Jaarboek Monumentenzorg 1994. Monumenten van een nieuwe tijd. Architectuur en stedebouw 1850-1940
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Esther Wessel
| |||||||||||||||||||||||||||||
De zinkproduktieZinkerts werd al vanaf het begin van de veertiende eeuw in de omgeving van Luik gewonnen. In Duitsland werd het metaal vanaf de vijftiende eeuw geproduceerd in de Harz en Silezië. Honderden jaren eerder al gebruikte men koperertsen met een hoog gehalte aan zink. Edele galmei en Zinkblende werden in ovens verhit met houtskool. Gemengd met koper ontstond messing voor gebruiks- en siervoorwerpen. In de grootschalige industriële zinkproductie die in 1743 in Engeland begon, werden in plaats van galmei en Zinkblende zwavelhoudende ertsen gebruikt. Niet lang daarna ging men ook ongemengd zink gebruiken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw verwerkte men zinkoxide tot zinkwit, een witte verfstof. Het zink werd gewonnen via een door William Champion uit Swansea geoctrooieerd roostproces. Pas toen het door Napoleon verordonneerde Continentale Stelsel de sterke positie van Engeland doorbrak, kon de Belgische zinkindustrie een hoge vlucht nemen. In 1811 werd te St. Léonard, een voorstad van Luik, de eerste zinkpletterij opgericht door de geestelijke J.J. Dony. Wanneer in 1837 de naamloze vennootschap ‘Société des Mines et Fonderies de Zinc de la Vieille Montagne’ werd opgericht, kreeg de oude zinkindustrie in de omgeving van Luik een enorme impuls. De Société adverteerde en ontwikkelde nieuwe produkten. In 1882 gaf zij zelfs een boek uit over de praktische toepassing van zink op daken.Ga naar eind1. Zink werd gewalst in platen en in vormen gestampt voor dakbedekking en -goten alsmede bouwornamenten. Een ander procédé was het verzinken of galvaniseren, d.w.z. het aanbrengen van een dunne zinklaag op ijzer om roestvorming te voorkomen. Aan het einde van de negentiende eeuw was de concurrentie groot geworden, het aantal zinkfabrieken sterk toegenomen en de ruimte voor nieuwe lokaties gering. Het was dan ook niet vreemd dat Belgische ondernemers de blik richtten op het zuiden van Nederland. Al in 1870 was door de Luikenaar Rocourt een zinkwitfabriek gesticht te Eijsden bij Maastricht, de ‘Maastrichtse Zinkwit’ met de nog bestaande fabriekskolonie Mariadorp. Budel-Dorplein is naast Mariadorp de enige nederzetting in Nederland die haar ontstaan aan de zinkindustrie te danken heeft. In de buurlanden Duitsland en België, waar de industriële revolutie al eerder haar sporen naliet, waren ‘cités ouvrières’, ‘companytowns’, of gezien de schaal eerder ‘company-villages’ bij zinkfabrieken al vroeger ontwikkeld. Een zinkverwerkend bedrijf vroeg een aantal specifieke faciliteiten. Behalve de factor arbeid en de aan-en afvoermogelijkheden van grondstoffen, was een aanzienlijk grondoppervlak benodigd. Ook in de negentiende eeuw was reeds bekend dat zink schadelijk is voor de mens, al trok men daar niet altijd de consequenties uit. Een fabriek diende te beschikken over een uitgestrekt grondgebied om als uitwaaiterrein te dienen. Zoals men nu kerncentrales liefst in een afgelegen gebied nabij de landsgrens situeert, vestigde men toen de zinkfabrieken in dergelijke grensgebieden. | |||||||||||||||||||||||||||||
De gebroeders Dor en DorpleinDe gebroeders Lucien en Emile Dor (afb. 1 en 2) wilden oorspronkelijk een eigen zinkfabriek stichten | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||
1 Lucien Dor (1862-1942), civiel ingenieur en medestichter van de zinkfabriek te Budel. Olieverf op doek (foto: RDMZ).
2 Emile Dor (1863-1941), civiel ingenieur, ontwerper van het dorp en de Dor-Delattre oven ten behoeve van de zinkfabriek. Olieverf op doek (foto: RDMZ).
3 Plattegrond van Dorplein uit 1892, nog geheel Franstalig. Tekening in inkt (foto: RDMZ).
nabij die van hun vader, Nicolas Dor, te Ampsin bij Luik. Het gebied was echter al te zeer bebouwd en de concessie die zij in het kader van de Code Napoleon dienden aan te vragen zou zeker niet worden gehonoreerd. In eerste instantie probeerden zij uit te wijken naar Weert, maar daar stuitten zij op de lokale weerstand tegen het binnenhalen van een weerbarstige beroepsbevolking, die het met de katholieke moraal niet zo nauw zou nemen. Zinktrekkers werden als voortrekkers beschouwd en dan in ongunstige zin. Grenzend aan Weert lag echter de gemeente Budel, een in die tijd nog geheel agrarische gemeenschap met weinig economisch perspectief. Het gehele Noordbrabantse Peelgebied, waarvan Budel deel uitmaakt, was in die tijd dunbevolkt en de grondprijzen waren er laag. Te zamen met één van hun geldschieters en medefirmant François Sepulchre slaagden de gebroeders er in juli 1892 in van de gemeenteraad van Budel 628 ha grond aan te kopen voor 50.000 francs. Het terrein was gelegen in het zuidelijke, moerassige en onbewoonde gedeelte van de gemeente. De fabriek zou vlak bij de in 1822-1826 gegraven Zuid-Willemsvaart komen te liggen, de verbinding tussen de Dieze in Den Bosch en de Maas te Maastricht. Er bestond ook al een spoorverbinding, de lijn Antwerpen - Mönchen-Gladbach, die na 1864 was aangelegd door de maatschappij Grand Central Belge. De kern Budel-Schoot, nabij de toekomstige fabriek, kreeg in 1879 een station. Daarmee kwam de zinkfabriek centraal tussen de beide verbindingslijnen te liggen. Deze lijnen waren behalve voor de afvoer van de produkten noodzakelijk voor de aanvoer van steenkool uit de bekkens van Luik, Limburg | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||
4 Plattegrond van Dorplein uit 1907, tweetalig. Tekening in inkt (foto: RDMZ).
en Duitsland. De thermische zinkfabricage vroeg immers grote hoeveelheden kolen. Op 14 september 1892 vond de officiële oprichting plaats van de ‘Société Anonyme des Zincs de la Campine’, oftewel de Kempensche Zinkfabriek. Het moerassige terrein van de Looserheide werd allereerst gedraineerd. De grote vennen, zoals het Ringselven, bleven bestaan om als koelwaterreservoirs te kunnen dienen. Er werd een dijk aangelegd, waarop later de trein naar Budel-Schoot zou rijden, en een haven met takelinstallaties, die werd voltooid in 1896. Smalspoorlijnen vormden de verbinding met het kanaal en het station en maakten aldus het vervoer mogelijk van zowel produkten als personeel. De wegen werden met de bij de zinkwinning vrijkomende zinkassen verhard. Het was Emile Dor zelf die de situering van de straten, de huizen, de fabriek en andere voorzieningen in 1892 tekende (afb. 3). Hij was afgestudeerd als ingenieur van Kunsten en Nijverheid, Civiele Werken en Mijnbouw. Vrijwel alles werd gerealiseerd naar dit eerste ontwerp, ‘Le projet de Dorplein’ zoals blijkt uit een tweede, in 1907 gemaakte overzichtstekening (afb. 4). In december 1892 werkten er al 110 arbeiders in de snel opgetrokken fabriek, die was gesitueerd ten noordoosten van de nederzetting, gunstig ten opzichte van de heersende wind. Het fabrieksdorp, dat aanvankelijk Nieuwdorp heette en vanaf 1893 naar de gebroeders Dor, Place Dor werd genoemd, kreeg op 5 september 1893 van gemeentewege de naam Dorplein. | |||||||||||||||||||||||||||||
Dorplein als companytownBudel-Dorplein behoort tot de companytowns of cités ouvrières. Door de relatief geringe omvang van het bebouwde areaal past de term companyvillage echter beter. Het gaat om een bedrijfsnederzetting, een planmatig tot stand gebrachte gemeenschap op initiatief van een onderneming, waarbij elke woning en elke voorziening moet worden gezien binnen het kader van de opbouw en het welslagen van de onderneming. Opvallende kenmerken zijn het feit dat de onderneming meestal een industriële basis heeft, relatief afgelegen ligt, dat er een sterke band is tussen werkgever en werknemers, waarvoor de nederzetting | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in oorsprong ook gebouwd is en dat de nederzetting vaak een opvallend element is in het landschap.Ga naar eind2. Budel-Dorplein is niet de enige bedrijfsnederzetting in Nederland. Er zijn er verscheidene, met steeds wisselende verschijningsvormen, te danken aan de verschillende filosofieën van opdrachtgevers en/of architecten. Het bouwen van een aparte nederzetting voor fabrieksarbeiders was immers nog een tamelijk nieuw gebeuren. In de pre-industriële samenleving was een dergelijke segregatie van het reeds bestaande bebouwde gebied nog niet nodig. Men plaatste toen de fabriek in of nabij de stad waar het arbeidspotentieel aanwezig was. Verplaatsing van de werkplek betekende ook dat voor het personeel een nieuwe vestigingsplaats moest worden gecreëerd, aangezien openbaar vervoer niet betaalbaar was voor de werknemer.Ga naar eind3. Men kan een drietal vormen van bedrijfsnederzettingen onderscheiden. 1. De nederzetting met een monumentale formele uitleg, zoals Le Grand Hornu, vanaf 1822 gebouwd in de Borinage. Dergelijke nederzettingen vindt men niet in ons land. 2. Een andere nederzettingsvorm kent de strikt formele, strenge indeling van een ‘grid’, een bijna militair aandoend stratenpatroon in rastervorm, waarin de bebouwing hiërarchisch is geplaatst. Gemeenschappelijk groen ontbreekt vrijwel altijd. De bebouwing kan ontleend zijn aan de landelijke bouw in de omgeving, of de vorm van kazerneachtige meerlagenbouw en mengvormen daarvan aannemen. Een voorbeeld van het eerste is Arnold Staub's arbeidersplaats Kuchen (Duitsland) uit 1867, dat weer geïnspireerd is op het formele, sobere Mulhouse in de Elzas, gebouwd in 1853. Een vroeg Nederlands voorbeeld is het in 1907-1912 door de Duitse architect Reichpietz bij de Limburgse mijn De Laura gebouwde dorp De Hopel. Dit heeft de vormgeving van een Duitse Siedlung, met gekoppelde huizen in korte rijtjes. Kortheidshalve kan hier slechts verwezen worden naar bekende Duitse fabrieksdorpen, zoals die van de familie Krupp te Essen, gebouwd vanaf 1863.Ga naar eind4. Batadorp, geïsoleerd liggend nabij Best en gebouwd in 1932, kent ook een strakke roosterstructuur en dito architectuur, ontleend aan het Tsjechische vaderland van Bata. De blokvormige woningen met platte daken kunnen als het einde van de ontwikkeling van de Nederlandse bedrijfsnederzettingen beschouwd worden. 3. Een laatste verschijningsvorm is ook de meest bekende, namelijk het tuindorp, waarbij de landelijk vormgegeven eenlaagse huizen zich in een parkachtige omgeving bevinden aan slingerende wegen. Het Agnetapark te Delft is hiervan het schoolvoorbeeld. Dit tuindorp uit 1883 is een zorgvuldig gecomponeerd geheel. Het is ook een van de zeldzame nederzettingen waarvoor een bekende architect werd aangetrokken, in dit geval F.M.L. Kerkhoff, en tevens de zeer befaamde tuinarchitect L.P. Zocher. In vrijwel alle andere voorbeelden is het openbare groen van veel geringere betekenis. De landschapsstijl uit zich veelal alleen in het kronkelende wegenpatroon met afwisselende laagbouw en met een nadruk op doorkijkjes en hoekaccenten. Philipsdorp te Eindhoven uit 1910-1923 heeft geschakelde woningen met geïndividualiseerde architectuurelementen en grote achtertuinen. Kleine blokjes en vrijstaande huizen van landelijke snit treft men verder onder meer in Heveadorp bij Renkum (1916-1921 ) en Gerodorp te Zeist (1918-1920); meer geschakelde bouw in Het Lansink te Hengelo (1911 -1922) en Elinkwijk te Utrecht (1915-1927). Ook in België vindt men uitgestrekte tuinwijken bij de steenkoolmijnen, gebouwd in dezelfde periode. Alhoewel de woningen in de Belgische zinkdorpen en Dorplein grote tuinen bezitten en daardoor vaak als ‘tuindorp’ geclassificeerd worden, is dit onjuist. Het zijn nederzettingen op een formeel grondpatroon. Wanneer men de Nederlandse bedrijfsnederzettingen overziet, dan blijkt dat het ideaal van het tuindorp de architectonische en deels stedebouwkundige verschijningsvorm overheerst. Het groen dient echter vooral utilitaire doeleinden, zoals moestuinen voor zelfvoorziening. De opzet van het zelfvoorzienende arbeidersdorp, zoals dat spreekt uit de eerste voorbeelden in Engeland, Frankrijk en Duitsland, is in Nederland ook vrijwel nooit verwezenlijkt. De korte afstanden maakten het beschikken over een eigen kerk, school en ziekenzaal overbodig. Door de werkgever gebouwde ontspanningsruimten, bedoeld voor gemeenschappelijke activiteiten, komen wel in verscheidene companytowns voor, zoals het gebouw ‘De Tent’ in Agnetapark. | |||||||||||||||||||||||||||||
Typologie en groeiDe kom van het zeer geïsoleerd gelegen Dorplein heeft een harpvormige plattegrond naar de opzet van Emile Dor en is met het fabrieksterrein ten noorden van het Ringselven vrij in het heidegebied gesitueerd. Het fabrieksdorp kent een heldere stedebouwkundige opzet met de recht op de fabriek gerichte Hoofdstraat en de eveneens op het bedrijf georiënteerde diagonale A. Stevensstraat, die de oeverlijn van het ven volgt. Haaks op de Hoofdstraat staat de zichtlijn van de kerk naar de witte directeursvilla. Deze villa met haar landschapstuin en aansluitend | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||
5 Overzichtsfoto van de Hoofdstraat uit ca. 1907 met de smalspoorlijn. Let op de smalle hoge bouwmassa's van de huizen (foto: E. Würtz, 1907).
het Kantinegebouw met plein, deelt het dorp in tweeën. Ten oosten ligt een driehoekig gedeelte met vrijstaande woningen op ruime percelen. Ten westen ligt een rechthoekig gedeelte met elf dwarsstraten, waarvan er uiteindelijk slechts drie bebouwd werden, te weten de St. Joseph-, de Liedekerke- en de Sepulchrestraat. Noordelijk van de Hoofdstraat lopen drie geknikte straten op de fabriek toe, waarvan er één langs het Kerkplein loopt. Deze straten waren aan weerskanten voorzien van afwateringssloten, die tevens dienden voor de waterleiding waarop elk huis was aangesloten. Elk huis was tevens aangesloten op het electriciteitsnet, dat vanuit de fabriek kwam. De verbindingen tussen het kanaal en het station werden gevormd door een smalspoorlijn, dat ‘'t Routje’ werd genoemd en dat onder meer het tracé van de Hoofdstraat volgde. Op het bedrijfsterrein zelf bevonden zich ook vele kilometers spoorlijn. Emile Dor speelde een belangrijke rol in de vormgeving van de behuizingen. De bouw begon het dichtst bij de fabriek, om steeds verder naar het zuidwesten uit te wijken. De woningen werden getekend door Jan Sak met medewerking van Ant. Vermeeren. Kenmerkend zijn de toegepaste materialen; rode Belgische baksteen met reliëfmetselwerk, gepleisterde speklagen en daken met overstekken en kruispannen. Deze waren oorspronkelijk overal in een ruitpatroon gelegd, tot zelfs in het eenvoudige pompgebouwtje aan het Ringselven toe. Men zou vele zinken bouwornamenten verwachten, maar op enkele dakversieringen aan Hôtel St. Joseph na ontbreken deze. Het was namelijk bekend dat de zwavelzuurproductie, die samenging met de zinkwinning, het materiaal aantastte. De relatief kleine getoogde ramen, soms nog met knopvormige verbreding bij het bovenlicht, zijn diep ingekast in het dikke muurwerk. De deuren zijn eenvoudig gehouden. Typerend zijn de verhoudingsgewijs grote oppervlakken baksteen en de vrijwel blinde zijgevels, die zijn geleed door lisenen. Opvallend zijn ook de kleine aanbouwtjes onder lessenaardak, voor stalruimte of ‘cabinet’, het toilet. Elk interieur is voorzien van overhoekse betegeling. Enkele panden, zoals Hoofdstraat 78, en in mindere mate Hôtel St. Joseph en A. Stevensstraat 37, zijn voorzien van fraaie glas-in-loodramen en gekrulde hekwerkjes bij balkons en trappen. De eerste veertig huizen die tussen 1893 en 1895 werden gebouwd aan de Hoofdstraat voor de employé's van voornamelijk Waalse herkomst, zijn vrijwel alle dubbele woonhuizen. Langs de Hoofdstraat zijn het smalle bouwmassa's van afnemende hoogte met een drielaags-, een anderhalflaags en een eenlaags gedeelte (afb. 5). In de straten hierachter vindt men verschillende tweelaagse varianten, met de nokas parallel aan of dwars op de straat. De veertig huizen in de Mariastraat, Lindenlaan, A. Stevensstraat en Gebr. Looymanslaan kwamen in 1898 gereed. Behalve deze huizen op ruime kavels hoorden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||
6 Een van de vier-onder-één-kaphuizen, vlak na de oplevering in 1907 (foto: E. Würtz, 1907).
7 Dubbel woonhuis aan de Rector van Nestestraat uit 1918 (foto: MSP Noord-Brabant).
bij de oorspronkelijke opzet ook de drie westelijke straten met hoge vier-onder-een-kap woningen, voorde gewone ‘ouvriers’, welke in 1907 werden voltooid. Het betrof tien blokken van elk vier woningen (afb.6) aan de St. Josephstraat, de Liedekerkestraat en de Sepulchrestraat.Ga naar eind5. Deze hebben een specifieke plattegrond, die men vaker in fabrieksarchitectuur aantreft: het ‘carré mulhousien’. Dit is een rug aan rug gebouwde vier-onder-een-kapwoning. Men ziet deze huizen in Nederland onder meer in Agnetapark, en -even rijk gedetailleerd- in het Snouck van Loosenpark (alhoewel dit geen fabrieksdorp is) te Enkhuizen. De Budelse woningen, tweelaags onder zadeldak met overstek, ogen daarentegen sober, maar de hoofdvorm is wel direct ontleend aan het voorbeeld in Mulhouse. De panden zijn net als de andere woningen voorzien van reeksen aanbouwen die dienden als kippenhok en stal, aansluitend bij de plattelandsafkomst van de bewoners. De moestuinen, door een bakstenen muur van de buren gescheiden, zijn bijzonder groot. De huizen zijn deels onderkelderd, wat zichtbaar is in de verspringing van de vensters en aan de trappen en niveauverschillen. In het ontwerp had men rekening gehouden met de mogelijkheid van grootschalige uitbreiding van dit roosterpatroon. Toen de bedrijfsresultaten te kennen gaven, dat dit er niet in zat, doorbrak men in 1918 het oorspronkelijke plan met een dwarsstraat, de Rector van Nestestraat. Hier werden tien tegenover elkaar liggende blokjes van twee-onder-éénkapwoningen met flauw hellend zadeldak gerealiseerd. Deze huizen wijken in de decoratie af: geen reliëfmetselwerk met gepleisterde speklagen, maar gele bakstenen sierbanden (afb. 7). De directieleden lieten voor zichzelf ook woonhuizen neerzetten. De meest markante is wel de Witte Villa aan de Hoofdstraat 104 uit 1898, gebouwd in de as van de kerk op een groot eigen terrein (afb. 8). Deze woning van Emile Dor onderscheidt zich door formaat en materiaal en is één van de weinige panden die gepleisterd zijn. De villa kent een Eclectische stijl met Italiaanse Neo-renaissance-elementen. De overhoekse tegels vindt men buiten, terwijl zich binnen terrazzovloeren met siermotieven bevinden. Het pand heeft een tuin in Engelse landschapsstijl, die is omgeven door een bijzonder rijk hekwerk . De directeursvilla in het Duitse arbeidersdorp Kuchen bezat een tuin in dezelfde stijl, die eveneens sterk contrasteerde met de formele aanleg van de rest van de nederzetting.Ga naar eind6. ‘Quod licet Iovi, non licet bovi’, is hier bewust de gedachtengang geweest. Ook enkele andere villa's bevinden zich in de onmiddellijke nabijheid van de kerk. Aan Hoofdstraat 78 verrees in 1902 een elegante woning in Chaletstijl voor een neef, Maurice Dor. De kleinere woning aan Hoofdstraat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||
8 De Witte Villa aan de Hoofdstraat 104 uit 1898 (foto: MSP Noord-Brabant).
9 Directievilla aan de Anton Stevensstraat 37 uit 1926 (foto M.S.P. Noord-Brabant)
76-77 heeft elementen in Chaletstijl en Jugendstil.Ga naar eind7. De specifiek als Belgisch te kenschetsen architectuur wordt deels verlaten met de bouw van de traditionalistische villa's aan de Hoofdstraat 109 en 110 uit 1917. Veel later, in 1926, werd er aan de A. Stevensstraat 37 een monumentale villa met Franse tuinaanleg gebouwd, met een oriëntatie op het Ringselven (afb.9). Deze villa van architect De Koning uit Brussel gelijkt een negentiende-eeuws Belgisch landhuis en heeft weer duidelijke zuidelijke kenmerken. Er werd ook ruimte gecreëerd voor andersoortige voorzieningen die het zelfstandige karakter van de gemeenschap benadrukken. Centrum van het gemeenschapsleven was het reusachtige Hôtel St. Joseph, oftewel De Cantine uit 1898, gebouwd door Ant. Neeskens (afb. 10). De naam St. Joseph kan zowel gezien worden als een verwijzing naar de patroon van de arbeid als naar Nicolas Joseph Dor, vader van Lucien en Emile. Het gebouw onderscheidt zich niet alleen door zijn grootte maar ook door de uitwendige decoratie, met kenmerken van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||
10 Hôtel St. Joseph uit 1898, gekleurde tekening van gevel aan de Hoofdstraat.
11 De gevangenis uit 1898 (foto M.S.P. Noord-Brabant)
Neo-renaissance en de Vlaams geïnspireerde Neogotiek. Het centraal gelegen gebouw herbergde logiesruimte voor vrijgezellen, een jongens- en meisjesschool, een bakkerij, een was- en strijkinrichting, een toneelzaal, winkel, ziekenzaal, klooster en kapel. Het geheel werd beheerd door de Franse zusters van de H. Carolus Borromeus onder supervisie van de familie Dor. Aan de Mariastraat 49 werd in 1898 een huis voor de rector, de zieleherder van Dorplein, gebouwd.Ga naar eind8. Terzijde van Hôtel St. Joseph lag de vierkante Groote Plaats. Op vrije uren kon men zich hier vermeien bij de in de jaren zestig verdwenen, veelhoekige kiosk. Er werd voor gezorgd dat men ook buiten de arbeidstijd zinvol bezig kon zijn in de beschermde sfeer van het dorp; de fanfare Les Echos de Dorplein, opgericht in 1900, heeft ongetwijfeld vaak opgetreden in de muziekkiosk of in de grote theaterzaal, met toen nog de oorspronkelijke Neo-renaissance uitmonstering. Lucien en Emile Dor waren beschermheren van deze en andere verenigingen. Eenmaal per jaar bracht de fanfare een aubade, die kon worden beluisterd vanaf het hooggelegen terras van de A. Stevensstraat 37. Dit was tevens de gelegenheid de aanschaf van nieuwe instrumenten naar voren te brengen.Ga naar eind9. Geheel achterin het dorp verrees een gevangenis met twee cellen, behalve door de solide bouw met steunberen herkenbaar aan het woordje ‘prison’ boven de deuren (afb. 11). Dit gebouwtje deed slechts één keer dienst, namelijk om een smokkelaar vast te houden. Een begraafplaats met Calvariegroep werd in 1917 ingezegend. Opvallend zijn de vele grafzerken met Franstalige opschriften en de grafzerken van Belgische makelij. Diverse leden van de familie Dor hebben hier - apart van de overige ter aarde bestelden - hun laatste rustplaats gevonden in opvallend sobere tombes. Het was de bedoeling ten zuiden van de begraafplaats een eigen kerk te bouwen, waarvoor in 1912 grondwerk werd verzet. Door tegenvallende bedrijfsresultaten en de Tweede Wereldoorlog verrees de H. Jozefkerk pas in 1951-1952. H. Pontzen ontwierp de traditionalistische kerk die in plaats van de geplande middentoren twee torens kreeg: men zegt | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||
als eerbetoon aan de gebroeders Dor. De hoofdvorm van de kerk correspondeert met de oorspronkelijke opzet; de lokatie verschoof in zuidelijke richting. Hoewel alle huizen grote tuinen hadden gekregen, werd de zelfvoorziening verder geaccentueerd door de bouw van een boerderij aan de Gebroeders Looymanslaan en door de vanaf 1896 aangelegde boomgaarden. Een deel hiervan heeft een formele aanleg, passend bij de strakke opzet van het stratenpatroon. Ten noorden van de Lindenlaan is in een rechthoekig blok een cirkel opengehouden met een wegenkruis, de tuin van de kloosterzusters. Na de Tweede Wereldoorlog werd in deze vorm een groter blok geprojecteerd ten noorden van de Hoofdstraat, ten oosten van het Kerkplein, met in het midden een inmiddels verdwenen Christus Koningbeeld. Het is opvallend, dat de Franse tuin van A. Stevensstraat 37 eveneens zo'n plattegrond heeft. Deze villa ligt ongeveer in het verlengde van genoemde cirkelstructuren. Al in de eerste tekeningen was openbaar groen gepland: ‘sapinière’ oftewel sparrenbos rond kerk, scholen en het grote plein, ‘bois taillis’ ofwel kreupelof hakhout, elders langs de wegen.Ga naar eind10. Net als de overige voorzieningen werd ook de aanplant door de fabriek betaald. Zo werd Dorplein, met uitzondering van het fabrieksterrein, een groene oase in een gebied waar op de slechte grond slechts hei floreerde.
Uiteindelijk draaide natuurlijk alles om de fabriek. Het industriële complex werd haaks op de Hoofdstraat en de dorpsbebouwing gesitueerd, waarmee bereikt werd dat de meest voorkomende windrichting de afvalstoffen wegvoerde (afb. 12). De bedrijfsvoering startte met de bouw van zes zinkovens, één hal en een kantoor. Omdat de zinkfabricage een continubedrijf was, werd er direct gezorgd voor een kapel in de retortenfabriek. Tussen 1906 en 1966 gebruikte men een grotere kapel naast het badhuis, welke inmiddels is afgebroken. Belangrijke momenten waren de bouw van de nieuwe retortenfabriek in 1900 en de bouw van een tweede hal in 1905, gevolgd door de bouw van hal 3 in 1908. Van de oorspronkelijke gebouwen met hun vele schoorstenen is slechts een deel over. Omdat vanaf 1973 de fabricage van zink via de meer efficiënte electrolytische methode ging, in plaats van op thermische wijze, waren de schoorstenen en de hallen overbodig geworden. Er is toen fors gesloopt. De markante aanblik van de fabriek met haar vele schoorstenen is verloren gegaan. Dat neemt niet weg dat nog diverse gebouwen herinneren aan de tijd van opbouw. Zo staat direct bij de ingang het grote kantoor, gebouwd in 1892 en sterk vergroot in 1949. Een ander belangrijk en gaaf gebouw is de grote turbinehal uit ca. 1900. Dit gebouw bezit net als enige andere fabriekshallen een interieur met ranke polonceauspanten, terwijl het uitwendige door materiaalkeuze en vormgeving sterk aanleunt tegen de sfeer van de Luikse Borinage. De hal is aangekleed met overhoekse tegels, rondboogjes en ijzeren sierhekjes. In de wasen kleedruimte vinden we radiatoren met rijke Art Nouveau decoratie. Zeer opvallend in het kantoor is een rondboograam met daarop de jonge koningin Wilhelmina en de tekst: je maintiendrai. Het raam is waarschijnlijk een schenking van de werknemers en één van de weinige tekenen die duidelijk maken dat we ons op Nederlands grondgebied bevinden. | |||||||||||||||||||||||||||||
De drijfveren van de gebroeders Dor: filantropen of pragmatici?Men kan zich afvragen wat de drijfveren van de gebroeders zijn geweest voor het bouwen van fabriek en dorp. Van sommige fabrikanten in Nederland, met name Van Marken van Agnetadorp en Stork van 't Lansink, is bekend dat een filantropisch-patriarchale achtergrond doorslaggevend is geweest, al is mythevorming achteraf niet altijd te scheiden van de realiteit van het moment. Het bouwen van een fabrieksnederzetting was immers een lokmiddel bij het aantrekken van arbeiders en een bewijs van de soliditeit van de onderneming. Men dient hierbij steeds te bedenken, dat het bouwen van ruime huizen op royaal bemeten kavels voor arbeiders zeker niet de norm was. Bestudering van het al veel eerder dan Nederland geïndustrialiseerde België leidt tot de conclusie dat het merendeel van de arbeidersbehuizingen daar geheel anders oogde. In de steden domineerden de beluiken, de opgepropte bebouwing achter de huizen aan de straat, en daar buiten hadden lange rijen zeer sobere woningen de overhand. Al hebben Lucien en Emile Dor ongetwijfeld als een goed huisvader voor de door hen aangetrokken medewerkers gezorgd, het aanzien van Dorplein en de bedrijfsvoering wijzen toch op een heel nuchtere achtergrond. Details geven aan dat de Waalse stijl en sfeer bewust werd nagestreefd, in contrast met het landelijke Budel.Ga naar eind11. Dit blijkt uit de bouwmaterialen, zoals de Belgische baksteen en het marmer in het hoofdkantoor en in de Witte Villa. Verder ziet men het in kleinere elementen als het opschrift ‘lettres’ bij de brievenbus van Hoofdstraat 78, de Franstalige grafschriften en Luikse interieurelementen als vloerroosters en brandkast in de Witte Villa. De fotoreportages uit 1907 zijn niet voor niets gemaakt door Emile Würtz uit Luik.Ga naar eind12. Verdwenen, maar niet vergeten is dat de voertaal, tenminste op directieniveau, in Dorplein tot 1962 het Frans was.Ga naar eind13. De invloed van de familie Dor is des te opmerkelijker, wanneer men zich realiseert dat zij geen eigenaar van de fabriek | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||
12 Overzichtsfoto van Budel-Dorplein en de fabriek (foto: PPD Noord-Brabant, 1949).
was, maar alleen directiezetels bekleedde en een deel van het kapitaal en de techniek leverde. Alles werd geregeld en betaald door het bedrijf, de dorpsbewoners stelden zich afhankelijk op ten opzichte van de fabriek en de als schutspatroon beschouwde familie.
Opvallend in het geheel zijn de al eerder genoemde zichtassen, van de Witte Villa naar de te bouwen kerk en van de Hoofdstraat naar de fabriek. De groepering der gebouwen heeft echter geenszins een monumentale of duidelijk formele opzet. Noch de directievilla's, noch het Hôtel St. Joseph en het fabriekscomplex zijn stedebouwkundig gezien op een monumentaliteit nastrevende wijze gegroepeerd. Men kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat het geheel is gelegd langs de lineaal van orde en discipline. De rechthoekige aanleg maakt overzicht mogelijk, een zachte controle zoals ook aanwijsbaar bij kazernes, kloosters en tuchthuizen. De totale controle kon worden uitgebreid door de isolering van de inwoners van hun omgeving.Ga naar eind14. Dorplein was de eerste jaren immers een voornamelijk Franstalige kolonie, waardoor de bewoners sterk op elkaar waren aangewezen. Dit isolement blijkt voorts uit het gegeven dat de grond waarop het dorp stond van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||
fabriek was. Om dit duidelijk te maken ging tot 1963 de slagboom aan de Hoofdstraat enkele keren per jaar dicht! De behuizing werd gebouwd in de voor de Waalse werknemers bekende stijl: namelijk die van de Borinage. De autonomie van het kunstmatig geschapen eilandrijk werd verder vergroot door de opname van winkels als een slagerij en bakkerij voor de eerste levensbehoeften alsmede medische voorzieningen.Ga naar eind15. Interessant is de constatering dat het vele tuingroen van de directeur met de afsluiting in de vorm van een hoog hek, een afstand creëerde tussen hem en de arbeiders. Enerzijds woonde hij tussen hen in, maar zijn levenssfeer stond ver van hen af. Bedacht moet worden dat het areaal van de tuin van de Witte Villa de grootte beslaat van dat van vier blokken van de vier-onder-één-kaphuizen! | |||||||||||||||||||||||||||||
Zinkfabrieken met dorpen in BelgiëEr is in Nederland geen companytown die qua architectuur en stedebouwkundige opzet vergelijkbaar is met Budel-Dorplein. Aangezien de zinkindustrie wortelde in België en de stichters Walen van oorsprong waren, loont het de moeite te kijken naar hetgeen er nog rest in de streek ten zuiden van Budel. In Balen en Overpelt bestonden al vóór Dorplein planmatig aangelegde arbeiderswijken. Te Lommel-Werkplaatsen werd in 1904 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een zink- en zwavelzuurfabriek gestart door een Duits-Belgische financieringsmaatschappij. De vergelijking leert dat in deze Belgische fabrieksdorpen een streven ontbreekt naar het scheppen van monumentale zichtassen. De decoratieve aankleding van de bebouwing is beperkt. De arbeiderswoningen zijn eenvoudiger van snit dan die in Dorplein en er zijn meer eenvormige straten met repeterende huisplattegronden. Budel-Dorplein is als nederzetting van een zinkfabriek niet uniek in Europa. Wel is het één van de oudste fabrieksnederzettingen in ons land en volstrekt enig in zijn soort. Qua karakter en bouwwijze komen de zinknederzettingen in België deels overeen met Dorplein, maar het Nederlandse voorbeeld overstijgt ze door de gaafheid en met name door de grotere variatie aan bouwtypen.
Het voortbestaan van een dergelijke nederzetting is echter niet vanzelfsprekend, te meer daar de woningen immers geen eigendom meer zijn van de fabriek. We kunnen niet voorbijgaan aan het feit dat de tijd in Dorplein niet heeft stilgestaan. Vele panden hebben een andere bestemming gekregen: de zusters en de pastoor zijn vertrokken, Hôtel St. Joseph is sinds 1988 opvangcentrum voor asielzoekers. De directieleden hebben hun villa's verlaten, terwijl nog slechts zo'n twintig procent van de overige bewoners verbonden is aan de zinkfabriek. Dit alles impliceert dat diverse gebouwen een metamorfose hebben ondergaan. Terwijl de villa's en St. Joseph nog vrijwel gaaf ogen, hebben sommige eenvoudige onderkomens hun oude karakter geheel verloren. Ze zijn door nieuwe raampartijen, deuren en zelfs gehele aanbouwen veranderd in arbeiderspaleizen met gepleisterde muren, spiegelruiten en serre-aanbouwen. De omgeving is eveneens veranderd; de vervuilde grond is in het noordelijke deel van Dorplein al geheel afgegraven, waardoor de oorspronkelijke tuinen en beplanting zijn verdwenen. De tuinen van Hoofdstraat 104 en A. Stevensstraat 37 behoren tot de weinige die nog ongeschonden zijn. De sintelwegen zijn voorzien van een asfaltverharding. De vroegere Groote Plaats is grotendeels geasfalteerd. De smalspoorlijnen waren al rond 1951 vrijwel geheel opgebroken. Normaalspoor wordt nog wel gebruikt voor het vervoer van zinkerts van de Antwerpse haven naar de fabriek. De grote waarde van het geheel wordt verwoord in de conceptomschrijving van het te beschermen dorpsgezicht Budel-Dorplein: ‘Zowel typologisch als architectonisch is er een grote verscheidenheid in de bebouwing. In beide opzichten is het dorp zeer zeldzaam en in Nederland uniek. Er is een grote sociaalhistorische waarde toe te kennen aan het gebied’. Een deel van de bebouwing wordt individueel voorgedragen voor rijksbescherming, maar dit is niet voldoende om er voor te zorgen dat dit gebied, een industrieel-archeologisch monument bij uitstek, in herkenbare vorm blijft voortbestaan. De versnippering van de eigendom van de verschillende objecten staat een doeltreffende bescherming in de weg. Het instrument van het beschermde dorpsgezicht is veelzijdig van aard en lijkt het aangewezen middel. Te beschermen is niet alleen de bebouwing, maar ook het stratenpatroon en juist de opvallende ruimtelijkheid die het geheel heeft. Het opstellen van een bestemmingsplan moet uitkomst brengen. Door zorgvuldig te werk te gaan bij bouwaanvragen en deze te toetsen aan de gevolgen voor de monumentale waarde van het object in zijn omgeving, kan zoveel mogelijk geprobeerd worden de karakteristieke vormen te handhaven of te reconstrueren. Ook negatieve aspecten van het verleden worden beschermenswaard: denk aan de zeldzame overgebleven zinkassenwegen! Naast bovengenoemde mogelijkheden kan men zich afvragen of er mogelijkheden zijn voor bescherming in Europees verband. Dorplein staat niet los van ontwikkelingen die zich met name hebben voorgedaan in België. De praktijk wijst uit dat er op Europees niveau nog weinig stappen zijn ondernomen om het cultureel patrimonium te bewaren, ook al heeft het Europees Parlement sinds 1989 een budget voor architectonisch erfgoed ingesteld. Uiteindelijk ligt het lot van een waardevol woongebied als Budel-Dorplein voor een belangrijk deel in handen van de bewoners. Zij moeten de waarde van hun eigen leefomgeving zien en respecteren, ook in de verbouwing van hun panden. Voorkomen moet worden dat renovatie van de woningen leidt tot afkalving van de monumentale kwaliteit.Ga naar eind16. Dat een goede begeleiding van het renovatietraject kan leiden tot een voor allen bevredigende oplossing, bewijst het huidig aanzien van tuindorp 't Lansink in Hengelo. Het stimuleren, voorlichten en begeleiden van de bewoners is een taak van de verschillende overheden. Op het specifieke terrein van de monumenten van bedrijf en techniek is bovendien een initiërende rol weggelegd voor het Projectbureau Industrieel Erfgoed (PIE), dat in 1992 op initiatief van de toenmalige minister van WVC werd ingesteld en dat in de afgelopen jaren de belangstelling voor dit boeiende segment van ons erfgoed reeds belangrijk heeft weten te vergroten.Ga naar eind17. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|