Jaarboek Monumentenzorg 1994. Monumenten van een nieuwe tijd. Architectuur en stedebouw 1850-1940
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |||||||||||||
Berit Sens
| |||||||||||||
Het Zeeuwse badlevenIn Zeeland begon het badleven in Domburg, waar al enige voorzieningen voor toerisme aanwezig waren in de vorm van een verharde verbindingsweg, logementen en uitspanningen, en waar langs de binnenduinrand diverse buitenplaatsen waren aangelegd. Vanouds was dit aan de noordwestkust van Walcheren gelegen stadje bij welgestelde stedelingen in de zomer een geliefd oord voor verpozing. De bezoekers waren voornamelijk afkomstig uit Middelburg. Het overige kustgebied was in het begin van de negentiende eeuw nog nauwelijks ontsloten. De beperkte infrastructuur van de Zeeuwse eilanden, moeilijk bereikbaar vanuit de grote steden, was er mede oorzaak van dat de badplaatsontwikkeling er later op gang kwam dan in Scheveningen en Zandvoort. Pas in het laatste kwart van de negentiende eeuw, toen de economische situatie in Nederland verbeterde en op Walcheren de eerste trein- en tramverbindingen tot stand kwamen, manifesteerde de internationale chique badcultuur zich ook in Vlissingen. Tevens werd hier voor het eerst in Zeeland een villapark voor permanente bewoning in het duingebied gerealiseerd. In de loop van de twintigste eeuw verschoof het accent van kuren en mondain vermaak aan zee voor een rijke elite uit binnen- en buitenland naar een recreatief badtoerisme voor een steeds breder publiek. Hiervoor werden ook in andere dorpen bij de Zeeuwse stranden, van Renesse tot Cadzand, eenvoudige pensions, familiehotels en vakantiewoningen gebouwd. Deze lagen in tegenstelling tot de grote badhotels, die het middelpunt van een bijna stedelijk zeefront moesten vormen, meer verspreid in de duinen en waren van bescheidener architectuur. Zo bracht de badplaats-ontwikkeling in velerlei opzicht - landschappelijk, stedebouwkundig, architectonisch, economisch en sociaal - een grote verandering teweeg in de Zeeuwse kustplaatsen, met Domburg voorop. | |||||||||||||
DomburgAan het begin van de negentiende eeuw was het lommerrijke Domburg een eenvoudige nederzetting met een bevolking van voornamelijk landarbeiders. De kern bestond uit de Markt met kerk en vier naar de verschillende windrichtingen lopende straten, waar ook het raadhuis, enkele herbergen, wat grotere huizen, het armen- en gasthuis en de school te vinden waren. Deze bebouwing had geen enkele oriëntatie op de zee, waarvan het stadje toen nog door een dubbele rij hoge duinen was gescheiden. Volgens toenmalig gemeentesecretaris H.M. Kesteloo, groot promotor van het badtoerisme, was ‘Eene badkuur, in den zomer van 1833 door een tweetal | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
1 Domburg, het oude Badpaviljoen uit 1837, ontworpen door de Middelburgse stadsarchitect G.H. Grauss in een eenvoudige neo-classicistische trant en voor f 8.000,- aanbesteed aan de eveneens uit Middelburg afkomstige timmerman J. Bourdrez. Na de voltooiing van het nieuwe Badpaviljoen werd het oude gebouwtje in 1889 gesloopt (foto: C.W. Bauer, Zeeuws Documentatiecentrum).
Middelburgsche dames te Scheveningen gedaan’ de oorsprong van het ontstaan van de badcultuur in Domburg.Ga naar eind1. Al in 1834 werden de eerste badkoetsen op het Domburgse strand gesignaleerd. In het preutse Victoriaanse tijdperk waren zelfs de badstranden nog gescheiden voor mannen en vrouwen. Niettemin werd op initiatief van een zestal Middelburgers geld ingezameld voor de bouw van een ‘lokaal op de duinen, ten dienste van 't publiek, bij wijze van koffieof zoogenaamd badhuis’: het eerste badpaviljoen van Domburg.Ga naar eind2. | |||||||||||||
De BadpaviljoensHet Badpaviljoen verrees in 1837 op een hoog duin terzijde van de Noordweg (afb. 1). Evenals de neoclassicistische badhuizen van Scheveningen en Zandvoort had het de lange gevel evenwijdig aan de kustlijn. Deze directe confrontatie met de zee was nieuw voor die tijd.Ga naar eind3. Naast Dorische zuilen, driehoekige frontons en een met leien gedekt, licht hellend dak had het symmetrisch ingedeelde gebouwtje veranda's en grote openslaande deuren. Inwendig bevonden zich een gezelschapszaal met uitzicht op zee èn land, een vleugel met twee badkamers voor warme en koude binnenbaden en douches en, aan de andere zijde, een salon.Ga naar eind4. De baden werden gevuld met zeewater, dat in tonnen op een kar werd aangevoerd. Hoewel per seizoen bijna duizend baden werden genomen, bleek het Badpaviljoen in de eerste decennia geen rendabele aangelegenheid. Het isolement van Domburg en de hoge onderhoudskosten, die voornamelijk voor rekening van de bezoekers uit Middelburg kwamen, waren hier debet aan. De tijden verbeterden echter en in 1889 werd het te klein geworden paviljoen vervangen door een groter, luxueus, nieuw Badpaviljoen (afb. 2 en 3). Er waren verschillende voorzieningen voor de badgasten zoals een damessalon, een leeszaal, een biljartzaal, een conversatiezaal, een concert-kurzaal, veranda's en terrassen. Het geheel was ontworpen in neo-renaissancestijl door de Haagse architect J.J. van Nieukerken, die veelvuldig in Domburg en omgeving werkzaam was. De bouw was aangenomen door J.J. Hornstra uit Bergen op Zoom voor f 33.000,-; meer dan veertig maal de bouwsom van zijn voorganger. Blijkens Kesteloo's beschrijving van 1890 bewonderde niet iedereen de architectuur en het formaat van het nieuwe badpaviljoen: ‘Moge nu deze al | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
2 Domburg, ontwerptekening van het nieuwe Badpaviljoen door de Haagse architect J.J. van Nieukerken uit 1889 (tekening Rijksarchief in Zeeland).
| |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
bedenking maken op den stijl, waarin het gebouw is opgetrokken, die de veranda's te gedrukt vinden, gene het te groot en te grootsch achten, laten en ontwerper en bestuur, en uitvoerder zich troosten met het van ouds bekende: Waar is ooit een steen geleid, Waartegen niet en is gezeid?’.Ga naar eind5. Ondanks latere toevoegingen is het Badpaviljoen met zijn rijke siermetselwerk, natuurstenen ornamenten, veranda, topgevels en torentje nog steeds een mooie blikvanger. | |||||||||||||
Het BadhotelHet Badhotel vervulde, zoals de naam al zegt, een specifieke hotel-functie. Het was een noviteit, want tot dan toe verbleven de badgasten bij dorpsbewoners die in de zomermaanden kamers verhuurden, of in één van de herbergen. Tegelijk met de oplopende bezoekersaantallen nam de behoefte aan een geschiktere overnachtingsmogelijkheid toe. Dit leidde tot de stichting van het Badhotel, dat werd uitgevoerd in eclectische stijl aan de rand van de dorpskern op een deel van het terrein van het landgoed Loverendale,
3 Domburg, Badpaviljoen uit 1889 (foto: RDMZ. G.J. Dukker, 1979).
ten oosten van de Badstraat (afb. 4). De strakke, wit gepleisterde gevels waren symmetrisch ingedeeld en horizontaal benadrukt door doorlopende balkons met gietijzeren hekken. Alle gevel-openingen hadden houten persiennes: vensterblinden die het geheel een zuidelijk karakter gaven. Vergeleken met de luxe hotels in de overige Europese badplaatsen was het Badhotel, waar af en toe in de conversatiezaal enig vermaak aan de badgasten werd geboden, maar een eenvoudig onderkomen. Op het grasveld voor het hotel konden de gasten al in de beginjaren croquet spelen en later ook tennis. Een tweede tennisbaan werd in 1910 ten oosten van het Badpaviljoen aangelegd en ten westen van het dorp werd vanaf 1911 een golfbaan in ontwikkeling gebracht.
Na een bloeiperiode tot aan de Eerste Wereldoorlog, gepaard gaande met diverse uitbreidingen, moest het hotel in 1978 definitief sluiten. Een brand in april 1992 betekende het einde van het inmiddels zwaar vervallen gebouw. Op dezelfde plaats werd onlangs | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
4 Domburg, het in vervallen staat verkerende Badhotel uit 1865, mogelijk ontworpen door C.L. van Sorge. De bouw werd aanbesteed aan de Middelburgse timmerman A. de Landmeter. Oorspronkelijk bestond het hotel uit een hoog, risalerend middendeel van twee verdiepingen, twee lagere zijvleugels en een woning voor de kastelein aan het uiteinde van de westvleugel; naderhand werd het verschillende malen uitgebreid (foto: MIP-Zeeland, 1988).
een nieuw Badhotel geopend, waarvan de halfronde deuren met blinden op de beganegrond zijn afgeleid van het illustere voorbeeld van voorheen. | |||||||||||||
BloeiBehalve het Badhotel droeg de verbetering van de infrastructuur bij aan de groeiende betekenis van Domburg voor het badtoerisme. In 1872 werden Middelburg en Vlissingen met het Europese spoorwegnet verbonden en in 1906 kreeg Domburg via
5 Domburg, villa Carmen Sylva, gebouwd in 1887 (foto: MIP-Zeeland. 1988).
Koudekerke een tramlijn naar Middelburg en naar Vlissingen. Met dit nieuwe vervoermiddel kwam (tot de vervanging door autobussen in de jaren dertig) een groot deel van de badgasten in de zomer naar Domburg. In het najaar gebruikten de boeren de tram voor het bietentransport. Het tramstation stond bij de Brouwerijweg. Van het emplacement is tegenwoordig niets meer over. Alleen het café Tramzicht aan de Stationsstraat (een hiertoe verbouwd zomerverblijf uit 1887) herinnert er nog aan. Vooral na de aanstelling van de gemeentearts J.M. Jansen, die het zeebad als heilzame kuur aan zijn patiënten adviseerde, kwam Domburg in de | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
6 Domburg, plattegrond uit 1913 door M.C. van Elsäcker (tekening: Zeeuws Documentatiecentrum).
jaren tachtig steeds meer in trek. Van nog groter belang was echter de komst van de arts dr. J.G. Mezger, die op een terrein ten oosten van het Badhotel in 1886 Villa Irma had laten bouwen en sinds 1870 een bloeiende heilgymnastische praktijk in het Amstelhotel te Amsterdam hield. In 1884 was hij met een Middelburgse getrouwd en via haar in Domburg terecht gekomen. Tot zijn clientèle behoorden de vorstenhuizen en de Europese adel, die hem in de zomermaanden naar Domburg voor behandeling en badkuur volgden. De badplaats ging daardoor een grote bloeiperiode tegemoet. Schuin tegenover het Badhotel werd in 1885 in opdracht van Jhr. J.W. Sprenger het grote zomerverblijf Duinenburg gebouwd naar het neo-renaissance ontwerp van de Antwerpse architect C. Matthijssens. Omdat één van de kinderen Sprenger aan astma leed, werd op aanraden van dr. Mezger in de tuin een houten saunagebouwtje neergezet. Steeds meer vermogende particulieren, niet alleen uit Nederland, maar ook uit Duitsland en andere delen van Midden- en Oost-Europa wilden een grote villa in het Domburgse duingebied, met zicht op zee. Als één van de eerste van deze welgestelde badgasten koos een telg uit de Duitse bankiersfamilie Sommerhoff in 1887 een hoge duintop als bouwplaats voor zijn villa. Voor een andere rijke Duitser, de eau-de-cologne-magnaat Aldenbruck von Brühl, kwam tezelfdertijd aan het eind van de Noordstraat, hoog tegen de duinen, een zomerverblijf van twee verdiepingen tot stand (aft. 5). Hij verkocht dit al snel aan zijn landgenoot Charles Erbschloe von Eberfeld, die er regelmatig Elisabeth von Wied ontving, de dichtende Roemeense koningin. Naar haar pseudoniem ‘Carmen Sylva’ doopte Erbschloe zijn villa om, welke naam nog op het fries aan de zeezijde staat te lezen. De strakke, oranje bakstenen met dunne voeg contrasteren met de wit geschilderde en gepleisterde hoekpartijen, de rijke kroonlijst, het wit geschilderde | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
balkon en met de okergeel geschilderde persiennes. Over de gehele breedte is een veranda aangebracht van waaruit men een fraai uitzicht over zee heeft.
Rond de eeuwwisseling kwamen er veel nieuwe hotels en pensions bij om de gasten onderdak te bieden. De duinen waren rond 1910 vrijwel volgebouwd (afb. 6). Gebruikelijk waren toen vooral de chaletstijl, cottagestijl en Jugendstil; ook was er invloed van Scandinavische architectuur. Zo staan in de duinen bij de Nehalenniaweg drie houten huizen die in het begin van deze eeuw als ‘bouwpakket’ uit Noorwegen zijn geïmporteerd (afb. 7). Destijds bevonden zich meer van dergelijke houten woningen langs de kust maar deze zijn, evenals diverse duinvilla's en het Strandhotel, in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Vanaf omstreeks 1915 werd tussen de weg naar Oostkapelle en het duinbos het Burgemeester van Teylingenpark aangelegd. In dit villapark is een tiental vrijstaande en gekoppelde woningen gegroepeerd rond een centraal plantsoen, uitlopend in de duinbebossing. Het is een van de weinige planmatige uitbreidingen van Domburg uit deze periode. | |||||||||||||
Van elite tot massatoerismeTot in het begin van deze eeuw was Domburg een badplaats voor de elite, aangetrokken door de rust en
7 Domburg, de drie Noorse houten huizen uit het begin van deze eeuw aan de Nehalenniaweg, genaamd Strandholm, Zeebosch en Bruinvis (foto: Zeeuws Documentatiecentrum, 1992).
het natuurschoon. De schilderachtigheid van dit gebied en zijn bewoners was vanaf 1900 ontdekt door kunstenaars als Jan Toorop, Piet Mondriaan, Jacoba van Heemskerk en Ferdinand Hart Nibbrig, die hun werken tussen 1911 en 1920 in een houten gebouwtje schuin tegenover het Badpaviljoen exposeerden. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bleven de vele buitenlandse gasten weg en stortte het internationale badtoerisme in. In de jaren twintig en dertig kwam onder invloed van het gezondheidsideaal van lichaamsbeweging in de buitenlucht het strandtoerisme op gang, met het accent op zonnebaden en zwemmen. In tegenstelling tot de periode daarvoor was het vooral de sociale middenklasse die nu een bezoek bracht aan de badplaats. Voor deze toeristen, die zich een verblijf in het dure Badhotel niet konden veroorloven, werden verspreid over het dorp kleine, eenvoudige pensions gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog bleef de burgerman de belangrijkste gast. In de jaren vijftig en zestig nam het toerisme voor het eerst massale vormen aan. | |||||||||||||
VlissingenIn vergelijking met Domburg en andere kustplaatsen aan de Noordzee ontwikkelde Vlissingen, (marine)- havenstad aan de monding van de Westerschelde, zich vrij laat tot badplaats. Tot de opheffing in 1867 vormde de vestingstatus een belemmering voor de stadsuitbreiding. Kort daarop werd begonnen met de aanleg van het Kanaal door Walcheren en de spoorlijn naar Roosendaal, voltooid in 1872. In hetzelfde jaar werd het Stedelijk Badhuis geopend, een eenvoudig | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
8 Vlissingen, strandgezicht met badkoetsjes en links het Grand Hotel uit 1866; het hotel was 66 meter lang en 40 meter breed en werd in 1924 omgedoopt tot Grand Hotel Britannia door de nieuwe eigenaar, Stoomvaartmaatschappij Zeeland; in de oorlog werd het gebouw verwoest (oude ansicht: collectie Zeeuws Documentatiecentrum).
houten gebouwtje in de duinen bij de tegenwoordige Leeuwentrap, en werd het Badstrand ingericht. De badgelegenheid lag toen op ruim een kilometer van de stad en in het begin was de verbinding niet optimaal. Daarom legde de gemeente in 1885 de Badhuisstraat aan, een brede weg van de oude stad naar de duinen. Door de bebouwing met herenhuizen met meerdere verdiepingen, in voor die tijd gangbare stijlen als eclecticisme en neo-renaissance, is het uiterlijk van deze vroege stadsuitbreiding buiten de wallen te vergelijken met de karakteristieke laatnegentiende-eeuwse stationsstraten in verschillende Nederlandse steden. In 1881 reed de eerste stoomtram tussen Vlissingen en Middelburg, in 1885 werd een zijlijn naar het Badhuis aangelegd en in 1906 werd de tramlijn Middelburg-Koudekerke-Biggekerke-Zoutelande-West- kapelle-Domburg geopend, waardoor het westelijk deel van Walcheren rechtstreeks in verbinding kwam met de badplaats Vlissingen. | |||||||||||||
Zeefront met allureEenmaal ontsloten kreeg de zeezijde een mondain karakter. De vroegere inlaagdijk werd omgevormd tot Boulevard Evertsen en aan de landzijde bebouwd met hotels en villa's. Zoals de wandelpromenade langs de zee vaak het eerste stedebouwkundige element in een badplaats was, zo is de boulevard in Vlissingen ook nu nog een van de grootste attracties.Ga naar eind6. Op de duinen verrees in 1886 het neo-renaissance Grand Hotel des Bains met grootstedelijke allure (afb. 8). Dit chique badhotel met hoektorentjes was geïnspireerd op het Scheveningse Kurhaus en had een concert- of kurzaal, eetzaal, restauratie, leeszaal, biljartzaal en aan de zeezijde een overdekte galerij. Helaas werd het hotel aan het eind van de Tweede Wereldoorlog verwoest. In 1955 werd ter plaatse een nieuw, modern hotel heropend. Tussen het Grand Hotel en het oostelijk daarvan gelegen Badhuis werd een rij villa's gebouwd. Bij de twintig meter brede Leeuwentrap, aangelegd in 1907 om het Badstrand beter bereikbaar te maken, kwam in 1910 het Strandhotel. De boulevardbebouwing, waaraan in de jaren twintig een winkelgalerij werd toegevoegd, werd aan de westzijde afgesloten door het Wooldhuis. Deze villa was in opdracht van burgemeester C.A. van Woelderen in 1931 ontworpen door de Haagse architect D. Roosenburg en heeft nog grotendeels het oorspronkelijke interieur. De bebouwing van de zuidwaarts aansluitende Boulevard Bankert kwam vanaf 1902 tot ontwikkeling op een bestaande dijk. Vanaf het Betje Wolffplein werd een oprit gemaakt naar de boulevard. Toentertijd werd de boulevard onderbroken door een klein haventje en een sluis voor de afwatering van de polder Walcheren, maar in 1939 werd deze doorbraak door een dam afgesloten. De geknikte Boulevard De Ruyter, gesitueerd op de voormalige vestinggronden en daardoor het dichtst bij het stadscentrum, werd al vanaf omstreeks 1880 bebouwd. Voor een aaneengesloten zeefront was de Gevangentoren echter een obstakel, totdat de weg in 1940 werd omgelegd en de drie boulevards één langgerekt geheel konden vormen van circa drie kilometer lengte. | |||||||||||||
Uitbreiding en veranderingVlak achter de Boulevard Evertsen werd bij de Badhuisstraat vanaf 1906 een villapark gerealiseerd. Anders dan in Scheveningen en Noordwijk waar kort | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
9 Vlissingen, plattegrond uit 1925 met onder meer de Boulevard Evertsen, het daarachter gelegen villapark en een deel van de Badhuisstraat, die naar rechts doorloopt richting centrum; de oorspronkelijke opzet en architectuur lijn nu nog vrij gaaf bewaard gebleven. Tekening uit: Vlissingen, uitgegeven m.m.v. het gemeentebestuur van Vlissingen, Amsterdam 1925 (foto: Zeeuws Documentatiecentrum).
na 1880 villaparken in de duinen waren ontwikkeld op particulier initiatief, was de aanleg van het Vlissingse villapark gestimuleerd door de gemeente. Het idee kwam van J.G. van Niftrik, destijds wethouder van Publieke Werken, en het ontwerp van zijn broer. Het villapark, dat zich later tot aan de huidige Koudekerkseweg uitbreidde, wordt gekenmerkt door een kronkelend stratenpatroon, veel groenvoorzieningen en voornamelijk vrijstaande huizen (afb. 9). Vanaf de beginjaren was Vlissingen-badplaats voornamelijk een oord voor de elite en nauwelijks voor de eigen inwoners. Een betaald bezoek aan het Badstrand was voor de arbeiders, die het grootste deel van de Vlissingse bevolking uitmaakten, een te dure aangelegenheid. Bovendien hadden zij weinig vrije tijd; de acht-urige werkdag werd pas in 1918 ingevoerd. Om de aantrekkelijkheid van de badplaats te vergroten, werd vanaf 1925 aan de westkust ter plaatse van het voormalige Fort De Nolle een bosrecreatiegebied met wandelpaden, vijvers en bruggen aangelegd. Dit zogenoemde Nollebos kwam tot stand als werkverschaffingsproject en werd in 1937 uitgebreid. Tenslotte kwam er in 1936 een wandelpier in zee, waarvoor reeds lange tijd plannen bestonden. De pier had een achthoekig paviljoen op het wandelhoofd, ontworpen door J. Götzen. Helaas ging dit karakteristieke bouwwerk al in de oorlog grotendeels verloren. Overigens liep een groot deel van Vlissingen zware oorlogsschade op, onder meer aan de Boulevard de Ruyter. Maar ondanks oorlogsverwoesting en modernisering is de huidige bebouwing aan Boulevard Evertsen nog redelijk kenmerkend voor het stijlvolle zeefront uit de eerste decennia van deze eeuw. | |||||||||||||
RenesseEen geheel andere vorm van badplaats-architectuur treffen we aan bij Renesse. De Kop van Schouwen werd vanaf het begin van deze eeuw het vakantie- en recreatiedomein van de burgerij en arbeidersstand in familieverband. Hiervoor werden in de duinen en de duinvlakten voornamelijk kleine huurwoningen in | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
10 Renesse, het vakantiewoningen-complex kort na oplevering; de Duinweg was toen nog een zandpad; het complex is in 1932-33 gebouwd naar ontwerp van Joh. Oudkerk die zich in 1932 in Renesse had gevestigd vanwege zijn vele opdrachten in deze omgeving (oude ansicht: Streekarchivariaat Schouwen-Duiveland en Sint Philipsland).
hout en steen opgetrokken, maar ook wel particuliere woningen voor permanent gebruik. Van deze eenvoudige recreatiewoningen was na de oorlog weinig over, al bleven enkele exemplaren gespaard. Bijzonder is bijvoorbeeld het complex aan de Duinweg en Bremweg ten noordwesten van Renesse, in het overgangsgebied tussen de duinen en het vlakkere achterland. Op initiatief van Nicolaas Beije, die ook voor de verhuur en het toezicht in de wintermaanden zorgdroeg, werd in 1932-33 een twaalftal zomerhuizen gebouwd naar ontwerp van Joh. Oudkerk, een timmerman uit Kloetinge bij Goes (afb. 10). Het zijn eenvoudige eenlaags huisjes met wit geschilderde of gepleisterde muren op een bakstenen plint onder een overhangend schild- of tentdak met rode pannen. De vensters zijn veelal voorzien van roedenverdeling en houten luiken. De woningen dragen toepasselijke namen als Zonnehoek, De Krekel, De Zeester, De Schelp, Huize ter Duin, en Bella Vista (later omgedoopt tot Parnassia). Voor de Zierikzeese winkelier A. Constandse werd de vakantiewinkel Toko uitgevoerd in dezelfde eenvoudige stijl, evenals het zomerhuis De Meidoorn dat in 1939 in opdracht van de Sliedrechtse baggeraar J. van Hemert aan het complex werd toegevoegd op de hoek van Bremweg en Oude Moolweg. De groenvoorziening werd in samenwerking met boomkweker D.J. van der Have uit Kapelle aangelegd. Het wijkje is één van de weinige resterende voorbeelden van een planmatig ontwikkeld vakantiewoningen-complex uit de jaren dertig. Het geheel is na de oorlog weliswaar verdicht en uitgebreid, maar de nieuwe bebouwing is in karakter verwant met de eerste zomerhuizen. Ook het oorspronkelijke wegenpatroon is nog goed herkenbaar. | |||||||||||||
Overige Zeeuwse badplaatsenBehalve in Domburg, Vlissingen en de Kop van Schouwen had het badtoerisme zich vóór de Tweede Wereldoorlog ook al in andere Zeeuwse kustplaatsen genesteld. Aan de zuidkust van Walcheren werd eerst Zoutelande als vakantie-oord ontdekt, waar in de duinen vanaf het begin van deze eeuw steeds meer vakantiewoningen, pensions en hotels kwamen, gevolgd door Valkenisse en Dishoek. Het werden, net als Oostkapelle vlak daarna, rustige familiebadplaatsen. De badplaats-ontwikkeling van Koudekerke stond vlak voor de oorlog nog in de kinderschoenen. Aan de noordkust, in Vrouwenpolder, werden vanaf circa 1920 vakantiehuisjes tegen de duinen neergezet, waarvan nog enkele voorbeelden over zijn. In Zeeuwsch-Vlaanderen was (en is) Cadzand de | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
belangrijkste badplaats. Vanaf het begin van deze eeuw werd dit kerkringdorp uitgebreid met Cadzand-Haven en Cadzand-Bad. Deze twee buurtschappen groeiden in de jaren dertig aaneen tot één grote badplaats door de bouw van hotelletjes en zomerwoningen. Van deze recreatieve bebouwing resteert thans helaas weinig meer, aangezien er zowel in de oorlog als tijdens recente dijkverzwaring ingrijpende veranderingen hebben plaatsgevonden. | |||||||||||||
Tot slotDe oorsprong van de meeste Zeeuwse badplaatsen ligt, met uitzondering van Domburg dat al vóór 1850 tot ontwikkeling kwam, in de periode 1850-1940. Op sommige plaatsen was het toerisme slechts beperkt gebleven tot de bouw van een enkele verblijfsvoorziening in de duinen. Met name in Domburg en Vlissingen voltrokken zich meer grootschalige ontwikkelingen, die grote gevolgen hadden voor de stedebouwkundige situatie en het plaatselijke bebouwingsbeeld. Hoewel het naoorlogse massatoerisme in veel badplaatsen een snelle opeenvolging van sloop en nieuwbouw met zich mee heeft gebracht, zijn in Zeeland nog diverse markante gebouwen van de oorspronkelijke badplaats-architectuur bewaard gebleven. Het is te verwachten dat de meest karakteristieke voorbeelden hiervan in het kader van het Monumenten Selectie Project als rijksmonument zullen worden aangewezen. | |||||||||||||
Overige geraadpleegde literatuur
Tevens werd gebruik gemaakt van de inventarisatieresultaten van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) in Zeeland. |
|