Jaarboek Monumentenzorg 1994. Monumenten van een nieuwe tijd. Architectuur en stedebouw 1850-1940
(1994)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||
Rudolf Wielinga
| |||||
InleidingDe toepassing van gewapend beton als constructief bouwmateriaal (in het vervolg beton genoemd) kwam pas na 1900 echt tot ontwikkeling, zowel in de industriële als in de burgelijke bouwkunde. Bij de pakhuizen werd veelal het in 1892 door François Hennebique ontwikkelde betonskelet (kolommen, balken en vloerplaten tot één monoliet geheel samengesteld) toegepast. De vormtechnische mogelijkheden van het materiaal werden in het begin niet voldoende onderzocht, waardoor de architectuur nog zeer traditioneel was. Omdat het beton als een goedkoop bouwmateriaal werd beschouwd, de nog primitieve bekisting een ruw oppervlak achterliet en de vele grindnesten de gevel poreus maakten, werd het vaak van een pleisterlaag voorzien. Bovendien lag het bepleisteren wel voor de hand, omdat het werk vaak door een stucadoorsbedrijf, dat zich had ontwikkeld tot een cementsteenfabriek, werd uitgevoerd. Omdat de vroege betonnen bouwwerken zich daardoor voordoen als traditionele bakstenen gebouwen die direct of later zijn gepleisterd, worden zij thans niet of moeilijk als betonbouw onderkend. | |||||
Verloren gegane pionierswerkenNiet alle bouwwerken uit de pionierstijd van het beton hebben de tijd overleefd. Twee belangrijke Friese voorbeelden - een pakhuis te Leeuwarden en een watertoren te Heerenveen - zijn in 1986 gesloopt. De vroege betonbouw begon in Friesland met het in 1902 door de firma Swildens en Kuipers opgerichte graanpakhuis Fortuna aan de Harlingertrekweg te Leeuwarden (afb. 1). Dit uit zes verdiepingen bestaande pakhuis was het eerste betonnen verdiepinggebouw in Nederland. Het bezat een ‘volledig betonskelet’, dat wil zeggen dat ook in de gevels kolommen en balken waren aangebracht. De vakken waren met een 8 cm dikke betonwand gevuld. De | |||||
[pagina 46]
| |||||
1 Leeuwarden, graanpakhuis Fortuna aan de Harlingertrekweg, gebouwd in 1902, afgebroken in 1986. Dit gebouw bezat het eerste betonskelet in Nederland (bron: Sanders 1909, p. 430).
gevels waren gepleisterd en per verdieping van zes kleine vensters voorzien. Het gebouw werd door een plat dak met groot overstek afgedekt en was uitgevoerd door de Amsterdamsche Fabriek van Cement-IJzerwerken.Ga naar eind2. Bij de in 1915 door architect Roelof Kuipers ontworpen watertoren werd beton in combinatie met baksteen toegepast (afb. 2). De betonnen hoekkolommen kregen het aspect van opgestapelde natuursteenblokken; de gevelvelden waren in baksteen uitgevoerd, de bordestrap, de bovenste verdieping en de spits in beton. Eerder had Kuipers een vrijwel identieke watertoren te Barendrecht ontworpen, die nog wel bestaat, maar niet meer geheel zijn oorspronkelijke vorm heeft. Beide watertorens hadden een tradioneel-representatief karakter en doen eerder denken aan een stadhuistoren dan aan een utilitair bouwwerk. Het gebruik van beton bracht Kuipers architectonisch bij deze torens niet tot uitdrukking, in tegenstelling tot zijn (vroegere) watertorens te Vianen (1909) en te Oudewater ( 1911 ), die overigens ook zijn afgebroken.Ga naar eind3. | |||||
Voorbeelden van nog bestaande vroege betonbouwGelukkig zijn er ook nog enkele representatieve voorbeelden van de vroege betonbouw in Friesland bewaard gebleven, variërend van pakhuis tot uitkijktoren. De belangrijkste voorbeelden worden hierna in chronologische volgorde besproken.
Franeker, cementsteenfabriek met bovenwoning In 1906 werd de cementsteenfabriek van de firma | |||||
[pagina 47]
| |||||
2 Heerenveen, watertoren gebouwd in 1915 naar ontwerp van Roelof Kuipers. De afbraak vond plaats in 1986 (bron: RIVM, Bilthoven).
Willens aan de Osingastraat 20 uitgebreid en van een bovenwoning voorzien, naar ontwerp van de Franeker architect N.J. Adema. Voor de buitenmuren werd beton toegepast. Het twee verdiepingen hoge gebouw bestaat uit een voorhuis met een bedrijfsgedeelte erachter en wordt afgedekt door een plat dak. De muren van de begane grond hebben een dikte van 20 cm en die van de verdieping van 15 cm. De gevels zijn gepleisterd. Voor de constructie van de verdiepingsvloer is een combinatie van ijzeren balken met daartussen troggewelven toegepast. Het platte dak bestaat uit een tradionele houten balklaag met vloerdelen. Zowel het ontwerp (afb. 3) als een foto uit 1911 van de voorgevel zijn bewaard gebleven.Ga naar eind4. De foto laat zien dat bij enkele details van het ontwerp is afgeweken. Blijkens de foto bestond de voorgevel oorspronkelijk uit een lage pui en een hoge verdieping, | |||||
[pagina 48]
| |||||
3 Franeker, Osingastraat 20, cementsteenfabriek met bovenwoning uit 1906: eerste betonwoning in Nederland. Ontwerptekening, gesigneerd N.J. Adema; voorgevel, schaal 1:50 (bron: archief gemeente Frankeradeel).
4 Leeuwarden. Nieuweburen 137, pakhuis voor kruidenierswaren, gebouwd in 1910, gesloopt in 1986 (foto: RDMZ, A.J. van der Wal, 1994).
bekroond door een balustrade. De pui kreeg een stel dubbele deuren, een venster en een smalle deur. De dubbele deuren gaven toegang tot het kantoor en de ‘bergplaats voor bouwstoffen’, de smalle deur tot de bovenwoning. De verdieping kende een door ranken omgeven erker; het venster ernaast had, evenals de smalle deur in de pui, aan de bovenzijde een omlijsting in de trant van de Jugendstil. Deze versieringen waren waarschijnlijk als schilderwerk aangebracht. De huidige toestand van de gevel is zeer onttakeld. De balustrade en erker zijn verdwenen, deuren en vensters zijn gewijzigd. De architectonische waarde mag daardoor dan wel grotendeels verloren zijn gegaan, als restant van de eerste betonwoning in Friesland (en hoogstwaarschijnlijk ook de eerste in Nederland) is het pand zonder meer nog van cultuuren bouwhistorisch belang. | |||||
Leeuwarden, pakhuisMidden in de binnenstad van Leeuwarden, aan de Nieuweburen 137, verrees in 1910 een betonnen pak- | |||||
[pagina 49]
| |||||
huis voor de opslag van kruidenierswaren (afb. 4). Architect was Hero Feddema en aannemer was de cementsteenfabrikant Carl Wilhelm Finke. Het pakhuis is ca. 7 m breed, ca. 4,5 m diep en ca. 16 m (zes verdiepingen) hoog; het wordt afgedekt door een plat dak. Het gebouw bezit een volledig betonskelet, waarbij de vakken in de gevels met een 8 cm dikke betonwand zijn gevuld. Bijzonder bij dit skelet zijn de console-achtige afschuiningen van de balken bij de kolommen en de afschuiningen van de vloeren bij de balken. Die van de balken dienen om het grote negatieve buigende moment op te nemen, die van de vloeren om de schuifspanning tussen vloerplaat en balk te beperken. Alle gevels zijn gepleisterd. De voorgevel telt per verdieping drie vensters en heeft ter plaatse van de onder- en bovendorpels een geleding in de vorm van een verticale band. De gevel wordt op de hoeken bekroond door versieringen, die zich als rudimenten van een balustrade manifesteren. Het pakhuis week door zijn hoogte sterk af van de omringende bebouwing en kreeg dan ook de bijnaam ‘Wolkenkrabber’. De voorgevel heeft thans een winkelpui ten behoeve van een ijssalon.Ga naar eind5. Omdat het pakhuis door zijn grote hoogte in het straatbeeld als structuurverstorend werd ervaren en de architectuur van de voorgevel zeer eenvoudig is, is het ook wel eens hel lelijkste monument van Leeuwarden genoemd. Niettemin een monument, want ondanks zijn lelijkheid bezit het gebouw monumentale waarden vanwege de vroege toepassing van beton. Gelukkig is het behoud ervan door een recent uitgevoerde restauratie veilig gesteld.
5 Marrum, Lage Herenweg 60, woonhuis uit 1912 (foto: RDMZ, A.J. van der Wal, 1994).
| |||||
Marrum, Lage Herenweg 6 en 60In het begin van deze eeuw trok dorpstimmerman Mellema uit Marrum naar Florida, waar hij kennis maakte met het bouwmateriaal beton.Ga naar eind6. Na zijn terugkeer in 1911 bouwde hij in zijn woonplaats aan de Lage Herenweg 6 een huis voor zichzelf en een jaar later aan de Lage Hereweg 60 een huis voor een notaris (afb. 5). Beide huizen zijn uitgevoerd in beton en waarschijnlijk door Mellema zelf ontworpen in een stijl die echter nauwelijks inspeelt op het nieuwe materiaalgebruik. Van het notarishuis is de (ongesigneerde) ontwerptekening bewaard gebleven.Ga naar eind7. De plat afgedekte huizen bestaan uit twee woonlagen en hebben 20 cm dikke betonnen muren en vloeren. De gevels vertonen de voor deze periode karakteristieke aan Jugendstil verwante motieven, zoals een erker met daarboven een balkon, gebogen bovendorpels en gekleurde glas-in-lood ramen. Het zijn uitsluitend het pleisterwerk en de platte daken met grof gedetailleerde balustrades met bollen die verraden dat er sprake kan zijn van betonbouw. | |||||
Dokkum, KaaspakhuisAan de Vleesmarkt no. 47 te Dokkum is in 1915 een pakhuis met bovenwoning gebouwd (afb. 6). Het pand is twee bouwlagen hoog en wordt afgedekt door een plat dak. Op de voorgevel is de tekst ‘G. ROOLVINK KAASHANDEL’ nog net te lezen. De muren en de vloeren zijn van beton. De eenvoudig vormgegeven voorgevel is gepleisterd en wordt door een gesloten balustrade met bollen bekroond. De penanten van de pui rusten op een hoge plint van | |||||
[pagina 50]
| |||||
6 Dokkum, Vleesmarkt 47, kaaspakhuis met bovenwoning uit 1915 (foto: RDMZ, A.J. van der Wal, 1994).
grof gestructureerd pleisterwerk. Aangezien het pand tussen de bestaande gebouwen is geplaatst konden de zijgevels niet worden gepleisterd. Hier zijn de afdrukken van de ruwe bekisting en de roestende wapening dan ook zichtbaar.Ga naar eind8. | |||||
Heerenveen en Tijnje, Gereformeerde KerkenOok in de kerkelijke bouwkunst kwam het gebruik van beton in zwang, hoewel het lange tijd als inferieur, niet natuurlijk en niet bij de gewijde ruimte passend materiaal werd beschouwd. Om grote ruimten te overspannen was beton echter zeer geschikt. Zo ontwierp architect Jan Stuyt in 1913-14 voor de Cenakelkerk op de Heilig-Land-Stichting te Groesbeek een betonnen koepel met een middellijn van 14,5 m, destijds de grootste in Europa.Ga naar eind9. De vermoedelijk eerste betonnen kerken van Nederland zijn in 1921 in Friesland gerealiseerd, maar zonder de bijzondere bouwtechnische of architectonische gebruiksmogelijkheden van het bouwmateriaal uit te buiten. Het zijn de gereformeerde kerken te Heerenveen (afb. 7) en te Tijnje (afb. 8). De ontwerptekening van de kerk te Tijnje is ondertekend door de bouwkundige C. Draaisma C.C.E. en die van de kerk te Heerenveen door de Leeuwarder architect A. Nauta en door C. Draaisma. Beide kerken zijn gebouwd door aannemer H. Diepenbroek.Ga naar eind10. De gebouwen zijn qua architectuur vrijwel identiek. Het belangrijkste verschil is dat het schip van de kerk te Heerenveen iets breder en langer is dan het schip van de kerk te Tijnje en dat het twee dwarsbeuken heeft. De 20 cm dikke buitenmuren bestaan uit beton en zijn aan binnen- en buitenzijde gepleisterd. De gevels hebben een hoge plint van grof gestructureerd pleisterwerk. Tegen de voorgevel is een portaal geplaatst. De zijgevels van de kerk te Tijnje zijn met het oog op de stabiliteit van het gebouw door zware lisenen in vier traveeën verdeeld. Deze ontbreken bij de kerk te Heerenveen vanwege de aanwezigheid van de twee dwarsbeuken. De zijgevels worden door een zware betonnen goot beëindigd. Beide kerken bezitten betonnen rondboogvensters die gevuld zijn met gekleurd glas-in-lood. De daken zijn belegd met moderne pannen. Bij recent uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden zijn deze ter vervanging van gegolfde Friese pannen aangebracht en zijn de karakteristieke dakkapellen verwijderd. Tegen de achterwand van het schip bevinden zich het doophuis, de kansel en de orgelgalerij. De kansel is geplaatst in een uitgebouwde absisvormige ruimte. Deze betonnen ‘absis’ wordt in de achterwand geaccentueerd door grof gestructureerd en van schijnvoegen voorzien pleisterwerk, waardoor natuursteen wordt gesuggereerd. De kerkruimten worden gedekt door een houten ‘ziende kap’ met trekstangen in plaats van trekbalken. Tussen de rijk gedetailleerde spanten is een uit smalle delen bestaande beschieting aangebracht. Het houtwerk van de kerk te Heerenveen bezat oorspronkelijk een mahoniehouten kleur en was versierd met gekleurd sjabloonwerk. In het voorste deel van het schip en in de dwarsbeuken van deze kerk en in het voorste deel van het schip van de kerk te Tijnje zijn betonnen tribunes aangebracht. Elke tribune rust aan de voorzijde op twee betonnen kolommen. Het beton is op dezelfde manier als de houten spanten gedetailleerd, waaruit blijkt dat men het nieuwe materiaal nog wil ontkennen. Mogelijk is de materiaalschaarste na de Eerste Wereldoorlog er (mede) debet aan dat deze kerken in beton in plaats van baksteen zijn geconstrueerd. | |||||
Leeuwarden, wachthuisje en walhoofden OosterbrugKort voor 1900 was beton al toegepast bij de bouw van bruggen, meestal in de vorm van vaste boog- of balkbruggen, en bij spoorwegviaducten. Des te opmerkelijker is het dat bij een ijzeren basculebrug beton is gebruikt voor het brugwachtershuisje en de walhoofden uit 1924. Het gaat om de Oosterbrug over de Oostergrachtswal te Leeuwarden (afb. 9). Op de wanden van de walhoofden zijn in reliëf horizontale | |||||
[pagina 51]
| |||||
7 Heerenveen, Gereformeerde Kerk uit 1921. Vermoedelijk de eerste betonnen kerk van Nederland. Ontwerptekening gesigneerd C. Draaisma C.C.E.; doorsnede, schaal 1: 100 (bron: archief gemeente Heerenveen).
8 Tijnje, Gereformeerde Kerk 1921. Met de kerk van Heerenveen vermoedelijk de vroegste betonnen kerk (bron: De Prins, juli 1921, p. 48).
banden aangebracht. Het wachthuisje heeft een zeshoekige plattegrond met twee korte en vier lange zijden en wordt beëindigd door een tentvormig betonnen dak met groot overstek. De hoeken worden geaccentueerd door ronde kolommen. Het beton is afgewerkt met een pleisterlaag waarin grind is verwerkt. Het grind is zover uitgewassen dat het aan het oppervlak zichtbaar is, waardoor een voor deze periode karakteristieke textuur is ontstaan. Hoewel er in feite nog sprake is van pleister-architectuur, kan toch worden gesteld dat het materiaal beton in de vormgeving, in de trant van de Art Déco, tot uitdrukking komt. | |||||
Betonnen klokkestoelenVanouds is de vrijstaande klokkestoel een typisch Fries fenomeen.Ga naar eind11. De vormgeving is gelijk aan die van de vele beschutte klokkestoelen in de torens, die | |||||
[pagina 52]
| |||||
9 Leeuwarden, wachthuisje en walhoofd Oosterbrug uit 1924 (foto: RDMZ, A.J. van der Wal, 1994).
10 Luinjeberd, betonnen klokkestoel uit 1921 (foto: RDMZ. A.J. van der Wal, 1994).
geheel bepaald wordt door de constructieve en ambachtelijke mogelijkheden van het hout. Omdat deze houten constructies door blootstelling aan weer en wind zeer onderhoudsgevoelig zijn, werden en worden ze regelmatig vernieuwd. Die onderhoudsgevoeligheid was wellicht in het begin van de twintigste eeuw aanleiding om het toen nieuwe en duurzame bouwmateriaal beton bij de vernieuwing van de klokkestoelen te Luinjeberd (1921; afb. 10), Oudehorne (1922), Gersloot (ca. 1925), Hoornsterzwaag (1925; gesloopt in 1972), en Rottum (ca. 1925) toe te passen. Opvallend is dat de vormgeving grotendeels is afgeleid van de houten voorgangers. Het vlakke betonnen zadeldak van deze klokkestoelen is het enige eigentijds vormgegeven onderdeel waarbij het materiaal beton zich duidelijk manifesteert. Het is daarom te betreuren dat het dak van de klokkestoel te Oudehorne onlangs is vervangen door een traditioneel pannendak. Vooral ook omdat deze stoel in het kader van het jaarlijkse St. Thomasluiden het meest in de belangstelling staat. Blijkens een inscriptie is deze klokkestoel door aannemer H. Diepenbroek gebouwd. Dezelfde aannemer als die van de kerken te Tijnje en Heerenveen. De klokkestoel te Luinjeberd is, blijkens een inscriptie, in 1921 gebouwd door Boltje en Buwalda te Heerenveen. Architect S.H. Zwarts tekende voor het ontwerp.Ga naar eind12.. | |||||
De Belvédère te OranjewoudEvenals de betonnen klokkestoelen kende de Belvédère in het Tjaerda's bos te Oranjewoud bij Heerenveen een houten voorganger. De vormgeving van deze toren is echter eigentijds, waarbij de mogelijkheden die het materiaal beton biedt, ten volle zijn benut (afb. 11). De Belvédère is in 1924 in opdracht van Dr. A.W. Tjaerda door de fa. Boltje en Buwalda (die ook de klokkestoel te Luinjeberd bouwde) opgericht. Aangezien S.H. Zwarts als ontwerper van de klokkestoel | |||||
[pagina 53]
| |||||
11 Oranjewoud, Belvédère in Tjaarda's Bos, gebouwd in 1924. Opname van vóór de restauratie in 1993 (foto: RDMZ, A.J. van der Wal, 1990).
te Luinjeberd te boek staat, is het zeer verleidelijk te veronderstellen dat hij ook de Belvédère ontwierp. Op een grondvlak van 4,60 × 4,60 m staan aan elke zijde twee kolommen (17 × 20 cm) van 20 m hoogte. De tegenover elkaar staande kolommen worden om de 4,60 m door balken met elkaar verbonden. De naast elkaar gelegen balken kruisen elkaar steeds te halver hoogte. Aan de buitenzijde zijn negen trappen en acht bordessen aangebracht. De bordessen zijn, behalve de twee onderste en de twee bovenste, 40 cm uitgebouwd. De bovenzijde van de toren wordt afgedekt door een uitkragend plateau (topbordes) van 6 × 6 m. Het plateau is omheind door een balustrade met zware vierkante balusters. De toren verkeerde tot de restauratie in 1993 in zeer slechte staat. Door de te geringe dekking van de wapening was roestvorming ontstaan, waardoor het beton was aangetast en de toren in verval was geraakt. Uit berekeningen is gebleken dat de toren door de te dunne kolommen en de te lichte wapening niet aan de huidige, maar ook niet aan de destijds geldende Gewapend Beton Voorschriften (GBV 1918) voldeed. De restauratie kon op verschillende manieren worden uitgevoerd. Met plaatselijk herstel, in feite symptoombestrijding, zou zowel de slankheid van de toren als de textuur van het beton (de afdrukken van de plankjes van de bekisting waren nog zichtbaar) kunnen worden behouden. Het verval- | |||||
[pagina 54]
| |||||
proces zou echter niet worden gestopt, zodat regelmatig herstelwerkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd. Bovendien zou de toren dan vanwege het niet voldoen aan de huidige betonvoorschriften niet voor publiek opengesteld kunnen worden. Maar een belangrijk uitgangspunt bij de restauratie was nu juist dat de toren weer onbeperkt toegankelijk zou zijn. Om ook dát te bereiken zouden extra verstijvingselementen zoals permanente schoren of tuidraden moeten worden aangebracht. Maar hierdoor zou de architectuur van de toren, die juist opvalt door haar open structuur, te veel worden aangetast. Bij de afweging van de verschillende mogelijkheden heeft het belang van het behoud van het architectonische concept geprevaleerd. Dit kon uitsluitend worden gerealiseerd door de toren met behulp van nieuwe wapening en spuitbeton zowel te versterken als te verstijven. Het oorspronkelijke materiaal kon dus niet zichtbaar behouden blijven. Door wapeningskeuze en spuitprocédé optimaal op elkaar af te stemmen is het slanke (kolommen 26 × 28 cm) en open karakter van de toren maximaal bewaard gebleven.Ga naar eind13. | |||||
SamenvattingUit het voorgaande blijkt dat in Friesland gewapend beton reeds vroeg werd toegepast en dat in deze provincie zelfs het eerste verdiepinggebouw met volledig betonskelet, het eerste betonnen woonhuis en de - vermoedelijk - eerste twee betonnen kerken van Nederland zijn gebouwd. De voorbeelden laten een zeer gevarieerd beeld van de toepassing van gewapend beton zien. Het zijn pakhuizen, woningen, kerken, een brug, klokkestoelen en een uitkijktoren. Behalve bij de twee laatste categorieën is het beton door pleisterwerk aan het oog onttrokken en is de vormgeving nog vrij traditioneel. Opvallend is het gebruik van het platte dak. Bij het oudste betonnen huis en bij de twee kerken zijn alleen de muren, bij de pakhuizen en de woningen tevens de vloeren in beton uitgevoerd. Bij de pakhuizen is een betonskelet toegepast en de klokkestoelen en de uitkijktoren zijn geheel van beton. De wijze van restaureren van de uitkijktoren biedt stof voor de discussie over de vraag of bij restauratie van bepaalde jongere monumenten vanwege hun specifieke karakter andere maatstaven kunnen worden gehanteerd dan bij restauratie van traditionele monumenten. Gebleken is dat de betonbouw uit de pionierstijd nog vogelvrij is. De cultuurhistorische waarde van deze objecten, die in het algemeen niet opvallen door schoonheid of architectonische kwaliteit, wordt nog steeds niet voldoende onderkend. Met als gevolg ondeskundige verbouwingen die het architectonisch concept geweld aandoen of sloop. Dat desondanks inmiddels enkele betonnen monumenten zijn gerestaureerd wekt de verwachting dat de Monumenten Registratie Procedure (MRP) niet te laat zal zijn. | |||||
Literatuur
|
|