdstip van ontstaan van de ankerbalk in Oost-Nederland minder aannemelijk zijn. Daarmee sloot de ontwikkeling in Oost-Nederland dan nauw aan bij die in de Hümmling en het Graafschap Bentheim, waar de ankerbalkconstructie de plaats in ging nemen van de oudere langsbalkconstructie. Daarbij moet aangetekend worden dat de ankerbalk in Oost-Nederland eerder in gebruik zal zijn gekomen dan in de Hümmling. In een achteraf gelegen streek als de Hümmling met een relatief grote houtrijkdom, kunnen de oude constructies nog langer hebben doorgeleefd. | |
ConclusieDe belangrijkste conclusie van dit artikel is, dat het bouwhistorisch onderzoek heeft aangetoond dat het boerderijenbestand in ons land veel ouder zou kunnen zijn dan veelal wordt aangenomen. Deze speurtocht heeft ook nieuw bewijsmateriaal en nieuwe inzichten opgeleverd betreffende de ontwikkeling van de boerderijconstructie in ons land. In boerderijen die uiterlijk schijnbaar uit de 18de, 19de of zelfs 20ste eeuw dateren, kunnen 16de-, 15de-eeuwse en mogelijk nog oudere resten verborgen zijn, die ons geheel nieuwe dingen leren over de constructie van deze gebouwen en hun historische voorgangers. Het vermoeden bestaat dat de hier genoemde ontdekkingen slechts het topje van de ijsberg vormen. Het is te verwachten dat er bij een systematisch gebint-onderzoek aan boerderijen in Oost-Nederland nog veel meer aanwijzingen voor het bestaan van de hier beschreven constructies gevonden zullen worden. Dat dit nog niet is gebeurd, maakt duidelijk dat het serieuze bouwhistorische onderzoek van boerderijen in Nederland nog maar in de kinderschoenen staat. Het bouwhistorisch onderzoek van stedelijke woonhuizen heeft al eerder tot de verontrustende conclusie geleid dat veel historisch belangrijke panden, die schuil gaan achter verjongde voorgevels, niet worden opgemerkt en daarom onterecht niet op de monumentenlijsten staan. Als ze er wel op staan, blijken ze dikwijls op volstrekt onvoldoende of onjuiste wijze beschreven, zodat effectieve bescherming onmogelijk is. Uit dit artikel kan worden opgemaakt dat die situatie bij boerderijen niet veel beter is. Veel van de hier onderzochte, oudst bekende boerderijen in ons land hebben geen monumentenstatus en deze constructies van historisch belang genieten dus geen enkele bescherming; twee ervan zijn dan ook recent afgebroken. Het wordt daarom hoog tijd dat de bouwhistorie ingeschakeld wordt bij de documentatie en analyse van de landelijke bouwkunst, zodat er op de valreep nog voldoende kennis kan worden opgebouwd om er een werkelijk verantwoord monumentenbeleid op te grondvesten. In de hoop dat dat nog op tijd zal zijn om de belangrijkste representanten van onze oudste boerderijvormen de bescherming te kunnen bieden waarop zij op grond van hun eerbiedwaardige leeftijd aanspraak kunnen maken. |
|