Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frits van Voorden
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanzelfsprekende historiciteitDe aanwezigheid van een groot aantal historische bouwwerken in de gebouwde omgeving - zowel in de stad als in het buitengebied - was voor de Tweede Wereldoorlog een vanzelfsprekend gegeven, al werd men zich er in vak- en Heemschutkringen van bewust dat grote veranderingen op til waren. Sinds de jaren tien en twintig waren reconstructieplannen voor binnensteden in voorbereiding; deze werden in de jaren dertig - in het bijzonder voor de grote steden - veelomvattender. De veranderingen in het landelijk gebied hielden hiermee gelijke tred zoals moge blijken uit de plannen voor ontsluiting van regio's door middel van nieuwe wegen waaronder de voor die tijd futuristisch ogende autosnelwegen. Het feit dat de meeste monumenten met de directe omgeving nog een historische eenheid vormden maakte specifieke maatregelen ter bescherming van de omgeving minder noodzakelijk. Er was nóg een reden voor de monumentenzorg terughoudend te zijn bij het beïnvloeden van nieuwe projecten van stedebouw en civiele techniek. Ontwerp en begeleiding van de uitvoering waren in handen van de overheid en per traditie werd rekening gehouden met andere ruimteclaims of (beperkende) voorwaarden die vanuit het algemeen belang waren geformuleerd. Sinds de jaren twintig werden hiertoe ook natuur- en cultuurwaarden gerekend. Echter, alleen voor zover de in het geding zijnde waarden waren geïnventariseerd en gekarteerd en er geformaliseerde omschrijvingen beschikbaar waren. De situering van de nieuwe oeververbindingen bij Zwolle (de IJsselbrug bij Katerveer) en Nijmegen (de Waalbrug bij het Valkhof) zijn markante voorbeelden van deze ontwerphouding. De nieuwe infrastructuur met de bruggen werd als een toevoeging in het bestaande cultuurlandschap vorm gegeven, zodanig gesitueerd dat zowel recht werd gedaan aan functionele relaties als aan visuele kwaliteiten van het bestaande beeld.
In het (binnen)stedelijk gebied was er - achteraf gezien - alle aanleiding de vanzelfsprekende historiciteit van de context in twijfel te trekken. De bestaande steden met hun fijnmazige structuur van straten, stegen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De verwoeste stadskern van Doetinchem (bron: Gemeentewerken Doetinchem; 1947).
en bouwpercelen vormden steeds indringender een belemmering voor de economische en sociale ontwikkeling van de bebouwde kom. De vergaande verkrotting van de (woon)bebouwing dwong de overheid al vanaf de invoering van de Woningwet en de Gezondheidswet in 1901 tot het opstellen van ingrijpende saneringsplannen. In het verschiet lag - zeker voor de grote en middelgrote steden - een vernieuwde stad met sterk verbrede straten volgens nieuwe rooilijnen waaraan bebouwing in eigentijdse schaal en vormgeving zou verrijzen. Ten grondslag aan de vernieuwde stad lag een consequent doorgevoerde splitsing van gebruiksfuncties. De historiciteit van de binnenstad zou hierdoor noodzakelijkerwijs verdwijnen; de beschermde monumenten werden gezien als bewijsstukken waarin de geschiedenis kon worden samengevat. Door middel van restauratie en reconstructie in de meest krachtige vorm en - waar nodig - aanpassing van de buitenruimte waren zij in staat deze beeldkwaliteitsfunctie te vervullen. De behandeling van het silhouet in relatie met vestingwerken en stadspoorten werd hierbij een geliefd thema. Een illustratief voorbeeld hiervan is het zicht op de binnenstad van Zutphen vanuit het zuiden met de (gerestaureerde) stadsmuur, de Drogenapstoren en de Walburgskerk.
Vooralsnog was dit geen realiteit. Het systeem van de wettelijk beschermde stadsgezichten zou pas in 1961 als onderdeel van de Monumentenwet worden geïntroduceerd en in de jaren zeventig worden geëffectueerd nadat oorlogschade, wederopbouw en saneringsplannen hadden huis gehouden in de binnensteden. De stadscentra die in de oorlog werden verwoest en beschadigd waren gemeten naar onze maatstaven van stedebouwkundige monumentenzorg vrijwel zonder uitzondering historische binnensteden. Een voor die tijd geldende onderverdeling maken in historisch waardevolle en minder dan wel niet waardevolle steden is een hachelijke zaak. De meest bruikbare indicatie met betrekking tot het historisch gehalte is te ontlenen aan de Voorlopige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
monumentenlijsten uit de vooroorlogse periode (begonnen in 1903 en voltooid in 1933) en aan de Catalogus van inventarisatiekaarten van historische steden uit de periode 1948 - 1961, vervaardigd door J. Stapper, architect-stedebouwkundige van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monumentenzorg en wederopbouwstudiesBij studies over de wederopbouw van (historische) binnensteden valt op dat er - gezien vanuit landelijk perspectief - veel meer aandacht is voor de vijf grotere steden - Rotterdam, Middelburg, Nijmegen, Arnhem en Groningen - dan voor de overige steden. Met betrekking tot het aspect ‘monumentenzorg’ is het niet anders gesteld. Kenmerk van de publikaties over deze vijf steden is dat zij naast verduidelijking van de locale planningsgeschiedenis ook een voorbeeldfunctie beogen in de algemene planningsgeschiedenis over die periode. Rotterdam wordt daarbij steeds opnieuw gepresenteerd als de bakermat van de nieuwe architectengeneratie en de tot inkeer gekomen stedebouwdiscipline (de overwinning van Van Traa c.s. over Witteveen c.s.), terwijl Middelburg en gedeeltelijk ook Groningen model blijven staan voor streek- en traditiegebonden ontwerpopvattingen (Granpré Molière c.s.). Nijmegen en Arnhem nemen daarbij een meer bescheiden positie in, passend bij de blijkbaar geaccepteerde hiërarchie van steden, stedelijke diensten en adviseurs. Dank zij de recent verschenen studie van Bosma en Wagenaar c.s. over architectuur en stedebouw gedurende de oorlog en de wederopbouwperiode zijn ook de posities die regio's en kleinere steden innemen in kaart gebracht.Ga naar eind1. Hinderlijke leemten in de geschiedschrijving op landelijke schaal zijn hiermee opgevuld waardoor een nieuw perspectief wordt geboden op de eerder verschenen studies over de vijf grote(re) steden. Uit deze studies blijkt dat wel de objectgebonden monumentenzorg zeer indringend aan de orde kon komen als thema van stadsontwerp voor beperkte locaties. In relatie met het wederopbouwplan in zijn geheel als werkstuk van de stedebouwkunde was dit veel minder of niet het geval. Opvallend is dat de aansturing van de monumentenzorg-expertise bij de objectgebonden kwesties zowel van Nederlandse als van Duitse zijde kwam. Beide partijen waren overtuigd - zij het om zeer uiteenlopende redenen - van de functie van monumenten in het al dan niet te vernieuwen stadsbeeld. Verscheidene voorbeelden uit publikaties geven aan hoe plan- en projectvorming tot stand kwamen. Genoemd kunnen worden de restauratie van het stadhuis van Middelburg, die van de Laurenskerk in Rotterdam, het stadhuis en de Markt te Groningen en de Eusebiuskerk en omgeving te Arnhem.
De vraag die in deze bijdrage aan de orde moet komen is of, en in hoeverre, de professionele monumentenzorg werd ingezet bij het herstel van (historische) binnensteden in het algemeen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monumenten in de vuurlinie; de schaderegisters.De registraties van oorlogschade aan monumenten door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg hebben uitsluitend betrekking op bouwkundige monumenten. Als leidraad werden door Commissie en het Bureau (het Rijksbureau ging na de oorlog op in de nieuwe Rijksdienst voor de Monumentenzorg) de Voorlopige monumentenlijsten gebruikt die vanaf 1903 per gemeente waren opgesteld en per provincie werden gepubliceerd. Hoewel er in de vooroorlogse periode steeds meer aandacht kwam voor de monumenten in samenhang met het stadsbeeld - dit uitte zich vooral op gemeentelijk niveau - waren er nog geen geformaliseerde landelijke inventarisaties beschikbaar. In het ‘Voorloopig overzicht van de oorlogsschade toegebracht aan de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst’ uit 1945 zijn slechts impliciet en na combinatie met andere bronnen conclusies te trekken over de schade aan monumentale binnensteden.
Uit de landelijke registratie blijkt dat het merendeel van de schade aan (historische) steden betrekking heeft op kernen in Zeeland, Noord-Brabant en Gelderland. [afb. 2]. Buiten deze provincies komen alleen de volgende steden/stedelijke kernen voor: Appingendam en Groningen (Gr.), Deventer (Ov.), 's-Gravenhage en Rotterdam (ZH) en Venlo, Roermond, Maastricht en Vaals (L). Uit het overzichtskaartje blijkt de samenhang in situering met de organisatie van de landsverdediging. De getroffen steden bevinden zich in het schootsveld van de Waal-Lingestelling en het Zuidfront van de Vesting Holland, van de Betuwestelling en Peel-Raamstelling en van de IJssel-Maaslinie, militaire zônes die ook in het veranderde krachtenveld aan het eind van de oorlog van strategische betekenis waren. Omdat de schaderapporten van de Rijkscommissie alleen betrekking hebben op geregistreerde monumenten is niet direct af te leiden in welke mate deze schade representatief was voor de schade aan de binnenstad als totaliteit. Als aan de rapportages een waardering wordt toegekend in drie categorieën (groot aantal getroffen monumenten, aanzienlijk aantal, beperkt aantal) kan het volgende overzicht worden opgesteld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OverzichtSchade aan geregistreerde monumenten in steden en stedelijke kernen; in aantallen monumenten gerelateerd aan de grootte van de historische bebouwde kom. Bron: Voorlopig overzicht van de oorlogsschade toegebracht aan de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, aangeboden door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Den Haag 1945 (3 delen; in bibliotheek RDMZ).
In dit overzicht zijn de steden/stedelijke kernen die opgenomen zijn in de Catalogus van Stapper-kaarten vetgedrukt; een asterisk (*) geeft aan dat na de wederopbouwperiode (een deel van) de historische kern is beschermd als stadsgezicht (Monumentenwet 1961 en 1988).
De topografische literatuur in de bibliotheek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg biedt weinig aanknopingspunten antwoord te geven op de vraag of enin hoeverre het herstel van de binnensteden - buiten de vijf grote voorbeelden - door monumentenzorg werd beïnvloed. Om binnen de opzet van dit artikel toch een antwoord te kunnen geven is de literatuur betreffende de steden in de provincies Noord-Brabant en Gelderland geraadpleegd. Alleen met betrekking tot Heusden en Doetinchem werd bruikbare informatie aangetroffen. Het betreft voor Heusden het stageverslag van Maarten Elias ‘Heusden van 1946 tot 1649’ en voor Doetinchem ‘De geschiedenis van Doetinchem’ uit 1986.Ga naar eind2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HeusdenHet rapport van Elias geeft een beknopte samenvatting van de totstandkoming van het wederopbouwplan van 1946 (inclusief een schadekaart). Het doel van het plan was het aanvullen en verbeteren van de woonmogelijkheden binnen de wallen, daarbij zoveel mogelijk rekening houdend met de bestaande stedebouwkundige structuren. In het plan werd voorgesteld de vestingwerken aan de landzijde te reconstrueren (deze kwestie was in 1938 al aan de orde gesteld door de Stichting Menno van Coehoorn). Het plantsoen ter plaatse van de gedempte haven en de geslechte vestingwerken aan de rivierzijde werden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Overzichtskaart van steden en stedelijke kernen met opmerkelijke schade aan geregistreerde monumenten. De vijf grote verwoeste binnensteden (Rotterdam, Middelburg, Nijmegen, Arnhem en Groningen) en Den Haag zijn ter oriëntatie afwijkend aangeduid. De plaatsnamen zijn vermeld in de tabel (pag. 128).
niet betrokken in het reconstructievoorstel (de reconstructieplannen voor de haven werden pas eind jaren zestig geïnitieerd). Het plangedeelte ter plaatse van de voormalige burcht werd nadat funderingsresten waren opgegraven aangepast; het burchtterrein bleef uiteindelijk vrij van bebouwing. Het is opvallend dat het wederopbouwplan nadat het in 1950 was vastgesteld door het College van Algemene Commissarissen voor de Wederopbouw door de gemeente niet werd opgevat als een bindend concept voor de toekomst. In 1951-'52 kwam opnieuw de slechting van de wallen aan de orde (in 1952 afgewezen door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen). Daarna, in de loop van de jaren zestig, werd het planconcept verdrongen door een saneringsplan met hoogbouw als serieuse mogelijkheid voor reconstructie. Uiteindelijk zou Heusden geschiedenis maken door een algeheel restauratieplan te doen opstellen, waarbij zeventiende-eeuwse vogelvluchtkaarten werden gehanteerd als ontwerpleidraad. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DoetinchemIn de publikatie over de Doetinchemse geschiedenis wordt - zij het beknopt - een beeld gegeven van de verwoesting en de wederopbouw. De binnenstad werd gebombardeerd door de geallieërden op 19, 21 en 23 maart en op 1 april 1945. Van de historische binnenstad lag de Markt met de Grote Kerk in puin, de Lutherse kerk was zwaar beschadigd en het rococo raadhuisje uit 1727 was een ruïne. Het wederopbouwplan in de vorm van een herverkavelingsplan was in 1947 gereed; hierin was alleen de restauratie van de Grote Kerk en de kapel voorzien. Over de bemoeienis van Monumentenzorg met het wederopbouwplan blijkt niets, evenmin als van richtlijnen of uitgangspunten met betrekking tot de historiciteit van de nieuwe stad. Dit beeld komt overeen met de informatie - bij eerste lezing - van de bronnen bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Het materiaal heeft alleen betrekking op de twee naoorlogse restauraties: de Grote Kerk en de Lutherse kerk. Doetinchem werd voor de oorlog niet opgemerkt als een bijzondere binnenstad en speelde na de wederopbouwperiode geen enkele rol in de stedebouwkundige monumentenzorg. Tegen deze achtergrond ben ik in de brievendossiers van de Rijksdienst op zoek gegaan naar de meer precieze toedracht bij de wederopbouw van de monumenten in de binnenstad van Doetinchem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monumentenzorg te velde: DoetinchemDe periode voor het bombardementDe stad Doetinchem, tot 1920 een zelfstandige gemeente binnen het Ambt-Doetinchem, was een compacte binnenstad waarvan de belangrijkste gebouwen aan het karakteristieke wegenkruis waren gesitueerd. Bijzondere culturele of architectonische betekenis had de stad volgens tijdgenoten niet. De geregistreerde monumenten op basis van de voorlopige monumentenlijst (1917) waren: het Raadhuis uit 1727, de Grote of Nederlandse Hervormde kerk en toren, na een brand in 1527 herbouwd, vernieuwd en vergroot, de Gasthuiskapel uit ca. 1500, vanaf 1763 in gebruik bij de Lutherse gemeente en drie particuliere panden.
Voor de oorlog raakte het Rijksbureau voor de Monumentenzorg betrokken bij de discussie over sloop of behoud van het Raadhuis. Vanwege de samenvoeging van de gemeenten Ambt-Doetichem en Stad-Doetinchem was de noodzaak ontstaan een nieuw stadhuis te bouwen. De gemeente had de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keuze uit volledige nieuwbouw op een nieuwe locatie of nieuwbouw en uitbreiding op de bestaande locatie aan de Markt. Hierbij werd sloop van het monument niet uitgesloten. Naar aanleiding van een vraag van architect H.W. Valk te 's-Hertogenbosch schrijft de directeur van het Rijksbureau in 1936:Ga naar eind3.
‘Het alleraardigst 18e eeuwsche raadhuis van Doetinchem verdient zeer zeker behouden te blijven. De kwaliteiten van zijn front hebben nog te meer betekenis door de ligging aan de Markt tegenover de kerk. Ik zal mij daarom verheugen over een oplossing van het raadhuisvraagstuk te Doetinchem, waarbij het oude gebouw behouden blijft en hiervoor een passende bestemming gevonden wordt.’ Al tijdens de oorlog kwam de restauratie van de Hervormde kerk aan de orde. Wegens de bouwvallige toestand en de behoefte aan een nieuw bankenplan werd architect J.G.A. Heineman uit Velp door de kerkvoogdij gevraagd een restauratieplan op te stellen. Hij kreeg tegelijkertijd opdracht een plan te maken voor herstelwerkzaamheden aan de toren (de toren was tussen 1918 en 1923 al gerestaureerd, waarbij onder andere de bekroning was veranderd). In het tekeningenarchief van de RDMZ is een plan uit 1944 aanwezig, waaruit blijkt dat de voorstellen voor de restauratie van de kerk zich beperkten tot enkele reparaties en dichtzettingen van de buitengevels en completering van de kolommen (aanhelen van profileringen die in de negentiende eeuw ten behoeve
3 Het raadhuis te Doetinchem in de eerste helft van de 20ste eeuw (foto RDMZ, z.j.).
Het raadhuis na de verwoesting (foto-archief RDMZ, 1945, opname Steverinck). Op de achtergrond is de zwaar beschadigde Lutherse kerk te zien.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Doetinchem, Hervormde kerk (Catharinakerk) met inpandige toren, vanuit het zuidoosten (foto RDMZ, 1910).
De gereconstrueerde kerk en de verplaatste toren, vanuit het westen (foto RDMZ, 1975).
De kerk na de voltooiing van de restauratie (foto RDMZ; 1952).
van het bankenplan waren verwijderd). Opvallend is dat de architectenkeuze in 1942 aanleiding was geweest voor de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg een kritische passage op te nemen in haar advies aan de Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming over de voorgenomen restauratie:Ga naar eind4.
‘Van den voorgestelde architect Heineman hebben wij geen onverdeeld gunstige ervaring: bij de vergrooting der kerk te Brammen is hij zeer stellig te kort geschoten. Het gold hier evenwel een opdracht, waarvoor creatief vermogen noodig was en dit wordt hier niet gevorderd. Het eenige probleem is het bankenplan. Overigens is alleen groote zorgvuldigheid bij de uitvoering vereischt en de Heer Heineman heeft hiervan reeds eenige ervaring verkregen en betoonde zich ook steeds vatbaar voor goeden raad. Uit deze overwegingen zien wij er geen bezwaar in U voor te stellen zijne keuze goed te keuren.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De bouwperioden volgens de Geïllustreerde Beschrijving (Ter Kuile, 1958), samengevat en ingetekend in de plattegrond van de kerk voor het bombardement. In vol zwart: ca. 1200 (toren) en 14de eeuw (koor); gearceerd: eerste helft 15de eeuw; overig muurwerk: eerste helft 16de eeuw.
De meetkundige verhoudingen van de kerk na de zestiende-eeuwse modernisering. De maten zijn gerelateerd aan de belangrijkste architectonische vormen en contouren. ‘A’ betreft een vaste maat; ‘G’ en ‘Gs’ betreffen maatverhoudingen volgens de gulden snede. Analyse: F.W. van Voorden.
De kerkvoogdij werd door het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming op 30 juli 1942 geïnformeerd, waarbij een rijksbijdrage in de restauratiekosten in het vooruitzicht werd gesteld. De argumenten hiervoor waren behalve de bouwtechnische noodzaak en de wens een nieuw bankenplan te realiseren - hetgeen de mogelijkheid bood de gedeeltelijk met muren dichtgebouwde zijbeuken weer bij het schip te betrekken en het zicht op het koor te herstellen - het feit dat de toren al met rijkssubsidie was gerestaureerd. De restauratie kwam tijdens de oorlog niet van de grond. Na het bombardement, waarbij de toren geheel en de kerk grotendeels werden verwoest, werd het restauratieplan onderdeel van het wederopbouwproject. Voor goed begrip van het plan uit 1944 en de voorstellen na de oorlog - waarover meer in het hiernavolgende - is een passage uit het eerder genoemde advies van de Rijkscommissie vermeldenswaard:
‘Het koor, het dwarspand en het middenschip hebben de oude kruisribgewelven bewaard, de oostelijke aanbouwen zijn insgelijks met kruisgewelven overdekt, alle overige ruimten vertoonen netgewelven. Aan deze fraaie overkluizing en haar groote ruimteontwikkeling zou het interieur van de kerk een buitengewoon boeiend aspect ontleenen, ware het niet dat men door later ingebouwde muren en het aanbrengen van galerijen in de zijbeuken dit aanzien volkomen had bedorven. Uitwendig is de kerk met haar over drie beuken heengevoerde royale kap en haar hoge vensters een imposante verschijning, waarbij als een wonderlijk element de verhooging van de koorsluiting treft, die nl. bij gelegenheid der vergrooting is opgetrokken tot de volle hoogte van het middenschip. (...) Wat het uitwendige betreft biedt deze restauratie geen moeilijkheden [wel wordt ingegaan op onoordeelkundige veranderingen van gevels en vensters; FvV], maar ten aanzien van het interieur zal het succes geheel afhangen van de mogelijkheid de noodige zitplaatsen te vinden wanneer de galerijen worden weggenomen en haar behoorlijk te verwarmen, nadat de later ingebouwde muren verwijderd zullen zijn.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het restauratieplan van 1946; ontwerp J.G.A. Heineman. Het schip is in dit voorstel verlengd ter plaatse van de verdwenen toren; de oorspronkelijk nevengeschikte zijbeuken maken nu deel uit van de vergrote hoofdruimte. Het nieuwe werk betreft onder meer negen nieuw geplaatste kolommen en de gewelven.
Het restauratieplan van 1947 (aangeduid als variant A; naar het ontwerp van J.G.A. Heineman). Door het weglaten van twee kolommen in het midden van de kerk ontstaat een meer dominante dwarsrichting. In de ontwerptekening uit het archief RDMZ zijn alleen de gewelven van de vergrote dwarsruimte ingetekend en het bankenplan.
Het definitieve restauratieplan (naar de plattegrond in de Geïllustreerde Beschrijving, 1958).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wederopbouwperiode; het wederopbouwplanNa de bombardementen van maart en april 1945 raakte het Rijksbureau betrokken bij de sloopaanvraag voor het Raadhuis, de herbouw- en restauratieplannen voor de Hervormde kerk (de herbouw van de toren zou pas in de jaren vijftig aan de orde komen) en de Lutherse kerk. Tegelijkertijd werd overleg gevoerd over het wederopbouwplan. De formele ingang voor de bemoeienis met het wederopbouwplan was de ‘Regeling inzake kerken, kerkelijke gebouwen en monumenten’ op grond waarvan de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg de mogelijkheid had percelen aan te geven waarvoor de plannen voorgelegd dienden te worden aan de commissie. Voor Doetinchem betrof het:Ga naar eind5. - de wanden van de Markt, - de omgeving van de Gasthuiskapel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De monumenten zelf, de Hervormde kerk en de Lutherse kerk, worden niet genoemd omdat de planbeoordeling daarvan al was geregeld. De kwestie van het Raadhuis was toen al beslecht. Het sloopverzoek van de gemeente van september 1945 van de schamele restanten waaronder de zwaar beschadigde voorgevel leidde eerst nog tot verzet van de Inspectie Kunstbescherming (dr. E.H. ter Kuile verbonden aan het Rijksbureau), hetgeen blijkt uit zijn brief aan de heer F.A. Bruininkweerd te Doetinchem:
‘Ik kan U wel als mijn mening geven, dat de Rijkscommissie volstrekt niet à tout prix den ouden voorgevel zal willen handhaven, maar dat zij zich bij slooping zal neerleggen zonder aangetoonde noodzaak, is van de Commissie ook niet te verwachten, te meer omdat, voor zover ik zie, de gevel geen gevaar oplevert en zonder hinder te veroorzaken nog zeker wel een tijdje kan blijven staan.’
Op 12 oktober 1945 verleent de Rijkscommissie toestemming tot sloop.
Uit het correspondentie-archief van de Rijksdienst blijkt dat het effect van de regeling met betrekking tot de belangrijke historische ruimten, in het bijzonder de Markt, in de praktijk erg groot was. Dit komt naar voren uit de correspondentie in 1949 met ‘Overling's Bank’ te Doetinchem met betrekking tot de bouw van een nieuw bankgebouw aan de Markt:Ga naar eind6.
‘Deze [de Hervormde] kerk wordt door U gerestaureerd. Het is begrijpelijk, dat U enige wensen hebt voor de architectuur van de gebouwen in de naaste omgeving. Daar wij - ingevolge Raadsbesluit van 21 Juli 1949 - ons bankgebouw zullen mogen herbouwen op de plaats, waar aanvankelijk de openbare leeszaal geprojecteerd was, nl. hoek Markt - Waterstraat te Doetinchem, is het voor ons van groot belang Uw wensen en voorschriften te kennen. Daarbij interesseert het ons uiteraard, of de eventuele hogere kosten, die een gevolg kunnen zijn van de door U te stellen voorwaarden, door ons gedragen moeten worden.’
Vervolgens werd overleg gevoerd over de preciese situering van het bouwplan mede in relatie tot het plan de kerktoren te verplaatsen en op het plein voor de kerk te herbouwen. Het overleg leidde tot een gewijzigd verkavelingsplan dat werd goedgekeurd door de Hoofdingenieur-directeur voor de Wederopbouw en de volkshuisvesting. De Directeur van de Rijksdienst reageerde vervolgens aan ‘Overling's bank’:Ga naar eind7. ‘Verlegging van de voorgevelrooilijn zal de kerk ongetwijfeld ten goede komen. Wanneer door architect Valk op het betreffende terrein een bankgebouw ontworpen wordt, bestaat daartegen van mijn Bureau uit geen bezwaar. Met Ir. J. Kuiper zal ik mij over deze kwestie nog verstaan.’ Wanneer het moment van realisatie is aangebroken - in 1953, acht jaar na de bevrijding - wordt de rijksadvisering op onderdelen van het plan nog inhoud gegeven. De Dienst der Gemeentewerken Doetinchem schrijft aan de Directeur van de RDMZ:Ga naar eind8.
‘U is de mening toegedaan dat het bouwblok acceptabel is (het betreft het nieuwe bankgebouw) doch U adviseert de dakkapellen te wijzigingen en de ramen van de verdieping een meer verticaal karakter te geven. Verder acht U het gewenst dat, in plaats van tufsteen, basaltlava wordt gebruikt, voor dakbedekking gesmoorde grijze pannen worden gebezigd, het metselwerk zal bestaan uit niet fel rode stenen. Dit advies is aan de architect doorgegeven (...)’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Evangelisch Lutherse kerkDe Lutherse kerk maakte deel uit van het bouwblok waarin ook het Raadhuis was gesitueerd. De kapel - van oorsprong de Gasthuiskapel (ca. 1500) - werd ernstig beschadigd. De restauratie beperkte zich in eerste instantie tot noodherstel; de restauratie van de negentiende-eeuwse consistorie zou pas in de jaren zestig plaatsvinden. De markante positie die de kapel in het wederopbouwplan was toebedacht - de eerste opzet was zeer monumentaal, de kapel als pièce de milieu van een ruim openbaar hof - zou samen met interpretaties van de bouwhistorische vondsten in het gebouw zelf aanleiding vormen tot een ingrijpende reconstructie van de oorspronkelijke toestand. Het eerste restauratieplan ging uit van de reconstructie van een niet bestaande ingangstravee ter plaatse van de consistorie. Hiermee zou een krachtiger verwijzing naar de middeleeuwse situatie ontstaan. De potlood-aantekeningen in de opmetingstekeningen behorend bij het restauratieplan, aanwezig in het archief van de RDMZ, geven aan dat voorafgaand aan de restauratie nauwkeurig bouwhistorisch onderzoek is verricht naar de bouwsporen. Hiermee werd naast onderzoek zeker ook beoogd het restauratieplan te beïnvloeden.
Uit het correspondentiedossier komt naar voren dat de restauratie is ontwikkeld uit een initiatief tot noodherstel in 1945. De rijksoverheid steunde dit initiatief - van de architect-stedebouwkundige F.A. Bruininkweerd te Doetinchem (later te Arnhem) - door een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Doetinchem, Evangelisch Lutherse kerk direct na de verwoesting (1945; archief RDMZ).
De bouwhistorische aantekeningen vanwege de RDMZ in de plattegrondtekening (bestaande toestand) van architect F.A. Bruininkweerd (1947).
subsidie beschikbaar te stellen van f 30.000, - onder voorwaarde dat de uitvoering zou plaatsvinden onder auspiciën van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Pogingen om het gebouw voor de winter van 1945 wind- en waterdicht te krijgen mislukten; pas in de periode mei - augustus 1946 werd het plan voor noodherstel opgesteld. Hierbij kwam direct al de wens naar voren de verwoeste koepel uit het begin van de negentiende eeuw te mogen vervangen door een spits. De overeenkomst tussen de Rijksinspectie Kunstbescherming (Ter Kuile) en de aannemer werd hiertoe aangepast.Ga naar eind9. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als blijkt - in 1948 - dat het noodherstel nog steeds niet is afgerond, mede als gevolg van te beperkte toewijzing van hout, worden de toegewezen middelen door de rijksoverheid ingetrokken.
In dezelfde periode bereidde de kerkeraad een algeheel restauratieplan voor, waarin het eerder opgezette, reconstruerende noodherstel werd opgenomen. In deze opzet is de consistorie vervallen. De uiteindelijk gerealiseerde restauratie is meer in overeenstemming met de feitelijke historische opzet dan de eerste plannen. Ook het gemeentelijke plan voor een fraai binnenstadshof wordt aangepast zodat uiteindelijk een opengelegd bouwblok resteert. In de jaren zestig wordt de wederopbouw van de Lutherse kerk afgerond met de restauratie van de consistorie. Hierbij werd uitgegaan van een situering aan een straat, overeenkomstig de toestand die voor het bombardement bestond. Het ontwerp, opgesteld door architect W.A. Heineman, heeft geen enkele overeenkomst met de historische toestand, hooguit in massa en situering. Er ontstaat een nieuwbouw samengesteld uit gangbare historische detailleringen en afwerkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Restauratie en herontwerp van kern en kerkDe zwaar beschadigde Hervormde kerk (Grote of Catherinakerk) en de geheel verwoeste toren vormden samen vanouds het beeldmerk van de binnenstad. De situering bij de samenkomst van de vier doorgaande wegen droeg daar zeker toe bij. Vanzelfsprekend was de herbouw van het kerkgebouw nauw verbonden met de wederopbouw van de kern. Ontwerpkeuzen met betrekking tot de kerk hadden direct gevolgen voor het wederopbouwplan en andersom. De kerkrestauratie was van de twee opgaven nog het meest voorbereid en gedocumenteerd; er was vanaf 1942 al aan gewerkt en van de toren waren maatvaste tekeningen beschikbaar. Met betrekking tot het plan voor herbouw van de kern was daarentegen geen voorbereidend werk verricht. Hier konden alleen ervaringen elders in het land opgedaan bij de wederopbouwprojecten van 1940 en volgende jaren worden benut.
De gegevens in de dossiers van de RDMZ roepen evenwel niet het beeld op dat is gestreefd naar afstemming laat staan integratie van de twee opgaven. Binnen de bouwmuren van het kerkgebouw ontwikkelde zich als het ware van binnenuit het restauratieproject. In het wederopbouwplan bleven de buitenmuren van de kerk gefixeerd als een onaantastbaar gegeven en werden vervolgens in vrije compositie verbeteringen voor verkeers- en gebruiksfuncties voorgesteld. Deze relatieve onafhankelijkheid komt nog het duidelijkste tot uitdrukking met betrekking tot de verplaatsing van de toren - het fysieke element bij uitstek waar beide ontwerpen een identieke oplossing dienden te presenteren. Dit moge blijken uit de brief van het gemeentebestuur van Doetinchem uit 1959 (!) aan de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen:Ga naar eind10.
‘In verband met de door U gemaakte opmerking over het ontbreken van een schriftelijke toestemming over verplaatsing van de verwoeste gemeentetoren bij de Nederlands Hervormde kerk in onze gemeente, doe ik U hierbij toekomen een afdruk van een gedeelte van het wederopbouwplan, waarin de situering van bovengenoemde kerk en toren is opgenomen. Bedoeld wederopbouwplan is goedgekeurd door de minister van wederopbouw en volkshuisvesting bij zijn besluit van 8 juni 1955, nr. 0608705. Dezelfde situering kwam ook reeds voor in het daaraan voorafgaande wederopbouwplan (...) goedgekeurd bij besluit van 16 maart 1949, nr. 111. Aangezien bij de beoordeling van deze plannen ook de commissie voor de monumentenzorg ingeschakeld is geweest, mag m.i. geconcludeerd worden, dat zij met de situering van de toren buiten het kerkgebouw heeft ingestemd. (...) Ik hoop U met het vorenstaande van dienst geweest te zijn geweest bij de verdediging van het door deze gemeente aangevraagde subsidie in de kosten van de verwoeste gemeente-toren.’
De restauratie van de Hervormde kerk vond plaats van 1947 to 1951. Het ontwerp van architect J.G.A. Heineman was - in tegenstelling tot het plan uit 1944 - zeer ingrijpend. De kerk werd uiteindelijk gereconstrueerd tot een gecompliceerde hallekerk waarbij tussen de ondergeschikte traveeën aan weerszijden van de verdwenen toren een nieuwe, relatief brede travee werd toegevoegd aan het middenschip. Voordat dit ontwerp werd gerealiseerd waren meerdere voorlopige ontwerpen gepresenteerd (zie de reeks plattegrondtekeningen; afb. 5). Alle plannen gingen uit van ‘restauratie’ van een denkbeeldig middeleeuwse concept ten koste van de vroeg zestiendeeeuwse compositie. Hiermee werd de historische ontwikkeling, zo helder uiteengezet in de voorlopige monumentenlijst (1917) en toegelicht door de Rijkscommissie in het advies van 1942 gepasseerd. Dit valt des te meer te betreuren nu - achteraf - gesteld kan worden dat de zestiende-eeuwse ingreep kan worden opgevat als een vrij uniek concept, zeldzaam als type en in architectonisch en ruimtelijk opzicht goed doordacht. De uitgevoerde restauratie onderstreept als het ware het oordeel van destijds dat het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. De bebouwing vóór het bombardement.
b. Schets van het restauratieplan 1947 (Bruininkweerd) als onderdeel van de binnenhof (bron: situatietekening bij het restauratieplan; archief RDMZ).
De kerk na restauratie (foto RDMZ, 1952).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Kerngebied van het Wederopbouwplan Doetinchem. Plankaart gemeentewerken; ontwerp ir. J. Kuiper. Vastgesteld door de gemeenteraad 1 sept. 1953, goedgekeurd door de minister voor Wederopbouw en Volkshuisvesting 8 juni 1955.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a. Schetskaart met de rooilijnen vóór het bombardement.
b. Schetskaart met de niet gecorrigeerde rooilijnen (dunne lijnen) en de nieuw ontworpen rooilijnen (dikke lijnen).
hier een betekenisloze fase zou betreffen uit de bouwgeschiedenis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WapenfeitenBij de restauratie van de Hervormde kerk en het herontwerp van de Markt is vanuit twee afzonderlijke planprocessen gewerkt aan een eigentijdse interpretatie van het herstel van het historische beeldmerk van de stad. De bouwmuren van de kerk scheidden hierbij niet alleen de kerkruimte van de Marktruimte maar werden ook de fysieke demonstratie van twee parallele, onvoldoende geïntegreerde planprocessen. Het eindresultaat is daarmee - wellicht meer dan in andere steden - het resultaat van twee onafhankelijke geschiedenissen. Alleen bij de herbouw van de toren en bij welstandsadviezen voor de nieuwbouw aan de Markt was er sprake van planoverleg en advisering over en weer.
De restauratie van de Lutherse kerk daarentegen is - althans op papier, in de planfase - een schoolvoorbeeld van integraal ontwerpen. De restauratie van de kerk speelde in op het concept van het nieuwe stadshof en andersom. In de praktijk was dit geïntegreerd concept te hoog gegrepen. Bij de uitvoering werd het binnenhof-idee - een duidelijke verwijzing naar een middeleeuwse situatie - gereduceerd tot een bescheiden expeditiehof en werd de kerkrestauratie uitgevoerd als een afzonderlijk project, aansluitend aan de herstelde bouwblokstructuur. Gezien vanaf de Markt is het idee van de binnenhof wel herkenbaar dank zij de boombeplanting voor het koor van de Lutherse kerk en het gesloten karakter van de hoekbebouwing (het hotel).
Met betrekking tot advies- en vergunningenprocedures valt op dat bij de Lutherse kerk zeer amateuristisch te werk werd gegaan, waarbij de werkelijke doelstellingen niet direct in volle omvang op tafel kwamen. De stopzetting van de noodhulp spreekt in dit verband boekdelen. De uitvoering van het stedebouwkundige concept voor de omgeving van de kapel - toch al een moeilijk te realiseren opdracht - werd hierdoor zeker niet bevorderd.
Het werken volgens onafhankelijk geformuleerde doelstellingen bij respectievelijk de wederopbouw van de kerk en de Markt heeft uiteindelijk geleid tot een zeer eigenzinnig resultaat. Wederopbouw in optima forma, te velde bedacht en uitgevoerd zonder aantoonbare coördinatie van hogerhand. De monumentenzorgsturing, tot aan het bombardement inhoud gegeven door de formele waardestellingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Rijkscommissie, bleek in de wederopbouwperiode al geschiedenis. De tijd was blijkbaar rijp voor een eigen interpretatie. Dat het bouwteam hiermee werd belast waarover in 1942 was opgemerkt dat dit meer respect afdwong door zorgvuldigheid bij de uitvoering dan door creatief vermogen is opmerkelijk. De zorgvuldig uitgevoerde restauratie maakt het bijzonder moeilijk de bouw- en wederopbouwgeschiedenis aan het gebouw af te lezen. Het geldt zowel voor het exterieur als voor het interieur. Er is ogenschijnlijk een overtuigende eenheid ontstaan in architectuur en historiciteit. In hoeverre hierbij de grenzen van de restauratie-etiek zijn overschreden valt op basis van de bestudeerde bronnen niet te beoordelen.
De dossiers Doetinchem bieden een interessante blik op de praktijk van het herstel van historische binnensteden in en na de oorlog voor zover het de normale steden betreft (niet de grote vijf). Het gaat te ver hieraan conclusies te verbinden voor de overige kernen. Zoals zo vaak staat ook nu weer ieder geval op zichzelf. Wel is duidelijk geworden dat de wederopbouw in een gemiddelde stad een reguliere taak van de monumentenzorg was, gebaseerd op besluiten en maatregelen van bestuur waarbij de geformaliseerde monumentenregisters waren betrokken. De adviezen van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg en de Rijksinspectie voor de Kunstbescherming waren daarbij wel richtinggevend maar niet doorslaggevend. Op welke wijze de werkelijke beslissingen tot stand kwamen valt uit de dossiers niet op te maken. Maar het meest belangrijke is de conclusie dat het Rijksbureau en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg veel intensiever met stedebouw bezig waren dat tot nu toe op grond van de beschikbare literatuur kon worden aangenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde bronnenRijksdienst voor de Monumentenzorg
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeente DoetinchemGa naar eind*
De schetskaarten en plattegronden bij dit artikel zijn van de hand van de auteur. |
|