| |
| |
| |
Nanette van Goor en Lore Nizet
De architectuur van de bloembollencultuur
De bloembollencultuur, die de ‘Bollenstreek’ haar naam geeft, was vier eeuwen geleden al in Nederland bekend, maar is pas sinds de vorige eeuw steeds dominanter geworden in het landschap tussen Haarlem en Leiden. In de periode 1850-1940 kwam de bedrijfsmatige kweek en handel van bloembollen op grote schaal op en ontwikkelde zich de kenmerkende bebouwing van bollenschuren en bollenkwekerswoningen.
Onderstaand artikel is vanwege het grensoverschrijdende karakter in samenwerking tussen de provincies Noord- en Zuid-Holland tot stand gekomen. Allereerst wordt ingegaan op de opkomst en verspreiding van de bollencultuur en het teeltproces. Daarna volgt een bloemlezing van de bijbehorende bebouwing, met een nadruk op de karakteristieke bollenschuren.
| |
Opkomst en verspreiding van de bollencultuur
De bloembol kwam in de tweede helft van de 16de eeuw naar Nederland, voornamelijk vanuit verre Aziatische landen. De hyacint bijvoorbeeld kwam in oorsprong uit Klein-Azië en werd rond 1560 in Nederland geïntroduceerd. De tulp, Nederlands bekendste bloembol, kwam in oorsprong uit Centraal-Azië en is via Turkije, waar de bloem al in de twaalfde eeuw bekend was, over Europa verspreid geraakt. In 1592 nam Carolus Clusius - bij zijn functieverandering van prefect van de keizerlijke kruidentuin tot beheerder van de Hortus Botanicus te Leiden - uit Wenen de eerste tulpebollen mee naar Nederland ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. De bollen werden toen vooral vanwege hun vermeende geneeskrachtige werking gekweekt. Maar de tulpen kregen al snel grote publieke waardering als siergewas. De burgerij vond de bloemen zelfs zo mooi dat op zekere dag de tulpencollectie uit de Leidse Hortus werd gestolen!
Niet lang daarna ontstond in de buurt van Haarlem een teelt van tulpen op commerciële basis. Dit was in feite het begin van de succesvolle ontwikkeling van de bloembollenteelt in Nederland. Dat Haarlem het centrum werd van deze commerciële bloembollenteelt is niet verwonderlijk. Haarlem had reeds in de 16de eeuw een actief gilde van bloemen- en plantenkwekers en daarnaast boden de kalkrijke, goed afwaterende zandbodem en het gematigd zeeklimaat goede condities voor de teelt van bloembollen. Vooralsnog bleef de bollenteelt kleinschalig, waarbij naast tulpen en hyacinten ook narcissen werden gekweekt voor de handel.
De bollenhandel was al snel op de export georiënteerd en reikte van Scandinavië tot Italië, van Rusland tot Engeland. De handel ontwikkelde zich in de 17de en 18de eeuw vrij geleidelijk, maar wel met hoogte- en dieptepunten - zoals de ‘tulpomanie’, waarbij fortuinen werden geboden voor een enkele tulpebol, en de crisis die in 1637 op deze geforceerde hausse volgde. Een eeuw later viel de hyacint een vergelijkbare handelsspeculatie te beurt. Rond 1800 begon de bollenhandel door verschillende factoren een hoge vlucht te nemen. De Engelse tuinarchitectuur kwam in zwang, die de tot dan toe gebruikelijke formele Franse tuinstijl verdrong en het gebruik van grote kleurvlakken in ruime borders propageerde. De exportmogelijkheden verbeterden dankzij snellere transportverbindingen (per stoomschip en per trein). Ook steeg de welvaart tengevolge van de, vooral in Engeland al vroeg ingezette, industrialisatie. Dit alles bracht met name vanuit het buitenland een sterk toenemende vraag naar bloembollen (in feite een luxeartikel) met zich mee.
De kwekerijen rondom Haarlem werden te klein om
| |
| |
aan de steeds grotere vraag naar bloembollen te voldoen. Bovendien moesten de tuinen steeds meer plaats maken voor de stadsuitbreiding. In de tweede helft van de 19de eeuw verplaatste de bollenteelt zich meer en meer vanuit Haarlem naar zuidelijker omgeving (‘de Zuid’). Dit gebied wordt sindsdien dan ook aangeduid als de ‘Bollenstreek’. Vanaf circa 1850 werden rondom Noordwijk, Lisse, Hillegom en Bennebroek nieuwe gespecialiseerde bollenbedrijven gesticht. Zij vestigden zich veelal op de vlakke binnenduinrand, die in de 18de eeuw al grotendeels was afgegraven om zand te leveren voor de uitbreiding van steden als Haarlem, Amsterdam en Leiden. De omstandigheden voor de bollenteelt bleken hier ideaal: zandige kalkgrond, een mild klimaat met de duinen als natuurlijke buffer tegen de wind en een kunstmatige regeling van de waterstand met behulp van stoomgemalen en poldermolens. Daarbij werden de reeds aanwezige zanderijvaarten opgenomen in het nieuwe net van lijnrechte vaarten en afwateringssloten rondom de langgerekte bollenvelden.
Afgezien van de specifieke vraag naar de bollen nam ook de vraag naar de bloemen zelf sterk toe. De bloemkwekerij kwam op en overal in Europa werden er bloemen uit de bollen ‘getrokken’ voor de verkoop als ‘snijbloemen’. De export van bloembollen vierde dan ook hoogtij, tot aan de Verenigde Staten toe. Het ging zo goed met de bollenhandel dat al in 1860 te Haarlem een belangenbehartigings-organisatie voor kwekerij en handel werd opgericht: de Algemeene Vereeniging voorde Bloembollen-cultuur.
1 ‘Koppen’ voor de houten bollenschuur aan de Biezenweg te Santpoort-Noord uit circa 1900 (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1993).
Door de explosieve groei van de bollencultuur gingen zich aan het eind van de 19de eeuw ook langs de duinrand ten noorden van Haarlem op grote schaal bloembollenbedrijven vestigen (‘de Noord’). Met name rondom Limmen ontstond een groot kwekerscentrum, dat na de ‘Bollenstreek’ in grootte het tweede teeltgebied voor bloembollen in Nederland is geworden.
Naast tulpen, hyacinten en narcissen kwam in de loop der jaren ook de teelt van ‘bijgoed’ als krokussen en gladiolen op. Regionaal zijn er wel verschillen aan te wijzen in de gekweekte bolsoorten, maar vrijwel overal is de tulp het belangrijkste bolgewas gebleven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zakte de export drastisch in, omdat vele buitenlandse markten nagenoeg onbereikbaar waren. Maar daarna bloeide de bollenhandel weer op. De bedrijfstak maakte een zo sterke groei door dat er zelfs nieuwe teeltcentra zijn ontstaan, onder meer in de Anna Paulownapolder in de kop van Noord-Holland, in ‘De Streek’ (het tuinbouwgebied tussen Hoorn en Enkhuizen), in het Westland en op de Zeeuwse eilanden.
Ondanks een terugval in de crisisjaren rond 1930 en een zeer beperkte export tijdens de Tweede Wereldoorlog - waarbij tulpebollen deels dienst deden als voedsel in de Hongerwinter - beleefde de bollenhandel een aanhoudende expansie. Tegenwoordig is
| |
| |
2 Deze interieuropname laat zien hoe de stellingen destijds in een bollenschuur geplaatst waren, in dit geval te Limmen (zie ook afb. 3) (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1994).
3 Deze kalkstenen bollenschuur aan de Hogeweg 108 te Limmen is één van de weinige schuren waarin de stellingen nog aanwezig zijn (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1994).
Nederland overal ter wereld bekend vanwege de bloembollen, vooral de tulpen, die nu als één van de belangrijkste exportartikelen gelden. Aangemoedigd door het succes zijn inmiddels weer nieuwe teelteentra ontstaan, vooral in de IJsselmeerpolders. Toch zijn nu, als vanouds, de belangrijkste bollenkweekcentra te vinden in Noord-Holland en Zuid-Holland, op de kalkrijke zandgronden net achter de duinrand.
| |
Teeltproces
De commerciële bollenteelt is hoofdzakelijk gericht op de produktie van verhandelbare bloembollen. Maatgevend voor de kwaliteit is de zogenaamde broeicapaciteit (potentie tot bloei). Deze wordt niet alleen door de omstandigheden tijdens de teelt maar ook door de wijze van drogen, na het pellen, beïnvloed. Vandaar dat de bollenschuur, waar de bloembollen te drogen worden gelegd, een zeer belangrijke rol speelt in het teeltproces. Voor een optimale broeicapaciteit moeten de bloembollen eerst aan warmte worden blootgesteld (door overdekt drogen) en daarna een koude periode doormaken (hetzij op natuurlijke wijze in de grond, hetzij kunstmatig door middel van koeling in de schuur).
| |
| |
4 Deze kleine bollenschuur van de firma Van Meeuwen aan de Manpadslaan 12 te Heemstede heeft een zeldzame constructie die bestaat uit een houtskelet met daartussen wanden van gepleisterde drijfsteen en is gebouwd door aannemer J.W. Reijneveld in 1910 (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1993).
Het teeltproces is sterk seizoensgebonden en in bepaalde perioden zeer arbeidsintensief. Wanneer we als voorbeeld de tulp nemen, dan zien we dat in het najaar (september-oktober) de bollen worden geplant, in lange rechte rijen. Tijdens de winter worden de velden, die vaak omhaagd zijn als beschutting tegen wind en verstuiving, met los riet gedekt om ze tegen de kou te beschermen. In het voorjaar komen de tulpen tot bloei en direct daarna worden zij ‘gekopt’, wat betekent dat de bloem bovenaan de steel wordt afgesneden (afb. 1). Na het ‘koppen’ laat de kweker de tulpeplanten op het land afsterven, waardoor de bol - in plaats van de bloem - de gelegenheid krijgt om alle aanwezige energie in zich op te nemen en zich te vermeerderen.
Omstreeks juni worden de tulpebollen gerooid (hetgeen vóór de oorlog uitsluitend met de hand geschiedde), gezeefd om het zand eruit schudden en in grote manden verzameld. Dan begint de tijd van het pellen, waarbij de ‘oude’ bol ontdaan wordt van zijn nieuw gevormde bolletjes. Dit pellen gebeurt voornamelijk in de bollenschuur, maar ook wel op het land of als thuiswerk (althans vroeger). De nieuw gevormde kleine bolletjes zijn als plantgoed voor volgend jaar bedoeld, de grote ‘moederbollen’ zijn voor de verkoop bestemd, na in de schuur te zijn gesorteerd, gedroogd, gewogen en verpakt. In het najaar kan dan weer de volgende teeltcyclus beginnen.
| |
Bollenschuren met kap en plat dak
De bollenschuren nemen zowel bedrijfsmatig als visueel een vitale plaats in het bollenlandschap in. Naar zijn aard is de bollenschuur een utilitair gebouw, primair bestemd voor het droogproces. De vormgeving is navenant, zonder enige architectonische pretentie, maar daarom niet minder karakteristiek en evenmin zonder enige (typologische) ontwikkeling. In de 19de en vroege 20ste eeuw is de bollenschuur doorgaans een eenvoudig rechthoekig gebouw, met één of twee bouwlagen onder pannen zadeldak of mansardekap. Inwendig is een houtconstructie aangebracht waarmee de droogstellingen zijn verbonden. Deze stellingen zijn vaak voorzien van ronde gaten in verschillende formaten voor het sorteren van de bollen en vullen het gebouw van boven tot beneden op geringe afstand van elkaar (afb. 2).
Wat betreft het exterieur zijn de vroege, eenvoudige schuren onmiddellijk herkenbaar aan de stelselmatige rijen vensters of deuren op alle verdiepingen, nodig voor het drogen van de bollen. Voor het droogproces is een constante temperatuur vereist van omstreeks 20°C. Regulering van deze temperatuur geschiedde oorspronkelijk zo veel mogelijk met behulp van natuurlijke warmte. Bij warm weer werden de vele vensters opengezet en bij koude gesloten. Bij zeer veel zonneschijn werden de ruitjes in de vensters vaak witgekalkt. Daarentegen werd in koude perioden veelal een kacheltje in de schuur geplaatst om de noodzakelijke temperatuur te bereiken.
De wanden bestonden meestal uit houten planken of kalkzandsteen: licht en goedkoop (afb. 3). De kalkzandsteen werd in de buurt geproduceerd - onder meer in de in 1904 gestichte, nu nog functionerende kalkzandsteenfabriek Arnoud te Hillegom - en kon over de vaarten makkelijk worden aangevoerd. De kalkzandstenen gevels werden dikwijls enigermate
| |
| |
opgefleurd door het gebruik van rode baksteen in spekbanden of in de vensterbogen. Had men iets meer geld, dan werden de schuren geheel in baksteen opgetrokken, voor een duurzamer gebruik. In de loop van deze eeuw zijn de houten schuren steeds meer door stenen gebouwen vervangen. Volledig houten schuren zijn daarom heden ten dage niet veel meer te vinden. In Santpoort-Noord is bijvoorbeeld aan de Biezenweg nog een oorspronkelijk exemplaar bewaard gebleven, evenals in Noordwijk (Pickéstraat) en in Hillegom aan de Leidsestraat 152. Uitzonderlijk is de toepassing van vakwerk opgevuld met gepleisterde drijfsteen. Hiervan zijn slechts drie voorbeelden bekend: één in Lisse, Loosterweg Noord 7a, en twee in Heemstede, Kadijk 35 en Manpadslaan 12 (afb. 4).
Het oudste type bollenschuur had een zadeldak of mansardekap. Het meest werd de mansardekap toegepast, omdat bij deze kapvorm meer ruimte
5 Eenvoudig bollenbedrijf uit 1908, bestaande uit een woning met mansardekap en een relatief vroeg voorbeeld van een plat afgedekte bollenschuur, met karakteristieke rijen deuren en ruitjes in de twee bouwlagen; Hillegom, Zuider Leidsevaart 1-3 (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1993).
beschikbaar is en daarin wederom stellingen geplaatst kunnen worden (afb. 5). Wel was het op deze zolder, door opstijgende warmte of doordat de zon op de kap stond, warmer dan in de rest van de schuur. Direct onder de kap werden dan ook die bollen te drogen gelegd die de meeste warmte nodig hadden. Dit gegeven is waarschijnlijk ook de reden dat vanaf omstreeks 1905 het platte dak wordt geïntroduceerd, waardoor een tweede basistype voor de bollenschuur tot ontwikkeling komt. Deze plat afgedekte ‘droogdozen’ zijn opgetrokken in rode baksteen, soms met meer dan twee bouwlagen en aanvankelijk voorzien van smalle rijen openslaande vensters naast en boven elkaar. Vaak hebben zijzeker
7 Karakteristiek bollenbedrijf uit de Zuidhollandse Bollenstreek van het gecombineerde type, waarbij woning, schuur en kantoor tot een complex zijn samengevoegd; blijkens het opschrift in de gevel is het bedrijf van C. Colijn en Zonen gesticht in 1894 en duidelijk op de exportmarkt gericht: Jacoba van Beijerenweg 75-77. Voorhout (foto: RDMZ, G.J. Dukker. 1994).
| |
| |
6 Grote, drielaags bollenschuur met plat dak van het ‘doosvormige’ type (ca. 1925); op de borstwering aan de voorzijde prijkt de naam van het bedrijf: P. van REISEN & Zonen; Loosterweg 10 te Lisse (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1994).
in de rijkere Bollenstreek - een decoratieve borstwering waarop de naam van de firma is vermeld; hetzij geschilderd, hetzij in tegelwerk of reliëf (afb. 6).
De simpele schuren met kap van het eerste type komen overal voor waar vóór de Tweede Wereldoorlog bollen zijn gekweekt, soms vrij gelegen in het veld, maar vaak dicht bij de woning staand op het erf, zoals gebruikelijk bij ieder boerenbedrijf. Zelfs wanneer na omstreeks 1920 de mechanisering van het droogproces inzet, blijft het oudste schuurtype favoriet bij de ‘kleine’ bollenboer.
| |
Schaalvergroting en mechanisering
In de eigenlijke kern van de Bollenstreek (Lisse, Hillegom, Sassenheim) zijn de grotere en meer welvarende bollenboeren gevestigd, dankzij de ruime beschikbaarheid van goede bollengrondpercelen. In deze gemeenten zijn de gebouwen duidelijk groter en rijker uitgevoerd dan in de andere bollenteeltgebieden. Vanaf het eind van de 19de eeuw worden schuur en woning vaak als één bouwmassa onder een doorlopende kap opgevat. Dit derde, ‘gecombineerde’ type is hier veel toegepast, ook iets buiten het kerngebied zoals in Voorhout (afb. 7).
Dat in Lisse en Hillegom de grootste concentratie van rijke bollenboeren was ontstaan, is direct af te
| |
| |
8 Voorbeeld van de rijkere bollenbedrijven-architectuur in de kern van Lisse, Heereweg 287-289, daterend van rondde eeuwwisseling; vooraan de villa-achtige kwekerswoning en achteraan de bollenschuur (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1994).
9 Bollenbedrijf van de firma Dames en Werkhoven aan de Heereweg 423-425 te Lisse (ca. 1925-30). De plat afgedekte schuur heeft kleine stalen vensters in plaats van rijen openslaande deuren en behoort daarmee tot het jongste, met de opkomende mechanisering verbonden, type (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1994).
die refereren aan de bollencultuur. Deels zijn het vrijstaande villa's en zelfs wanneer ze één geheel met de schuur vormen, hebben de woningen een herenhuisachtige allure. Menig voorbeeld is daarvan te vinden langs de Hoofdstraat te Sassenheim, de Leidse- en Weeresteinstraat te Hillegom en vooral de Heereweg te Lisse (afb. 8).
In de ver noordwaarts gelegen Anna Paulownapolder wordt de bollenteelt vanaf circa 1915 beoefend. De bedrijven waren weliswaar van begin af aan groot en zakelijk opgezet, maar misten de voornaamheid van de Zuidhollandse Bollenstreek. Van de oorspronkelijke bebouwing resteren nog enkele kenmerkende villa's in de sobere baksteen-architectuur van het Interbellum. Tegenwoordig zijn er in de Anna Paulownapolder vrijwel uitsluitend zeer grootschalige bloembollenbedrijven met moderne, grote loodsen gevestigd.
Overigens waren (en zijn) de bollenboeren niet alleen als kwekers werkzaam, maar tevens als handelaar en exporteur. In de jaren twintig nam met de expansie van hun activiteiten ook de behoefte aan specifieke bedrijfsruimten zozeer toe dat hele bollencomplexen met schuren, kantoren en woningen tot stand kwamen. Bovendien trad in die periode de mechanisatie in: er kwamen sorteermachines en het droogproces werd onafhankelijk van de buitenlucht gemaakt door in de schuren centrale verwarmingsen koelinstallaties te plaatsen. Hierdoor begon het uiterlijk van de bollenschuren te veranderen. De vele openslaande vensters waren niet meer noodzakelijk, feitelijk niet langer gewenst (afb. 9). In tegenstelling tot vroeger diende het gemechaniseerde droogproces juist zo min mogelijk beïnvloed te worden door de buitentemperatuur. Het jongste type bollenschuur kreeg aldus het karakter van een gesloten, bijna bunker-achtig bedrijfsgebouw, veelal met plat dak en zonder vensters of luiken, hooguit kleine ventilatieopeningen. Meestal waren bij deze met centrale verwarming uitgeruste schuren ventilatoren aan het plafond gehangen om de naar boven stijgende warme lucht zo goed mogelijk te verdelen. De houten stellingen waarop de bollen eertijds uit de manden werden verspreid, werden vervangen door verrijdbare stellingen en gaasbakken, die op hun beurt na de Tweede Wereldoorlog weer zijn vervangen door kubskisten. De kunstmatige manier van bollen drogen met behulp van centrale verwarming en koelinstallaties is nog steeds in gebruik, al is de apparatuur die nu wordt gebruikt uiteraard een stuk geavanceerder dan in het begin van deze eeuw. Vanaf de
| |
| |
jaren vijftig deed de mechanisatie ook op het land haar intrede door de inzet van landbouwmachines voor het planten, koppen en rooien van de bollen. Alleen het pellen, dat een zekere precisie vereist, is tot op heden handwerk gebleven.
| |
Geavanceerde bollen-architectuur
Het meest opmerkelijke bouwwerk dat de schaalvergroting in het bollenbedrijf van vóór de oorlog weerspiegelt, is het uit 1924-28 daterende Gebouw voor Bloembollencultuur aan de Leidsevaartweg 1 te Heemstede (afb. 10). Dit imposante, langgerekte
J. Zietsma: gebouw voor bloembollencultuur- bâtiment de bulbiculture - Blumenzwiebelzüchtungsgebäude - bulb grower's building. 1928, Heemstede (49-51). 1:1000
A: doorrit - passage - Durchfahrt - passage. B: hal - hall - Halle - hall. C: kantoor - bureau - Büro - office. D: pakkerij - atelier d'emballage - Packerei - packing room. E: kokerij - bouillonnement - Kochraum - boiling room. F: expeditie - expedition - Spedition - forwarding. G: droogruimten - séchoirs - Trockenstuben - drying rooms. H: bewerkingsruimte - atelier d'usinage - Bearbeitungsraum - work room. J: centrale verwarming - chauffage central - Zentralheizung - central heating. K; brandstof - combustibles - Brennstoff - fuel 10 Het prestigieuze Gebouw voor de Bloembollencultuur aan de Leidsevaartweg 1 te Heemstede is in 1924 ontworpen door J. Zietsma en bevatte behalve droogruimten voor bloembollen ook kantoorruimten, pakplaatsen en een inwendig railtransport, maar kreeg sinds 1930 andere functies (reproduktie: Gebouwen voor technische doeleinden deel 11 uit de serie Moderne Bouwkunst in Nederland, 1932).
gebouw met bakstenen gevels is in opdracht van de N.V. Hollandsche Cultuur Maatschappij (HCM) te Bennebroek ontworpen door architect J. Zietsma als geavanceerd prestige-object: modern van architectuur, schaal en bedrijfsvoering. De directie had bij de bouwopdracht verordonneerd dat het nieuwe complex er niet als een utilitair fabrieksgebouw uit mocht zien, maar dat de standing van het bedrijf en de bedrijfstak er in zichtbaar moesten zijn. Het symmetrisch, in zakelijk-expressionistische stijl vormgegeven gebouw had in oorsprong niet alleen de functie van bollenschuur in mammoet-maat, maar herbergde tevens kantoren, pakplaatsen, en een ketelhuis. In het
| |
| |
11 Rijks Middelbare Tuinbouwschool aan de Heereweg 345 te Lisse, ontworpen door de plaatselijk architect Leen Tol in 1912 en naderhand vergroot; boven de ingang is het gemeentewapen van Lisse en een guirlande aangebracht (foto: RDMZ, G.J. Dukker, 1994).
twee bouwlagen tellende middendeel werden de kantoorruimten en directiekamer ondergebracht, met uitzicht over de ten westen van het gebouw gelegen tuinen. De deels ondergrondse droogruimten voor de bollen en de pakplaatsen bevonden zich in de één bouwlaag hoge zijvleugels, waar lorries voor het interne transport zorgden. Bovendien had het parallel aan de spoorlijn Haarlem-Leiden gesitueerde complex een eigen spooraftakking voor het verdere vervoer van de bollen. Voor het droogproces waren de meest vooruitstrevende koel- en verwarmingsinstallaties van hun tijd toegepast. In 1930 ging de HCM echter failliet; nadien kreeg het gebouw andere functies.
| |
Overige bebouwing van de bollencultuur
Behalve de bollenschuur en de bollenkwekerswoning heeft de bollencultuur nog andere gebouwen van kleiner of groter formaat voortgebracht. Her en der staan nog steeds de kleine schaftketen uit de tijd van vóór de mechanisering: stille getuigen van de harde arbeid op het veld. Het zijn simpele gebouwtjes, soms eenvoudigweg opgetrokken uit toevallig voorhanden zijnde materialen, soms zorgvuldig gebouwd van hout of baksteen met een zadeldakje (bij voorbeeld in het Vinkenveld te Noordwijk).
Groter en meer in het oogspringend zijn de onderkomens van de met de bollencultuur verbonden bedrijvigheid, zoals beurs- en veilinggebouwen. Zij hebben echter niet altijd hun oorspronkelijke functie behouden. Zo doet het Westfriese bloembollenveilinggebouw te Bovenkarspel (Veilingweg 39) uit 1930 momenteel niet meer als zodanig dienst. De bollenbeurs, waar de bollen ‘ongezien’ worden verhandeld, werd tot vlak na de Tweede Wereldoorlog gehouden in het Krelagehuis aan de Leidsevaart te Haarlem (dat door brand is verwoest). In de jaren vijftig werd de beurs verplaatst naar het toen nieuwe Bloembollencentrum bij Treslong te Hillegom. Sindsdien hebben de belangrijke instanties voor het bollenbedrijf zich voornamelijk in Hillegom en Lisse geconcentreerd.
Aan de Haven in Lisse bevindt zich het grote veilingcomplex dat nu bij de HoBaHo in gebruik is en waarvan de oudste hallen dateren uit de jaren twintig. De veilinghallen hebben inwendig stalen kniespanten voor de kapconstructie; de gevels zijn voorzien van een stalen vakwerk met bakstenen vulling en bovenaan een doorlopende rij metalen vensters.
In Lisse staat ook het Laboratorium voor het Bloembollenonderzoek (Heereweg 345 A). Dit was opge- | |
| |
richt in 1920 op initiatief van de kwekers zelf. Het laboratorium, dat begon in een lokaal van de naburige Rijkstuinbouwschool, stond aan de wieg van veel vernieuwingen en verbeteringen in de bollenteelt. Het huidige complex bestaat uit eenvoudige éénlaags gebouwen met mansardekap, waaraan in de loop der tijd telkens uitbreidingen zijn toegevoegd. De Rijkstuinbouwschool, als enige in Nederland geheel gericht op het onderwijs in de bloembollenteelt en -handel, was in oorsprong (1912) gesticht op instigatie van de afdeling Lisse van de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur als ‘tuinbouw-winterschool’, met steun van de gemeente (afb. 11).
| |
Modernisering en bedreiging
Uit bovenstaand overzicht mag blijken dat het aanzien van de bollenteeltgebieden evenzeer wordt bepaald door de bollenschuren, kwekerswoningen en andere ‘bloembollen-architectuur’ als door de internationaal vermaarde bollenvelden. Bij het MIP zijn in Noord-Holland omstreeks 50 en in Zuid-Holland circa 110 bollenschuren geïnventariseerd. Dit bestand omvat slechts een klein deel van wat er oorspronkelijk aan schuren uit de periode 1850-1940 aanwezig was. Door de veranderende bedrijfsvoering is hiervan inmiddels al een groot aantal verdwenen en worden de nu nog resterende exemplaren regelmatig met sloop bedreigd. Een verder verlies van deze karakteristieke bollenschuren zou te betreuren zijn, want zij vormen een wezenlijk onderdeel van het regionale cultuurlandschap.
| |
Bronnen en literatuur
MIP-gegevens provincie Noord-Holland
MIP-gegevens provincie Zuid-Holland
- | Herman van Amsterdam en Peter van der Voort, In de bollen: een eeuw arbeid In de bollenstreek, Den Haag 1985. |
- | Bond van Bloembollenhandelaren; herinneringen aan zijn oprichting, wederwaardigheden en arbeid 1900-1950, Haarlem 1950. |
- | A.M. Hulkenberg, Gezichten in de Bloembollenstreek, met tekeningen van Chr. Schut, Alphen aan den Rijn 1987. |
- | Saskia Jonkergouw, MIP Zuid-Holland, regiobeschrijving Westelijk Rijnland, 's-Gravenhage 1990. |
- | E. van der Kleij, Architectuur en Stedebouw in Noord-Holland 1850-1940, Zwolle 1993. |
- | Tom Lodewijk, Van Wildernisse tot Bollenstreek, Haren 1972. |
- | Jorien Meerdink, Astrid Jansen en Trude Poot, Bollenpelsters gevraagd; seizoenarbeid van vrouwen in de Zuidhollandse Bloembollenstreek tussen 1900 en 1960, Groningen 1988. |
- | De tulp, 400 jaar bron van inspiratie, speciale uitgave van het Museum voor de Bloembollenstreek te Lisse bij de gelijknamige tentoonstelling, voorjaar 1994. |
|
|