Jaarboek Monumentenzorg 1995. Monumenten en oorlogstijd
(1995)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Miranda Maring
| |
Kunstschatten in schuilkeldersHet ontstaan van de Rijksbergplaats voor Kunstschatten bij het Overijsselse dorp Paaslo komt voort uit een reeks van kunstbeschermings-initatieven die reeds vóór de Tweede Wereldoorlog was ingezet. Voorgaande oorlogen hadden de kwetsbaarheid van het kunstbezit al doen onderkennen. De noodzaak tot ‘fysieke’ kunstbescherming werd nog vergroot door de modernisering van de artillerie en de opkomst van de militaire luchtvaart. Ondanks Nederlands hardnekkige neutraliteitspolitiek kon de overheid de ogen niet sluiten voor de toenemende oorlogsdreiging. In de zomer van 1938 presenteerde dr. Jan Kalf, directeur van het Rijksbureau voor de monumentenzorg, zijn plannen voor de bescherming van kunstwerken tegen oorlogsgevaren in een gelijknamige publicatie.Ga naar eind1. In dit rapport gaf hij een overzicht van de oorlogsgevaren voor kunstwerken, aan de hand van gegevens van de Eerste Wereldoorlog en de Spaanse Burgeroorlog, en van de maatregelen die in verschillende landen getroffen waren om het cultuurgoed zoveel mogelijk te beschermen. Voor de roerende kunstwerken in musea, archieven en bibliotheken in Nederland stelde Kalf vast dat de belangrijkste collecties (Rijksmuseum, Frans Halsmuseum, Mauritshuis en Boymansmuseum) dicht bij elkaar lagen en bovendien in een strategisch gevaarlijk gebied. Hij pleitte dan ook voor de aanleg van een aantal bomvrije kluizen waar tenminste de belangrijkste kunstwerken in tijden van gevaar veilig opgeslagen konden worden. De duinstreek leek hem hiervoor het meest geschikt. Naar aanleiding van Kalfs publicatie werd door de ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW), Binnenlandse Zaken en Defensie een Contactcommissie voor de bescherming van culturele waarden tegen oorlogsgevaren ingesteld die de ideeën uit het rapport voor organisatie en uitvoering van de kunstbescherming verder zou uitwerken. In deze ambtelijk-militaire commissie hadden vertegenwoordigers van de Luchtbeschermingsdienst, de afdeling Kunsten en Wetenschappen van OKW, de Generale Staf en de Genie zitting.Ga naar eind2. Op aanraden van de commissie en in navolging van het rapport van Kalf werd in augustus 1939 een afzonderlijk bureau Inspectie Kunstbescherming geformeerd met Kalf aan het hoofd. Hij werd bijgestaan door architect J.W. Janzen als adjunct-inspecteur, en secretaris H. Vreede. Commissie en Inspectie gingen voortvarend aan de slag. Met betrekking tot de aanleg van bomvrije bergplaatsen gaven zij opdracht om van een aantal | |
[pagina 112]
| |
1 Het hoge schuttersstuk van de schilder J.A. Backer wordt op een glasauto onder de poort van het Rijksmuseum gereed gemaakt voor transport naar Medemblik, september 1939 (Foto Rijksmuseum, Amsterdam).
musea de kelders te versterken, ondermeer van het Mauritshuis. De Rijksgebouwendienst (RGD) maakte de ontwerpen en voerde de directie van de verbouwingen, evenals bij de latere bewaarplaatsen alle onder leiding van Hoofdingenieur dr.ir. J. Emmen.Ga naar eind3. In Maastricht werd de kelder van het stadhuis verstevigd. Daarnaast werd contact opgenomen met de mergelspecialist ir. D.C. van Schaik om de mogelijkheid van een schuilplaats in de mergelgrotten van de St. Pietersberg te onderzoeken. Intussen liet de gemeente Amsterdam in de duinen bij Castricum een ondergrondse kluis bouwen voor de collecties uit de hoofdstedelijke musea.Ga naar eind4. Nadat in augustus al de Nachtwacht en andere topstukken uit het Rijksmuseum waren overgebracht naar kasteel Radboud bij Medemblik en enkele kerken in Noord-Holland, werd in oktober 1939 definitief besloten om voor de grote musea uit het westen van het land, bergplaatsen in de duinen te bouwen (afb. 1 ).Ga naar eind5. | |
Kunstbunkers in de duinenAls Inspecteur Kunstbescherming was Kalf de spil in alle activiteiten rond de totstandkoming van de bewaarplaatsen. Blijkens zijn brief van 26 april 1939 aan Genie-kapitein C.J.W. Lanen van de Contactcommissie had Kalf al een voorstel uitgewerkt voor een aantal abri's in de duinen. Elke bergplaats zou moeten bestaan uit vier vertrekken, met in totaal een nuttig vloer-oppervlak van ongeveer 60 m2, en afgedekt met een zandlaag van 8 m dik.Ga naar eind6. Een dergelijke dekking werd geacht bestand te zijn tegen bommen van 300 kg - een uitgangspunt dat enerzijds was gebaseerd op een Duitse publicatie over Luchtbescherming uit 1934 en anderzijds op overleg met de Commissie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek en andere aangezochte deskundigen.Ga naar eind7. Hoewel de natuurkundige prof.dr. W.J. de Haas zich daarbij had uitgesproken voor bescherming tegen bommen van 500 kg, werd uiteindelijk volstaan met een minder zware dekking. Dit vanuit de veronderstelling dat zwaardere bommen alleen gebruikt zouden worden voor doeleinden van groot militair belang en niet voor onzichtbare kunstbunkers onder onschuldig duinzand.Ga naar eind8. In verband met de zware technische en militaire eisen (grote zanddekking en een gebied dat niet strategisch van belang was) die aan de bouwlocatie werden gesteld, werden slechts twee duingebieden geschikt bevonden: een terrein van de Amsterdamse Waterleidingen bij Zandvoort en een terrein van het Provinciale Waterleidingbedrijf voor Noord-Holland bij Heemskerk. Op 14 december 1939 waren de onderhandelingen over het gebruik van de terreinen | |
[pagina 113]
| |
rond. De RGD is daarna nog twee maanden bezig geweest om een conflict over de aanneemsom op te lossen, terwijl het ontwerp van Emmen - licht afwijkend van Kalfs voorstel - al lang gereed was. Uiteindelijk werd pas op 1 april 1940 begonnen met de bouw van het complex bij Heemskerk (afb. 2).Ga naar eind9. Zes weken later vielen de Duitsers Nederland binnen en werd de bescherming van de al tijdelijk naar scholen, kerken en kastelen verplaatste kunstwerken tegen oorlogsgevaren nog dringender. Tijdens de bezetting bleef de Nederlandse organisatiestructuur zoveel mogelijk intact, waarbij de Duitsers bepaalden wat er moest gebeuren en er voor de Nederlanders enige speelruimte bestond de maatregelen naar eigen inzicht uitvoeren.Ga naar eind10. De Inspectie Kunstbescherming kon zo het nationale kunstbezit zelf veilig onderbrengen en er toezicht op houden, niet alleen ter preventie van eventuele schade maar ook als voorzorg tegen mogelijke kunstroof. De bouw van de kunstbunkers te Heemskerk werd na de Duitse inval dan ook onverminderd voortgezet, zij het onder moeilijker omstandigheden. De kluizen werden in maart 1941 opgeleverd en vervolgens geheel gevuld met kunstschatten uit het Rijksmuseum.Ga naar eind11. Het Heemskerkse complex bestond uit twee betonnen bergplaatsen die ieder waren verdeeld in twee kluizen en voorzien van een ‘geknikte ingang’ - met twee haaks op elkaar staande toegangstunnels - om de drukgolf van een eventuele bom terug te dringen. Iedere kluis had een voorhof van 3 bij 4 m (om de draai te kunnen maken met grote kunststukken) en een motorkamer voor de luchtdroog- en ventilatie-apparatuur,
2 De Rijksbergplaats voor Kunstschatten te Heemskerk vóór de zand-afdekking, begin 1941. Op de voorgrond de toegangstunnel, daarachter de eigenlijke kluizen (Foto Rijksmuseum Amsterdam).
die aangesloten was op het gewone electriciteitsnet. Verder stond in één van de twee gangen een noodstroom-aggregaat op diesel. De ene bergplaats was hoger dan de andere om de grote schuttersstukken uit het Rijksmuseum te kunnen bergen. De achterste kluis van die bunker had een extra brede (scherf- en gasvrije) deur. De andere bunker had twee kluizen van 3 m hoog. De kluizen hadden elk een middenpad met links en rechts vier korte muurtjes waartussen de ijzeren schilderijrekken aan rails aan het plafond waren opgehangen. Iedere kluis mat 9 bij 7 m en had daardoor ongeveer het door Kalf voorgestelde opppervlak van 60 m2. De bergplaatsen waren geheel geconstrueerd in gewapend beton, met 80 cm dikke wanden, een dak van 1.50 m en een vloer 50 cm dik. Door de zanddekking van 12 m en de beplanting met helmgras vielen zij nauwelijks in het duinlandschap op.Ga naar eind12. De kunstbunkers bij Zandvoort, identiek aan de lagere van Heemskerk, werden tussen 15 juli 1940 en 1 mei 1941 gerealiseerd. Zij werden gevuld met de collecties van het museum Boymans, Mauritshuis, Frans Halsmuseum en andere musea uit het westen. Voor de bouw van beide complexen was een krediet gereserveerd van f 290.000 (op een totale begroting voor de kunstbescherming van 2 miljoen), maar uiteindelijk was nog f 40.000 extra nodig tengevolge van de ontstane oorlogsomstandigheden.Ga naar eind13. | |
De ‘Spitzenwerke’ naar de St. PietersbergHelaas hebben de kunstbunkers in de duinen slechts enkele maanden kunnen functioneren. Door de | |
[pagina 114]
| |
3 Grotgang in het mergelgesteente van de St. Pietersberg te Maastricht. In de duisternis en stilte van de St. Pietersberg, een farao waardig, hebben de belangrijkste Nederlandse kunstschatten het einde van de Duitse bezetting afgewacht (Foto P.A. Rueck, december 1941).
4 De wapening van de betonwanden wordt in de gemodelleerde grotgang in de St. Pietersberg aangebracht. Om vóór maart 1942 (ultimatum van de ontruiming van de kunstbunkers in de duinen) met de nieuwe schuilplaats gereed te zijn, werd dag en nacht doorgewerkt (Foto P.A. Rueck, december 1941).
Duitse plannen tot aanleg van de Atlantikwall veranderde de strategische positie van de duinen radicaal. Van relatief veilige rand van een turbulent continent werd de duinstreek langs de Noordzee een militair doel van de hoogste orde en als zodanig volstrekt ongeschikt voor de berging van kwetsbare kunstwerken.Ga naar eind14. Op 28 november 1941 kreeg prof.dr. J. Van Dam, Secretaris-Generaal van het Ministerie van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, van General Kommissar für Verwaltung und Justiz F. Wimmer order om vóór maart 1942 de kunstbergplaatsen in de duinen te ontruimen. De kunstwerken moesten worden overgebracht naar nieuw te bouwen bergplaatsen in het oosten van het land. Wimmer wilde snel voorstellen daarvoor zien, alsmede een lijst van te beschermen kunstwerken. Hij dacht daarbij aan ‘Spitzenwerke’ als de schilderijen van Rembrandt, Vermeer, en andere beroemde kunstenaars.Ga naar eind15. Protesten van Van Dam tegen de beslissing van de bezetter mochten niet baten.Ga naar eind16. Intussen had Kalf al aan Van Schaik te Maastricht bericht dat de plannen voor een bergplaats in de St. Pietersberg hoogst actueel waren geworden. Hij stuurde hem de tekeningen van de kunstbunkers in de duinen ter oriëntatie, waarna Van Schaik samen met Emmen van de RGD de plannen concreet uitwerkte.Ga naar eind17. Op 11 december 1941 kreeg de RGD opdracht een schuilplaats in de St. Pietersberg aan te leggen. Vier dagen later nam het werk een aanvang, en wel door het verbreden en modelleren van de meest geschikte grotgang (afb. 3 en 4). Men werkte dag en nacht door, behalve op eerste Kerstdag. Er werd gewerkt in drie ploegen, met 7 uitvoerders, 7 voorlieden en ongeveer 50 arbeiders. Via de Hoofdinspecteur van het Mijnwezen werden mijnwerkersbonnen geregeld, waarop de ploegen extra voedsel konden krijgen.Ga naar eind18. In de mergelgrotten heerste een constante temperatuur van 6o C. zodat er ook in de winter goed gewerkt kon worden. Op 9 januari 1942 viel echter een strenge vorstperiode in die vertraging van de bouw veroorzaakte door bevroren waterleidingen en problemen met de aanvoer van materialen. Het barre winterweer (dat in Friesland de Elfstedentocht mogelijk maakte) gaf ook grote zorgen voor het ophanden zijnde transport van de kunstwerken naar de nieuwe bergplaats. Reichskommissar Dr. A. Seyss-Inquart en Wehrmachtsbefehlhaber F.C. Christiansen boden uitkomst. Zij wilden de kunstwerken nog in de oude bergplaatsen bekijken, waardoor het transport twee weken werd uitgesteld. Op 24 en 27 maart 1942 werden de ‘Spitzenwerke’, in totaal ongeveer 500 stuks, naar Maastricht overgebracht.Ga naar eind19. Daaronder was ook de Nachtwacht, die toen al naar de vierde schuilplaats ging sinds 1939. | |
Locatie PaasloAl vóór deze overplaatsing voerde Kalf besprekingen met het hoofd van de Ordnungpolizei, generaal Schumann, over de opgelegde ontruiming van de kunstbunkers in de duinen. Tijdens een bijeenkomst in februari 1942 liet generaal Schumann onomwonden weten dat de Duitse Wehrmacht de bergplaatsen niet zou eerbiedigen indien de duinen gevechtszône zouden worden. Alles moest verwijderd worden waarvan het teloorgaan als een verlies voor Nederland zou worden beschouwd, dus niet alleen de belangrijkste werken.Ga naar eind20. Daarvoor was de capaciteit van de schuilplaats in de St. Pietersberg onvoldoende. | |
[pagina 115]
| |
Er was een tweede bewaarplaats nodig en blijkens de correspondentie uit begin 1942 lagen de plannen daarvoor al klaar. In het boven genoemde overleg met generaal Schumann gaf deze te kennen dat de Duitse bezetter een locatie ten oosten van de IJssel wenste. Tijdens deze bespreking zijn verschillende streken genoemd en wel terreinen binnen de driehoek Almelo, Holten, Raalte en in de omgeving van Assen, Hoogeveen of Steenwijk. Kalf sloot zich hierbij aan: ‘De andere plaatsen lijken mij veiliger en dan vooral de omgeving van Steenwijk en Hoogeveen, omdat daar beboste hoge gronden zijn, zoodanig omgeven door veenderijen en moerasachtig gebied, dat gevechtshandelingen daar niet licht zullen plaats vinden, te minder omdat het wegennet, zoowel westwaarts als oostwaarts, veel te beperkt is voor militaire operaties.’Ga naar eind21. Meer aanwijzingen voor de motivering van de uiteindelijke locatie-keuze - Paaslo, bij Steenwijk - zijn in de archiefstukken niet te vinden. Wel wordt gewag gemaakt van het belang van het bos als camouflage en ook is er het gegeven dat de ondergrond van Paaslo zo stabiel was dat er zelfs voor een zwaar bouwwerk geen extra fundering nodig was. In ieder geval was de beslissing al in april 1942 genomen, blijkens een brief van Emmen aan Kalf, waarin sprake is van een stafkaart waarop de nieuwe kunstbewaarplaats is gemarkeerd.Ga naar eind22. | |
Het ontwerp van de RijksbewaarplaatsAnders dan de voorgaande kunstbunkers zou de bergplaats te Paaslo geheel bovengronds worden gebouwd, hetgeen een heel nieuwe bouwopgave inhield, met niet alleen technische maar ook architectonisch eisen. Het is om die reden dat naast Emmen, die een uitstekend betonconstructeur was, de toenmalige Rijksbouwmeester ir. G.C. Bremer bij het ontwerp van de Rijksbergplaats te Paaslo werd betrokken.Ga naar eind23. Op 10 april 1942 stuurde Emmen een ten opzichte van de plannen van februari verbeterd ontwerp naar Kalf, nagenoeg gereed.Ga naar eind24. Bremer en Emmen hadden een cilindrisch gebouw ontworpen van twee bouwlagen onder een kegelvormig dak (afb. 5). Ook van deze kunstbunker werd de constructie geheel uitgevoerd in gewapend beton, zwaar als een militair fort. De muren waren liefst 4 m dik, het dak 9 m; de totale hoogte bedroeg 19 m. De buitenzijde werd bekleed met baksteen. Ter bescherming van de ingang tot de eigenlijke bunker, achter een voorhof, werd een halfronde schermmuur van gewapend beton gebouwd, eveneens 4 m dik. De voorhof werd overdekt door een betonlaag van 6 m. Het spel van ronde vormen werd voortgezet in het voorgebouw dat tegen de schermmuur werd opgetrokken. Hierin bevonden zich de woning voor de beheerder, een wachtruimte voor de marechaussee, een ruimte voor de noodaggregaat en een hoogspanningsruimte. Speciaal voor de lange stukken uit Huis ten Bosch was dwars door de schermwand een rechte gang gemaakt van voorgebouw tot bunker. De bergplaats was bereikbaar via een portaal met een kluisdeur van 17 cm dik staal. Daarachter bevond zich een voorportaal met links en rechts twee luchtbehandelingruimten. Een volgende kluisdeur gaf via een gang toegang tot het hart van de bunker: een cilindrische opslagruimte, gedeeld door twee halfronde betonkolommen. Een trap, met verwijderbare leuning, aan de ronde buitenzijde van de kolom leidde naar de bovenverdieping. Voor het ophangen van de schilderijen waren rekken voorzien die op spillen draaiden als de bladzijden van een boek. Voor het plaatsen van de manden en kisten waarin porcelein, zilverwerk en andere waardevolle voorwerpen waren verpakt, werden speciale stellages aangebracht.Ga naar eind25. | |
Intrigerend PantheonVoor een bunker heeft de kunstbewaarplaats een zeer opmerkelijke architectuur. Door de cilindervorm toont het gebouw een zekere verwantschap met de 19de-eeuwse torenforten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.Ga naar eind26. Anders dan het imponerend metselwerk van deze geheel bakstenen torenforten zijn bij de kunstbunker in Paaslo echter zware betonmuren toegepast die alleen aan de buitenzijde met baksteen zijn bekleed. Bovenaan gaat de cilinder over in een zestienhoek, als trompen uitgemetseld, teneinde beter aansluiting te verkrijgen op het overstekende dak. De kegelvormige betondekking heeft namelijk een zestienzijdig pannen dak van monniken en nonnen. De keuze voor een bakstenen ‘regenjas’ was niet alleen op esthetische overwegingen gebaseerd, maar had ook economische redenen. Om sneller en goedkoper te kunnen bouwen had de bekledingsmuur tijdens het werk als buiten-bekisting voor de betonwanden gediend. De aannemer had de handvorm-klinkers, veelal gesinterde exemplaren, zo voordelig kunnen aankopen dat de kosten bijna gelijk waren aan die van een houten bekisting. Bovendien werd door de baksteenmuur een laag van 20 cm beton bespaard.Ga naar eind27. Wat betreft de vormgeving, lijkt de RGD - ondanks de moeilijke oorlogsomstandigheden - de gelegenheid te hebben aangegrepen om van de Rijksbewaarplaats iets bijzonders te maken. Door de sobere, haast serene vormentaal en het gebruik van baksteen en holle en bolle dakpannen doet het bouwwerk denken aan de vroeg-christelijke architectuur. Het gebouw wordt daarom wel aangeduid als het ‘Paaslo-Pantheon’ | |
[pagina 116]
| |
5 Plattegrond, doorsnede, aanzicht en situatieschets van de Rijksbergplaats voor Kunstschatten te Paaslo, ontworpen door de Rijksgebouwendienst. Op de tekeningen is goed de enorme dikte van de wanden te zien. De gang door de schermmuur gaf in een rechte lijn toegang tot de bunker, dit omdat de lange opgerolde schutter stukken de draai in de voorhof niet konden maken. De beganegrond is hoger dan de eerste verdieping om de hoge schilderijen uit het Rijksmuseum te kunnen bergen.
Recht tegenover de toegangsweg bevindt zich het tegeltableau met het Nederlandse wapen (Collectie Provincie Overijssel, Zwolle). | |
[pagina 117]
| |
[pagina 118]
| |
6 De letter-stenen met de Latijnse tekst bij de ingang tot de kunstbergplaats te Paaslo (Foto A.J. van der Wal RDMZ, 1995).
- een term die zowel aan de vorm als de inhoud recht doet: als verzamelplaats voor de Goden van de Nederlandse kunst, of, pessimistischer, als grafkapel voor de belangrijkste relieken van de vaderlandse cultuur. De twee opvallende keramische tableaus in de gevel roepen speculaties op over de houding van de bouwers ten opzichte van het verzet en de bezetter. Recht tegenover de ingang tot het terrein is het enorme tegeltableau met het Nederlandse wapen aangebracht, inclusief de wapenspreuk ‘Je maintiendrai’. Naast de linker ingang bevinden zich letter-stenen waarvan de Latijnse tekst vrij vertaald luidt: ‘In het jaar onzes Heren 1942 heeft het Nederlandse volk deze zeer sterke schuilplaats laten bouwen, om met Gods hulp de uitgelezen vaderlandse kunstmonumenten aan de zeer grote gevaren van de oorlog te onttrekken.’ (afb. 6).Ga naar eind28. Over beide tableaus is in de archieven niets méér te vinden dan dat ze besteld werden. Volgens dr. H.P. Baard, tijdens de bezetting de conservator van het Paaslo-Pantheon, is er tijdens de weinige bezoeken van Duitse of NSB-zijde geen aanmerking op de tableaus gemaakt.Ga naar eind29. Dat is opmerkelijk omdat zowel de wapenspreuk als de aanduiding van het Nederlandse volk met de term Populus Batavus voor de goede verstaander als een uiting van vaderlandsen vrijheidslievendheid kunnen worden uitgelegd. De referentie aan de Batavieren gold toen als herinnering aan hun weerstaan van de Romeinse overheersing.Ga naar eind30. | |
Levering en vervoer van bouwmaterialenIn ieder geval had de bouw van de nieuwe kunstbunker voor de Duitsers een hoge prioriteit. Zij drongen aan op een spoedige ontruiming van de abri's in de duinen en hadden daarbij zoveel haast dat vrijwel alle kunstwerken die niet naar de schuilplaats in de St. Pietersberg konden, eerst naar tijdelijke opslagplaatsen moesten worden overgebracht in de buurt van de beoogde bouwlocatie, Paaslo. Hiervoor werden in Gelderingen een gymnastieklokaal en het parochiehuis gehuurd en in Frederiksoord het dorpshuis en een oude school. In april 1942 werden de kunstwerken in zes transporten geëvacueerd. Enkele vocht-ongevoelige kunstwerken bleven achter in de achterste ruimten van de bunkers in de duinen, welke dichtgemetseld werden en vervolgens ter camouflage af gepleisterd.Ga naar eind31. Inmiddels had de N.V. Aannemings-Maaschappij J.P. van Eesteren uit Rotterdam telefonisch de opdracht gekregen om de Rijksbewaarplaats bij Paaslo te bouwen.Ga naar eind32. De keuze voor dit bedrijf lag voor de hand omdat het al betrokken was bij de aanleg van de bergplaats bij Maastricht en tevens beschikbare voorraden had zodat direct kon worden begonnen. Als opzichter werd P.A. Rueck aangesteld, die ook al opzichter was bij het werk in de St. Pietersberg en die een zekere reputatie had op het gebied van werkplanning. De tijdsdruk en de onzekerheden over mensen en materieel bij de uitvoering werden nog vergroot doordat de bezetter op 1 juni 1942 een algeheel bouwverbod afkondigde, ingaande op 1 juli. De bouwstop was bedoeld om de werkzaamheden voor de Atlantikwall alle voorrang te kunnen geven. Voor de in aanbouw zijnde kunstbergplaats te Paaslo werd, vanwege het hoge culturele belang, op 6 juli voor zes maanden ontheffing verleend om het gebouw te voltooien door de Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw en de Bouwnijverheid, dr. ir. J.A. Ringers, namens de Bevollmächtichte für Bauwirtschaft ir. R. Werckshagen. Op 7 januari 1943 werd de ontheffing tot 1 mei 1943 verlengd.Ga naar eind33. Deze ontheffingen waren echter geenszins een garantie voor de beschikbaarheid van de benodigde bouw- | |
[pagina 119]
| |
materialen, | |
[pagina 119]
| |
die toen alle op de bon waren. Het gewicht van dat probleem kan in tonnen worden uitgedrukt: in totaal is 20.000 ton materiaal - waarvan 2500 ton cement, 750 ton staal en de naar de verhouding voor beton passende hoeveelheden zand en grind - in de kunstbunker verwerkt. Uit notulen van bouwvergaderingen blijkt dat men dankzij connecties van RGD en Van Eesteren, snel voldoende materiaal wist op te sporen. De administratieve verantwoording in het bonnensysteem was lastiger; eind augustus pas waren alle bonnen op het werk. Direct na verlening van de opdracht werd de hand gelegd op een partij wapeningsstaal, welk materiaal à 200 ton door drie schuiten werd vervoerd vanaf het Havenbedrijf Vlaardingen Oost van Rijkswaterstaat. Cement kwam langs verschillende wegen, ondermeer van de ENCI en een deel kwam uit Duitsland, dat werd geleverd via bouwmaterialenhandel Feenstra te Steenwijk. Uiteindelijk heeft men zoveel materiaal weten te regelen dat er nog 300 ton cement en een partij staal overbleven, die weer naar andere werken van de RGD werden verscheept.Ga naar eind34. De overige onderdelen - dakpannen, stalen deuren, hekken, schilderijrekken, de installatie voor het regelen van de temperatuur en de relatieve luchtvochtigheid, elektrische - en telefoonistallatie - waren deels afkomstig van de ontruimde abri's in de duinen en deels geleverd door de RGD. Behalve de levering van de bouwmaterialen, vergde ook het transport veel organisatie. De meeste materialen werden per schip aangevoerd over het IJsselmeer, via het riviertje de Linde en het kanaal Ossendrecht-Steenwijk, naar de werf van de firma Feenstra te Steenwijk. Het transport over de weg verliep moeizaam wegens het gebrek aan brandstof en zorgde voor veel oponthoud, met extra ligkosten tot gevolg. De schepen moesten wachten tot ze gelost werden voor het eindtransport naar de bouwplaats. De vele tonnen materiaal werden met paard en wagen en met vrachtauto's die op turf, hout en briquetten reden, naar een opslagterrein gebracht dat met de bouwplaats verbonden was door middel van een smalspoor. Op het werk waren eerst één trailer en tien auto's beschikbaar. Door toedoen van Ringers kwamen er later nog 36 auto's (van de Grebbelinie) bij, maar vanwege de slechte materiaaltoestand was een derde van de wagens doorlopend kapot.Ga naar eind35. De bouwmaterialen werden op de steigers gehesen door middel van op briquetten gestookte stoomkranen (afb. 7). | |
Uitvoering van de bouwOndanks al deze problemen verliep het bouwproces in een razend tempo, dankzij de vorming van voldoende materiaalvoorraad op de bouwplaats en de straffe organisatie. De uitvoering van de bouw begon in de week van 18 mei 1942 en al een maand later werden de betonwanden gestort tot de eerste verdieping (afb. 8 en 9). Men stortte via houten storttorens steeds een laag van 50 cm tegen de bakstenen bekledingsmuur, die dan minstens een week oud moest zijn. Het storten en het drogen konden worden bespoedigd door het gebruik van een ventilator (geleend van de IJsselcentrale) en - voor het dak van de feitelijke bergruimte, de ‘doos’ - van snelhardend cement. Dit werd niet alleen gebruikt om de voortgang van het werk te bespoedigen maar ook mochten de ruimten voor de opslag van de kunstwerken niet te vochtig zijn. Zij werden nog vóór de afbouw in gebruik genomen. Op 1 september waren de bergruimte
7 Aanvoer van materialen op de bouwplaats van het Paaslo-Pantheon door een ‘gaspot’ (een op briquetten gestookte vrachtauto). Rechts is het op briquetten gestookte heiblok te zien dat als bouwkraan gebruikt werd (Foto P.A. Rueck, mei 1942).
| |
[pagina 120]
| |
8 De bouwplaats van Paaslo. Op deze foto is goed te zien dat de kunstbunker op een kaal gekapte plek in het bos gebouwd werd. Een prettige bijkomstigheid daarvan was dat er veel hout beschikbaar was, wat van pas kwam om steeds hogere stellages te timmeren waar de betonmolens op geplaatst konden worden. Met behulp van het stoomblok werd de betonmolen omhoog getakeld waarna het beton via de houten stortgoot op de juiste plek tussen de wapening terecht kwam (Foto P.A. Rueck, mei 1942).
9 Vlechtwerk aan de vloer van de kunstbunker te Paaslo. In totaal is er 750 ton aan betonijzer in het gebouw verwerkt. Het gebouw is op staal gefundeerd. Links op de foto is de houten stortgoot te zien (Foto P.A. Rueck, mei 1942).
op de beganegrond en de verdieping, de luchtbehandelingsruimten en alle toegangen gereed. Op 15 september konden de eerste schilderijen naar binnen (afb. 10). De lange stukken uit Huis ten Bosch, Pienemans ‘Waterloo’ en Jordaens' ‘Verheerlijking van Frederik Hendrik’, werden aan het plafond in de gang van de bunker gehangen (afb. 11). De eerste verdieping werd een week later met schilderijen gevuld. Eind oktober waren alle tijdelijke depôts weer leeg, met uitzondering van het Parochiehuis te Gelderingen.Ga naar eind36. Er werd gewerkt in twee ploegen van 8 uur van 's morgens zes tot 's avonds tien uur en soms langer, wanneer er een grote stort was. Alleen op zondag werd er gerust. Van mei tot eind september 1942 waren er tussen de 120 en 95 arbeiders op het werk. Tijdens de afbouwfase, vanaf september tot de oplevering op 1 mei 1943 werkten er tussen de 80 en 40 man. Een deel van de werklieden kwam uit Rotterdam, die in de buurt werden ondergebracht, een ander deel kwam uit de omgeving van Steenwijk. Over de inzetbare mankracht was voortdurend overleg nodig met de arbeidsbureaus en met de Duitse autoriteiten. Steeds dreigde tewerkstelling in Duitsland, maar uiteindelijk zijn over de hele bouwperiode voldoende arbeiders beschikbaar geweest.Ga naar eind37. | |
[pagina 121]
| |
10 Een van de hoogste schuttersstukken uit het Rijksmuseum (waarschijnlijk van J.A. Backer) wordt aangevoerd voor berging in Paaslo. Het stuk bleek echter 5 cm te hoog te zijn en moest daarom naar een andere bergplaats gebracht worden, aldus de uitvoerder (Foto P.A. Rueck, september 1942).
11 J.W. Pienemans ‘Waterloo’ wordt door het bos naar de nog niet geheel voltooide kunstbunker gedragen, waarvan het wapentableau goed zichtbaar is (Foto P.A. Rueck, september 1942).
Nadat de eerste schilderijen waren opgeborgen, werd tot half oktober de rest van het kegeldak gestort (afb. 12). Eind oktober waren het voegwerk en het leggen van de pannen aan de beurt, waarna tot 1 mei 1943 de bijgebouwen werden afgewerkt. Nu de kunstwerken veilig onder dak waren en voor de arbeiders leegloop of transport naar Duitsland dreigde, had men in de afbouwfase niet zoveel haast meer. Blijkens de weekverslagen nam men bijvoorbeeld twee maanden voor het boucharderen van de luifel en het frijnen van de kozijnen van trilbeton.Ga naar eind38. Waarschijnlijk was ook het graven van een blusvijver, op last van Emmen, bedoeld als middel om nog enige arbeiders aan het werk te houden. In een brief aan Kalf verdedigde Emmen zijn besluit door te herinneren aan een belangrijk argument bij de locatiekeuze: de aanwezigheid van het camouflerend bos. Een eventuele bosbrand kon de kunstbunker weliswaar niet rechtstreeks schaden, maar wel de camouflage wegnemen.Ga naar eind39.
Dit materiaal- en arbeidsintensieve project vereiste wegens de steeds moeilijker oorlogsomstandigheden een bijna twee maal zo hoog bedrag als hiervoor aanvankelijk was gereserveerd. Het budget voor de bouw van de bergplaatsen bij Maastricht en Paaslo | |
[pagina 122]
| |
12 Overzicht van de bouw in oktober 1942. Geheel links het stoomheiblok dat als bouwkraan gebruikt werd. Aan weerszijden de houten storttorens. Vanaf de linkertoren is men bezig de punt van het kegeldak af te storten (Foto collectie P.A. Rueck, Wassenaar).
samen bedroeg f 300.000, maar uiteindelijk was de rekening tot f 580.000 opgelopen.Ga naar eind40. | |
De Rijksbewaarplaats in bedrijfNa de oplevering van de kunstbewaarplaats bleven enkele rijksambtenaren achter die verantwoordelijk waren voor het onderhoud van het terrein, het gebouw en de installaties. Dr. H.P. Baard, conservator van het Rijksmuseum, was verantwoordelijk voor de schilderijen. Van het Rijksmuseum waren verder een opzichter, een congiërge en twee suppoosten aanwezig. De bergplaats werd bewaakt door leden van de marechaussee, die in het voorgebouw een eigen wachtkamer hadden. Baard mocht niemand in de kunstbunker toelaten zonder toestemming van Kalf. Hij kreeg hierin ook steun van Dr. F. Plutzar, vroeger museumdirecteur te Wenen en tijdens de oorlog aangesteld als Leiter der Hauptabteilung Wissenschaft, Volksbildung und Kulturpflege.Ga naar eind41. Ongewenste bezoekers werden buiten de deur gehouden door een Bescheinigung van Plutzar. Deze maatregelen hadden tot gevolg dat de verborgen kunstschatten slechts incidenteel door Duitsers of NSBers zijn bezocht. Met uitzondering van de ‘Spitzenwerke’ in de St. Pietersberg waren in de bewaarplaats te Paaslo collecties uit de belangrijkste musea en archieven ondergebracht: Rijksmuseum en Stedelijk Museum te Amsterdam; Frans Halsmuseum te Haarlem; Rijksmuseum van Oudheden te Leiden; Mauritshuis, Museum Mesdag, Paleis Noordeinde, Huis ten Bosch, Rijksbureau voor Kunsthistorische en Iconografische Documentatie, Eerste Kamer, Algemeen Rijksarchief, Koninklijke Bibliotheek, alle te Den Haag; museum Boymans, Rijksmuseum voor Volkenkunde, Museum van Oudheden en Maritiem Museum Prins Hendrik te Rotterdam; en Rijksarchief voor Gelderland te Arnhem. Hier kwamen later nog collecties bij van het Gasthuis te Kampen, het Rijksmuseum Twenthe, Rijksarchieven, verschillende schilderijen uit privé-collecties, diverse preciosa van de Portugees-Israëlische gemeente (die om veiligheidsredenen niet in de inventarislijsten vermeld werden), gebrandschilderde glazen uit de Oostzijderkerk in Zaandam, de miniaturenverzameling van het Koninklijk Huis en bouwfragmenten uit het Rijksmuseum. Bij dit alles werd ook een tapijt van NSB-voorman Anton Mussert opgeslagen. Van het doksaal van Helvoirt, al voor het vervoer per schip uiteengenomen, werd een deel te Paaslo bewaard en | |
[pagina 123]
| |
13 Huidige situatie van het Paaslo-Pantheon. Het gebouw is in oude luister hersteld en vervult de functie van bergplaats in vredestijd. Het Nederlanse wapen in de gevel straalt de bezoeker weer kleurig tegemoet (Foto A.J. van der Wal RDMZ, 1995).
een deel in het Parochiehuis in Gelderingen.Ga naar eind42. In totaal hebben meer dan 3000 kunstwerken in de Rijksbewaarplaats het einde van de oorlog afgewacht. De kunstbunker bleek tijdens de oorlog inderdaad een veilig onderkomen. In de laatste maanden werd het leven en werken voor de bewaarders steeds moeilijker door het gebrek aan allerlei dagelijkse gebruiksvoorwerpen, de beperking in het gebruik van de electrische kookpitten en verwarming. Wel was in de bunker een radio aanwezig en zo hoorde Baard - voor hem zeer toepasselijk - de muziek van Schilderijen op een tentoonstelling van Moussorgski spelen op radio Oranje bij het bericht dat Hitler de slag om Stalingrad had verloren.Ga naar eind43. | |
Bijvende bewaarplaats in vredestijdIn mei 1945 kwam er een einde aan de Duitse bezetting en daarmee ook aan de noodzaak om de kunstwerken in bunkers op te slaan. De terugkeer naar de musea vereiste nog heel wat organisatie. Op 6 juli 1945 vond het eerste transport vanuit Paaslo naar het Rijksmuseum plaats. Hier werd al op 15 juli een tentoonstelling geopend om de geëvacueerde schilderijen voor het eerst sinds vijf en een half jaar weer aan het publiek te tonen. De laatste kunstwerken werden pas in 1947 afgevoerd.Ga naar eind44. De bewaarplaats te Paaslo werd ook daarna nog in staat van paraatheid gehouden in verband met de dreiging van de Koude Oorlog. Tot 1989 heeft er altijd een beheerder in het voorgebouw gewoond. In de tussentijd werd de bergplaats enkele malen gebruikt voor tijdelijke opslag van kunstwerken. Zo werd bijvoorbeeld tijdens de restauratie van het Huis ten Bosch de collectie in Paaslo opgeslagen, evenals de postzegelcollectie van het Nederlands Postmuseum.Ga naar eind45. In 1991 droeg het ministerie van Financiën het gebouw over aan de Dienst der Domeinen om het te verkopen. Twee jaar later heeft de Provincie Overijssel het complex aangekocht, de woning gerenoveerd en verhuurd. De bewaarplaats is op 16 juni 1994 weer heropend en dient nu als depôtruimte voor het Fries Museum, het Drents Museum en Museum Het Nijenhuis uit Overijssel, zodat het gebouw weer zijn oude functie vervult, zij het gelukkig in een vrediger situatie. Inmiddels is het Paaslo-Pantheon in het kader van het Monumenten Selectie Project aangewezen als beschermd monument (afb. 13). Het is met recht een Nederlands Monument van Geschiedenis en Kunst. |
|