Woord vooraf
G. (Dik) Berends treedt met tegenzin op de voorgrond. Moet dat toch, dan is het bijvoorbeeld omdat anderen dat vragen. Zijn 65ste verjaardag, zijn verdiensten voor de monumentenzorg, het Jaarboek Monumentenzorg, het Restauratievademecum, het historisch boerderij-onderzoek, het bouwhistorisch platform, de bouwhistorie in het algemeen en veel meer vormen aanleiding voor het verschijnen van dit bijzondere Jaarboek.
Bouwhistorie is al lang niet meer exclusief verbonden met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Naast diverse gemeenten die zelfonderzoek verrichten naar de materiële en constructieve geschiedenis van monumenten zijn tientallen particuliere bouwhistorici actief. Dit professionele corps is overal in Nederland en België betrokken bij projecten, kent specialisten en generalisten. Hun beroepsvereniging is de Stichting Bouwhistorie Nederland (SBN) die dit jaar haar eerste lustrum viert. Werkzame leden en stagiaires komen iedere twee maanden naar Zeist en presenteren recent onderzoek tijdens het bouwhistorisch platform.
Omdat in dit Jaarboek de bouwhistorie centraal staat, werd een ad-hoc redactie gevormd met daarin twee gastredacteuren namens de SBN: Karel Emmens en Koos Steehouwer. De oproep van de redactie onder de crème van bouwhistorici en de collegae monumentenzorgen is royaal gehonoreerd. Het gaat te ver alle veertig bijdragen aan dit éénmalig, zeer omvangrijke Jaarboek afzonderlijk toe te lichten. Er is een hoofdindeling met rubrieken gemaakt: Hout en houtconstructies, Steen, Andere materialen en constructies, Landelijke bouwkunst, Gebouwen, Onderzoek en restauratie.
De onderwerpen raken of treffen volledig wat Dik Berends in zijn loopbaan boeide en bezighield. De grote variëteit van onderwerpen en perioden toont de niet geringe reikwijdte van de bouwhistorie. In het jaar van het Industrieel Erfgoed (1996) lijken onderwerpen als het ontstaan van het platte dak en de Bruynzeeldeur op hun plaats, evenals de toepassing van plaatijzeren plafonds, een benzinestation (van Van Ravesteyn) en een rijksinrichting om zaad aan dennenkegels te onttrekken. Voor fijnproevers wordt diepgang bereikt in de beschouwingen over de oudste gebinten, de verschijningsvorm van balklagen, houten overstekken alsook over het ontstaan van de spouwmuur, afwijkingen in het kruisverband en onderbrekingen in metselwerk om vogels te huisvesten. Aardige contrasten worden bereikt in de presentaties van zowel Groningse als Limburgse vensters. Regionale verschijnselen komen volop aan bod: hoe Nijmeegs is het Nijmeegse spant, waar komen stergebinten voor, welke levensomstandigheden horen bij de Twentse schaapskooi en hoe zit het met de vergankelijkheid van de tuinwal op Texel? Diverse interessante gebouwen worden gepresenteerd.
Dit onderzoek toont hoe de methode door de omstandigheden en mogelijkheden bepaald wordt, bijvoorbeeld via de inventarisatie van steenhouwersmerken in Zierikzee en 's-Hertogenbosch of door gebruik van beeldbronnen voor Limburgse kastelen en de toren van Babel. Archivalia werden gebruikt om de aanleg van een vroeg-middeleeuws klooster vast te stellen of het onderhoud aan Slot Loevestein, de inrichting van een middeleeuwse kerk in Zwolle en het gebruik van de bogen in de stadsmuur van Deventer te bepalen. Boerderijen in Noord-Brabant en de Bommelerwaard, transepten van kerken, een schuilkerk in Vianen en eenkamerwoningen in De Bilt dienen om de verschijningsvorm van typen voor te stellen. Het laatste hoofdstuk geeft een reflectie op pogingen tot bouwhistorisch onderzoek, beginnend rond de eeuwwisseling met Adolph Mulder in Dordrecht, wat er met de Utrechtse monumentenzorg gebeurde rond en na de Tweede Wereldoorlog en hoe de ontmanteling van Nijmegen tijdens saneringen in de jaren '60 en '70 van de 20ste eeuw plaatsvond. Met dit laatste thema zijn we weer terug bij de persoonlijke inbreng van Berends die, vooruitlopend op de na-oorlogse vernieuwingsgolf, op de valreep de casco's achterde voorgevels in de Nijmeegse Benedenstad documenteerde. Berends' betrokkenheid hier is misschien vergelijkbaar met zijn prille waarnemingen in de verwoeste geboortestad Arnhem. Elders bleven gebouwen staan, maar werden ze zo ingrijpend veranderd, dat ze als zelfstandige