| |
| |
| |
Walter Knoop
Elektriciteitsvoorziening in Achterhoek en Liemers, de grote lijnen tot 1940
Achterhoek en Liemers zijn ten onrechte vaak bestempeld als ‘achterland’. Het tegendeel is waar. Historisch gezien vormen Achterhoek en Liemers het voorland van een groot gebied dat sociaal-economisch grote overeenkomsten vertoont en zich uitstrekt tot ver in Westfalen. Ondernemingszin en vernieuwingen bepaalden de toonzetting. Buiten dit gebied werden deze initiatieven niet altijd op de juiste wijze geschat of bleken zij hun tijd ver vooruit te zijn, zoals in het geval van de Electriciteitsmaatschappij De Berkelstreek.
De eerste gemeentelijke elektriciteitscentrales in Gelderland werden opgericht in Arnhem (1907) en Nijmegen (1908). Daarmee was een eind gekomen aan de situatie dat particuliere blokcentrales zich belastten met stroom levering op beperkte schaal t.b.v. de straatverlichting (in Nijmegen al in 1886), winkels en particuliere ondernemingen.
In beide steden was men zich in het begin van deze eeuw terdege bewust van de ontwikkelingen die zouden komen, zowel op economisch en infrastructureel, als op maatschappelijk gebied. Vastgesteld werd dat de elektriciteitsvoorziening een zaak betrof, die qua aard en omvang niet aan het particulier initiatief mocht worden overgelaten. Het maken van winst was uiteraard belangrijk, maar niet de enige doelstelling. In veel bedrijven werden steeds meer elektromotoren toegepast. De lokale gasfabrieken hadden dringend behoefte aan aansluiting op het elektriciteitsnet. Maatschappelijk gezien werd een grote behoefte voorzien in de aansluiting op het stroomnet van de individuele huishoudens.
In Nijmegen en Arnhem bestonden plannen voor de aanleg van elektrische tramlijnnetten, die omstreeks 1911 werden gerealiseerd. Elektriciteit stond voor schone energie, geen roet in de straten. Arnhem en Nijmegen moesten schone steden blijven. Pas in 1926 werd de stoomtramlijn Dieren-Velp van de Geldersche Stroomtramweg Maatschappij (G.S.M.) doorgetrokken naar Arnhem, waarbij voor het personenvervoer motortrams werden ingezet. Dit mag tekenend worden genoemd voor de Arnhemse situatie. Elektriciteitsvoorziening werd als een overheidsaangelegenheid gezien die de capaciteit van het particulier initiatief te boven ging. En uiteindelijk wilde niemand in het donker blijven zitten.
| |
Het begin
Tegen deze achtergrond vond de elektrificatie van de Achterhoek en de Liemers plaats, waarbij aangetekend dient te worden dat de plaatselijke omstandigheden in veel Oostgelderse gemeenten op tal van punten verschillen vertoonden met de beide, op prestige gerichte steden Arnhem en Nijmegen. Als pionier op het gebied van de elektriciteitsvoorziening in de Achterhoek en de Liemers geldt R.W.H. Hofstede Crull. De fa. Hofstede Crull en Willink (de latere HEEMAF) legde de eerste netten in de Achterhoek en Liemers aan, te beginnen met Terborg in 1899. De stroomopwekking vond plaats in de ijzergieterij van Vulcaansoord. Het bedrijfsleven voorzag de eerste dorpen van stroom, want na Terborg volgden in 1909 Ulft en Gendringen. Geleverd werd door de elektrische centrale van de ijzergieterij van de fa. Becking en Bongers te Ulft. In 1911 leverde de elektrische centrale van de schoenfabriek van de fa. Sterenborg aldaar stroom aan de kom van Lichtenvoorde.
In 1909 stelden de fa. Hofstede Crull en Willink en mr. Kakebeke te Deventer aan alle gemeenten in de Achterhoek voor om gezamenlijk een interprovinciale kabelmaatschappij op te richten. Stroom zou worden geleverd door het Twentsch Centraal Station voor Elektrische Stroomlevering, te Hengelo (Ov.). Het is er nooit van gekomen, aangezien de plannen werden doorkruist door de oprichting van de Provinciale
| |
| |
1 Borculo, Burgemeester Bloemersstraat 38, voormalig hoofdkantoor van de N.V. Electriciteitsmaatschappij De Berkelstreek (E.M.B.), gebouwd in 1920 in koloniale bouwstijl door architect Beeftink uit Lochem (foto: RDMZ, P. van Galen, 1994).
Geldersche Elektriciteits Maatschappij (P.G.E.M.) in 1915.
| |
De N.V. Electriciteitsmaatschappij De Berkelstreek (E.M.B.)
De elektriciteitsvoorziening in de Achterhoek is ondenkbaar zonder de N.V. Electriciteitsmaatschappij De Berkelstreek (E.M.B.) (1913-1986), gevestigd in Borculo. De Berkelstreek is voortgekomen uit de gedachte van een grootse samenwerking tussen gemeenten in Gelderland, Overijssel en Zuidoost-Drenthe. We spreken dan over het begin van deze eeuw. Een gedachte die kennelijk zo groots was dat hij in die tijd niet werd verstaan. En daarmee was zij haar tijd ver vooruit, want nu wordt wederom gesproken over het nut van interprovinciale stroomvoorziening. De heer H.P.J. Bloemers, burgemeester van Borculo in die tijd, was met technisch adviseur Hofstede Crull, oprichter van het Twentsch Centraal Station voor elektrische stroomlevering te Hengelo (Ov.), een van de stuwende krachten achter deze gedachte. De verwachting was dat de Achterhoek, in het bijzonder de omgeving van Winterswijk een belangrijk mijngebied zou worden (o.a. steenkool) en daarmee in de toekomst van belang zou worden als leverancier van elektrische energie.
Misschien was die verwachting wel wat te hoog gespannen. In elk geval kon zij in de ogen van de inmiddels in 1915 opgerichte P.G.E.M. geen genade vinden. Deze zag niets in een interprovinciale energievoorziening en trachtte gemeenten in Oost-Gelderland voor haar eigen doelstelling te winnen, waarin zij maarten dele slaagde. In 1913, tegelijk met de oprichting, sloten Borculo, Eibergen en Neede zich aan bij De Berkelstreek, aan het eind van het jaar Diepenveen in Overijssel en in 1915 Ruurlo. De eerste directeur van De Berkelstreek was ir. C.J. Hugenholtz, die voor die tijd in Nederlands-Indië een suikeronderneming had geleid. Een bestaande, dubbele woning aan de Burg. Bloemersstraat in Borculo deed de eerste tijd dienst als directiewoning èn kantoor, tot 1920, toen het nieuwe hoofdkantoor gereed kwam. Dit werd in koloniale bouwstijl opgetrokken, zoals dat in het Nederlands-Indië van die tijd niet zou hebben misstaan; ontwerper was architect Beeftink uit Lochem (afb. 1).
| |
| |
2 Borculo, Burgemeester Bloemersstraat 40, transformatorhuisje gebouwd (ca.) 1922 in Amsterdamse school-stijl. Boven de deur in baksteen de letters E M B (Electriciteitsmaatschappij De Berkelstreek) (foto: RDMZ, P. van Galen, 1994).
| |
De P.G.E.M. en zijn concurrenten
De oprichting van de Provinciale Geldersche Elektriciteits Maatschappij (P.G.E.M) in 1915 werd ingegeven door door de gedachte dat men de versnippering van kleinere en grotere elektriciteitsmaatschappijen als een ongewenste ontwikkeling zag en dat men wilde voorkomen dat minder rendabele gebieden zouden worden uitgesloten van leverantie. De oprichting in 1913 van De Berkelstreek was de P.G.E.M. een doorn in het oog, evenals het feit dat vanuit de Nijmeegse centrale in 1915 kabels werden aangelegd naar Kekerdom, Herwen en Aerdt, Pannerden, Zevenaar en Didam. Verschillende industrieën, in het bijzonder de baksteenindustrie die een bloeiperiode doormaakte vanwege de grote vraag naar harde straatklinkers voor de wegenaanleg, profiteerden hiervan.
Ook Zutphen bezat een eigen stroomvoorziening, geleverd door de N.V. IJsselcentrale, die in 1915 te Zwolle was opgericht. De knop van de bloem, zoals met het uitdrukte, van het Gemeentelijke Elektriciteitsbedrijf bevond zich in Zutphen, in de vorm van een onderstation aan de Deventerweg. In 1945, na de bevrijding, bleek de oude hoofdkabel nog intact en kon beperkt stroom worden geleverd tot het moment waarop het P.G.E.M. de stroomlevering weer kon hervatten.
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog (de netten in Gorssel en 's-Heerenberg waren in 1917 in gebruik genomen), toen het materialentekort (gepaard aan hogere prijzen) ten einde kwam, begon de P.G.E.M. met de aanleg van elektriciteitsnetten in alle gemeenten.
| |
Activiteiten van ‘De Berkelstreek’
Aanvankelijk plaatste ‘De Berkelstreek’ transformatorzuilen in de dorpskernen, geleverd door Heemaf. Na aanleg van de 10 KV-lijn in 1920 werd stelselmatig propaganda gevoerd voor het gebruik van elektriciteit, zozeer, dat na 1921 begonnen werd met de elektrificatie van het platteland. Nadat in 1922 de transformatorzuilen waren vervangen door transformatorhuisjes (afb. 2), konden de vrijgekomen zuilen worden gebruikt bij de elektrificatie van de dunner bevolkte gebieden. In 1926 werd het nieuwe regelstation tussen Eibergen en Neede gebouwd (afb. 3);
| |
| |
doel was het constant houden van de spanning.
Een grote tegenslag was de stormramp van Borculo in 1925 en die van Neede in 1927, die grote verwoestingen aanrichtten. Behalve aan huizen, brachten deze stormen ook grote schade toe aan de bovengrondse leidingen. Een getuige van de ramp heeft eens verklaard dat hij als kind weliswaar onder de indruk was geweest van het natuurgeweld aan de huizen, maar dat hij toch het meest onder de indruk was gekomen van een omvergeblazen ‘lechpaol’. De techniek werd in die tijd nog onoverwinnelijk geacht. In 1938 had ‘De Berkelstreek’ in feite zijn doel bereikt. Het hele gebied van de vijf gemeenten was van elektriciteit voorzien, behalve enkele onrendabele plattelandsgebieden. In datzelfde jaar moesten de houten palen voor het eerst worden vervangen. Het uitbreken van de oorlog doorkruiste evenwel de plannen. In 1947 werd begonnen met de vervanging, respectievelijk het plaatsen van betonnen mastvoeten. De transformatorzuilen op het platteland waren inmiddels vervangen door transformatorhuisjes, als eerste o.a. in Gelselaar, Geesteren en Noorddijk.
‘De Berkelstreek’ kan bogen op een indrukwekkend verleden. Reeds in 1930 was 80% van de aansluitingen buiten de kernen gerealiseerd. In 1940 bedroeg het percentage zelfs 90%. De P.G.E.M. bereikte dit percentage pas tegen het eind van de jaren '50.
3 Eibergen, Needseweg 12, regetstation van de E.M.B., 1926. Nieuwe zakelijkheid met invloeden van de Amsterdamse school. Opschrift in metalen letters: T.C.S. REGELSTATION BERKELSTREEK (foto: RDMZ, P. van Galen, 1994)
Omstreeks 1955 gold ‘De Berkelstreek’ als de electriciteitsmaatschappij met het hoogste percentage aansluitingen van het Nederlandse platteland, inclusief de onrendabele gebieden. En dat zegt toch wel wat. In 1986 werd ‘De Berkelstreek’ verkocht aan de P.G.E.M,.
| |
Activiteiten van de P.G.E.M.
De P.G.E.M. trachtte gemeenten in Achterhoek en Liemers voor haar eigen doelstelling te winnen, waarin zij ten dele slaagde. In 1921 nam de P.G.E.M. de Nijmeegse centrale over, en na moeizame onderhandelingen in 1926 ook de kabel van Deventer naar Zutphen. In 1924 waren alle gemeentelijke kernen in Achterhoek en Liemers van stroom voorzien. Uitzondering vormde Dinxperlo, dat vanuit Duitsland werd voorzien door het Rheinisch-Westfählisches Electrizitätswerk. In 1939 werd de stroomleverantie door de P.G.E.M. overgenomen.
In 1928 werden de gemeenten in de Achterhoek en de Liemers nog door drie maatschappijen van stroom voorzien, de P.G.E.M., de E.M.B. en de R.W.E..
Daarmee was de ontwikkeling op elektriciteitsgebied evenwel nog lang niet tot een einde gekomen. De 10 KV-leidingen, die aanvankelijk waren aangelegd, waren allesbehalve ingesteld op massaal elektriciteitsgebruik.
| |
| |
4 Doctinchem, Keppelseweg 131, onderstation van de Provinciale Geldersche Elektriciteits Maatschappij (P.G.E.M.), gebouwd in 1937 in Delftse school-stijl. (foto: RDMZ, P. van Galen, 1994).
Steeds meer en op grotere schaal werd gebruik gemaakt van elektriciteit als krachtbron, zowel in de bedrijven als de individuele huishoudens. Wat aansprak was dat elektriciteit vooral schoon was. In 1922 werd door de P.G.E.M. een begin gemaakt met de aanleg van 50 KV-leidingen. Het betrof de leiding uit Nijmegen via Arnhem naar Apeldoorn met een aftakking in 1927 naar Doetinchem. Het was Doetinchem dat zich meer en meer ontwikkelde als distributiecentrum van het P.G.E.M.-net in Achterhoek en Liemers. Dit had tot gevolg dat in 1937 aan de Keppelseweg een groot onderstation verrees, waarvan de (historische) betekenis voor de elektrificatie van Achterhoek en Liemers nauwelijks kan worden overschat (afb. 4).
Landelijke bekendheid verwierf de P.G.E.M. in de jaren '30 met campagnes die gevoerd werden om het elektrisch koken populair te maken. Daarvoor ging men letterlijk de boer op en niet zonder succes, zoals in Vorden, waar na een propagandabijeenkomst na korte tijd ongeveer de helft van alle huishoudens in de dorpskern beschikte over een elektrisch fornuis. In 1936 nam de P.G.E.M. de Centrale Gelderland, gelegen aan het Maas Waal Kanaal (1928) tegen de Waal in Nijmegen, in gebruik. Deze centrale werd nodig geacht vanwege het stormachtig toegenomen energiegebruik. De capaciteit was ruimschoots voldoende om heel Gelderland van stroom te voorzien. Twee jaar daarna werd de Arnhemse centrale overgenomen en tenslotte in 1986 als sluitstuk De Berkelstreek.
| |
Literatuur
- | H. de Beukelaer, Nijver in het Groen, twee eeuwen industriële ontwikkeling in Achterhoek en Liemers, Doetinchem, 1990. |
- | A. Buter, Licht in de Achterhoek, 1913-1953; 40 jaar N.V. Electriciteitsmaatschappij De Berkelstreek, Lochem, Lochemse Handels- en Courantendrukkerij, 1953. |
- | A. Buter, Driekwart eeuw energie, N.V. Electriciteits-maatschappij ‘De Berkelstreek’ 1913-1986, Borculo, 1986. |
- | Geschiedenis van de Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij, 1915-1940, Nijmegen, 1940. |
- | Gouden jubileum van de Berkelstreek te Borculo, in: Gelders-Overijsselse Courant, 1 maart 1963. |
- | De Graafschapbode, 1 maart 1963. |
| J.J.F.F. de Haan, Ontstaan en ontwikkeling der elektriciteitsvoorziening in de Gelderse Achterhoek, in: De Graafschapbode, 75 jaren, 1879-1954. |
- | W.H. Heitling, De Berkelstreek verzorgt 5 gemeenten, in: Gelders-Overijsselse Courant, 17 juni 1955. |
- | MIP-Gelderland, Regiobeschrijving Midden-Gelderland, Provincie Gelderland, Arnhem 1991. |
- | MIP-Gelderland, Regiobeschrijving Oost-Gelderland, Provincie Gelderland, Arnhem 1992. |
- | Informatie verkregen van de heer W.J. Wevers te Borculo. |
Met toestemming van De Gelderlander, die dit artikel (in een andere versie) eerder in de editie Achterhoek en Liemers plaatste.
|
|