Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gerrit Keunen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingNederland - molenland. De molen is ons nationaal symbool, als zodanig wereldwijd bekend en erkend, het logo van de ‘BV Nederland’. De molen als het ‘Pandabeertje van de Nederlandse architektuur’Ga naar eind1.. Molens zijn terecht altijd beschouwd als een bijzondere categorie monumenten. Het zijn in de eerste plaats werktuigen, door wind- of waterkracht gedreven machines en daarin verschillen zij fundamenteel van alle overige monumenten. In die hoedanigheid staan ze aan de basis van de ontwikkeling van ons land. Vanaf de middeleeuwen (ca 1300) tot in onze eeuw hebben ze een vitale rol gespeeld in de samenleving; de poldermolens voor de waterbeheersing in de lage helft van ons land, de korenmolens voor de voedselvoorziening van mens en dier. Voorts waren er met name na 1600 molens voor allerlei takken van nijverheid zoals zaagmolens, oliemolens, papiermolens etc. De windmolen was ook de ‘high-tech’ van het verleden, die zelfs wel met de bijbehorende kennis en personeel als exportartikel naar het buitenland verdween, in de dagen van tsaar Peter de Grote tot in Rusland toeGa naar eind2.. Windkracht was in feite de enige betekenisvolle energiebron die hier te lande beschikbaar was. Waterkracht was er slechts op bescheiden schaal in de vorm van beken en riviertjes in het zuiden en oosten van het land. Verder was er een beperkt gebruik van van de getijden middels getijmolens in het Deltagebied. De Limburgse steenkoolvoorraden werden eerst bij de intrede van het stoomtijdperk in de vorige eeuw interessant en kwamen pas rond de eeuwwisseling in exploitatie. De windmolen is ook meer dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een logo, hij heeft het land gered van teloorgang. Niet de dijken maar de molens hebben het land uit de langzame maar op den duur wurgende greep van het buitenwater gered. Zonder de windmolen zou de lage helft van het land niet meer hebben bestaan. Omdijkt maar door wateroverlast onbewoonbaar geworden land zou immers uiteindelijk prijsgegeven zijn. De Waddenzee zou zich in dat geval waarschijnlijk hebben uitgestrekt tot de Belgische grens. Een verdronken land van West-Nederland met stranden langs de westrand van het Gooi en de Utrechtse heuvelrug. Hilversum zou waarschijnlijk een badplaats aan zee geworden zijn. Dijken hebben in de begintijd het land beschermd maar al spoedig, vanaf ca. 1410 moesten molens als bemalingswerktuigen het omdijkte land leefbaar houden. Enkele eeuwen later waren zij het zware wapen in de strijd tegen het gevaar van de grote binnenlandse meren die Holland van binnenuit bedreigden. Zonder de poldermolens waren de grote droogmakerijen, deze ‘Deltawerken van de Gouden Eeuw’ niet tot stand gekomen. Evenmin de drooglegging in de 18de-19de eeuw van de grote veenplassen die de mens door turf baggeren met name in het westen zelf had gemaakt. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werd de windkracht echter meer en meer vervangen door mechanische beweegkracht, stoom, verbrandingsmotoren en begin deze eeuw elektrische energie. Gevolg was dat honderden molens werden afgebroken en het zo typische Hollandse landschap geheel dreigde te verdwijnen. Als reactie hierop werd in 1923 ‘De Hollandsche Molen’, vereniging tot behoud van molens in Nederland opgericht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de oorlogEen van de eerste aktiviteiten van ‘De Hollandsche Molen’ was het uitschrijven van een prijsvraag om te komen tot verbetering van deze oude maalwerktuigen, waardoor ze hun strijd om het bestaan beter zouden kunnen voeren. Het belangrijkste resultaat hiervan waren de ideeën om de klassieke molenwieken te stroomlijnen waardoor ze minder luchtweerstand zouden ervaren, met als gevolg dat ze bij minder wind al beter konden malen, wat tot een hoger rendement, een grotere produktie kon leiden (afb. 1). De stroomlijnwieken werden vernoemd naar de uitvinders ervan, meest ervaren molenmakers zoals Dekker uit Leiden en Van Bussel uit Weert. Nieuwe woorden werden daarbij aan het vakjargon toegevoegd; molens werden ‘verdekkerd’ of ‘verbusseld’, zij kregen ‘dekkerwieken’ of ‘busselwieken’, de twee meest toegepaste systemen. Vanaf 1924 werd door het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen morele en financiële steun verleend ten behoeve van het molenbehoud. Al gauw werd van de zijde van dit departement een actie van algemene aard ondernomen in de vorm van een circulaire (2 oktober 1924) aan alle burgemeesters van ons land. De minister van O.K.& W. vroeg daarbij aandacht voor het molenvraagstuk en spoorde aan tot activiteiten gericht op het behoud van deze maalwerktuigen. Ook de minister van Waterstaat raakte, na een bezoek aan de gemoderniseerde molen van de polder Waardenburg in 1927, overtuigd van de grotere mogelijkheden en vroeg via de provinciale besturen de polderbesturen niet te snel hun windbemaling op te heffen. In 1930 richtte de minister van O.K.& W. zich nogmaals voor het molenvraagstuk tot alle burgemeesters in ons land. In de crisisperiode kregen de molenaars het niet gemakkelijk, mede als gevolg van het invoeren van zogenaamde maal- en mengvergunningen waardoor de bedrijfjes nagenoeg geheel aan banden werden gelegd. Bijna al deze overheidsmaatregelen hadden de tendens in zich van uitschakeling van de kleine bedrijfjes. Een andere bedreiging werd de steeds meer toenemende bebouwing en beplanting die windbelemmering tot gevolg had. Dit probleem werd door de overheid erkend in een circulaire die de minister van Waterstaat in november 1935 aan de hoofdingenieurs van de Rijkswaterstaat zond. Daarin werd aangegeven bij de beplanting van wegen de belangen van de windmolens niet uit het oog te verliezen. In de jaren voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog was de strijd om het molenbehoud dus in volle gang. Hierbij werd ten gunste van het molenbehoud in lezingen en artikelen ook de betekenis van de molen in eventuele oorlogstijd naar voren gebracht. Invoering van mechanische bemaling maakte de kwetsbaarheid van de samenleving steeds groter. Olie moest immers van ver komen en de elektriciteitsvoorziening was per definitie een heel kwetsbaar systeem, niet alleen omdat de energieopwekking zeer centraal plaatsvond, maar ook vanwege het niet te beveiligen net van leidingen dat voor transport over grote afstanden moest zorgen. Verwoesting van enkele elektriciteitscentrales zou de hele samenleving voor lange tijd ontwrichten. De bemaling van de polders zou stil komen te liggen met als gevolg wateroverlast en eventueel teloor gaan van de agrarische produktie, nog los van de overlast en mogelijke evacuatie van bewoners. De verdedigers van de windmolen voerden dan ook aan dat de molen al eeuwen lang zijn bestaansrecht had bewezen en militairtechnisch gezien geen interessant doel was voor een vijand. En wat de verstoring van brandstoftoevoer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Hoogwoud, het ‘verdekkeren’ van de molen van de polder Lage Hoek in 1934. Duidelijk is te zien hoe de wiek wordt voorzien van een vliegtuigvleugelvormig stroomlijnprofiel. Foto J. Kuiper, Hoogwoud, collectie P. Groot te Winsum.
kon betekenen, zelfs voor Nederland dat neutraal temidden van strijdende partijen was geweest, hadden de jaren van de Eerste Wereldoorlog ( 1914-1918) al geleerd. De vraag die daaraan verbonden werd, was dan ook of de veiligstelling van de polderbemaling niet een zo groot algemeen nationaal belang was dat de rijksoverheid zich daarvoor een extra inspanning zou moeten getroosten, in de vorm van een bijdrage aan de instandhouding van de molens als reserve voor tijden van nood. Mr P.G. van Tienhoven, voorzitter van De Hollandsche Molen (alsmede van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten), verwoordde het op de Algemene Ledenvergadering van 4 maart 1939 aldus: ‘In dit tijdsgewricht echter, waarin het menschelijke leven wordt beheerscht door politieke stroomingen in het buitenland, die vrees aanjagen, behoort Uw Voorzitter een woord van aandacht te wijden aan het belang van het behoud van de molens uit defensieoogpunt. In tijden van oorlog, ja zelfs van binnenlandsche troebelen, van andere moeilijkheden, dringt als vanzelf de gedachte naar voren, dat windkracht door geen menschelijke inmenging is tegen te houden en de kwetsbaarheid van de molens, die overal in den lande verspreid zijn, is heel wat geringer dan de gecentraliseerde kracht van de electriciteit. Ook de zekerheid der drijfkracht, verkregen uit producten als buitenlandsche olie en steenkool, die slechts voor een klein deel in tijden van oorlog ter beschikking zijn, is aan grooten twijfel onderhevig. Nederland let op U saeck! Onoordeelkundige verdwijning van molens zal in moeilijke dagen ten zeerste worden betreurd.’Ga naar eind3. Op 29 augustus 1939 richtte de minister van O.K.& W. zich andermaal tot alle burgemeesters, nu met het verzoek om allerlei informatie over molens in hun gemeenten. Naar aanleiding hiervan zond de minister brieven aan de betrokken molenaars om hun molens niet buiten gebruik te houden of te stellen. Want dit zou immers tot verval en verdwijning leiden ‘zeer tot schade voor het Nederlandsche landschap, dat zijn zoo eigen karakter en zijn schoonheid mede dankt aan zijn talrijke molens. Wanneer bij U de overweging mocht hebben gegolden, dat het gebruik van motorische kracht voor Uw bedrijf voordeeliger zal zijn en de bedrijfszekerheid daarvan zal verhogen, dan meen ik U er op te mogen wijzen dat juist in tijden van oorlogsgevaar, zoals wij thans beleven, het gedachte gewin wel eens in het tegendeel zou kunnen verkeeren.’Ga naar eind4. Aldus de minister. Niet lang daarna was de oorlog een feit en bleken al deze woorden uiteindelijk maar al te waar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mei 1940In de vroege ochtend van 10 mei 1940 overschreden Duitse troepen de Nederlandse grenzen. Strijd in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, strijd om de Grebbelinie en strijd in de noordelijke provincies. De aanval op het regeringscentrum Den Haag en de strijd daartoe om de Moerdijkbruggen, Dordrecht en Rotterdam. Het verlies aan molens bleef naar verhouding beperkt. Zo brandde bijvoorbeeld de molen ‘De Distilleerketel’ te Rotterdam-Delfshaven geheel uit als gevolg van de strijd rond de Maasbruggen. Verloren gingen ook de in de Grebbelinie gelegen molens te Hoogland en Woudenberg en de Zandbrinkermolen nabij Achterveld. Rond deze laatste werd in de meidagen strijd geleverd. De molen was bezet door Duitsers die vandaaruit de Nederlandse posities bedreigden. Hollands vuur, zowel van artillerie als van lichtere wapens, vermocht niet hem te vernietigen. Uiteindelijk lukte het een Nederlandse patrouille om hem in brand te steken. Een stukje schoonheid moest noodgedwongen vernietigd worden, een verlies, dat ook door de bevelvoerende kapitein werd erkend. De molen te Rhenen overleefde merkwaardigerwijs de strijd om de Grebbeberg nagenoeg onbeschadigd; dit in tegenstelling tot de stad zelf die voor een groot deel werd verwoest (afb. 2). Bijzonder was ook wat molen ‘De Noord’ op het Oostplein te Rotterdam overkwam. Deze hoge ronde stenen molen overleefde het bombardement dat de gehele binnenstad verwoestte maar ternauwernood dankzij doortastend optreden van de molenaar. Te zamen met enkele anderen werd hier onder moeilijke omstandigheden een begin van brand gestuit waarna men de molen, zoals vroeger in zulke situaties wel meer gebeurde, ‘vonken liet malen’. Door het draaien van de wieken en de daarbij optredende luchtwervelingen hield men het door de wind aangevoerde vuur zoveel mogelijk van de molen af. De molen bleef behouden (afb. 3), zij het helaas toch maar voor een kort aantal jaren, want in 1954 brandde hij door onbekende oorzaak alsnog af. Een object dat om meer dan één reden een monument was, verdween en zijn plaats wordt niet meer gevonden. De meidagen van 1940 lieten in Zeeuws-Vlaanderen, ook al direkt zien hoe belangrijk de korenmolens waren als onafhankelijke decentrale meelproducenten. Door de gevechten was de voedselvoorziening daar ernstig in het nauw gekomen, zoals blijkt uit het volgende verslag uit juni 1940: ‘Zij, die electrisch malen, zijn 14 dagen verstoken geweest van stroom, terwijl anderen tusschendoor moesten stilstaan, omdat zij tijdelijk als militaire post gebruikt werden, doch de voedselvoorziening kon geregeld doorgaan. Gelukkig dat allen nog in functie waren, en ware het een ramp geweest als de molens niet meer hadden kunnen werken, daar alle leveringen vanuit Holland onmogelijk waren en nog zijn. Het zal dan ook van groot belang zijn, dat uitschakeling van diverse molens, die, volgens “bewering” te kleine omzet hebben, zonder onderscheid worden ingeschakeld in het mengbedrijf, want de groote fabrieken lieten Z. Vlaanderen in de steek, doordat alle verbinding was verbroken, doch onze molenaars bleven op hun post om de voedselvoorziening te laten functionneeren’.Ga naar eind5. De vooroorlogse strijd tussen de kleine molenaars en de grote meelfabrieken wordt in deze reactie al duidelijk geproefd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste perikelenAl in het eerste oorlogsjaar kwamen er perikelen op het gebied van de energievoorziening. Maar daar werd door verschillende partijen heel verschillend tegenaan gekeken. De huurder van de korenmolen ‘De Walvisch’ te Schiedam kon wel werk gebruiken en vroeg de Nederlandse Meelcentrale te Den Haag, die belast was met het verstrekken van maal- en mengvergunningen, belast te worden met zodanige werkzaamheden dat zij haar maalinrichting (windzowel als motorisch) produktief kon maken, iets wat in een tijd van rantsoenering van brandstoffen toch moest aanspreken. Midden juni 1940 werd echter vanuit de Meelcentrale meegedeeld dat aan windkracht geen behoefte was, dat verschillende molens zich op elektrische drijfkracht hadden ingesteld en dat er genoeg kolen waren! Dit in een tijd dat sommige zuivelfabrieken geen melkpoeder mochten fabriceren bij gebrek aan kolen! Wat waarschijnlijk een gevolg was van aanvoerproblemen. Naar aanleiding van dit voorval bezocht de voorzitter van de R.K. molenaarsbond St. Victor begin juni 1940 het Rijksbureau voor Aardolieprodukten, waar hij te horen kreeg dat de beschikbare hoeveelheid motorbrandstof zeer onvoldoende was zodat voor de graanmaalderijen slechts 30% van het verbruik in 1939 beschikbaar kon worden gesteld. Het standpunt daar was dan ook dat zoveel mogelijk windmolens aan het werk moesten worden gezet en dat het op den duur niet uitgesloten was dat molenaars met een verbrandingsmotor geen brandstof meer zouden krijgen als er in hun omgeving met een windmolen kon worden gemalen. Verzocht werd dan ook het gebruik van windkracht te propageren! Een heel ander geluid. Op de achtergrond van deze tegenstelling speelde klaarblijkelijk de al eerder genoemde vooroorlogse strijd tussen de ‘kleine’ molenaars en de grote meelfabrieken. Naar aanleiding van zijn bezoek kon de voorzit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter het dan ook niet laten op te merken: ‘Wat de Meelcentrale betreft, deze Heeren hebben voorloopig nog een te groote voorliefde voor het gecentraliseerde grootbedrijf, alhoewel deze gezien de moeilijke transportmogelijkheden op het ogenblik zeer oneconomisch werken. Want men gaat nog steeds graan naar centrale punten brengen, om het na bewerking weer terug te brengen in de vorm van meel. Het schijnt dat in ons land de nood eerst tot den top moet stijgen voor men op bepaalde plaatsen verstandiger wil worden, maar we geven niet op.’Ga naar eind6. Begin juli 1940 wendde De Hollandsche Molen zich voor deze problematiek tot de regeringscommissaris voor de Akkerbouw en Veehouderij. Men had ervaren dat bij verschillende regeringsinstanties een onderling afwijkend inzicht bestond over de vraag of
2 Rhenen, 1940, het verwoeste stadscentrum gezien vanaf de Cunerakerk met op de achtergrond de gespaard gebleven molen. Fotoarchief Gemeente Rhenen.
3 Rotterdam, molen De Noord op het Oostplein. Het wiekenkruis in rouwstand. Foto archief RIOD.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Amsterdam, watermolen De 1200 Roe aan de Haarlemmerweg met voorbijtrekkende Duitse troepen. Foto archief RIOD.
onder de tegenwoordige omstandigheden al dan niet het gebruik van windkracht diende te worden bevorderd. Haar inziens diende de Nederlandse Meelcentrale zich er rekenschap van te geven dat kleine bedrijven behouden en gesteund moesten worden om het economisch leven zo goed mogelijk in stand te houden. Centralisatie zou bovendien het transportvraagstuk steeds groter maken. De windmolen maakte daarentegen vanouds een plaatselijk produkt voor plaatselijk gebruik geschikt. Begin augustus 1940 kwam het tot een overleg met voornoemde regeringscommissaris. Besproken werden de moeilijkheden die het afgelopen jaar waren ontstaan als gevolg van de regeringsmaatregelen inzake het mengen en maken van veevoerders, etc., waaruit een geringe werkzaamheid van de windmolens voortvloeide en waardoor in veel gevallen zelfs een algehele stilstand veroorzaakt werd. De kosteloze windkracht werd daardoor ongebruikt gelaten in een tijd waarin de normale energievoorziening steeds meer onder druk kwam te staan en onder de invloed van onzekere factoren zoals het verloop van de oorlog, gevaar van bombardementen en het energiebeleid van de bezetter. Zelfs al zou windkracht op dit moment niet direkt noodzakelijk zijn dan zou het toch ook tijd kosten om het molenbestand voor de nabije toekomst geheel in orde te brengen. Nu al waren er bijvoorbeeld problemen bij het verkrijgen van metalen beplating voor het stroomlijnen van wieken. In het najaar van 1940 besloot het Rijksbureau voor Aardolieprodukten tot het houden van een enquête onder korenmolenaars die als olieverbruikers stonden ingeschreven. Dit om te weten wie nog over een windmolen kon beschikken. Diegenen die nog een maalvaardige molen hadden werd toen geen olie meer toegewezen. Tevens bleek dat er nog ca. 242 korenmolens waren die nog in gebruik gesteld konden worden, vele uiteraard na de uitvoering van herstelwerkzaamheden. Het belang van het inschakelen van windenergie werd nog onderstreept door de Dienst voor de Wederopbouw, die alle medewerking toezegde voor het verstrekken van materialen ten behoeve van molenherstel en -modernisering. De Nederlandse Meelcentrale achtte het echter toch niet mogelijk de korenmolens volledig in te schake- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, hoewel de molenaarsbonden daar anders over dachten. Problemen werden gezien bij de controle van de bevoorrading van de grote steden. Ook van de kleine motormaalderijen, destijds ca. 1200 in aantal, was (om die reden?) maar de helft ingeschakeld. Dit beleid had uiteindelijk tot gevolg dat een belangrijk deel der inmiddels gemoderniseerde molens tot 1944 grotendeels werkloos bleef. Hun tijd kwam vooral toen aan het einde van de oorlog alle geregelde leven ontwricht raakte. Toen moest er dag en nacht onder vaak moeilijke omstandigheden gemalen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opnieuw bedrijfsvaardigAl sinds de mobilisatie, bij wet van 4 april 1940, waren voorzieningen getroffen om elektrisch bemalen polders door naburige polders met oliebemaling te kunnen laten bijstaan. Men vreesde in geval van oorlog eerder het uitvallen van elektrische centrales dan een tekort aan olie. Deze aanvankelijke verwachting werd echter lange tijd niet bewaarheid, niet in de laatste plaats doordat de zo kwetsbare centrales gedurende de oorlog in overwegende mate gespaard bleven, althans tot het najaar van 1944Ga naar eind7.. Omgekeerd was het wel zo dat de olievoorziening al spoedig problematisch werd. Gevolg was dat er een tendens kwam om steeds meer over te schakelen op elektrische beweegkracht als vervanging voor stoominstallaties en oliemotoren. Dit was onder andere te zien bij verscheidene poldergemalen. Maar dit had ook tot gevolg dat meer en meer molens in optimaal bedrijfsvaardige staat werden gebracht, molens die soms al jaren buiten dienst waren geweest of al heel lang in onttakelde staat, (zonder wieken) hadden gestaan. Zo werden in Noord-Holland de al jaren zonder wieken staande molens van de polders De Berkmeer en De Wogmeer onder Obdam weer bedrijfsvaardig gemaakt en in dienst genomen. De eerstgenoemde werd daarbij tevens voorzien van gestroomlijnde wieken volgens het systeem-Dekker om na 16 jaar stilstand de taak van het ruwoliegemaal over te nemen. In Zuid-Holland gebeurde hetzelfde bijvoorbeeld met de molen van de Zuid- en Noordeinderpolder bij Zwammerdam. Na sinds 1929 buiten dienst te zijn geweest werd deze in 1941 weer in bedrijf genomen vanwege de olieschaarste waardoor het mechanische gemaal werd getroffen. De Aderpolder bij Rijpwetering ging er in 1941 zelfs toe over om een nieuwe molen te bouwen op de fundamenten van de in 1881 door een stoomgemaal vervangen voorganger: een geheel nieuwe ronde stenen molen met gebruikmaking van nog van andere molens beschikbare onderdelen (afb. 5). Terecht merkte de sekretaris van de polder op 23 september 1942 bij de officiële ingebruikstelling dan ook op: ‘Bij de keuze tusschen machinale bemaling en windbemaling stelde het polderbestuur zich op het standpunt baas in eigen huis te willen zijn en daarom er de voorkeur aan te geven een windwatermolen te bouwen, die de versleten stoommachine kon vervangen.’Ga naar eind8. Tot welke prestaties windmolens soms in staat waren bleek in de polder ‘Het Land der Zes Molens’ onder Arkel en Hoornaar. Vanouds werd dit ca. 1600 ha grote gebied droog gehouden met zes (later vijf) grote schepradmolens, waarvan er één eind vorige eeuw met stoomkracht als hulp werd uitgerust. In 1931 was een groot dieselgemaal gebouwd ter algehele vervanging van de toen nog resterende molens. In 1941 werd echter steeds meer duidelijk dat schaarste aan dieselolie een groot probleem zou worden. Voor het polderbestuur was dit reden om de beide nog overgebleven en verwaarloosde molens weer geheel bedrijfsvaardig te maken en ter vergroting van hun capaciteit te voorzien van stroomlijnwieken systeem- Van Bussel (afb. 6). De molens werden toen nog bewoond en bediend door ervaren molenaars die eruit wisten te halen wat erin zat en op deze wijze kans zagen met windkracht als hoofdbemaling dit
5 Rijpwetering, de herbouw van de molen van de Aderpolder in 1941. Foto Collectie Vereniging De Hollandsche Molen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 a Hoornaar, zomer 1941, de Scheiwijkse molen van de polder Het land der Zes Molens wordt weer bedrijfsvaardig gemaakt. De wieken zijn al voorzien van stroomlijnneuzen systeem-Van Bussel. Het grote scheprad (middellijn ca. 5.5.m) staat tijdelijk boven de grond om de gemetselde watergangen te kunnen herstellen. Foto J. den Besten, Loenen a/d Vecht.
b Dezelfde molen in vol bedrijf in 1942. Een wiek zoeft voorbij en het scheprad gooit het water hoog op. Geschat waterverzet op dat moment zo 'n 60.000 l per minuut. In de Alblasserwaard noemde met zo hard malen vroeger ‘een wit paard rijden’ of met ‘een witte snor draaien’. Foto J. den Besten, Loenen a/d Vecht.
grote gebied al die tijd toch op peil te houden!Ga naar eind9. Veel polders konden echter toen al niet meer op hun vroegere molens terugvallen wat soms tot merkwaardige oplossingen leidde, zoals bij de eveneens in de Alblasserwaard gelegen polder Sliedrecht. Daar waren eind vorige eeuw de drie molens door een stoomgemaal vervangen. Naderhand was de stoominstallatie al weer door een modernere oliemotor vervangen met als gevolg dat men hier de brandstofschaarste ook begon te voelen. Als oplossing werd hier ook op windkracht overgeschakeld, zij het in de vorm van de plaatsing van een rij kleine ijzeren molentjes die normaliter slechts voor onderbemaling van kleine gebieden gebruikt werden (afb. 7). Dat dit niet veel zoden aan de dijk kon zetten is duidelijk, maar in die tijd was het zo dat alle beetjes al hielpen. Maar ook particulieren zochten meer en meer hun heil in het gebruik van windkracht, bijvoorbeeld door elektriciteitsopwekking voor huiselijk gebruik, of, zoals bij een houtwarenfabriek in Boskoop in 1944, door een kleine houtzaagmolen te bouwen op het dak van het bedrijf. Oliemolen Het Pink te Koog a/d Zaan, toen al voor het oorspronkelijke doel niet meer in bedrijf, werd toen elektriciteit een probleem werd, gebruikt als drukkerijGa naar eind10.. Op in de molen geplaatste drukpersen werden op windkracht o.a. bonkaarten gedrukt. Over het hele land werden naarmate de oorlog langer duurde steeds meer molens weer maalvaardig gemaakt of in verbeterde staat gebracht. Ter stimulering van het gebruik van windkracht werd door het (nieuwe) Departement van O.W.& K. in 1942 f 25.000, - beschikbaar gesteld. Hetzelfde gebeurde in 1943 en 1944 waardoor bijvoorbeeld in de jaren '42 en '43 alleen al rechtstreekse steun gegeven werd aan 52 molenaars. Enkele honderden molens zijn in die periode voorzien van stroomlijnwieken waardoor hun produktie beduidend toenam. De stroomlijnwieken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Oud-Alblas, ijzeren molentjes als nood(hulp)bemaling van de polder Sliedrecht. Zij maalden het polderwater uit op de voorboezem van het motorgemaal. Foto ir Wouter Cool (Derde Jaarboek 1935-1942 van De Hollandsche Molen, t/o p. 213).
8 Biervliet, molen De Harmonie in restauratie (1967). Aan het einde van de oorlog een schuilplaats voor velen. Foto G.J. Dukker, RDMZ.
maakten immers dat een molen al met geringe windsterkte in bedrijf kwam, waardoor een aanzienlijk groter aantal maaluren benut kon worden. De mensen die in die tijd molens in technische goede staat moesten brengen waren de molenmakers. Meestal waren dit kleine, in molenonderhoud en restauratie gespecialiseerde bedrijfjes van slechts enkele mensen die dit ambacht meestal van vader op zoon beoefenden. Het werk uitvoeren werd steeds moeilijker. Al in 1941 bleek het vaak een hele toer om de benodigde materialen te bemachtigen. De medewerking van verschillende rijksinstanties was daarbij noodzakelijk, zoals de Dienst voor de Wederopbouw, het Rijksbureau voor Hout, het Rijksbureau voor IJzer, en Staatsbosbeheer. Zeildoek ten behoeve van het maken van molenzeilen moest worden toegewezen. Extra benzinetoewijzingen en verhoging van een elektriciteitsrantsoen waren soms nodig, evenals het behoud van een motorfiets, de toewijzing van fietsbanden en het vrijstellen van personeel van tewerkstelling elders. Uiteindelijk werd de algehele situatie zo nijpend, dat in sommige gevallen alleen onorthodoxe oplossingen nog uitwe boden. Een voorbeeld: toen het in het najaar 1944 niet meer mogelijk was om een ijzeren as en roeden (wiekenas met twee wiekbalken) aan te schaffen voor de te herstellen windmolen van de Kamphuizerpolder te Oegstgeest, ging molenmaker J. de Gelder er toe over, deze weer van hout te vervaardigen. Het voor deze roeden benodigde dennehout kon alleen worden verkregen in ruil voor aardappelen, bruine bonen, boter en kaas, ten behoeve van de houthandelaar en zijn personeel!Ga naar eind11. Eind 1942 hield het Departement van O.W.& K. een enquête naar alle in ons land toen aanwezige windmolens en watermolens of overgebleven delen daarvan. De uitkomst ervan geeft een goed beeld van de situatie op 1 januari 1943: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Molenbesluit van 1942Kort na de capitulatie in mei 1940 werd het krachtens het Wederopbouwbesluit van generaal Winkelman en twee brieven van de Secretaris-generaal van het Departement van O.K.& W.Ga naar eind12. verboden gebouwen te slopen of te veranderen die als monument werden aangemerkt. Vaak werd met behulp van de Voorloopige Lijst der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst bepaald of er sprake was van een monument. Hierin kwamen maar een beperkt aantal molens voor; vaak waren dat molens die van vóór 1850 dateerden. Dit besluit betekende dus maar weinig om te voorkomen dat buiten gebruik zijnde molens afgebroken werden nu de materiaalprijzen door schaarste omhoog gingen. De toenemende materiaalschaarste maakte dat herstel vaak plaats moest vinden met onderdelen van afgebroken molens. Dat maakte ook het slopen van molens weer lucratiever. De overheid vaardigde hiertegen echter in september 1942 het zogenaamde ‘Molenbesluit’Ga naar eind13. uit. Daarbij werd het verboden ‘een wind- of watermolen, welke niet geheel of grootendeels van metaal is vervaardigd, geheel of gedeeltelijk te sloopen, voor het gebruik als wind- of watermolen ongeschikt te maken of in te richten voor andere doeleinden dan waartoe hij normaal is bestemd, zonder schriftelijke vergunning van den Secretaris-Generaal van het Departement van O.W. en K. of in strijd met de aan een zoodanige vergunning verbonden voorwaarden.’ Volgens artikel 2 van het besluit werd vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw en Visserij. Deze vergunningen werden slechts bij hoge uitzondering verleend, en alleen in gevallen waarin duidelijk bleek, dat de molen in desolate toestand verkeerde en er niet voldoende redenen waren hem te herstellen. Meestal werd in een dergelijke vergunning de voorwaarde opgenomen dat de betreffende molen volledig moest worden afgebroken. Wanneer een molen nl. slechts gedeeltelijk zou worden gesloopt en dus slechts van de roeden of van de kap met roeden en kruiwerk zou worden ontdaan, zou een kale molenromp overblijven die het stads-, dorps-, of landschapsbeeld in ernstige mate zou schaden. Dit was althans de visie in die tijd; tegenwoordig wordt daar anders over gedacht en vindt soms zelfs wel weer herstel plaats. Deze zogenaamde peperbussen bezat ons land toen nog in grote getale. Er kon echter niet altijd op volledige sloop worden aangedrongen, omdat in het benedenste deel van het molenlichaam vaak een mechanisch gedreven maalbedrijfje werd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgeoefend, waarvoor het niet gemakkelijk zou zijn een andere huisvesting te vinden. Vaak werd dan de bepaling opgenomen, dat de molen volledig moest worden afgebroken zodra de omstandigheden dit toelieten. Voorts werd bepaald, dat de bij sloop vrijkomende, nog bruikbare onderdelen door de eigenaar gedurende een bepaalde termijn zorgvuldig moesten worden bewaard en gedurende die termijn alleen verkocht mochten worden aan molenaars of molenmakers, onder goedkeuring van het Departement. Op deze wijze werd bereikt dat het oude materiaal, voor zover dit daarvoor nog van nut kon zijn, uitsluitend werd aangewend voor het herstel van andere molens. Het Departement hield ook toezicht op de gevraagde prijzen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hongerwinterOp 6 juni 1944 landden de Gealliëerden op de Franse kust, waarna in het najaar onze zuidelijke provincies werden bevrijd. Dd gealliëerde opmars naar het noorden kwam echter tot stilstand onder andere vanwege de steeds langere aanvoerlijnen vanuit de Noordfranse havens. De grote rivieren waren maandenlang frontgebied met artillerieduels en inundaties. Op 4 september 1944 viel Antwerpen in geallieerde handen, maar de Westerschelde die toegang gaf tot deze belangrijke haven was nog steeds in Duitse handen. Het openen van deze toegang ging gepaard met zware strijd waarbij Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren zwaar te lijden hadden. De gevechten in Zeeuws-Vlaanderen hadden grote verwoestingen tot gevolg. Ook diverse molens werden het slachtoffer. Ronde stenen molens waren vanwege hun relatief zware muren nog wel enigszins bestand tegen niet al te zwaar vuur en konden tot op zekere hoogte onder die omstandigheden als schuilplaats dienen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de ronde stenen bergmolen De Harmonie te Biervliet (afb. 8) waar vele burgers in die dagen hun toevlucht hadden gezocht. De beganegrond werd hier bovendien nog beschermd door de grote aarden ‘berg’ die om de molen lag. Wonder boven wonder heeft deze molen de gevechten uiteindelijk nagenoeg onbeschadigd doorstaan. Een zwaar luchtbombardement op de zeedijk bij Westkapelle op 3 oktober 1944, veroorzaakte het onder water lopen van het eiland Walcheren en de verwoesting van nagenoeg het hele dorp. De molen op de dijk werd daarbij geheel vernietigd. In een andere molen in dit dorp hadden velen een schuilplaats gezocht. Ontkomen aan het directe geweld verdronken hier bijna 50 mensen in het binnenstromende water doordat de uitgang geblokkeerd was geraakt. Lange tijd was het eiland dag in dag uit aan het zeewater overgeleverd. Van de meelfabriek in Middelburg was niets meer te vinden. De molens die in Zeeland overgebleven waren hebben gedurende de wintermaanden Zeeland van meel voorzien. De zee had op het eiland vrij spel met dagelijks wisselende waterstanden van eb en vloed. Dit schiep bij de molen te Aagtekerke een merkwaardige situatie want
9 Domburg, de molen in vol bedrijf en maar net droog tijdens de inundatie van Walcheren 1944/45. Foto archief RIOD.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze kon alleen bij eb malen omdat bij vloed het water zover omhoog kwam dat de wieken dan door het water zouden slaan. Negen andere korenmolens op het eiland stonden eveneens in het water maar waren wel in bedrijf, zij het dat ze per wagen of via een aangelegde steiger te bereiken warenGa naar eind14.. Vanaf het najaar van 1944 werd de situatie in het nog bezette gebied ten noorden van de grote rivieren steeds nijpender, onder andere doordat de kolenaanvoer uit Limburg was afgesneden en de spoorwegstaking tot grote transportproblemen leidde. De steeds verdergaande ontwrichting van het dagelijkse leven deed de betekenis van de molens en de kleine maalderijen toenemen. Hoe groot de nood werd en welke redding de molens en molenaars toen gebracht hebben, blijkt uit een nabeschouwing over die tijd, die wij hier laten volgen: ‘In 1944 kregen wij de grote verandering. De invasie der geallieerde legers in Noord-Frankrijk beïnvloedde ook het maatschappelijk leven in ons land en toen in September de strijd om Arnhem begon, kregen wij de spoorwegstaking, stagnatie in transport- en distributie-apparaat. Velen moesten onderduiken, ambtelijk onvindbaar worden. Schippers weigeren te varen wegens gevaar voor beschieting uit vliegtuigen of om andere redenen. Dat ging dan ook door middel van onderduiken. Natuurlijk was onmiddellijk de zo kwetsbare voedselvoorziening in gevaar. En nu is het de plaatselijke molenaar, die redding brengt. In de oorlog werden, vooral in landbouwstreken, klandestiene haverpellerijen bij de molenaars ingericht. Heel eenvoudige installaties, die ondanks die eenvoud van opzet zeer goede producten leverden aan gepelde en geplette haver. Grote massa's havervlokken verdwenen in kleine en grotere hoeveelheden naar de stedelijke bevolking. Zo ook tarwe- en roggemeel en bloem. Voor dit laatse waren bij veel molenaars klandestiene builen [zeef om meel te zeven, GK] voorhanden. De brandstoffen werden zo schaars en de electrische stroomvoorziening kwam zodanig in gevaar, dat de meelfabrieken uitvielen; bovendien was de aanvoer van grondstoffen soms niet mogelijk. Bleven over, de verspreide kleine bedrijven van de molenaars. Zij, die nog malen konden, hetzij met wind, zuiggas, achtergehouden ruwe olie, soms electrische stroom, deden wat gedaan kon worden. Het onmogelijke werd gevergd. Honderden trokken langs de wegen en dikwijls werden zij verwezen naar de “molen”; daar zou men wel helpen. Treffende staaltjes zijn mij hiervan bekend. Er is geholpen; de molenaars hebben het leed helpen verzachten; ze hebben veel gered. Duizenden mensen lieten aan de molens een beetje graan malen. Als er “afleveringsdag” was, zo vertelde mij de zegsman, dan stond er een queue van wel
10 Groenekan (U.), de molen in zwaar verval in 1967. Zijn grote verdienste in de oorlog door iedereen vergeten. Nadien wel weer gerestaureerd maar thans (1995) wederom in zwaar verval. Foto W.A. Korpershoek (RDMZ).
tachtig meter voor de molen, zevenhonderd mensen, ieder op zijn beurt wachtend. Voor sommige molenaars was het een wanhoop, niet om door te komen. Maar het is gebeurd. Veel molenaars hebben in die tijd dag en nacht gewerkt om de naburige stad van meel te voorzien. Er is toen veel en heel nuttig werk door deze kleine nijveren verricht en zij hebben toen hun onmisbaarheid klaar en duidelijk bewezen. Mensen vergeten snel. Dat is niet alleen bij anderen zo, maar ook bij ons zelf. Nu de gelegenheid zich voordoet is het goed de rekening eens op te maken, zodat men kan zien welke plaats de molenaar in de samenleving innam in de loop der tijden en welke plaats hem thans toekomt. In ieder geval hebben de molenaars warme dank verdiend voor het door hen verrichte werk in de misschien meest benarde tijd van onze Nederlandse geschiedenis. Zij hebben het Nederlandse volk een onschatbare dienst bewezen’Ga naar eind15.. Dat laatste is onmiskenbaar. Het is dan ook niet ten onrechte dat in het Brabantse Lieshout (in 1989) het nationale monument ‘De Mulder’ is verrezen. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hommage aan de molenaar die alle eeuwen door zo'n centrale rol in de gemeenschap vervulde, en vooral gedurende de laatste oorlog. Een voorbeeld uit die tijd, april 1945, was de nijpende situatie in en om de stad Utrecht. Met gevaar voor eigen leven had een schipper 200 ton graan over het IJsselmeer vervoerd, maar er was in de stad geen mogelijkheid meer tot vermaling. Daarom werd een kleine motormaalderij in het naburige De Bilt na twee jaar stilstand weer bedrijfsvaardig gemaakt om voor de stad te gaan malen. Ook de windmolen te Groenekan (afb. 10), die bij hetzelfde bedrijf behoorde, was bijna dag en nacht in bedrijf. Daar kon ook nog met een zuiggasmotor gemalen worden, maar dat werd steeds moeilijker omdat het waterpeil in die omgeving omhoog kwam vanwege door de Duitsers uitgevoerde inundatiesGa naar eind16.. Ook watermolens leverden hun bijdrage. Ze waren onopvallend in het landschap en daardoor geen doel voor beschietingen, zoals de op de Neerbeek gelegen Hammermolen te Neer (L.). Toen de stroomvoorziening in september 1944 hier uitviel, monteerden de plaatselijke bakkers een broodkneedmachine in de molen en maakten daar het brood klaar. De dynamo in de molen leverde stroom aan de kom van het dorp en de lokale bierbrouwerij. Vanaf de dag van bevrijding van Neer, 17 november 1944, werd tot 1 maart 1945 onder een regen van Duitse granaten graan gemalen voor Neer en omgeving en stroom geleverd voor de bureaus van de GeallieerdenGa naar eind17.. Iets soortgelijks vond plaats op de Venbergse watermolen te Valkenswaard (afb. 11). Daar is in die periode eens in drieploegendienst zes weken lang dag en nacht gemalen, wat met de abnormaal hoge waterstand van het riviertje de Dommel in dat najaar een produktie betekende van zo'n 500 kg meel per uur. Het malen op zondag ging overigens niet zonder toestemming van de pastoor! Ga naar eind18.
Minder bekend is dat windmolens soms een functie hadden in het waarschuwen van onderduikers tegen razzia's door middel van bepaalde wiekstanden, zoals molenmaker Hub. Adriaens uit Weert in 1946 schreef: ‘Dan denk ik nog wat verder terug, toen ik bij een molenaar een zak in de wieken spijkerde, om onze jongens te waarschuwen tegen de grüne en landwacht. Meerdere molenaars gaven teekens van onraad, met hun molen; een van te voren bekend gemaakte stand. Zoo hebben de stoere werkers van het vernuft van onze voorvaderen ook zeker iets bijgedragen onze jongens uit de Duitsche concentratiekampen te redden. Zeer zeker mogen wij dit niet vergeten en wij moeten als Nederlanders trotsch zijn, molens te bezitten.’Ga naar eind19. Een vergelijkbare situatie was er bij de poldermolen Goliath, eenzaam gelegen aan de Waddenzee nabij UithuizermeedenGa naar eind20. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balans na de bevrijding.Een man die zich bij het departement van O.K.& W. in het bijzonder met het molenbehoud bezig hield,
11 Valkenswaard, de Venbergse watermolen, benedenstrooms gezien, met door het riviertje de Dommel aangedreven draaiend rad. Foto l964 G.J. Dukker, RDMZ.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was K. Boonenburg. Van zijn hand verscheen een niet onaanzienlijk aantal publikaties, waaronder in 1949 het deel ‘De Windmolens’ van de toen zo bekende Heemschutserie. Over vele aspecten van het molenbehoud wordt daarin geschreven waaronder ook over de oorlogsschade. De omvang daarvan wordt zo uitvoerig en in een tabel met een kaart weergegeven dat dit gedeelte hieronder nagenoeg geheel zal worden weergegeven.
‘Op dit kaartje (afb. 12) zijn tevens de beschadigde of vernielde waterradmolens aangetekend. Duidelijk is te zien, in welke delen van ons land de strijd om de vrijheid het hevigst woedde. De meeste vernielingen vinden we in het Westelijk deel van Zeeuws Vlaanderen en in het midden en Noorden van Limburg. Noordbrabant heeft ook veel verliezen geleden, ongeveer in dezelfde mate als de Betuwe en de IJsselstreek. Dan is er nog schade op Walcheren en Zuid Beveland, terwijl in de Achterhoek, Salland en Groningen eveneens sporen van de strijd zijn aan te wijzen. De lijn, gevormd door de vernielde molens te Hoevelaken, Scherpenzeel en Rhenen geeft als het ware de laatste linie der Canadese strijdkrachten in Nederland aan (Generaal Crerar). De overige vernielingen zijn incidenteel. Merkwaardig is het, hoe Zuid-Limburg door de snelheid van de eerste opmars in de herfst van 1944 is gespaard gebleven. In het Noorden des lands en in Gelderland zijn de vernielingen grotendeels toegebracht in April 1945, in Zeeland omstreeks October 1944, in N. Brabant gedurende September, October en November 1944 en in Limburg gedurende de gehele winter 1944/45. Uiteraard bevinden zich onder de beschadigde of vernielde windmolens ook exemplaren, die reeds ten dele waren gesloopt. Het aantal dezer beschadigde of vernielde peperbussen bedraagt 11. Uit cultureel oogpunt is dit geen verlies en in sommige gevallen inderdaad winst. Van deze 11 exemplaren is er 1 licht beschadigd, zijn er 3 zwaar beschadigd en zijn er 7 vernield. Indien we deze 11 reeds ten dele vernielde molens buiten beschouwing laten en ons bepalen bij het zuivere verlies aan molenschoonheid dan worden de totalen als volgt:
We kunnen dus zeggen, dat er van de 1467 in Nederland aanwezige intact zijnde windmolens niet minder dan 161 zwaar zijn beschadigd of vernield door het oorlogsgeweld, ofwel bijna 11%. Deze 161 windmolens zijn niet alle aan dezelfde vorm van oorlogsgeweld ten offer gevallen. 98 exemplaren vielen ten slachtoffer aan diverse oorlogshandelingen, als beschieting door kanonnen, door tanks of vanuit de lucht (hieronder nog begrepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 Overzicht van oorlogsschade, toegebracht in 1944 en 1945 aan wind- en watermolens in Nederland.
2 wegens inundatie, 1 wegens V-1 ontploffing, 1 omvergetrokken door kabelballon en 1 gesloopt voor brandhout). Niet minder dan 60 windmolens zijn door de Duitsers althans naar het oordeel van de leek meestal zonder militaire noodzaak opgeblazen, in brand gestoken of gesloopt. Vooral in Midden-Limburg is dit het geval geweest. De geallieerde troepen vernielden 3 windmolens. In feite zijn er indirect door het optreden van de Geallieerden natuurlijk meer vernield; deze zijn begrepen in het eerstgenoemde aantal van 98. De 60 door de Duitsers vernielde molens zijn echter niet gedurende de krijgshandelingen, doch vaak daarvóór (vaak zeer kort daarvóór!) door zgn. Sprengkommando's verwoest.’ Tot zover de heer Boonenburg. Alles tezamen zijn er gedurende de gehele oorlog, op basis van de kennis van thans, waarschijnlijk circa 250 molens beschadigd of vernieldGa naar eind21.. Al eerder werd uiteengezet hoe de vele poldermolens in de oorlogsjaren optimaal dienstbaar waren aan de samenleving. Aan het eind van de oorlog kwam er voor een aantal nog de taak bij om door de bezetters geïnundeerde gebieden weer droog te malen. Die gebieden waren uit defensieve overwegingen onder water gezet, niet zo diep dat een eventuele aanvaller er zou kunnen varen maar wel zo dat één grote watervlakte alle sloten etc. aan het oog zou onttrekken. Uit gemalen van onder water gezette polders werden door de Duitsers wel vitale onderdelen weggehaald om ze buiten dienst te houden. Zo was alleen al in de provincie Utrecht uiteindelijk een gebied van ruim 21.000 ha onder water gezet; de eerste inundaties vonden daar in april 1944 plaats, de laatste in april 1945. Vanzelfsprekend hadden de poldermolens in de geïnundeerde gebieden na de bevrijding een belangrijk aandeel in het droogmalen ervan. Zo maalden de beide van stroomlijnwieken voorziene molens van de polders Zandwijk en Uitwijk onder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 a Doesburg, fraai op de stadswal gelegen molen vóór de verwoesting. Foto uit Henri Polak, Het kleine land en zijn groote schoonheid, Amsterdam 1941, t/o p. 133.
b Dezelfde molen door de Duitsers opgeblazen vlak voordat de stad op 16 april 1945 werd bevrijd. De buurtbewoners maakten van Duitse uniformen een grote pop en hingen die aan de molenwiek. Het opschrift luidde:
‘Geef Seijs* in onze handen zullen wij hem verbranden’ [* dr A. Seyss-Inquart, Rijkscommissaris van de Duitsers voor het bezette Nederland]. Foto archief RIOD. Almkerk een oppervlakte van ca. 1500 ha in ongeveer 1200 uur droog. Al in 1940 hadden ze voor dit doel gefunktioneerd. Toen om de inundaties in het kader van de ‘waterlinie’ weer ongedaan te maken. In 1953 zouden ze overigens nòg eens dienst doen om het door de watersnood overstroomde gebied droog te malenGa naar eind22.. De (onverbeterde) molen van de Grebpolder onder Warmenhuizen maalde in ongeveer twee weken de geheel ondergelopen polder droog. De molen van het Naardermeer maalde in juli 1945 64 uren achtereen en daarna nog eens 44 uur waardoor de waterstand zo'n 40 cm zakte. Berekend werd dat de capaciteit toen zo'n 100 m3 (100.000 liter) per minuut moet zijn geweestGa naar eind23.. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De molens opnieuw in het nauwNa de grote verdiensten in de oorlog was het voor vele betrokkenen hard en teleurstellend om te moeten zien dat de korenmolens na de bevrijding al spoedig voor het malen van graan vervangen werden door de grote fabrieken. In de drie zuidelijke provincies was dat al eerder gebeurd. Na de bevrijding van dit gebied was de leiding van de voedselvoorziening door het Militair Gezag in één hand gelegd. Een reorganisatie van de voedselvoorziening werd daar toen doorgevoerd, waartoe vele maatregelen genomen moesten worden. Voor het malen van broodgraan werden vele molenaars uitgeschakeld en de fabricage van veevoeder werd gecentraliseerd. Al direct na de bevrijding werd het bij Besluit van 7 mei 1945 (Staatsblad F 67) verboden een als monument aangemerkt gebouw te slopen of te veranderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder voorafgaande vergunning van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Probleem met betrekking tot de molens was ook toen weer dat deze lang niet allemaal als monument te boek stonden. Op de Voorlopige Lijst van Monumenten van Geschiedenis en Kunst wordt maar een beperkt aantal molens aangetroffen. Toen nog bestaande indrukwekkende molencomplexen, zoals van de polder de Schermer (deels) en het thans wereldberoemde Kinderdijkcomplex, zal men er tevergeefs zoeken. De molen werd in die tijd nog niet zo als monument gezien. Daarbij kwam nog dat het ‘Molenbesluit’ van 1942 bij de bevrijding buiten werking werd gesteld. In 1944 was men in ‘Londen’ namelijk de mening toegedaan dat het ‘Molenbesluit’ een verzinsel was van nationaalsocialistische ‘volkse’ elementen. Zodoende werd dit besluit middels het ‘Besluit Bezettingsmaatregelen’ van 17 september 1944 (E 93) buiten werking gesteld. Het na de oorlog min of meer ‘vogelvrij’ zijn van vele molens kwam ook aan de orde op de zgn. ‘noodklokvergadering’ van de vereniging De Hollandsche Molen op 27 april 1946. De voorzitter wilde ‘deze vergadering een noodklokvergadering noemen, omdat het lijkt alsof de molens, die in de oorlogsjaren zulke onschatbare diensten aan den lande hebben bewezen, thans geen goed meer kunnen doen en “vredesslachtoffers” zijn geworden. Immers, electriciteit en andere brandstoffen worden den molenaars thans weer tegen billijke tarieven aangeboden, ondanks het feit, dat van overheidswege telkens wordt aangedrongen op spaarzaamheid. Graan wordt thans bij voorkeur in groote maalderijen gemalen, waardoor een groot aantal klein-bedrijven en daarmede een zelfstandig deel van het Nederlandsche Volk ten gronde gericht dreigt te worden’.Ga naar eind24. Andere geluiden die opklonken waren: ‘Thans echter bevelen sommige publieke diensten in zekeren zin afbraak van molens aan, door motoren, die dienst deden tot drooglegging van geïnundeerde gebieden, tegen gereduceerde prijs aan te bieden. De molenverordening, die zooveel molens voor afbraak heeft behoed, werd ingetrokken, hoewel wij deze verordening niet kunnen missen, al is het slechts om tijd te hebben ieder geval afzonderlijk te onderzoeken, waarbij dikwijls de molen het pleit won en hersteld en verbeterd kon worden. Het afbreken van molens wordt in de hand gewerkt door de hooge prijzen, die bij verkoop van molens aan de eigenaars worden geboden. Daarom dienen er zoo spoedig mogelijk nieuwe bepalingen tegen afbraak te worden uitgevaardigd. Het Departement van O.K.en W. stelt belangrijke subsidies beschikbaar, doch wat betekent dit als andere Departementen een tegenovergesteld standpunt
14 Heteren. De korenmolen in 1948. Zwaar beschadigd in de gevechten bij Arnhem. In 1946 werd een initiatief tot herstel van deze landschappelijk fraai gelegen molen genomen en in procedure gebracht. Aanvankelijke was de conclusie echter, dat de molen als verloren moest worden beschouwd. Nieuwe herstelplannen werden in 1954 gehonoreerd met een subsidietoezegging van 65% van de kosten. In 1956 zag de eigenaar toch maar van herstel af waarna een sloopvergunning is verleend. Foto A. Sipman, archief RDMZ.
innemen omtrent het molenvraagstuk? Toen er in den oorlog van alle kanten werd aangedrongen op bezuiniging van energie is gebleken, dat al het voor Nederland bestemde voedsel door windmolens gemalen zou kunnen worden. Toch werd geen medewerking ondervonden om voor de molenaars de noodige toewijzingen te verkrijgen. De windmolens werden uitgeschakeld en bleven uitgeschakeld’.Ga naar eind25. Betoogd werd onder andere dat, zoals in de oorlog was gebleken, het molenbehoud een nationaal belang was en dat de overheid daartoe de financiële middelen zou moeten verschaffen. De rijksoverheid was op de vergadering aanwezig met vertegenwoordigers van het ministerie van O.K.& W., het ministerie van Oorlog, de inspectie van de Genie, het ministerie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 Harderwijk, net na de bevrijding. Een Canadese tank voor de gepavoiseerde korenmolen De Hoop. Te zien aan de zeilen op de wieken in vol bedrijf maar voor de foto even stilgezet. De molen is hier nog voorzien van stroomlijnwieken systeem-Dekker. Hij is in 1969 door brand verwoest.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Openbare Werken en Wederopbouw, het ministerie van Verkeer en Energie en het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. Het departement van O.K.& W. stond wel achter het molenbehoud, verschafte zelfs een zeer belangrijke subsidie, maar het probleem was volgens de voorzitter dat andere departementen hier vaak dwars tegenin gingen. Het departement van Oorlog gaf duidelijk te kennen dat vanuit defensie-oogpunt het noodzakelijk was de windmolens te behouden en stelde om die reden een Molenwet op prijs. Er werden twee motieven gezien die voor zo'n wet pleitten, namelijk het scheppen van de gelegenheid tot een zorgvuldige afweging en het defensiebelang. Niet lang daarna moet al begonnen zijn aan het maken van zo een Molenwet. Bij brief van 17 januari 1947 deelde het ministerie van O.K.& W. de Voorlopige Monumentenraad mede: ‘Het ligt in mijn voornemen de totstandkoming te bevorderen van een wettelijke regeling betreffende het slopen of veranderen van molens. Omtrent een daartoe strekkend ontwerp van wet met ontwerp Memorie van toelichting pleeg ik overleg met mijn ambtgenoten van Openbare Werken en Wederopbouw, van Landbouw, Visscherij en Voedselvoorziening, van Oorlog en van Economische Zaken’ (afb. 16).Ga naar eind26. De tekst van de memorie van toelichting bij het wetsontwerp laat zien van hoe groot belang het molenbehoud werd geacht. Om nu te voorkomen dat intussen molens zo maar konden worden afgebroken werd door de minister van O.K.& W. op 21 mei 1946 nog een speciale beschikking uitgevaardigd. Deze, nr 14850, I afd OKN, merkte de niet beschermde molens tijdelijk aan als monument, in de zin van artikel 7 van het Besluit van 7 mei 1945, zodat sloop of verandering niet mocht plaatshebben zonder voorafgaande toestemming van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Dit zou gelden tot 1 juni 1947; deze voorlopige regeling werd echter na die datum gecontinueerd. De molenwet kwam echter niet van de grond en werd niet meer nodig geacht toen de Tijdelijke Wet Monumentenzorg in 1950 in werking trad. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De molens als reserve na 1945In De Molenaar, het vakblad voor de maalderij, graan- en veevoederhandel, van 13 december 1950 werden gegevens gepubliceerd uit een rapport dat tijdens de oorlog al was opgesteld. Daarin was berekend dat op basis van de beschikbare windenergie een windkorenmolen met een traditioneel (oud-hollands) wiekenkruis per jaar zo'n 1263 ton (1 ton = 1000 kg) tarwemeel zou moeten kunnen produceren. Daarbij zou dan wel alle wind moeten worden afgemalen, wat betekent dag en nacht werken. In het molenbedrijf was dat vanouds niet bijzonder, want toen men nog geheel van de wind afhankelijk was kwam ‘nachtmalen’ regelmatig voor. Men werkte immers als er wind was en zolang het nodig was. Rekening houdend toch met enig verlies vanwege rust en onderhoud kon de jaarproduktie gesteld worden op 1000 ton. Eén molen zou zo, aannemende een meelverbruik van 80 kg per hoofd van de bevolking per jaar, toch meel leveren voor brood ten behoeve van 12500 mensen. Voor veevoer waarvan de fabricage eenvoudiger was, kon men deze hoeveelheid wel verhogen met 50% tot 1500 ton. Uiteraard had deze berekening een enigszins theoretisch karakter waarin faktoren als vakbekwaamheid, conditie en ligging van de molen niet verdisconteerd waren. Daarnaast had de ervaring geleerd dat een molen met een verbeterd wiekenkruis (dus met een stroomlijnsysteem) tot beduidend meer in staat was gebleken. De internationale spanningen die niet lang na de oorlog zich weer manifesteerden brachten de molen als reserve weer onder de aandacht. Zo verschenen in De Molenaar in 1950/51 weer artikelen over de molens in relatie tot het toen al weer dreigende oorlogsgevaar. Gewezen werd op de oorlogswinter van 1944/45 en de nadien sterk gecentraliseerde meelproduktie met al zijn kwetsbaarheid. Gepleit werd dan ook om aan een wind- of watermolen per jaar een naar verhouding bescheiden subsidie van f 1000-1500 te geven ten einde het molenbestand in orde te houden. ‘Is het ons volk geen f 500.000, - waard om de zekerheid te hebben onder de allerongunstigste omstandigheden nog graan tot meel te kunnen laten malen?’Ga naar eind27. Een vraag die overigens tot op heden nooit is beantwoord, maar niettemin ten principale nog steeds aktueel is. Anders was dat bij de poldermolens. Vlak voor het uitbreken van de oorlog was al een wet uitgevaardigd op grond waarvan noodvoorzieningen op het gebied van de waterstaat konden worden getroffen. Deze wet gold echter alleen voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. De ervaringen gedurende de oorlog hadden de kwetsbaarheid van de waterbeheersing in ons polderland duidelijk aangetoond. Dit leidde uiteindelijk tot de Wet Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd (de Wet-BWO), van 23 juni 1952. De uitvoering daarvan werd in handen gelegd van de provinciale besturen, onder goedkeuring weliswaar van de minister van Verkeer en Waterstaat. In het kader van deze wet zijn nadien onder andere enkele tientallen poldermolens aangewezen als zgn. ‘BWO-molen’ en restauraties vanuit deze invalshoek gefinancierd. De veranderde(?) politieke situatie in ons werelddeel heeft er echter inmiddels toe geleid dat de BWO-wet eind 1990 is opgeheven. Of ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bepalingen betreffende het sloopen of veranderen van molens (Molenwet). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Artikel 5. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bepalingen betreffende het sloopen of veranderen van molens (Molenwet).
16 Ontwerp uit 1946 (?) voor een Molenwet, die nooit in werking is getreden.
Van oudsher geven de molens een zeer bijzondere bekoring aan het Nederlandsche landschap. Helaas is hun aantal in de laatste honderd jaar in zeer aanzienlijke mate verminderd. Ook de oorlog heeft onder de molens vele slachtoffers geëischt. Blijkens een overzicht, opgenomen in de ‘Mededeelingen van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen’ van 1946, no. II, zijn van de 1467 in Nederland aanwezige intact zijnde windmolens niet minder dan 161 molens zwaar beschadigd of vernield en 49 molens licht beschadigd. Intusschen vormt, wat ons nog aan molens rest, een zoo belangrijk element van ons landschapsschoon, dat er alle aanleiding bestaat te bevorderen, dat dit zooveel mogelijk in stand blijft. In vele gevallen zal dit niet mogelijk zijn. Zoo kunnen economische overwegingen er toe leiden, dat aan een motorische maalinrichting de voorkeur moet worden gegeven of kan het in het belang van den landbouw of van de waterhuishouding wenschelijk zijn, dat een polderbemaling mogelijk is die niet van de windkracht afhankelijk is. In andere gevallen zal echter het behoud van een molen behalve uit cultureele overwegingen van belang kunnen zijn uit een oogpunt van landsverdediging of energievoorziening. Bij elke beoordeeling, bij elke afweging van belangen zal men goed doen te bedenken, dat motorische maalwerktuigen voor hun drijfkracht afhankelijk zijn van materialen, die ons land niet of niet in voldoende mate oplevert, terwijl de windmolens hun drijfkracht, den wind, steeds gratis ter beschikking hebben. De bezettingstijd heeft overduidelijk aangetoond van hoe groot belang het was, dat ons nog een groot aantal wind- en watermolens ter beschikking stond. Aan hen is het te danken, dat vele polders konden worden doorgehouden, terwijl de industriemolens, vooral op het platteland, van groot belang zijn geweest voor de voedselvoorziening. land nu ook van rampspoed bevrijd zal blijven zal de tijd moeten leren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slotbeschouwing: het molenbestand nog steeds een belangrijke reserveMolens zijn beschermde monumenten, wat inhoudt dat de gemeenschap voor hun voorbestaan gekozen heeft. Maar wijlen mej.dr. M.A.M. Klompé, minister van CRM, stelde eens geheel terecht: ‘De molens vormen misschien wel de meest kwetsbare categorie van ons monumentenbezit’Ga naar eind28.. De instandhouding van molens is een voortreffelijke zaak, maar kost dus geld. Deze kosten zijn echter naar verhouding niet eens zo hoog, terwijl de molens in feite zichzelf wel ‘terugverdienen’ door de nationale inkomsten uit toerisme etc.. Ook dient men te bedenken, dat men met molenrestauraties niet alleen ‘iets moois’ in stand houdt, maar ook iets heel belangrijks, namelijk een reservevoorziening. Want molens kunnen behalve als bijzondere monumenten dus ook gezien worden als reservemaalwerktuigen in tijd van nood. Bij de poldermolens uitte dit zich tot voor kort in de toekenning van de status ‘BWO-molen’. Korenmolens zouden echter met misschien nog wel meer recht een soortgelijke status verdienen. Vanouds was er in ons land een zeer gedecentraliseerde vorm van meelproduktie. Iedere stad of dorp had afhankelijk van diverse faktoren wel een of meer korenmolens, aangedreven door de in principe oneindige energie van water en wind, een ‘schone’ energie die ook door geen mens te beïnvloeden was. Eeuwenlang funktioneerde dit systeem naar behoren, met kleine ongemakken als perioden van weinig wind of van droge of bevroren beken. In de eerste helft van deze eeuw kwam er een omslag en werden veel molens vervangen door kleine locale mechanische maalderijen. Maar wat bleef was een in principe sterk gedecentraliseerde vorm van vaak ook nog kleinschalige vermalingscapaciteit. De grote concentratie in de sector graanmalerij heeft er na de oorlog echter toe geleid dat de meelvoorziening momenteel verzorgd wordt door nog maar een klein aantal grote bedrijven. Toen al werd er overigens gewaarschuwd tegen het gevaar van een sterk geconcentreerde meelproduktie. Uitvallen van de electriciteitsvoorziening of verwoesting van enkele grote maalderijen zal in tijd van nood of oorlog in kort tijd grote moeilijkheden in de voedselvoorziening geven. De zeer kwetsbare machinale maalderijcapaciteit lijkt de achilleshiel van de voedselvoorziening. De meeste vroegere kleine plaatselijke of regionale maalderijen zijn immers door de naoorloge ontwikkeling verdwenen! De enige alternatieve maalcapaciteit bestaat uit de nog resterende klassieke korenmolens en de moderne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veevoederbedrijven, welke laatste echter ook weer afhankelijk zijn van ongestoorde energievoorziening. Het molenbestand is zodoende nagenoeg het enige alternatief waarop in laatste instantie kan worden teruggevallen. Molenbehoud is daarom dus ook het veiligstellen van een vitale reservevoorziening ten dienste van de gehele samenleving. In relatie daarmee is molenbehoud echter ook meer dan alleen bescherming van het object. Zowel windmolens als watermolens zijn vanouds immers sterk verbonden met hun omgeving, zij hebben een zogenaamde ‘molenbiotoop’. Windmolens hebben een open omgeving nodig voor een ongestoorde windvangGa naar eind29.; windpoldermolens en watermolens moeten hun plaats kunnen behouden in een vaak eeuwenoude waterstaatkundige infrastructuur. Behoud van een goede biotoop is dus niet alleen van belang om de molen als monument optimaal te laten functioneren, maar ook essentiëel om een molen zijn reservefunctie te kunnen laten behouden. Diverse molens is door na-oorlogse ontwikkelingen deze mogelijkheid echter min of meer voorgoed ontnomen. Veel kleine riviertjes en beken zijn sindsdien ingrijpend aangepast in het kader van ruilverkavelingen etc. met onder andere als gevolg dat diverse watermolens thans geheel droog staan. Zo zou de eerder genoemde en nog steeds bestaande Hammermolen te Neer, die aan het einde van de oorlog zo'n vitale betekenis had, thans geen dienst meer kunnen doen. In het kader van een ruilverkaveling is de Neerbeek gekanaliseerd en verbreed, waarbij hij zo is vergraven dat de molen droog kwam te liggen. Alleen ‘beekherstel’, herwaardering van oude waarden die verloren gingen toen met ‘het milieu’ nog geheel geen rekening werd gehouden, kan in zo'n situatie een keer ten goede brengen. Wat is nu nog de betekenis van het windmolenbestand? Gesteld mag worden dat deze in principe nog groot is. Globaal gesteld zijn er door windkracht gedreven nog ca. 580 korenmolens en zo'n 400 poldermolens. Het korenmolenbestand moet op basis van het eerdergenoemde rapport in principe in staat zijn om op windkracht per jaar zo'n 600.000 ton tarwemeel te produceren. Er zijn echter ook nog molens waaraan vanouds een mechanische maalinrichting was verbonden, zodat de beschikbare capaciteit in feite nog wat groter is. Deze kleinschalige mechanische capaciteit is naar verwachting onder noodomstandigheden op een of andere wijze (bijvoorbeeld met een noodstroomaggregaat en een reservevoorraad olie) wel in bedrijf te brengen. Daarnaast zijn er nog zo'n kleine honderd door waterkracht gedreven molens. Een ruwe schatting leert dat hiermee per jaar ook nog eens enkele tienduizenden tonnen meel te produceren zijn. In de oorlog werd vanuit molenaarskring gesteld dat het toenmalige molenbestand in staat zou zijn geweest de bevolking van meel te voorzien. De bevolking is echter nadien gegroeid en het aantal molens is afgenomen. Niettemin is deze stille reserve nog beduidend, wanneer bovengenoemde cijfers vergeleken worden met de hoeveelheid meel die thans jaarlijks voor consumptie wordt verbruikt. Het is minstens de helft van de binnenslands jaarlijks geproduceerde hoeveelheid. Ook het poldermolenbestand is in principe nog tot veel in staat. Alles tezamen staat er nog een capaciteit die, mits geheel bedrijfsvaardig gemaakt, in staat moet zijn om in noodgevallen een gebied van zo'n 120.000 ha boven water te houden, een oppervlak dat in grootte ongeveer overeenkomt met het gebied tussen Haarlem, Amsterdam, Utrecht en Den Haag. Molens zijn dus méér dan cultuurmonumenten met een belangrijke landschappelijke en toeristische waarde en om die reden extra zorg waard. In 1948 bestond de vereniging De Hollandsche Molen 25 jaar ter gelegenheid waarvan de toenmalige minister van O.K.& W. in het blad van de Bond Heemschut over de molens de volgende woorden sprak: ‘Schoonheid en karakter zijn fraaie zaken zegt de “realist”, maar zij mogen geen geld kosten. Doch in de donkere jaren der bezetting, hoe hebben zij toen getoond springlevend te zijn: Hoeveel duizenden hectaren hebben zij niet droog gehouden toen de “moderne” electriciteit en steenkool en olie ons in de steek lieten, aan hoeveel meel hebben zij ons toen niet geholpen? Wie zegt dat niet te eniger tijd zij weer onze toeverlaat zullen zijn? En zolang de wind vrij Nederlands grenzen overschrijdt, hoeveel deviezen kunnen zij ons niet besparen? Wat brengen ons vreemde toeristen niet, die “het land van de molens” komen bezoeken? Eertijds draaiden er hier nog zeven of achtduizend, thans nauwelijks 1300. En uit historisch besef, èn ter wille van de schoonheid van ons land èn ter zakelijke overwegingen dienen wij te vechten voor het behoud van de schaarse windmolens welke ons gebleven zijn.’Ga naar eind30. De bewindsman wilde duidelijk naar de toekomst kijken: ‘Wie zegt dat niet te eniger tijd zij weer onze toeverlaat zullen zijn?’ Feit is dat de samenleving waarschijnlijk nog nooit zo kwetsbaar is geweest als nu. Juist door de toepassing van computers, electronica en andere ‘high-tech’. In 1984 verscheen het artikel Het onderschatte gevaar van de elektromagnetische pulsGa naar eind31.. De conclusie daaruit was dat in feite onze technologisch hoogontwikkelde samenleving een ‘Goliath’ is die met slechts één ‘steentje’ geveld kan worden, waarmee ook de waterbeheersing en de meelvoorziening in één klap geveld zouden zijn. Alleen al om die reden lijkt het geen luxe om ons molenbestand nu eens niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen als cultuurbezit te bezien. Het herdenken van de periode 1940-1945 kan daartoe een goede aanleiding zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NotenAlgemene bronnen zijn de in de noten 3, 6 en 10 genoemde literatuur en voorts de jaargangen 1940 en 1944 t/m 1946 van De Molenaar, weekblad voor maalderij, graan- en veevoerhandel. |
|