Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
Ineke Pey
| |
Verwoeste torens herbouwen?Moeten economisch niet-onmisbare monumenten worden herbouwd, en vallen kerktorens onder deze categorie? Kort na de oorlog was dit één van de vraagstukken waarvoor Monumentenzorg en andere instanties zich zagen geplaatst. Sommige gemutileerde monumenten van deze categorie zouden beter als romantische ruïnes kunnen worden geconserveerd, aldus de voormalige, in 1939 afgetreden directeur van Monumentenzorg dr. h.c. Jan Kalf. Waarbij hij verwees naar de ‘tot mijmeren stemmende ruïne’ van de kerk van Bergen (NH). Dit geluid is niet nieuw. Hier is sprake van de opvatting, die John Ruskin al bijna een eeuw tevoren had gepropageerd: niet restaureren maar conserveren, en die ook in Nederland aanhangers kende. Van de Nederlandse gesneuvelde monumenten kwamen volgens Kalf onder andere de kastelen Doorwerth en Doornenburg, het schip van de St.-Eusebiuskerk te Arnhem, de St. Laurenskerk in Rotterdam en de overblijfselen van het Nijmeegse Dominicanenklooster in aanmerking. Ook in Engeland kende deze opvatting nog steeds aanhangers, waaronder de directeur van de National Gallery Kenneth Clark. Hij pleitte in de Times van 15 augustus 1944 voor het in hartje Londen in stand houden van enkele ruïnes van kerken en kapellen. Geconsolideerd zouden zij kunnen dienen als blijvende gedenktekenen van de oorlog en als rustige plaatsen voor meditatie, temidden van het woelige stadsverkeer.Ga naar eind2. Als Rijksinspecteur Kunstbescherming de oorlogsschade inventariserend, was Kalf van mening dat torens niet (werkelijk) economisch overbodig waren, daar zij de multifunctionele klokken droegen. Daarbij hebben torens een symboolfunctie, zijn ze de trots van stad of dorp of zelfs landelijk vermaard, en onmisbaar voor het landschap. Hij pleitte sterk voor herbouw van kerktorens. Steden als Nijmegen, Arnhem, Doetinchem, Doesburg, Venlo, Roermond of Venray, waren toch ondenkbaar ‘zonder dat uit de kroon van hun silhouet de machtige dominant van hun toren oprijst?’ Herstel of herbouw van beeldbepalende gebouwen, was ook de mening van de Rijkscommissie voorde Monumentenzorg (II).Ga naar eind3. ‘Sluis is ondenkbaar zonder zijn Raadhuis, (...) Rotterdam zonder de St. Laurens- en Arnhem zonder zijn Eusebiuskerk.’ Het lid prof. dr. G. van der Leeuw sprak zelfs over torens ‘die voor de signatuur van ons land, van onze steden en dorpen bepalend zijn.’ In gelijke bewoordingen toonde ook B.T. Boeyinga, restauratiearchitect van de Arnhemse St.-Eusebiuskerk, zich voorstander van herbouw. Hij vond het antwoord op de vraag of de Arnhemse toren moest worden herbouwd ‘vanzelfsprekend eenvoudig’. Voor architect | |
[pagina 185]
| |
Thunissen was het economisch nut van een toren - het ‘monument bij uitstek’ - niet aan de orde. Torens hadden slechts tot doel te herinneren en te wijzen op hogere waarden, ‘daarom moet bij de bouw zo min mogelijk aan nevendiensten, welke de toren zou kunnen bewijzen, worden gedacht.Ga naar eind4. Ofschoon in Nederland relatief weinig gehoord, zijn er ook geluiden contra herbouw van torenspitsen te beluisteren. En soms ook zonder dat het economisch nut werd meegewogen. Enkele decennia voor de oorlog al pleitte mr. dr. A.B.G.M. van Rijckevorsel binnen de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg (afd. B) vergeefs voor het consolideren van de door brand ‘afgeknotte’ toren van IJsselstein. ‘Waarom (...) afmaken, nu hij mooi is zooals hij er staat?’ Slechts in prof. dr. W. Vogelsang vond hij tot op zekere hoogte een medestander.Ga naar eind5. Naar aanleiding van de naoorlogse torenprijsvraag voor Weert (1950) wierp achitect prof. G.H.M. Holt in Forum de vraag op, of het überhaupt wel zo nodig was dat onvoltooide of beschadigde oude torens werden aangevuld. Immers, er bestonden voorbeelden te over van prachtige torens, ‘waarvan de suggestieve bekoring voor een niet gering deel te danken is aan de onvoltooidheid...’. Het bekendste voorbeeld is wel de Parijse Notre Dame. Zijn argument tegen completering in Weert gold in feite ook voor Hulst, namelijk dat de verloren gegane toren ‘nota bene er in het laatst van de XIXe eeuw pas op was geplaatst...’.Ga naar eind6. Echter, in het eerste geval is sprake van een west-, in het tweede van een vieringtoren, hetgeen een belangrijk verschil uitmaakt voor de totaalindruk. Overigens zijn ook in Nederland voorbeelden aan te wijzen van prachtige kerktorens zonder spits, waaronder in Dordrecht en Zaltbommel. | |
Verwoeste torens herbouwen, maar hoe?De vraag: herbouw ja of nee? met betrekking tot torenspitsen, werd vrij algemeen positief beantwoord. De volgende vraag is uiteraard die van de bouwstijl: herbouw, maar hoe? ‘Onze onherstelbaar verwoeste torens moeten alle herbouwd, maar ik zie geen reden waarom men zou trachten dit in hun oude gedaante te doen.’ De mening van Jan Kalf is hiermee ondubbelzinnig duidelijk. In de tijd echter dat de vraag actueel werd, hoe de tijdens de oorlog (en kort erna) gesneuvelde torenspitsen aan te vullen, was Kalf vrijwel van het bestuurlijke toneel verdwenen. Met het oog op de na-oorlogse torens en -spitsen is het van belang, om hier kort stil te staan bij de vraag of de restauratie-ethiek die hij steeds zo vurig had voorgestaan, verwoord in de Grondbeginselen uit 1917/18, daarmee tevens uit het overheidsscenario was geschrapt. Toen Jan Kalf in 1954 stierf, 80 jaar oud, had hij nog net een van de laatste discussies over dit onderwerp meegemaakt. Een discussie die hij overigens zelf op gang had gebracht en die door Denslagen haarscherp werd geanalyseerd. In 1946 publiceerde Kalf nog eens zijn ideeën in het hiervoor al geciteerde artikel ‘Behoud en vernieuwing beide - Herstel en herbouw van door oorlogsgeweld getroffen monumenten.’ Hij bleef in principe tegen eventuele aanvulling en herstel in oude vormen, in artikel 16 van de Grondbeginselen immers een leugen tegen de geschiedenis genoemd. ‘Vooral twee dingen wil ik bepleiten: onvoorwaardelijke eerbied voor wat ons aan echte oude bouwkunst, zelfs verminkt, bewaard is gebleven; maar ook vertrouwen in het scheppend vermogen van den eigen tijd - het een zowel als het ander in naam van het historisch besef, dat enerzijds behoud van de monumenten uit het verleden verlangt, maar anderzijds voert tot de overtuiging, dat alles verandert.’, aldus Kalf. Op zijn aanraden besloot de Nederlandse Oudheidkundige Bond in 1948 om de Grondbeginselen te ‘evalueren’. Hiervoor werd een acht leden tellende werkgroep in het leven geroepen, overwegend met jonge architecten. De werkgroep publiceerde in 1953 een rapport, waarin de praktijk van na-oorlogse restauratiearchitecten duidelijk naar voren komt. Het rapport moet voor Kalf c.s teleurstellend, maar niet zeer verrassend zijn geweest. De in de Grondbeginselen verwoorde principes waren verre. In het rapport was in feite zelfs sprake van een verdediging van de inmiddels al gebruikelijke principeloosheid waarmee architecten monumenten aanpakten, niet terugschrikkend om de meest perfecte illusies te creëeren.Ga naar eind7. Binnen de overheid hield de oude stelregel beter stand. Terugblikkend over het voorbije jaar stelde de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg (II) in haar jaarverslag van 1948: ‘De Commissie hield zich bij de beoordeling van de restauratieplannen aan de grondregel, die eertijds werd vastgesteld: ‘behouden gaat vóór vernieuwen’, vast. Soms werd van deze stelregel afgeweken, indien er voldoende aanwijzingen waren, hoe de toestand in het vorige tijdperk is geweest. De levendigheid van de discussie in de vergaderingen bewijst, dat de leden met grote belangstelling de theoretische kant van het restauratiewerk bezien.’ Tevens kwam in het jaarverslag aan de orde dat ook in 1948 herhaaldelijk werd gesproken over het toepassen van eigentijdse vormen, wanneer nieuwe delen aan een monument moesten worden toegevoegd. Met name in Hulst zou de Rijkscommissie zich hiervoor uitspreken. Toen echter een nieuwe generatie architecten steeds vaker de oude beginselen verwierp, zoals bij de zéér metamorfoserende en perfectionerende restauratie van het stadhuis in Gouda, laaide de controverse tus- | |
[pagina 186]
| |
sen de oude, puristische restauratie-opvatting (zoals destijds dr. P.J.H. Cuypers c.s. die voorstonden) en de moderne weer op. Als resultaat van deze discussies adviseerde de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, ‘om bij de herbouw van torenbekroningen die door oorlogsgeweld of een andere calamiteit zijn vernield, de eigenaar te willen berichten, dat een prijsvraag voor een moderne bekroning wenselijk is’.Ga naar eind8. | |
Het rendement van prijsvragenNiet voor het eerst in de geschiedenis, was nu de vraag aan de orde naar de (on-)wenselijkheid en het rendement van architectuurprijsvragen. De Raad van Advies met als woordvoerder architect H. Th. Wijdeveld, sprak zich uit tegen dit uit de negentiende eeuw stammende fenomeen, dat te wijten zou zijn aan ‘gemis aan durf’ bij de opdrachtgever. Wijdeveld publiceerde zijn kritische kanttekeningen naar aanleiding van het mislukken van de prijsvraag voor bebouwing van het Rotterdamse Hofplein en Blaak. Van de 80 inzendingen kwam er geen voor bekroning en uitvoering in aanmerking. Als een van de belangrijkste oorzaken van het herhaaldelijk mislukken van prijsvragen in deze tijd, werd gezien het ontbreken van contact tussen opdrachtgever en architect; de wederzijdse ‘bevruchting’ door discussie over het ontwerp bleef zo uit. Bovendien was de op deze wijze ontstane competitie tussen ervaren, oudere architecten en niet of juist afgestudeerden, onwenselijk. Wijdeveld betoonde zich voorstander van directe opdrachten aan ervaren architecten, terwijl de jongere generatie zich kon meten in prijsvragen voor kleinere objecten, zoals landelijke vrijstaande huizen of jeugdherbergen.Ga naar eind9.
In het Bouwkundig Weekblad schreef architect en redactielid J.P. Mieras naar aanleiding van de - overigens ook door hem geslaagd genoemde - Hulster prijsvraag, een kritisch artikel over het verschijnsel architectuurprijsvragen en de ‘opbrengst’. Hij zag voor- en nadelen. Vooral moeten opdrachtgevers niet de illusie hebben, aldus Mieras, dat zij op deze wijze ‘nieuwe ideeën’ op het gebied van bouwkunst aan Nederlandse architecten kunnen ontfutselen. Modern wellicht, maar dat is iets anders dan nieuw. Bij een ontwerp voor een torenbekroning op een gotische kerk achtte hij ‘het nieuwe’ zelfs volledig uitgesloten. De redactie van het architectuurtijdschrift Forum was het hier niet mee eens. Integendeel. Ze vond het een ‘verheugend verschijnsel’ dat steeds meer prijsvragen werden uitgeschreven in gevallen waarbij van de architect ‘bijzondere kwaliteiten’ werden gevergd. Ook in het Bouwkundig Weekblad werden reacties op Mieras’ artikel gepubliceerd.Ga naar eind10. Plaatsten verschillende architecten en ook de Raad van Advies kanttekeningen bij prijsvragen wat betreft wenselijkheid en resultaat (‘...de middelmaat wint omdat de middelmaat oordeelt’Ga naar eind11.), de overheid betoonde zich voorstander van architectuurwedstrijden, zoals hiervoor al is gebleken. De in 1939 aangetreden directeur van het Rijksbureau Monumentenzorg Van Nispen tot Sevenaer, moedigde het uitschrijven van al dan niet besloten prijsvragen aan, en stelde soms zelf potentiële deelnemers voor. | |
TorenprijsvragenIn de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog zijn slechts vier prijsvragen uitgeschreven om te komen tot herbouw van verwoeste torenspitsen. De oorzaak voor dit geringe aantal moet vooral worden gezocht in de behoudende mentaliteit in Nederland. Veelal werd zonder meer gekozen voor een replica of herbouw in vertrouwde historiserende vormen. Koos men voor een prijsvraag, dan deed een eerste probleem zich al voor bij de interpretatie van de in het programma van eisen veelvuldig gebruikte term eigentijdse bouwkunst, ofwel ‘vormenspraak van dezen tijd’. Een tweede probleem vormde de kwaliteit van de inzendingen, die op het gebied van de torenbouw onbarmhartig de beperkte scheppingskracht van de eigentijdse architecten aan het licht bracht. Restauratiearchitect Boeyinga voorzag daarom ook bij een prijsvraag voor de toren van de Eusebiuskerk in Arnhem problemen met een nieuw ontwerp, daar volgens hem de moderne bouwkunst geen eigen stijl bezat, zeker niet voor een toren. Terecht merkte hij op dat het bouwen van een toren in die tijd ook niet zo eenvoudig was. Een aantal architecten stak de hand in eigen boezem: ‘Wij mogen zelfs de vraag stellen, of wij architecten daartoe in staat zijn. Of wij werkelijk een toren kunnen bouwen.’ Immers, om de zinvolle betekenis van een toren tot uitdrukking te brengen, was meer nodig dan materiaal op elkaar stapelen, aan elkaar lassen of gieten en stampen. Zelfs ‘een der grootsten’, Dudok, kwam met de toren bij zijn wereldberoemde raadhuis in Hilversum niet verder dan tot een ‘nietszeggende steenmassa, die verveelde.’ De toren van de Nederlands Hervormde kerk in IJsselstein, waar in 1923 weliswaar een geslaagde eigentijdse spits was gerealiseerd, mocht volgens verschillende critici niet als bewijs van het tegendeel dienen, daar dit te danken was aan het talent van één architect (Michiel de Klerk), en niet aan het hoge peil van de moderne bouwkunst.Ga naar eind12. De vier torenprijsvragen in het decennium na de | |
[pagina 187]
| |
1 Skyline van Zutphen met de toren van de Walburgiskerk (links), de Drogenapstoren (midden) en de Wijnhuistoren (rechts). De pentekening is het (niet bekroonde) prijsvraagontwerp van de kerktorenspits, dat door Jan Brouwer onder het motto ‘Finitum’ werd ingestuurd. Het ontwerp vertoont grote overeenkomst met Brouwers inzending ‘Hij zal U dekken met zijn vlerken’ voor de torenprijsvraag van Hulst in 1953 (repro Archief J. Brouwer Aerdenhout).
bevrijding betreffen de Grote of St.-Eusebiuskerk te Arnhem, de St.-Willibrordusbasiliek van Hulst, de Grote of St.-Walburgiskerk in Zutphen en de St.-Martinus in Weert. Hierna wordt (chronologisch op jaar van vernieling) kort ingegaan op wat er in Weert (1940, prijsvraag 1950), Arnhem (1945, prijsvraag 1954) en Zutphen (1948, prijsvraag 1948) heeft gespeeld (afb. 1, 2).Ga naar eind13. Hulst (1944, prijsvragen 1950 en 1953) zal vervolgens uitgebreid ter sprake komen.
2 Perspectieftekening van het prijsvraagontwerp dat Jan Brouwer onder het motto ‘Finitum’ inzond voor de bekroning van toren van de Walburgiskerk in Zutphen (repro Archief J. Brouwer Aerdenhout).
Er is sprake van zowel besloten als openbare prijsvragen. Bij een besloten prijsvraag - ook wel meervoudige opdracht genoemd - worden een beperkt aantal architecten uitgenodigd om een ontwerp te maken. Een openbare prijsvraag daarentegen, geeft (vrijwel) elke geïnteresseerde architect de gelegenheid om het programma van eisen aan te vragen en mee te dingen. Overigens hadden niet alle vier genoemde torens door dezelfde calamiteit hun oude spits verloren. Naast oorlogsschade was er ook sprake van teloorgang door noodweer (Weert) en brand (Zutphen), in en kort na de oorlog. Ondanks de verschillende schadeoorzaken zijn de laatste twee contemporaine prijsvragen ter vergelijking bij het onderzoek betrokken. | |
WeertIn Weert deed op 14 november 1940 een hevige storm de (door Johannes Kaijser van 1884/89 gebouwde) torenspits van de St.-Martinuskerk sneuvelen. Het R.K. kerkbestuur als eigenaar van de toren, koos niet voor herbouw van de verloren gegane spits. Wel duurde het nog tot 1950 alvorens het kerkbestuur aan de Algemeene Katholieke Kunstenaars Vereeniging (AKKV) de opdracht gaf om een prijsvraag uit te schrijven. Bij de zeven leden tellende jury die de de AKKV benoemde waren alle | |
[pagina 188]
| |
3 Prijsvraagontwerp (1950) voor de toren van de St.-Martinuskerk te Weert, dat onder motto ‘Capi Sancti Martini’ werd ingestuurd door architect Theo G. Verlaan. Het ontwerp kreeg de eerste prijs (foto Juryrapport, Forum 1952).
disciplines ruim vertegenwoordigd.Ga naar eind14. Ofschoon Weert ‘een modern ontwerp’ en een ‘monumentale eigentijdse toren’ voor ogen stond, is het evident dat met de keuze van een jury waarbij de (opvatting van) de Delftse School zo sterk vertegenwoordigd was, de keuze niet echt modern zou zijn. Modern materiaal als gewapend beton werd - om de ‘lelijke’ kleur en structuur en om de relatief geringe ervaring ermee - met name door architect en jurylid Thunissen minder gewenst gevonden.Ga naar eind15. De toren moest vooral hoog zijn. Hij werd door de jury gezien als een prestige object, symbool van de snel groeiende Weertse gemeente. Het winnende ontwerp van Th.G. Verlaan (motto ‘Capi Sancti Martini’) (afb. 3) is onmiskenbaar geïnspireerd op de Domtoren in Utrecht en gedacht in traditionele baksteen. Had de winnaar aansluiting gezocht bij traditionele vormen, de ontwerpen met de tweede (motto ‘Mantel) en derde prijs (motto ‘Dux’) waren nog traditioneler van vorm. Het laatste was van architect Th. Nix en had zelfs een barokke peervormige spits. Ontwerp ‘Mantel’ zou weliswaar in gewapend beton uitgevoerd moeten worden, maar de jury waardeerde het zeer dat dit er op de tekening - door de aangebrachte ribbelingen - eerder als een loodbekleding dan als beton uit zag. Zowel het kerkbestuur | |
[pagina 189]
| |
4 De toren van de St.-Martinuskerk in Weert, met de vanaf 1958 gebouwde spits naar ontwerp van Th. Verlaan (foto G.J. Dukker, RDMZ 1970).
als Monumentenzorg konden zich in 1952 verenigen met de keuze van de jury. Dat het nog tot 1958 duurde voor met de bouw werd begonnen, was een kwestie van subsidieperikelen (afb. 4). | |
ArnhemOndermijnd door aanhoudende beschietingen en het uitbranden van kerk en toren in het jaar ervoor, stortte in 1945 de toren met barokke spits van de Grote of St.-Eusebiuskerk in.Ga naar eind16. Het vijftiende-eeuwse onderstuk van de toren werd gerestaureerd door architect B.T. Boeyinga. Vooruitlopend op de restauratie van de kerk, schreef hij in 1947 een artikel over de gewenste aanpak. Hij betoonde zich voorstander van herbouw van de toren, echter niet in de oude vorm, daar deze niet direct tot de besten had behoord die de zeventiende eeuw had voortgebracht. Al in 1946 werd door Monumentenzorg een prijsvraag geadviseerd. Argumenten vóór en tégen zowel een besloten als een openbare prijsvraag, werden in Arnhem verwoord in de ‘Nota over herbouw van de Grote Toren, ten behoeve van de leden van de commissie voor gemeentewerken en voor het stadsplan’. Herbouw van de oude vorm werd de minst kostbare
5 Prijsvraag-maquettes uit 1954 voor de toren van de Grote of St.-Eusebiuskerk te Arnhem. V.l.n.r. de ontwerpen van de architecten Th. Verlaan (op de onderbouw geplaatst), J.J.M. Vegter, J. Schipper en B.T. Boeyinga (foto P. van Galen, RDMZ 1994).
| |
[pagina 190]
| |
en tijdrovende oplossing genoemd. En dat was bovendien de toren die ‘veel Arnhemmers’ het liefst zouden zien, aldus het rapport. Met een openbare prijsvraag echter, werd wellicht een toren verkregen die de oude kon evenaren of zelfs overtreffen (sic). De gemeente Arnhem kwam met de Rijkscommissie tot een compromis: de tweede (gotische) torengeleding zou worden gereconstrueerd en voor de bekroning kon een besloten prijsvraag (1954) worden uitgeschreven. Voorwaarde was dat de nieuwe spits ongeveer even hoog werd als de oude, maar hij mocht een nieuwe vorm hebben. Uitgenodigd werden
6 Niet-uitgevoerd prijsvraagontwerp (1954) voor de toren van de Grote of Eusebiuskerk te Arnhem, dat onder motto ‘Lucas 14:28-31’ werd ingezonden door prof. ir. J.F. Berghoef (foto Juryrapport, Bouwkundig Weekblad 1955).
7 Toren van de Grote of Eusebiuskerk te Arnhem, met de uit 1958 daterende spits naar ontwerp van Th. Verlaan (foto A. v.d. Wal, RDMZ 1970).
de architecten J.F. Berghoef, B.T. Boeyinga, J. Schipper, J.J.M. Vegter en Th.G. Verlaan (afb. 5). Specifieke wensen over de vorm zoals in Weert (en Hulst, zie hierna) had de jury niet.Ga naar eind17. De ingezonden ontwerpen waren geen echte stijlimitaties, maar vertoonden op twee na wel een vormentaal die zeer dicht aanleunde tegen de laatgotische stijl van de kerk. Het sterk vertikaal ogende, winnende ontwerp, met als motto een regel uit het Wilhelmus ‘Dat ick doch vroom mach blijven’ was van de jonge architect Th.G. Verlaan, die ook in Weert de eerste prijs won. Geïnspireerd op de stijl van de kerk, had Verlaan zijn spits ontworpen in beton, bekleed met tufsteen. Hoog oprijzend, daar zij zich moest handhaven tussen de toenemende hoogbouw (fabrieksschoorstenen, silo's) in Arnhem. De jury was in haar rapport vol lof over ontwerp en aansluiting bij de (replica van de) gotische onderbouw. Het naar mijn mening bijzonder boeiende ontwerp van Berghoef werd door de jury weliswaar ‘markant’ genoemd, maar toch te zeer op zichzelf staand, niet aangepast aan de onderbouw (afb. 6). Met andere woorden, te modern.Ga naar eind18. Opmerkelijk is mijns inziens dat - ondanks | |
[pagina 191]
| |
het verschil in grondplan - er meer dan oppervlakkige gelijkenis bestaat tussen Berghoefs toren en het ontwerp, waarmee zijn vroegere medewerker Brouwer een jaar tevoren in Hulst de torenprijsvraag won. Tevredenheid en instemming met de keuze bij de gemeente, de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg en het ministerie van O.K. en W. Tussen 1955 en 1964 werd in Arnhem Verlaans winnende ontwerp uitgevoerd (afb. 7). Mieras' scepsis bleek niet ongegrond. In Arnhem en Weert werd weliswaar over ‘modern’ en ‘eigentijds’ gesproken, maar in feite was er geen sprake van nieuwe ideeën of een nieuwe vormentaal. | |
ZutphenDe zeventiende-eeuwse torenspits van de Nederlandse Hervormde kerk te Zutphen ging kort na de oorlog (1948) in vlammen op. Met het oog op het belang van de toren voor stad en streek, werd nog hetzelfde jaar een prijsvraag uitgeschreven.Ga naar eind19. De kerkvoogdij en de jury (waarin Zutphens burgemeester De Jonge) waren unaniem vóór een moderne bekroning, zodat dit in het programma van eisen werd opgenomen. Deelnemende architecten werden bovendien aangemoedigd om nieuwe constructiewijzen en moderne materialen te gebruiken. De 49 inzendingen vertoonden een breed scala aan stijlen,Ga naar eind20. zoals te verwachten was. De jury was zeer verguld met het winnende ontwerp, onder het motto ‘Isla’ ingestuurd door architect A. Doorewaard. Dat de vorm niet nieuw was en herinneringen wekte ‘aan geijkte silhouetten’ zag de jury ook wel, maar ze noemde het ontwerp toch ‘overtuigend’. Het bestond uit een drie geledingen tellende open betonnen constructie op vierhoekig grondplan, naar boven toe verjongend en gesierd met kroontje en windvaan. De betonconstructie diende volgens de architect afgedekt worden met natuur- of kunststeen, hetgeen de jury, immers voorstander van modern materiaal, zou overwegen. Het ontwerp met de tweede prijs van architect D. Zuiderhoek (‘De Grafelijke Kroon’) was eveneens een modern ontwerp in beton. Zeer afwijkend is het derde bekroonde ontwerp van architect A.W. Jansz (restauratie-architect van de Nijmeegse St.-Steven) met het motto ‘September 1949’. Hij liet de toren zoveel mogelijk intact en vulde deze slechts summier aan. Dit laatste is verwonderlijk. Stond deze architect in Nijmegen - in hetzelfde jaar van de Zutphense prijsvraag - onmiddelijk klaar de kapotgeschoten toren van de St.-Stevenskerk door (nagenoeg) een replica te vervangen, voor Zutphen ontwierp hij het tegenovergestelde: ‘(...) even die stomp af maken en verder niets’. Architect J. Brouwer uit Aerdenhout zond onder motto ‘Finitum’ een ontwerp in (afb. 1). Het winnende ontwerp is uiteindelijk niet uitgevoerd. De eigenaresse (de Hervormde Gemeente Zutphen) was niet gelukkig met de beslissing van de jury, en stelde voor om een ander ontwerp uit te voeren. Ofschoon ook Monumentenzorg niet unaniem vóór de keus van de jury was, had ze bezwaren van esthetische èn technische aard tegen het aangedragen alternatief. Er ontstond een impasse, die pas doorbroken werd toen het gemeentebestuur van Zutphen besloot de toren in eigendom over te nemen en het resultaat van de prijsvraag naast zich neer te leggen. De discussie over de vorm van de torenspits die nu volgde, sleepte zich voort tot achttien jaar na de prijsvraag! Uiteindelijk werd besloten om een replica te maken van de spits uit 1633/37 die in 1948 verloren was gegaan. In 1967 werd deze toren gerealiseerd.Ga naar eind21. | |
De eerste prijsvraag voor de toren van Hulst (1950)Op 18 september 1944 werd de St.-Willibrordusbasiliek in Hulst door de geallieerden beschoten (afb. 8). De torenspits stortte neer, en het bovenste deel van toren werd aan de west-, zuid- en oostzijde onherstelbaar beschadigd. Het gemeentebestuur drong er na de bevrijding bij Monumentenzorg op aan dat de toren spoedig gerestaureerd zou worden. Het antwoord luidde zoals we dat in deze tijd kunnen verwachten. Herstel van kerktorens werd in het algemeen vooralsnog niet toegestaan, en die van Hulst vormde daarop geen uitzondering. Dit was vooral het gevolg van materiaalschaarste, gebrek aan financiën en aan geschoolde arbeidskrachten. Functionele restauraties aan gebouwen met oorlogsschade genoten prioriteit. Aan kerktorens werden om verder verval te voorkomen alleen consoliderende reparaties uitgevoerd, zodat met een volledige restauratie nog enkele jaren kon worden gewacht.Ga naar eind22. In eerste instantie gingen de Hulstenaren er nog zonder meer van uit dat de toren ‘in zijn oorspronkelijke vorm’ (lees: Cuypers vorm) zou worden hersteld.Ga naar eind23. Maar, zoals hiervoor al ter sprake is gekomen, voor het Rijksbureau voor de Monumentenzorg stond de vorm nog niet bij voorbaat vast. Directeur Van Nispen tot Sevenaer: ‘Nu de houten spits vrij ernstig beschadigd is, wil het mij voorkomen dat herstel in een andere vorm zeer goed mogelijk is.’ Monumentenzorg adviseerde het uitschrijven van een besloten prijsvraag, en stelde enkele architecten voor: Ir. P.H.N. Briët (Hilversum), Ir. O.U. Pouderoyen (Nijmegen) en C.W. Royaards (Schoorl). Het gemeentebestuur nam de voorgestelde kandidaten over.Ga naar eind24. De vormgeving van de nieuwe spits was in tamelijk vage termen opgenomen in het programma van eisen. | |
[pagina 192]
| |
8 Vieringtor en van de St.-Willibrordusbasiliek te Hulst, vanuit het noorden gezien. De toren werd in 1877 gebouwd door P.J.H. Cuypers (foto J.P.A. Antonietti, RDMZ 1919).
Punt 1B stelt: ‘De te ontwerpen torenbekroning moet een harmonisch geheel vormen met de (...) onderbouw en met het totale monument; verder dient zij - vanuit het landschap rond de stad gezien - de kerk op passende wijze te bekronen.’ De toren was inderdaad, en is nog heden ten dage, van verre te zien en
9 Tekening zijaanzicht (zuidzijde) van St.-Willibrordusbasiliek te Hulst met ontwerp voor een nieuwe vieringtoren. Dit torenontwerp werd voor de eerste, besloten prijsvraag (1950) onder motto ‘Boogschutter’ ingestuurd door C.W. Royaards uit Hilversum (repro RDMZ).
heeft nauwelijk enige concurrentie van andere hoge (bouw-)punten in de stad. Tenslotte was in de gemeenteraad een warm pleidooi niet voor niets gevoerd: een van de eisen was dat de nieuwe bekroning plaats moest bieden aan een carillon van tenminste 28 klokken, ‘met speelruimte voor de beiaardier en met behoud van de twee in de bestaande onderbouw aanwezige luidklokken.’ De bouw mocht het bedrag van f 90.000,- niet te boven gaan, exclusief het carillon en de restauratie van de onderbouw.Ga naar eind25. De jury vond unaniem alle drie ontwerpen onder de maat, en besloot geen enkele tot uitvoering voor te dragen. In haar rapport van 14 december 1950 gaf ze als ‘rangorde van verdienste’ aan: 1. Motto ‘Boogschutter’ (Royaards) en motto ‘Maria’ (Briët) in gelijke rang. 2. Motto ‘Uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar’ (Pouderoyen). Er werd nog wel iets gezien in de eerste twee ontwerpen, mits verder uitgewerkt en veranderd. Alleen architect Royaards heeft dit voor zover bekend ook werkelijk gedaan. Weliswaar vonden de heren juryleden het resultaat sterk verbeterd en het tekenwerk ‘meesterlijk van uitvoering’, toch bleven zij - weer eenstemmig - van mening dat Royaards' ‘opvatting van een nieuwe bekroning van de toren in deze tijd niet verantwoord is.’ | |
[pagina 193]
| |
Ofschoon de uiteindelijke conclusie negatief was, is de toon van het juryrapport niet algemeen afkeurend. Het ontwerp van Royaards (afb. 9) werd gewaardeerd om zijn virtuositeit. ‘De ontwerper is er inderdaad in geslaagd luchtigheid en blijheid tot uitdrukking te brengen, maar de toch onmisbare facetten ernst en waarachtigheid zijn op de achtergrond geraakt’, luidde het wat cryptische oordeel. Bovendien was het ontwerp met zijn uiedak en barokke silhouet in de ogen van de jury toch te veel een stijlimitatie. In het ontwerp van architect Briët (afb. 10) met motto ‘Maria’, waardeerde de jury eveneens dat niet was teruggevallen op gotische vormen. Daar Briët zich evenmin baseerde op andere historische stijlperioden, sprak de jury waarderend van ‘een zuiver uitgangspunt’. Wat betreft het ontwerp van Pouderoyen (afb. 11) was de jury positief over het feit, dat het ontwerp (gedacht in tufsteen) geen gotische verwijzingen vertoonde. Dat het echter herinneringen oproept aan nog oudere bouwstijlen, is mijns inziens een terecht verwijt van de jury. | |
De tweede prijsvraag voor de toren van Hulst (1953)De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg was geen voorstander van nòg een prijsvraag. Desondanks was een jaar later de ministeriële toestemming voor het uitschrijven van een openbare prijsvraag binnen; de samenstelling van de jury bleef ongewijzigd. Het gemeentebestuur pleitte bij Monumentenzorg voor snelle toekenning van subsidie, zodat meteen na bekendmaking van de uitslag begonnen kon worden. Vooral daar regelmatig brokstukken van de gemutileerde toren naar beneden vielen, die het dak van het kerkkoor beschadigden. Bovendien was de haveloze toren niet bepaald een trekpleister voor het kleine stadje, dat voor een groot deel afhankelijk was van het toerisme. Vooral van de Belgen, aldus burgemeester Truffino, ‘die nog wat te verteren hebben.’Ga naar eind26. In grote lijnen was het reglement van de vorige prijsvraag aangehouden. Ook het programma van eisen was onveranderd. Alleen de bouwkosten waren verhoogd tot f 100.000,-. De eisen die aan het ontwerp zelf gesteld werden waren herschreven, maar qua bouwstijl nog even vaag. Punt 2 van artikel 15 Algemene eisen gaat daarover en luidt: ‘Het ontwerp moet de tweeledige functie van de torenbekroning tot uitdrukking brengen: a. evenwichtige bekroning van het monumentale kerkgebouw; b. teken van de stad in het landschap. De spits moest in harmonie zijn met Cuypers’ neogotische onderbouw uit 1877, die zou worden gehandhaafd. Een voorkeur voor eigentijds, modern of niet-historiserend werd dus niet opgenomen. Dat dit wel degelijk de ‘filosofie’
10 Tekening zijaanzicht (zuid) van de St.-Willibrordusbasiliek te Hulst met ontwerp voor een nieuwe vieringtoren. Dit torenontwerp werd voor de eerste, besloten prijsvraag (1950) onder motto ‘Maria’ ingestuurd door ir. P.H.N. Briët uit Schoorl (repro RDMZ).
| |
[pagina 194]
| |
11 Ontwerp voor de eerste, besloten torenprijsvraag van de St. Willibrordusbasiliek te Hulst (1950), onder motto ‘Uw jeugd vernieuwt zich als een adelaar’ ingezonden door O.U. Pouderoyen (Archief Pouderoyen, Nijmegen, repro RDMZ 1995).
van de jury was, zou bij de beoordeling blijken. De belangstelling was groot: in totaal vroegen 211 personen een programma aan, waarvan enkele niet in aanmerking kwamen, daar zij niet in het Architectenregister waren ingeschreven; 174 programma's werden er daadwerkelijk verzonden. Dat vóór de sluitingsdatum niet meer dan 40 geldige inzendingen binnen waren gekomen, was daarom wat teleurstellend. Waarschijnlijk terecht schreef de jury dit op de eerste plaats toe aan de ‘uitzonderlijke moeilijkheid van de opgave’. Op de tweede plaats was het door de watersnoodramp niet eenvoudig geweest voor de deelnemers, om ter plaatse de kerk te gaan bekijken. De sluitingdatum was om die reden al eens twee weken opgeschoven (tot 14 maart). Desondanks kwam meer dan de helft van de inzendingen op het nippertje op 13 en 14 maart binnen. Klachten over de slechte bereikbaarheid van Hulst heeft de juryleden niet kunnen vermurwen om de datum voor de tweede keer te verschuiven. Hoe was de kwaliteit en vormentaal van deze inzendingen? Enkele plannen stonden ‘op hoog peil’, verschillende werden veelbelovend genoemd voor later werk van de ontwerpers, maar het gemiddelde peil noemde de jury ‘niet hoog’. Wat betreft de vormgeving overheersten de vrij traditionele oplossingen. | |
[pagina 195]
| |
12 Tekening zijaanzicht (zuidzijde) van St.-Willibrordusbasiliek te Hulst met ontwerp voor een nieuwe vieringtoren. Dit torenontwerp (nog zonder aanduidingen van engelen) werd door J. Brouwer uit Aalsmeer onder motto ‘Prediker’ ingezonden voor de tweede, openbare prijsvraag (1953). De inzending werd bekroond met de eerste prijs (repro RDMZ).
Enkele zelfs ‘in de vorm van een stijlcopie’, ingegeven door de opdracht om materiaal en vormentaal in harmonie te brengen met de bestaande onderbouw. De jury was in haar algemene beschouwing zeer positief: ‘Sommige ontwerpen tonen grote oorspronkelijkheid en durf, enkele onbeheerste overmoed. Vrijwel alle inzendingen getuigen van de grote ernst, die met het werk is gemaakt, waarvoor de jury haar waardering uitspreekt.’ De eerste prijs werd toegekend aan het ontwerp met motto ‘Prediker’, ingezonden door J. Brouwer, een relatief onbekend architect die zich nog maar enkele jaren tevoren in Aalsmeer als zelfstandig architect had gevestigd (afb. 12-14). De jury oordeelde in haar rapport (1953) over het winnende ontwerp: ‘De ontwerper (...) is er in geslaagd een waarlijke vieringstoren te ontwerpen, die in vormgeving, materiaalbehandeling en constructie voortreffelijk past bij de gothische onderbouw van de kerk en het luchtige en speelse karakter van de Noord-Vlaamse gothiek uitstekend weergeeft.’ Dit ontwerp voldeed, aldus de jury, ook volledig aan de in het programma gestelde eisen, zoals ‘evenwichtige bekroning van het monumentale kerkgebouw’ en ‘teken van de stad in het landschap’. De tweede prijs was voor ‘Pontificis magni Wilibrordi et Praesulis almi’, achter welk motto de in torenprijsvragen succesvolle architect Th.G. Verlaan uit Berkum schuil bleek te gaan.Ga naar eind27. En de derde prijs tenslotte was voor het ontwerp met de naam ‘Marge’ van de architecten L.J. Linssen (Utrecht), J.C. Bolten (Wassenaar) en J. Hennink (Utrecht). Dat de eerste en tweede prijs de enige inzendingen waren die in hun motto verwezen naar de titelheilige van de kerk, zal als een verheugende coïncidentie zijn beschouwd. Bij de beoordeling heeft ‘Marge’ grote concurrentie gehad van de inzending onder motto ‘Hij zal U dekken met zijn vlerken’ (afgeleid van Psalm 91) (afb. 15). ‘In verband met de positieve kwaliteiten van dit ontwerp heeft de Jury de toekenning van de 3e prijs eraan ernstig overwogen’, aldus het juryrapport. En verder: ‘Dit ontwerp bezit in het algemeen goede kwaliteiten. Het is een goede moderne torenspits, met een aantrekkelijk silhouet. Ook de verhouding tot de kerk is verdienstelijk. (...) Het tekenwerk is smaakvol.’ Uit het archief van de winnaar van de prijsvraag blijkt, dat deze inzending eveneens van Brouwer was. Hij moet de toren van Hulst bijzonder interessant en inspirerend hebben gevonden.Ga naar eind28. | |
J. Brouwer, achitect HBO-BNA (1916-1976)Over de architect van de Hulster toren is tot op heden betrekkelijk weinig geschreven. Geboren als zoon van een Oostzaanse aannemer, deed Jan Brouwer (afb. 16) na de HTS bij verschillende architecten ervaring op, waaronder ir. J. Gratama, B.T. Boeyinga, M. Duintjer, prof. Wieger Bruin en prof. ir. J.F. Berghoef. Op het in Aalsmeer gevestigde bureau van Berghoef had hij de leiding van de tekenkamer; intussen doorliep Brouwer in de avonduren de HBO-opleiding tot architect aan de Academie van Bouwkunst op het Waterlooplein te Amsterdam, die hij in 1944 afsloot. Na de bouw van zijn nieuwe huis (1957) verplaatste hij zijn in 1950 begonnen bureau van Aalsmeer naar Aerdenhout.Ga naar eind29. Brouwers oeuvre omvat uiteenlopende objecten, van ontwerpen voor normaalwoningen (voor de Provinciale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting | |
[pagina 196]
| |
13 Twee perspectieftekeningen van torenontwerp ‘Prediker’ door J. Brouwer, in 1953 bekroond met de eerste prijs bij de tweede prijsvraag voor de vieringtoren van de St.-Willibrordusbasiliek in Hulst. Op de prijsvraaginzending (links) ontbreken de engelen. De afbeelding rechts toont de na afloop van de prijsvraag herziene, met engelen aangevulde versie (archief J, Brouwer, Aerdenhout).
in Drenthe) tot villa's en grote bouwwerken. Gekant als hij was tegen historiserende (‘oubollige’) bouwstijlen, hebben zijn bouwwerken een eigentijdse vormentaal. Toch is het door de diversiteit ervan moeilijk (zo al gewenst) om Brouwer een bepaald ‘etiket’ op te plakken. Herkenbaar zijn vooral kenmerken van het Nieuwe Bouwen van vóór de oorlog, zoals bij een fabriek voor bedrijfsauto's (Leyland-Holland) te Aalsmeer. Daarentegen schuwde hij niet aan zijn gebouwen (door de functionalisten afgewezen) versieringen als cartouches (school te Oostzaan) en geboetseerde reliefs (eigen woonhuis Aerdenhout) aan te brengen. Behalve met nieuwbouw hield architect Brouwer zich (tot het einde toe zonder compagnon) bezig met restauraties. Uit belangstelling voor monumentenzorg was hij tevens actief binnen de Bond Heemschut.Ga naar eind30. | |
ImpasseHet advies van de jury om het winnende ontwerp nu ook uit te voeren, had de instemming van burgemeester Truffino. ‘Het is het streven van deze tijd om te laten zien, dat er eerbied bestaat voor het oude, maar dat met de nieuwe tijd wordt medegeleefd’, aldus de burgemeester. Ofschoon enkele raadsleden zich afvroegen of het gemeentebestuur moreel verplicht was om de toren te bouwen, omdat lang niet zeker was dat de Hulstenaren vrede zouden hebben met zo'n moderne toren op een middeleeuwse kerk, werd na stemming besloten tot de bouw. Wel moest Brouwer nog verschillende suggesties en veranderingen | |
[pagina 197]
| |
14 Verticale doorsnede van torenspits ‘Prediker’, door Jan Brouwer ingezonden voor de torenprijsvraag van Hulst. Het met de eerste prijs bekroonde ontwerp werd in iets gewijzigde vorm uitgevoerd (archief J. Brouwer, Aerdenhout).
verwerken, zowel in de vormgeving als in het materiaalgebruik.Ga naar eind31. Ook verschillende leden van de Rijkcommissie voor de Monumentenzorg waren niet onverdeeld gelukkig met de uitslag van de prijsvraag. In feite werd deze commissie buiten spel gezet door rechtstreekse adviezen van prijsvraagjury's aan de minister. Minder van belang natuurlijk als ze de uitkomst van een prijsvraag kon onderschrijven. Dat dit niet altijd het geval was, moge blijken uit de gang van zaken in Zutphen (zie hiervoor) en in Hulst. Hadden sommige Rijkscommissieleden, zoals genoemde Hulster raadsleden, moeite met de combinatie van een moderne toren op een middeleeuwse kerk, anderen twijfelden aan de degelijkheid van de door Brouwer bedachte constructie. De Rijkscommissie had wat betreft dit laatste advies ingewonnen bij de Rijksgebouwendienst, waar dr. ir. J. Emmen (later ir. H.J.J. Engel) - deskundige op het gebied van betonconstructies - het plan van Brouwer wat betreft wapening niet uitvoerbaar achtte. Ook vond hij in verband met het ‘zeeklimaat’ te Hulst een onbeklede betonnen spits niet aan te bevelen. Om uit de impasse te raken werd architect Gouwetor benaderd, lid van de wedstrijdjury. Deze vond dat bij de kwestie van uitvoerbaarheid vooral gelet moest worden op de argumenten van ir. W. van der Schier, de technisch adviseur van Brouwer. Hulst kreeg uiteindelijk op 13 juni 1955 van minister mr. J. Cals de verlangde toestemming, | |
[pagina 198]
| |
15 Voorstudie van Jan Brouwer (ca. 1952) voor de torenprijsvraag van de basiliek van Hulst. Het hoge geplooide dak, dat Brouwers ontwerp met motto ‘Hij zal u dekken met zijn vlerken’ kenmerkte, is in deze schets al in aanleg aanwezig (archief Brouwer, Aerdenhout).
16 Burgemeester B. Truffino feliciteert architect Jan Brouwer (1916-1976) (rechts) op de tentoonstelling van de inzendingen voor de tweede torenprijsvraag voor de basiliek van Hulst met zijn eerste prijs (foto Archief Brouwer, Aerdenhout).
17 Schets van een toren met bazuinengelen door Jan Brouwer (ca. 1952), als voorstudie voor de tweede torenprijsvraag van Hulst. Het ontwerp ‘Prediker’ is al in grote lijnen aanwezig, maar werd zonder aanduiding van engelen ingediend (potloodtekening ca. 15×30 cm, archief Brouwer, Aerdenhout).
mits met de op- en aanmerkingen van de Afdeling Constructie van de Rijksgebouwendienst rekening werd gehouden, en er tijdens de bouw nauw overleg gepleegd zou worden.Ga naar eind32. Na verschillende aanpassingen van het ontwerp, zowel op het esthetische als op het constructieve en materiaaltechnische vlak, kwam het tenslotte in 1957 tot realisering van Brouwers winnende ontwerp.Ga naar eind33. | |
Beschrijving van torenspits ‘Prediker’Brouwers torenbekroning bestaat in essentie uit een achtkante, open constructie, geplaatst op de gerestaureerde onderbouw van Cuypers' negentiende-eeuwse vieringtoren. De nieuwe spits wordt beheerst door zestien sterk verticale elementen. Ten eerste de acht vrijstaande buitenkolommen of pylonen, staande op de hoeken van het achtkant; ook de pylonen zelf zijn achtkant van vorm, naar boven toe verjongend. Met een hoogte van ca. veertien meter werden ze samengesteld uit geprefabriceerde voorgespannen betonelementen van maximaal 1,4 m lengte, door de verjonging in gewicht variërend van 1050 tot 1850 kg. Van boven naar beneden loopt hierdoor een bundel van twaalf staaldraden, elk zes millimeter dik. Ze zijn aan de top versierd met twee vlamvormige elementen, 3,5 meter hoog en 2000 kg zwaar.Ga naar eind34. Op de tweede plaats zijn er een achttal iets kortere binnenkolommen, verspringend ten opzichte van de | |
[pagina 199]
| |
pylonen. De binnenkolommen zijn onderling gekoppeld door bronzen brugstaven, waaraan de 36 klokken van het carillon zijn opgehangen. Het prachtige carillon werd vervaardigd door de (sinds 1976 ‘Koninklijke’) Klokkengieterij Petit & Fritsen B.V. uit Aarle-Rixtel die, alvorens het definitief in Hulst op te hangen, hiermee op de Wereld Tentoonstelling (maart 1958) te Brussel succes oogstte.Ga naar eind35. Tussen de pylonen - in de as van de binnenkolommen - voeren op dezelfde vloerhoogte acht waterspuwers het regenwater af. Niet zoals bij gotische of neogotische kerken in de vorm van dieren of monsters, en evenmin in de vorm van Walt Disney figuren zoals in Arnhem, maar abstract-sober van vorm, passend bij de toren. Dezelfde soberheid is betracht bij de vormgeving van de balustrade op deze verdieping. De binnenkolommen kregen tezamen een torenkapje, waarop tenslotte op een basement de vier hoogvleugelige engelen staan, die het torenkruis dragen (afb. 17). De betonelementen zijn, op de koppen van de engelen na (gipsmallen), in houten mallen geschokt door de N.V. Schokbeton te Zwijndrecht. Van der Schrier geeft in zijn al geciteerde artikel tevens een uitgebreide toelichting op de technische constructie van toren en engelen. In slechts zes maanden (van juli '57-januari '58) werden in totaal 157 elementen gesteld, met een totaalgewicht van ongeveer 2000 ton. | |
De ultieme bekroning: Reijers' engelen en het kruisToen de uitvoering van Brouwers toren vaststond, was het zaak een goede beeldhouwer te vinden. Een die, zoals B en W van Hulst het in een brief aan Monumentenzorg op 26 October 1953 formuleerden, ‘het betonmateriaal, waaruit de beëindiging van de toren - behoudens het kruis - geheel zal bestaan, in zijn vormen juist weet te handteren.’ Enkele kunstenaars waren inmiddels al door de architect benaderd, waaronder Mari Andriessen (1897-1979). Om onbekende reden, zeer waarschijnlijk drukke werkzaamheden, kon Andriessen het beeldhouwwerk niet uitvoeren. Zijn voorstel om beeldhouwer W.L. Reijers (1910-1958) uit Bergen (N.H.) de engelen te laten uitvoeren werd door B en W overgenomen.Ga naar eind36. Willem Reijers was een gewaardeerd beeldhouwer (afb. 18).Ga naar eind37. Hij was een van de weinige jonge Nederlandse beeldhouwers die na de oorlog sterk naar voren kwam, niet voortbordurend op de traditie, maar werkend aan een eigentijdse kunst. Tot de oorlog verbleef Reijers vooral in het buitenland (o.a. Londen, Parijs en Florence). Beeldhouwen leerde hij vooral van Ossip Zadkine in Parijs, die ook in Nederland al bekendheid en waardering genoot. De vraag
18 Willem L. Reijers (1910-1958), beeldhouwer van de engelen aan de in 1957 gerealiseerde vieringtoren van de St.-Willibrorduskerk te Hulst (foto Hans Sibbelee. Maartensdijk).
19 Maquette van de vier engelen voor de torenspits van de basiliek van Hulst, gemaakt door beeldhouwer Willem Reijers in 1956. schaal 1:5 (foto Hans Sibbelee, Maartensdijk).
| |
[pagina 200]
| |
20 De kerk van Hulst vanuit het zuidoosten, na voltooiing van de vieringtoren in 1958. Toren met inbegrip van liet kruis zijn een ontwerp van architect J. Brouwer, de engelenfiguren onder het kruis zijn een schepping van beeldhouwer W. Reijers (foto G.Th. Dukker, RDMZ 1958).
dringt zich op, of op grond van Reijers' oeuvre de opdracht voor de beelden van de toren van Hulst voor de hand lag. Wat betreft zijn stijl was de keuze van Reijers niet vanzelfsprekend. Immers, de engelenbeelden - in Brouwers vroege schetsen steeds bazuinengelen - waren door de architect vooral van een statische verticaliteit gedacht, die de architectuur zou benadrukken. Het werk van Reijers was tot dan toe weliswaar zeer uiteenlopend, van statisch tot dynamisch, maar toch vooral het laatste. Vaak met een bepaalde beeldspraak ook, een ‘teken’. Toch was Andriessens advies om Reijers de opdracht te geven goed gezien. Afhankelijk van de opdracht bleef de laatste steeds experimenteren met vorm en materiaal; de diversiteit van zijn oeuvre laat dat duidelijk zien. Tevens waren grote afmetingen voor hem niet nieuw. Behalve de durf tot experimenteren had Reijers in 1953 ook ruime ervaring met monumentaal werk en met diverse materialen. Beton was voor hem echter een nieuw materiaal. Hij moet het als een nieuwe uitdaging hebben ervaren. Het feit dat de opdracht zo welomschreven was, kan op Reijers eveneens alleen maar positief hebben gewerkt. ‘Andere beeldhouwers (...) willen liefst vrij gelaten worden, zo vrij als maar enigszins mogelijk is. Daarentegen zoek ik een uitgangspunt, een thema, een houvast.’Ga naar eind38. Een opmerkelijke bijkomstigheid is dat hij een aanwijsbare voorkeur had voor het uitbeelden van gevleugelde schepselen, zoals vogels en engelen. Dit neemt niet weg dat zijn andere engelen (Engel (1945), Jakob en De Engel (1952), Wachtende Engel (1957)) totaal anders van karakter zijn.Ga naar eind39. In het oeuvre van de beeldhouwer nemen de monumentale, tot hun essentie teruggebrachte engelen van Hulst een aparte en belangrijke plaats in. Het is daarom curieus dat dit kunstwerk in geen enkele publikatie over Reijers wordt genoemd. De opdracht tot het ontwerpen van de engelenfiguren impliceerde een driedimensionale maquette schaal 1:5 (afb. 19). Bovendien zou de beeldhouwer de definitieve mallen maken voor het storten van beton. Een eerste ontwerp van de bouwsculptuur werd echter geboetseerd in klei, schaal 1:50.Ga naar eind40. Uiteindelijk werden de engelen (elk) uit drie geprefabriceerde onderdelen samengesteld, namelijk uit de figuur, de vleugels en de kop. De kop is geen volledig vrijstaand element, maar met de achtergrond verbonden, in feite een soort hoogrelief. De engelenfiguren waren geen geringe opgave. Het is een grote prestatie van Reijers dat hij de figuren zo wist te maken, dat het mogelijk was de delen in houten bekistingen te gieten, aldus Van de Schrier.Ga naar eind41. | |
[pagina 201]
| |
De vier gestyleerde engelen, die thans ruim acht meter groot naar definitief ontwerp van beeldhouwer Willem Reijers de toren bekronen, staan zij aan zij en met hun rug tegen de as van de spits, de armen gestrekt naar omlaag, de handen ineengestrengeld, over Hulst en het wijde panorama uitkijkend naar alle windrichtingen (afb. 20). Hun hoog uitstekende vleugels lijken een krans van vlammen aan de voet van het kruis, de ultieme bekroning. Op de top is, met zijn zeven meter lange, naar boven toe verjongende verticale paal en relatief korte dwarsbalk, Brouwers kruis prachtig van verhouding.Ga naar eind42. ‘Hulst’ is Reijers' laatste uitgevoerde werk, dat hij zelf niet meer voltooid heeft gezien. Al in 1957 door ziekte nauwelijks nog in staat om te werken, overleed hij te Alkmaar op 2 October 1958. | |
SlotSlechts in vier Nederlandse steden zijn kort na de oorlog architectuurwedstrijden uitgeschreven om te komen tot een moderne bekroning van oude kerktorens.Ga naar eind43. De tweede prijsvraag van Hulst is in dit opzicht de meest geslaagde te noemen. Wat destijds door de Nederlandse Oudheidkundige Bond werd opgemerkt over de toren van de N.H. kerk te IJsselstein (1923), kan ook gelden voor de Hulster basiliek: ‘...een moedige poging (...) zij bracht het historische monument alleen winst...’. Het was te verwachten dat een dergelijke ongebruikelijke symbiose tussen middeleeuwse en twintigste-eeuwse bouwdelen zoals te Hulst, sterke reacties zou oproepen. En die kwamen er, en zijn er nog heden ten dage, sterk uiteenlopend ook, van jubel tot volledige afwijzing. Positieve geluiden kreeg Brouwer van vakbroeders, zoals prof. ir. J.F. Berghoef en dr. J.J.P. Oud. Monumentenzorg bleef sceptisch over het resultaat. Oud daarover: ‘Die reacties zeggen me niets natuurlijk. Het is iets nieuws en daaraan moet men wennen.’ De worsteling van pastoor Koopmans met het nieuwe, blijkt uit zijn uiteindelijke acceptatie: ‘Wij zijn trots op de Toren van de Stad Hulst, die aan onze Basiliek zin en betekenis geeft. De koude betonnen toren geeft warmte in ons hart.’Ga naar eind44. Inmiddels is behalve de vierhonderd jaar oude kerk ook de veertig jaar jonge toren aan restauratie toe. De fondsen hiervoor laten echter nog op zich laten wachten. |
|