Jaarboek Monumentenzorg 1994. Monumenten van een nieuwe tijd. Architectuur en stedebouw 1850-1940
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Roland Blijdenstijn
| |
Gezondheidskolonies voor bleekneusjesIn de loop van de negentiende eeuw trokken enkele sociaal bewogen particulieren zich het lot aan van de vele stadskinderen, die wegkwijnden in de sloppenwijken van de industriesteden, door hen meer in de natuur te brengen. In vergelijking met andere Europese landen was Nederland laat met haar industrialisatie. Zo ook met de kommernis om de stadse ‘bleekneusjes’. In 1883 werd voor het eerst een twintigtal Amsterdamse kinderen naar het hotel bij de Pyramide van Austerlitz uitgezonden voor een gezond verblijf
1 De Utrechtsche Gezondheidskolonie te Bosch en Duin, foto 1908 (Gemeentearchief Zeist).
in de natuur. Particuliere verenigingen op velerlei levensbeschouwelijke grondslag gingen zich beijveren voor de bouw van gezondheidskolonies voor kinderen, die typologisch eigenlijk niet veel meer waren dan grote, aangepaste villa's. Een publicatie uit 1908 gaf hiervoor de volgende richtlijnen: ‘een tehuis voor 20 tot 60 kinderen met op de begane grond een grote eetzaal met veranda (5 à 9,5 m bij 15 m), keuken, badkamer, ziekenkamer, directiekamer en WC's, op de verdieping de slaapzalen en linnenkamer en op de zolder de slaapkamers voor het personeel’.Ga naar eind1. Kort na 1900 verrees het ene koloniehuis na het | |
[pagina 99]
| |
andere, langs de Noordzeekust en op de Utrechtse Heuvelrug. Beide gebieden waren niet alleen vanwege de gezonde lucht, het heldere drinkwater, de droge zandgronden en de bosrijke omgeving een populaire vestigingsplaats, maar ook vanwege de goede bereikbaarheid per spoor vanuit de grote steden, wat vooral voor de beperkt begeleide stadskinderen essentieel was. De kinderhuizen werden dan ook dicht bij de spoorwegstations gesitueerd. Zo kwam in 1907 bij station Soest, langs de in 1898 geopende buurtspoorlijn Baarn-Den Dolder, het koloniehuis van ‘Trein 8.28 H.IJ.S.M.’. Deze naam verwees naar de ochtendtrein op Parijs, waarin Amsterdamse zakenlieden tot oprichting van deze vereniging (1903) hadden besloten. Bij station Den Dolder, aan de Paltzerweg 210, werd naar ontwerp van de Zeister architect J. Stuivinga in 1910 het grotendeels witgepleisterde koloniehuis Bethesda voor Joodse kinderen gebouwd. De ‘Utrechtsche Gezondheidskolonie’ had in 1906 nabij de halte Bosch en Duin aan de lokaallijn Zeist-Bilthoven (1901) aan de Duinweg een huis voor 35 Utrechtse kinderen gesticht, met houten veranda's op de zon (afb. 1). Dit gebouw is inmiddels afgebroken, evenals het kinderherstellingsoord Bethanië, begonnen in 1873 aan de Slotlaan en in 1931 verplaatst naar een geheel nieuwe inrichting aan de Verlengde Slotlaan te Zeist.Ga naar eind2. | |
Sanatoria voor zenuwlijdersTerwijl de bleekneusjes uit de lagere sociale klassen kwamen, waren het vooral zakenlieden, industriëlen en bestuurders uit de moderne jachtige steden en vereenzaamde, depressieve vrouwen van het platteland die leden aan slapeloosheid, angsten en fobieën. Het aantal lijders aan zenuwzwakte, neurasthenie in medische termen, was groot rond de eeuwwisseling. Sinds de Krankzinnigenwet van 1884 werd een stringente scheiding aangehouden tussen zenuwlijders en krankzinnigen; de laatsten konden onder dwang in bewaring gesteld worden in een gesticht, zenuwlijders echter niet. ‘Voor gek verklaard te worden’ was natuurlijk een schande in gegoede kringen. Vaak werd dan de camouflage-diagnose neurasthenie gegeven om in een duur betaald sanatorium te kunnen komen. Niet zonder commercieel belang werden tussen 1880 en 1910 een twintigtal particuliere sanatoria en talloze kleinschalige klinieken en rusthuizen in ons land opgericht. Sanatoria waar lichaam en geest tot rust konden komen, fungeerden als tussenstations tussen gesticht en samenleving. Al naar gelang de behandelwijze zijn er drie soorten te onderscheiden.Ga naar eind3. Ten eerste de sanatoria voor zenuwlijders met een klinisch karakter. Patiënten en geneesheren verbleven hier intern en de nadruk lag op rustkuren, diëten, fysische behandelingen en electrotherapie. Het Christelijk Sanatorium te Zeist (1903), dat nog afzonderlijk wordt besproken, behoorde tot dit type, evenals de sanatoria in Ermelo (1888), Apeldoorn (1891), Arnhem (1894), Oegstgeest (1903) en Nijmegen (1904). Ten tweede de instellingen die gespecialiseerd waren in bijzondere behandelingen als psychotherapie en geneeskundige baden. Van dergelijke badinrichtingen zijn in ons land slechts drie bekend: de ‘Koudwaterinrichting Bethesda’ in Laag-Soeren (1849), de ‘Inrichting voor Hydro-therapie’ in Den Haag en het ‘Baarnsche Sanatorium’ uit 1887 (waarover later meer). Een derde categorie betreft de talloze rust- en herstellingsoorden voor de verzorging van zenuwlijders in huiselijke sfeer, met ‘oppassing’ indien nodig. Deze particuliere instellingen werden veelal door artsen en oud-verplegers van krankzinnigengestichten opgericht. Doorgaans werden de betrekkelijk kleine instellingen in bestaande villa's gehuisvest, bijvoorbeeld het Driebergse sanatorium De Leemkolk voor krankzinnigen verpleegsters (1904) of het rustoord Meine Heimath (1907) aan de Breutlaan in Doorn. De grotere herstellingsoorden werden meestal geheel nieuw gebouwd, bij voorkeur op ruime terreinen zodat de patiënten ongestoord konden rusten of wandelen in de natuur. Zo was, blijkens een advertentie, het herstellingsoord In de Dennen te Bosch en Duin ‘omgeven door een grooten boschrijken tuin met diverse lighutten’ en had het een eigen wandelpark.Ga naar eind4. En in de bossen te Driebergen kwam in 1930 naar ontwerp van J.B. van Loghem het rusthuis De Blauwvoet, in de stijl van het Nieuwe Bouwen. | |
Het Christelijk Sanatorium voor Zenuwlijders te ZeistIn Gereformeerde kring werd geestesziekte gezien als een straffe Gods. Dominee L. Lindeboom meende dat een zenuwzieke niet echt genezen kon worden zonder dat er een christelijke ‘injectie’ was toegediend en zette zich in voor de stichting van christelijke sanatoria.Ga naar eind5. Om iets te doen aan het ‘lijden, dat in onzen zenuwprikkelenden tijd van zenuwzwakken in steeds erger mate en bij steeds meer lijders voorkomt’, en om los te komen van het stigma krankzinnigheid werd in 1901 een aparte ‘Vereeniging tot Christelijke Verzorging van Zenuwlijders in Nederland’ opgericht.Ga naar eind6. Als eerste instelling voor deze nieuwe vereniging kwam het Christelijk Sanatorium voor Zenuwlijders te Zeist tot stand op een bosrijk terrein van 60 ha. Op 7 juli 1903 werd het complex door H.M. Koningin- | |
[pagina 100]
| |
Moeder geopend. Tevoren hadden de geneesheerdirecteur dr. S.R. Hermanides en de Schalkwijkse architect E.G. Wentinck, die beiden al betrokken waren bij het gesticht Veldheim te Ermelo, een studiereis gemaakt langs herstellingsoorden in Zürich, Heidelberg, Wiesbaden, Baden-Baden en elders. Evenals bij Veldheim adviseerden zij om het sanatorium volgens het paviljoenstelsel te bouwen, met aparte bouwkundige eenheden voor de verschillende functies.Ga naar eind7. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Zeister complex de architectuur der Duits-Zwitserse sanatoria volgt met de grote, overkragende chaletkappen, het vele houtwerk en de decoraties, de typerende afwisseling van schoon metselwerk en gepleisterde geveldelen (afb. 2). Het geheel was op het zonnige zuidwesten gericht en symmetrisch aangelegd. Het centraal gesitueerde hoofdgebouw was met gebogen galerijen verbonden met twee eerste klasse paviljoens voor ieder zeven patiënten met eigen verpleging en had op de verdieping 25 kamers voor de tweede klasse (afb. 3). De begane grond kreeg aan de voorzijde een grote eetzaal en salon met open veranda's, die uitzicht boden op een formeel aangelegde tuin. Achter het hoofdgebouw kwamen links het keuken-gebouw, op de middenas het badhuis, en verder op het terrein een directeurswoning en twee afzonderlijke derde klasse paviljoens voor 20 mannelijke en 30 vrouwelijke patiënten.Ga naar eind8. De symmetrische paviljoen-opzet met overdekte, aan de zuidzijde open wandelgalerijen, die ook als lighallen gebruikt konden worden, was verwant met die van de Duitse tuberculose-sanatona, waar de therapie bestond uit bedrust in de frisse lucht en zon. Met de naar binnen gekeerde vleugels vertoonde het Christelijk Sanatorium gelijkenis met het project voor een ideaal sanatorium, dat de Duitse arts Karl Turban (1856-1936) uit Karlsruhe samen met de Zürichse architect Jacques Gros in 1902 had ontworpen.Ga naar eind9. Turbans strikte scheiding van geslachten en functies | |
[pagina 101]
| |
2 Christelijk Sanatorium voor Zenuwlijders te Zeist. Hoofdgebouw met beide 1ste klasse paviljoens en de gebogen wandelgalerijen, foto 1904 (Rijksarchief te Utrecht).
3 Sanatorium te Zeist. Plattegrond van de begane grond van het hoofdgebouw. Tekening uit 1902 van E.G. Wentinck. Achter de gemeenschapszalen, gescheiden door een gang, lagen links de administratieve en rechts de medische vertrekken (Bouwtoezicht gemeente Zeist).
| |
[pagina 102]
| |
vinden we hier terug. Het Zeister sanatorium was echter niet bedoeld voor ‘bettsüchtige’ patiënten, zodat de galerijen spoedig verdwenen en de vele balkons en veranda's naderhand zijn dichtgemaakt. Het exclusieve rustoord was bestemd voor zo'n 90 welgestelde, weinig ‘gestoorde’ kostgangers en was ‘meer hôtel dan hospitaal’.Ga naar eind10. De behandeling omvatte naast rust en geestelijke verzorging ook arbeidstherapie (tuinarbeid, timmeren, boekbinden), spel en sport (croquet, tennis, kegelen), heilgymnastiek, lucht- en zonnebaden. Aanvankelijk lag de nadruk op hydrotherapie (waarvoor het aparte badhuis was gebouwd), later werd meer electroshock toegepast. In het bos konden de doktoren ‘hunne schaapjes laten weiden’ tijdens lange wandelingen en op een heuvel stond een theekoepel, ‘vanwaar de vele groote ramen uitzicht geven op Utrechts Domtoren en op de Pyramide van Austerlitz, over de golvende zee van bosschen, en over het in welig groen gedoken Zeist.’Ga naar eind11. Wie anno 1994 het sanatorium bezoekt, heeft zowel dichtbij als verweg een heel ander uitzicht door de latere wijzigingen en nieuwbouw. | |
De Watergeneesinrichting te BaarnVan eenzelfde chalet-achtige architectuur als het Zeister sanatorium, maar veel rijker uitgewerkt, was het oudere en louter commerciële sanatorium in Baarn. Door toedoen van Prins Hendrik had Baarn in 1874 een eigen station gekregen langs de Oosterspoorweg tussen Amsterdam en Amersfoort en kon het kleine dorp uitgroeien tot een luxe villaplaats
4 Sanatorium te Baarn. Perspectieftekening van H.P. Berlage (Bouwkundig Weekblad, 7 april 1888).
voor rijke Amsterdammers. Direct ten zuiden van het spoor werd naar ontwerp van H. Copijn in 1883 het Prins Hendrikpark aangelegd. Om hun villapark nog aantrekkelijker te maken gaven de Amsterdamse zakenlieden J. Ed. Texeira de Mattos en J. Hartsen in 1885 aan de architecten Th. Sanders en H.P. Berlage de opdracht om een ‘Watergeneesinrichting’ te ontwerpen midden in het park. Op 20 mei 1886 werd de eerste steen gelegd en op 1 mei 1887 kon de inrichting geopend worden. In oktober van dat jaar werd het sanatorium vergroot met een tweede vleugel, een eetzaal en een groot badhuis.Ga naar eind12. Gezien de signering ‘HPB fec.’ op de gepubliceerde perspectieftekening moet het een vroeg werk van Berlage geweest zijn (afb. 4). Geneesheer-directeur H.Ph. Baudet schreef in Eigen Haard een wervend artikel over deze ‘tweede inrichting Geneeskundige Badinrichting in ons land’, waaraan volgens hem behoefte bestond ‘gezien de stroom van zieken, die jaarlijks naar Duitsche inrichtingen vloeit en Nassau, Godesberg, Nerothal, Marienberg als het ware tot Hollandsche koloniën maakt.’ Na een lange uitweiding over de eerste Duitse ‘Wasserheilanstalt’ van ene Vincent Priessnitz uit 1830 en de Franse ‘instituts hydrothérapiques’, prees hij het Baarnse sanatorium aan dat door de ‘rustieke stijl’ volkomen in de landelijke omgeving paste en ‘het zwaarmoedige’ miste van ‘vele groote inrichtingen in het buitenland, bijv. Marienberg bij Boppard.’ In het park kwamen een tennisbaan, een | |
[pagina 103]
| |
croquetveld en een melkhal, waar muziekuitvoeringen werden gegeven en waar ‘den onvervalschten natuurdrank aan zijn bron te bekomen’ was. Uit buitenlandse voorbeelden was lering getrokken door ‘de drie onderdeden van het gebouw, hôtel, keuken, badinrichting, streng te scheiden.’ Wegens het beperkte terrein was gekozen voor een compacte, vierkante bouw met op het snijpunt van de haaks geplaatste vleugels een rijk uitgewerkte achthoekige
5 Plattegrond van het Sanatorium te Baarn, parterre (Bouwkundig Weekblad, 7 april 1888).
6 Waterkuur in het Sanatorium te Baarn (Eigen Haard, 1887).
toren, vanwaar ‘men duidelijk de Zuiderzee met hare schepen, de torens van Utrecht, Amersfoort en tal van dorpen’ kon zien.Ga naar eind13. Met een conversatiezaal, damessalon, leeszaal, biljartzaal en grote eetzaal, voorzien van een fraai roze plafond en turkooise zuilen, was dit complex veel luxueuzer dan het Zeister sanatorium (afb. 5). Hier was geen klasse-indeling voor de 53 logeerkamers met balkons en veranda's op het zuidwesten en zuidoosten, noch scheiding in sexe, behalve in het afzonderlijke badhuis achter het ‘vierkant’, waar de waterkuren plaatsvonden (afb. 6). Door toename van het aantal pensiongasten was het al binnen enkele jaren gedaan met de geneesinrichting. De zenuwlijders verdwenen en rond 1890 werd het sanatorium omgedoopt tot ‘Bad-Hotel’, dat tot 1940 een eerste klasse hotel met 90 kamers bleef.Ga naar eind14. In 1945 werd onder de naam ‘Grand Hotel Astoria Châlet’ nog vergeefs een poging tot voortzetting van de hotelfunctie gewaagd. Na jarenlange leegstand viel het doek definitief: in 1984 werd alles, op de toren na, gesloopt om plaats te maken voor luxe appartementen naar ontwerp van W. van der Jagt (architectenbureau Van den Broek en Bakema). | |
[pagina 104]
| |
Sanatoria voor tuberculoselijdersSanatoria voor zenuwlijders waren overwegend luxe kuuroorden voor de gegoede burgerij op commerciële basis. Anders lag dat bij sanatoria voor lijders aan tuberculose (TBC), een volksziekte die vooral onder de arbeidersklasse duizenden slachtoffers maakte. Hier was men sterk afhankelijk van de hulp van kerkelijke instanties, filantropie en fondsen van de diverse vakverenigingen, zodat de verzuiling ook doorwerkte in de sanatoriumstichtingen. Hoewel de eerste TBC-sanatoria al kort na 1840 verschenen, vooral in Duitsland en Engeland, kreeg Nederland zijn eerste TBC-sanatorium pas in 1897 en wel in de zuivere berglucht van Davos in Zwitserland. Later volgden het Oranje Nassauoord (1901) en het Volkssanatorium in Hellendoorn (1902). In 1903 werd de ‘Nederlandsche Vereeniging tot Bestrijding der Tuberculose’ opgericht, die plaatselijke afdelingen had en het opzetten van consultatiebureaus stimuleerde. De therapie voor TBC-lijders bestond destijds uit een verblijf in de natuur, frisse lucht en zon, rust, goede voeding en hygiëne; dat waren ook de bepalende factoren voor de architectuur van de sanatoria. Aanvankelijk waren vooral voorbeelden uit de Duitstalige gebieden van invloed, onder andere het al genoemde ‘ideaaltype’ van dr. Turban uit 1902. Hoewel hij toen al om hygiënische redenen de voorkeur gaf aan stalen kozijnen bij de glaspuien en metalen meubelen in de vertrekken, werden deze incourante en dure materialen hier pas vanaf de late jaren '20 toegepast. Afzonderlijke balkons voor de kamers zoals bij de luxe kuuroorden, kwamen nauwelijks voor. Wel waren er soms gemeenschappelijke loggia's of lighallen waar de patiënten gezamenlijk de zonnetherapie konden ondergaan. Het belang van zonnetherapie en gezonde natuur werd weerspiegeld in de naamgeving van diverse TBC-sanatoria, van welke signatuur ook. Na 1910 kregen, geïnspireerd door Engelse voorbeelden, de voor- en nazorg van TBC-lijders steeds meer aandacht. Voorzorg richtte zich speciaal op kinderen en uitte zich in de bouw van gezondheidskolonies en openluchtscholen. Nazorg moest de na een lange sanatoriumverpleging genezen patiënten geschikt maken om weer volwaardig in het vaak harde arbeidsproces te kunnen functioneren. Begin jaren '20 werd de Engelse ‘Papworth-after-care-colony and Village Settlement’ van dr. Varrier Jones als hèt voorbeeld beschouwd. Daar bestond de ‘aftercare’ vooral uit een geleidelijk toenemende arbeid in de buitenlucht en huisvesting van de bijna genezen patiënten in houten huisjes als laatste stap op weg naar huis. Bekend is dat architect J. Duiker, met de Amsterdamse arts Ben Sajet, Papworth heeft bezocht voor zijn beroemde sanatorium Zonnestraal bij Hilversum (1927-1931), dat als een volledige ‘nazorgkolonie’ was opgezet.Ga naar eind15. In 1928 bestonden er in ons land 18 sanatoria, 3 noodsanatoria, 6 kindersanatoria en lighallen in 37 plaatsen, waarvan één in Amersfoort en één in Zeist. De provincie Utrecht telde verder nog een TBC-paviljoen in Amersfoort, een kindersanatorium in Doorn en sanatorium Zonnegloren te Soestduinen (1926), dat hieronder met Berg en Bosch in Bilthoven (1931-33) wordt beschreven. | |
Het Christelijk Sanatorium Zonnegloren te SoestduinenIn 1921 werd ‘Zonnegloren, Christelijke Vereeniging tot Oprichting en Instandhouding van Sanatoria voor lijders aan Tuberculose’ te Utrecht opgericht onder voorzitterschap van de latere minister J.R. Slotemaker de Bruïne. Voor een eigen sanatorium voor minstens 100 patiënten met kinder- en nazorgafdeling werd voor f 70.902 de 18 ha grote buitenplaats Tjemara te Soestduinen aangekocht.Ga naar eind16. Met een krediet van f 250.000 werd begin 1926 gestart met de bouw. Als ontwerper van hoofdgebouw en dokterswoning was de Bilthovense architect H.F. Mertens aangetrokken, die vele bankgebouwen, landhuizen en utiliteitsgebouwen op zijn naam had staan.Ga naar eind17. Bij de opzet werd het kostbare paviljoensysteem omwille van de economie en een eenvoudiger bediening vervangen door een meer compacte, symmetrische plattegrond in T-vorm met twee à drie bouwlagen onder overstekende, afgewolfde kappen, gedekt met rode pannen (afb. 7). Op de noord-zuidas kwam het ‘economiegebouw’ met beneden keukens, wasserij en eetzalen (zelfs hier scheiding in sexe!) en boven de medische afdeling en administratie. Haaks hierop lagen de patiëntenvleugels (links vrouwen, rechts mannen) met ieder een dagverblijf voor herstellende zieken en gedeeltelijk overdekte lighallen voor langdurig bedlegerige zieken. In het verlengde van deze vleugels kwamen twee lighallen voor 38 vrouwen en 38 mannen. Op het hoogste en meest centrale punt, bij de kruising van de T-vorm, was - heel symbolisch - de kerkzaal gesitueerd. Op 28 juni 1926 werd Zonnegloren, voor het grootste deel betaald door de diaconieën, als een ‘eerste monument der Nederlandsche Hervormde Kerk’ en tevens het eerste TBC-sanatorium in de provincie Utrecht geopend.Ga naar eind18. In de volgende jaren werden aan het complex nog diverse gebouwen toegevoegd (twee lighallen, een ontvangstgebouwtje, een houten zusterhuis ‘in Noorsche stijl’, drie paviljoens en een kinderafdeling). Hoewel men in christelijke kringen nogal sceptisch stond tegenover arbeidstherapie, | |
[pagina 105]
| |
7 TBC-sanatorium Zonnegloren te Soestduinen. Luchtfoto 1953. Linksonder de inmiddels afgebroken uitbreiding uit 1938 (foto: archief Medisch Centrum Molendael te Soest).
werd dit op Zonnegloren wel geboden, in de vorm van huishoudelijk werk, lichte tuinarbeid, het verzorgen van kippen (hoenderpark) en varkens (U-vormige boerderij en eigen slachterij!). Eind jaren '50 was de TBC in Nederland zo goed als bedwongen, waarna Zonnegloren veranderde in een ziekenhuis, in 1975 fuseerde met het Baarnse ziekenhuis en in 1991 werd omgedoopt tot ‘Medisch Centrum Molendael’. Binnenkort zal het gehele complex, op de oude villa na, plaats moeten maken voor nieuwbouw van de Joodse bejaardeninstelling Sinaï uit Amersfoort. | |
Het R.K. Sanatorium Berg en Bosch te BilthovenAls opvolger van het houten noodsanatorium bij villa Berg en Bosch te Apeldoorn (1919) gaf de R.K. Vereeniging ‘Herwonnen Levenskracht’ in maart 1930 aan de katholieke architecten B.J. Koldewey en C.M. van Moorsel de ontwerp-opdracht voor een sanatorium op een 46 ha groot bosgebied ten noorden van Bilthoven. Dit zou met 400 bedden het grootste sanatorium van Nederland worden. Zomer 1931 begon de bouw en juli 1933 vond de opening plaats (afb. 8). Evenals bij de bouw van andere sanatoria werkten de architecten nauw samen met de geneesheer-directeur, in dit geval dr. W. Bronkhorst. Al bij het ontwerpproces stond het belang van de patiënten voorop. Zij moesten zich thuis kunnen voelen in het complex en mochten ‘geen nummer in een lange rij van ongelukkigen’ worden.Ga naar eind19. Om de patiënten contact te laten
8 Hoofdgebouw van het TBC-sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven; een van de weinige gebouwen van het complex met verdieping (foto: H. Bol, provincie Utrecht, 1994).
houden met de natuur en de bedrijvigheid op het complex werd grotendeels laagbouw toegepast en werd veel aandacht besteed aan een zo natuurlijk mogelijke tuinaanleg. Daarbij stelde Bronkhorst de eis van ‘getemperd zonlicht’ op de lighallen en paviljoens.Ga naar eind20. Tuinarchitect Otto Schulz dunde het bestaande bos hiertoe uit en accentueerde het bodemreliëf door vergravingen. Langs de hoofdwegen kwamen losse groepen rododendrons, kleinere loofbomen als kleurcontrast met de dennen en bij de paviljoens verschillende tuintjes. Om het ‘nummereffect’ te voorkomen kregen de ziekenkamers maximaal zes bedden en werden de zalen voor de meer ambulante patiënten door lage tussenwanden verdeeld. Voor de paviljoens waren houten lighallen op het zuiden, gedeeltelijk afsluitbaar met glaswanden (afb. 9). Onder de lessenaarsdaken was ruimte voor | |
[pagina 106]
| |
9 Openlucht-kuur in een lighal van het TBC-sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven (R.K. Bouwblad, 1935).
10 TBC-sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven. Een van de overgebleven houten lighallen (foto: H. Bol, provincie Utrecht, 1994).
twee rijen bedden, waarbij de achterste rij wat hoger geplaatst was om voldoende licht en uitzicht te hebben. Nog een enkele lighal is behouden gebleven (afb. 10). In architectuur zette Berg en Bosch zich duidelijk af tegen het modernisme van Zonnestraal met zijn witte wanden en ‘overmatige behoefte aan steeds meer licht’.Ga naar eind21. Wel werd rekening gehouden met de eisen van hygiëne: de gevels, gemetseld in niet afgevoegde geelgrijze klinkers, kregen stalen ramen en in de rustig verlichte patiëntenkamers stonden stalen meubelen. Deze combinatie van traditionalisme in vormentaal en bouwwijze enerzijds en functionaliteit in aanleg en inrichting anderzijds is typerend voor de | |
[pagina 107]
| |
11 TBC-sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven. Situatietekening uit 1931-1932 van B.J. Koldewey en C.M. van Moorsel (R.K. Bouwblad, 1935)
‘Delftse School’, die onder katholieken veel aanhang vond. Het gehele complex moest als een harmonische nederzetting fungeren onder leiding van ‘pater familias’ Bronkhorst en de zusters Dominicanessen. De niet volledig symmetrische dispositie van de gebouwen was hierop afgestemd (afb. 11 ). De oprijlaan leidt naar een centrale plantsoen-achtige ruimte ‘welke de intimiteit heeft van een dorpsbrink’ en wordt visueel afgesloten door een kapel met klokketoren.Ga naar eind22. Aan de noordzijde sluit het zusterhuis via een gang op de kapel aan. Hiervoor staan het voormalige economiegebouw en machinegebouw, terwijl in de noordwesthoek vroeger de houten huisjes van de nazorgkolonie in carré lagen. Aan de zuidzijde is het T-vormige hoofdgebouw gesitueerd, dat als ‘geslachtsas’ dient voor de aangebouwde patiëntenpaviljoens in een zodanige groepering dat zoveel mogelijk zonlicht wordt gevangen. Links en rechts zijn de L-vormige paviljoens voor volwassenen, met onder een hoek uitwaaierende lighallen. Middenachter sluit de kinderafdeling aan met gecombineerde ziekenzalen annex lighallen, gescheiden voor jongens en meisjes. Berg en Bosch was alom doortrokken van een Rooms-Katholiek stempel, niet alleen door de toegepaste bouwstijl maar ook door de vele zichtbare verwijzingen naar het geloof aan, in en om de gebouwen en door de dominante situering van de kapel. Op het terrein stonden her en der kleine rust-altaren, ontworpen door Ko Verzuu, de man van het beroemde houten ADO-speelgoed dat tussen 1925 en 1955 als arbeidstherapie door de patiënten werd gemaakt.Ga naar eind23. Vele kunstwerken sieren de gebouwen, als ‘cultuurdaad’ | |
[pagina 108]
| |
12 Keramisch hoogreliëf ‘Herwonnen Levenskracht’ in de gevel van het economiegebouw van het TBC-sanatorium Berg en Bosch te Bilthoven door Charles Vos (foto: H. Bol, provincie Utrecht, 1994).
van de Katholieke Arbeidersbeweging. Het hoofdgebouw bevat twee laagreliëfs van Mari Andriessen te weerszijden van de ingang (links een zieke arbeider op weg naar het sanatorium en rechts de genezen patiënt begroet door vrouw en kind) en in het interieur glas-in-lood vensters in de hal van Henri Jonas, wandschilderingen van Lode Sengers en Toon Ninaber van Eyben, en smeedwerk van Jan Eloy en Leo Brom. Het zusterhuis heeft een zandstenen hoekbeeld van St. Dominicus door Albert Termoten.Ga naar eind24. Tenslotte prijkt op het economiegebouw het expressieve, kleurige hoogreliëf ‘Herwonnen Levenskracht’ van Charles Vos (afb. 12). Kort voor 1960 veranderde Berg en Bosch geleidelijk in een algemeen ziekenhuis. Na 1980 ging het herdoopte ‘Medisch Centrum Berg en Bosch’ andere vormen van gezondheidszorg ontplooien, maar in 1993 bleek faillissement onafwendbaar. | |
‘Aftercare’ voor sanatoriaDoor verbetering van de volksgezondheid en de medische zorg is de functie van sanatorium verleden tijd geworden. Het zijn nu de gebouwen, ooit de | |
[pagina 109]
| |
modernste herstellingsoorden van hun tijd, die nazorg behoeven, voor zover zij de laatste decennia hebben overleefd. De Baarnse ‘Watergenees-inrichting’ van Berlage is op de toren na verdwenen, het Zeister Sanatorium van Wentinck is ingrijpend verbouwd, rusthuis De Blauwvoet van Van Loghem te Driebergen is gesloopt, evenals twee koloniehuizen in Zeist. De afbraak van Zonnegloren van Mertens te Soestduinen volgt binnenkort. Alleen Berg en Bosch in Bilthoven van Koldewey en Van Moorsel ligt er nog, zij het niet meer in functie. Het complex is inmiddels op de monumentenlijst van de gemeente De Bilt geplaatst. |
|