| |
| |
| |
Margriet Panman en Jans Possel
‘Drinkt wat Klaer is’ Waterleidingarchitectuur van de N.V. Waterleidingmaatschappij voor de Provincie Groningen 1930-1945
Lange tijd zijn de bewoners van de provincie Groningen verstoken geweest van drinkwater uit de kraan. In 1910 wees de Inspecteur der Volksgezondheid al op de slechte toestand van de drinkwatervoorziening in de provincie. Naar aanleiding hiervan werden in 1913 twee rapporten uitgebracht over de aanleg van een centraal waterleidingnet. Mede door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de depressie begin jaren twintig werd gewacht met de uitvoering. Onder druk van een groep Veenkoloniale gemeenten die een eigen watervoorzieningsplan opstelden, pakte de provincie in 1927 de draad weer op en kwam het daadwerkelijk tot de aanleg van een provinciaal waterleidingbedrijf.
| |
Oprichting van de WAPROG
De N.V. Waterleidingmaatschappij voor de Provincie Groningen (WAPROG) werd in 1930 opgericht door Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. GS achtten verder uitstel van aanleg onverantwoord en stellen in het augustusnummer 1937 van het tijdschrift ‘Water’: ‘(...) nu de algemeene economische omstandigheden in vergelijking met vroegere jaren weder gunstiger zijn geworden, mag de totstandkoming eener drinkwatervoorziening, waarvan de voordeden uit een hygiënisch oogpunt voor mensch en dier niet meer behoeven te worden uiteengezet, niet langer achterwege blijven’. Als aandeelhouders traden 42 van de toen 54 daarvoor in aanmerking komende gemeenten toe. De gemeente Winschoten had in 1902 al een eigen waterleidingbedrijf en de stad Groningen, die ook toen al de gemeente Haren van water voorzag, kreeg er een in 1910. Bij de oprichting van de WAPROG werd besloten dat de Veenkoloniën als eerste op het net aangesloten zouden worden en dat de provincie financiële steun zou bieden in de vorm van renteloze voorschotten. Om een goede exploitatie mogelijk te maken moesten de aangesloten gemeenten garant staan voor een bepaalde opbrengst uit de waterverkoop. Eventueel kon deze garantie worden vervangen door een clausule in de bouwverordening, waarbij de inwoners verplicht werden gesteld een aansluiting te nemen op het waterleidingnet. Uiteindelijk hebben alle gemeenten gekozen voor het laatste: verplichte aansluiting.
Er was echter niet gerekend met de inwoners. Nog voordat met de exploitatie was begonnen, kwamen er allerlei protesten vanuit de bevolking. Actiecomités werden opgericht, tegenstanders van aansluiting trokken de provincie door en talrijke vergaderingen werden over deze zaak belegd. Kortom, er ontstond grote beroering over de verplichte aansluiting. De gemeentebesturen en de Raad van Commissarissen hielden echter voet bij stuk en mede na aanpassing van het tariefstelsel keerde de rust terug en kon met de uitvoering worden begonnen.
| |
Plan van aanleg
De eerste fase bestond uit het opstellen van een plan van aanleg om de hele provincie Groningen van leidingwater te voorzien. Er werden woningkaarten gemaakt op basis waarvan het leidingnet kon worden bepaald en er werd een schatting gedaan van het aantal te verwachten klanten. Daarnaast moest natuurlijk een goede plek worden gevonden voor de waterwinning. In een groot gedeelte van de provincie bleek evenwel brak grondwater voor te komen of te hard water dat moeilijk te ontijzeren was. Alleen in de nabijheid van de provincie Drenthe bevonden zich enkele gebieden met goed grondwater. Uiteindelijk lag er een vijftal plannen, waaruit een keuze moest worden gemaakt. Het meest rendabel bleek het plan
| |
| |
waarin één pompstation, met een centrale ligging, de gehele provincie zou bevoorraden. Volgens dit zogenaamde ‘Grondplan 1932’ zou het pompstation bij het dorp Onnen komen te liggen, ten zuidoosten van de stad Groningen. Van hieruit werden twee hoofdleidingen geprojecteerd naar een knooppunt in de buurt van Hoogezand, vanwaar de vertakkingen naar de rest van de provincie zouden plaatsvinden. In dit om het pompstation Onnen geprojecteerde leidingnet waren 7 watertorens nodig, namelijk te Stadskanaal, Oude Pekela, Midwolda, Appingedam, Uithuizen, Winsum en Briltil. De bedoeling was dat na 25 jaar zou worden bekeken of het plan aanpassingen behoefde (afb. 1).
| |
Pompstation Onnen
In 1932 werden de voorbereidingen getroffen voor de bouw van het pompstation te Onnen. Het complex was gepland in de Onnerpolder, op een kleine twee
1 Overzicht van de situering van de pompstations, watertorens en aanjaagstations van de WAPROG anno 1970 (tekening naar kaart in Werk en water, 1970).
2 Situatieschets van het pompstation in Onnen. De gearceerde delen geven later geplande uitbreidingen aan (bron: Water, 1937).
kilometer afstand van het dorp. Om het te kunnen bereiken, moest een nieuwe weg worden aangelegd, de Waterleidingweg gedoopt. Na gereedkoming van de eerste pompputten voor de waterwinning, werd voorjaar 1933 begonnen met de bouw. De WAPROG had het toezicht op de bouw en leverde het technische ontwerp van het pompstation. Verantwoordelijk voor de esthetische verzorging was de in Groningen gevestigde architect A.R. Wittop Koning. De tuinaanleg, waar in 1935 mee werd begonnen, was in handen van De Nederlandsche Heidemaatschappij. Halverwege 1934 was het pompstation zover klaar dat de bewoners van Hoogezand-Sappemeer leidingwater konden drinken. In augustus 1934 vond de officiële opening plaats.
Het complex te Onnen bestond bij oplevering uit een pompgebouw, een half filtergebouw, twee dienstwoningen, een garage met magazijn en enkele putten. Behalve deze gebouwen waren er nog twee filtergebouwen gepland en een uitbreiding van het pompgebouw met een werkplaats. De bedoeling was dat filtergebouwen 2 en 3 en de andere helft van het eerste filtergebouw pas gebouwd zouden worden als de omvang van het waterverbruik dat vereiste.
Een situatieschets uit 1937 geeft aan hoe het uiteindelijke plan eruit zou gaan zien (afb. 2). Aan het begin van het terrein van het pompstation liggen de dienstwoningen van de eerste en tweede machinist. Midden op het terrein staat het pompgebouw, dat de spil vormt van de drie filtergebouwen die er in een
| |
| |
3 Het pompgebouw bestaat uit een hoofdgebouw met twee zijvleugels. In de linker zijvleugel bevindt zich de directiekamer, die herkenbaar is aan de afwijkende vorm van de vensters (foto: Jur Bosboom, Provincie Groningen, 1994).
4 De maquette van het pompstation te Onnen toont het complex zoals gepland na uitbreiding. Alleen het derde filtergebouw, achter het pompgebouw ontbreekt. Op het rechter filtergebouw is de dwarsdoorsnede weergegeven. De opengewerkte delen laten de indeling en het niveauverschil van de gebouwen zien (maquette: WAPROG; foto: Jur Bosboom, Provincie Groningen, 1994).
vierkant omheen zijn geprojecteerd. En aan het eind, ten oosten van het pompstation, ligt de garage met magazijn.
| |
Het pompgebouw
Het meest in het oog springende onderdeel van het complex te Onnen is de centrale pompruimte met twee zijvleugels. Architect Wittop Koning heeft het gebouw een plechtig uiterlijk meegegeven. Het hoofdgebouw heeft hoge topgevels met drie smalle, lange keperboogvensters. De entree wordt gevormd door een voorportaal met een koperen dakje opgebouwd uit drie spiegelbogen. Het geheel is opgetrokken uit rode baksteen met een plint van gesinterde steen. De gesinterde steen keert terug in de rollagen boven de vensters en in de deels klimmende friezen in de topgevels (afb. 3).
De strenge, vrij gesloten bouwvormen zijn kenmerkend voor het werk van A.R. Wittop Koning. Deze in 1878 in Rotterdam geboren architect, kreeg zijn opleiding onder andere bij K.P.C. de Bazel. Na een tijdje als zelfstandig architect werkzaam geweest te zijn in Bussum, vestigde hij zich in 1919 in de stad Groningen. Hij bouwde voornamelijk villa's. Een uitzondering hierop vormt, samen met het pompsta- | |
| |
tion, het gebouw ‘de Faun’, een verzekeringskantoor annex café-restaurant in de stad Groningen, dat hij in 1938 ontwierp.
De oorspronkelijke plattegrond van het pompgebouw omvatte een centrale pompenkamer met twee zijvleugels (afb. 4). De pompenkamer was verdeeld in twee niveaus, een lagedrukgedeelte en een, hoger gelegen, hogedrukgedeelte. In beide gedeelten stonden vier aggregaten opgesteld met elektrisch aangedreven pompen. In de rechtervleugel waren de schakelruimte, het laboratorium, de compressorenruimte en het transformatorgedeelte ondergebracht. De directiekamer, de kantine, de kleedkamer met doucheruimte en de telefooncel bevonden zich in de linkervleugel. De kapconstructie bestond uit elektrisch gelaste ijzeren vakwerkspanten.
De buizenkelder die zich onder het gehele gebouw bevindt, werd voorzien van gietijzeren buisleidingen, een materiaal dat toentertijd het voordeligst was. Alleen op plekken waar de uitvoering in gietijzer niet zo geschikt of onveilig werd geacht, werd getrokken ijzer toegepast. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij kruisingen
5a Verscholen onder een grasmat en omgeven door struikgewas en bomen ziet het tweede filtergebouw te Onnen eruit als een bunker (foto: Jur Bosboom, Provincie Groningen, 1994).
5b Doorsnede van het tweede filtergebouw. In tegenstelling tot het eerste liggen bij het tweede filtergebouw, zoals de doorsnede laat zien, de filters niet boven maar naast elkaar. De buizenkelder met bedieningsbordes ligt er tussenin. Openingen in de wand van de filterruimtes laten de wind vrij spel, zodat er goed geventileerd wordt (bron: Water, 1947).
van kanalen en sloten, en bij buisleidinggedeelten die dicht langs gevels liepen. In de kelder bevond zich tevens de centrale verwarmingsketel met brandstoffenbergplaats. Omdat de grond onder het complex uit een 2,50 meter dikke veenlaag bestond met daaronder vaste zandgrond kon het gebouw een fundering van beton op staal krijgen. Pas in 1950 vond de uitbreiding van het pompgebouw plaats. De achterzijde van zowel de centrale pompenkamer als van de zijvleugels werd verlengd. Dit gebeurde in dezelfde stijl als die van het oorspronkelijk gebouw. Sindsdien is er aan de buitenkant nauwelijks meer iets veranderd. Alleen binnen zijn enkele wijzigingen doorgevoerd, zoals het op één niveau brengen van de pompenkamer en het grotendeels vervangen van de machines.
| |
De filtergebouwen
In 1934 werd slechts de helft van het eerste filtergebouw gebouwd. Het volledige ontwerp bestond uit twee symmetrische helften, elk met een capaciteit
| |
| |
van 300 m3/uur. Uitgangspunt hierbij was dat afhankelijk van de waterbehoefte één of beide helften konden worden gerealiseerd. Om de Veenkoloniale gemeenten te voorzien kon in eerste instantie worden volstaan met een kleinere capaciteit. Daarom werd besloten om slechts één helft van het complex te bouwen. De opzet was eenvoudig: een rechthoekige plattegrond met een hoog en een laag gedeelte. In het hoge gedeelte bevonden zich de voorfilters met daaronder de reinwaterkelder en de buizenkelder met bedieningsbordes, in het lage deel waren de nafilters ondergebracht. De filters werden in beton uitgevoerd, evenals het dak en de dakconstructie. Toen echter met de aanleg van de noordwestelijke tak van het net het aantal abonnees steeg en het verbruik per abonnee hoger bleek dan oorspronkelijk verwacht, moest in november 1935 al met de bouw van de andere helft worden begonnen. Eind juli 1936 was het gebouw gereed (afb. 4).
In 1939 werd overwogen om het tweede filtergebouw uit te voeren. De dreiging van de naderende oorlog deed de WAPROG evenwel besluiten het oorspronkelijke plan te wijzigen en het filtergebouw verdekt op te stellen. De ‘Commissie Luchtbescherming’ adviseerde het op een afstand van 350 meter van de andere gebouwen te projecteren, om zodoende ‘scherfvrijheid’ te kunnen garanderen. Om de kosten te drukken werd gekozen voor een zo plat mogelijk ontwerp. Dit werd bewerkstelligd door de voor- en nafilters niet boven elkaar maar achter elkaar te plaatsen. Het voorfiltraat zou dan automatisch door middel van twee filtraatpompen op de nafilters worden gepompt.
Het uiteindelijke ontwerp was in feite een doos van gewapend beton, half onder de grond en afgedekt met een 80 centimeter dikke laag aarde. Naast de verhullende werking had deze grondlaag ook een ander nut: 's winters beschermde zij tegen de koude en 's zomers hield zij de warmte buiten. Voor de ventilatie van de voor- en nafilters werden afsluitbare openingen onder luifels aangebracht. Binnenin bevond zich een gasdichte kamer met ontsnappingsluik, zodat het gebouw ook kon worden gebruikt als onderduikruimte. De buitenkant van het gebouw kreeg de schutkleur groen (afb. 5a en b).
Begin 1940 werd begonnen met de werkzaamheden. De aflevering van de onderdelen, die nodig waren voor de inrichting, verliep nogal traag, omdat deze voor het merendeel waren besteld in Duitsland. Het gebouw kon dan ook pas in 1943 in bedrijf worden genomen. Aannemer was de Firma J. Bos & Zn. uit Warffum. De machine-installatie werd geleverd door de machinefabriek Gebr. Stork & Co N.V. te Hengelo, in samenwerking met de Heemaf (Hengelosche Eerste Electrische Apparaten Fabriek), die het elektrische gedeelte voor haar rekening nam.
Dit oorlogskind staat er nog steeds en heeft een dubbele functie: het filtergebouw kan in geval van nood ook fungeren als pompstation. Het eerste filtergebouw is na de oorlog afgebroken. Ervoor in de plaats zijn twee nieuwe filtergebouwen gekomen. Deze zijn niet, zoals oorspronkelijk het plan was, achter het pompgebouw neergezet, maar liggen tussen het ‘oorlogsfiltergebouw’ en het pompgebouw in.
| |
De watertorens
Toen het pompstationcomplex in Onnen was voltooid, begon de WAPROG met de voorbereiding van de bouw van de watertorens die op verschillende locaties in de provincie moesten verrijzen. Met de aanleg van het drinkwaterleidingnet in de Veenkoloniën in de eerste helft van de jaren dertig bleek de bouw van de geplande hoogreservoirs in deze regio, die in Stadskanaal en Oude Pekela, noodzakelijk. De afstand tot het pompstation in Onnen was te groot om nog voldoende druk op het leidingnet te houden. Het hoogteverschil tussen Onnen en Stadskanaal, dat 7 meter bedroeg, kon niet worden overwonnen door zwaardere pompen te plaatsen of buizen met een grotere diameter toe te passen.
De constructie van de twee watertorens was in handen van de WAPROG zelf. Voor de architectonische vormgeving ervan werd ir. H.F. Mertens uit Bilthoven als esthetisch adviseur aangetrokken. De watertorens in Stadskanaal en Oude Pekela waren niet de eerste die Mertens bouwde. Eerder ontwierp hij de watertorens in Bilthoven en Soest, gebouwd in respectievelijk 1926 en 1931.
Herman Frederik Mertens (1885-1960), die zijn opleiding had genoten aan de Technische Hogeschool te Delft, was een zeer veelzijdig architect: zijn oeuvre varieert van utiliteitsgebouwen tot landhuizen. Mertens is vooral bekend geworden door zijn ontwerp voor het hoofdkantoor van Unilever in Rotterdam ( 1930-1931 ) en de vele bankgebouwen die hij voor de Nationale Bankvereeniging, later de Rotterdamsche Bankvereeniging, bouwde, waarvan dat in Den Haag aan de Kneuterdijk (1924) wel één van de indrukwekkendste is.
| |
Watertoren Stadskanaal
De eerste opdracht voor Mertens als esthetisch adviseur bij de WAPROG was het vormgeven van de watertoren in Stadskanaal (afb. 6). Het is onduidelijk in hoeverre Mertens zich ook met de constructie heeft bezig gehouden, maar de berekening en de uitvoering
| |
| |
6 De watertoren in Stadskanaal, voltooid in 1936 (foto: Jur Bosboom, Provincie Groningen, 1992).
ervan waren in ieder geval in handen van het waterleidingbedrijf zelf.
Toen de WAPROG in 1934 besloot tot de aankoop van gronden ten behoeve van de bouw van de eerste watertorens, viel de keuze in Stadskanaal op een smal terrein ter hoogte van de dubbele knik in het hoofddiep, het Stadskanaal, ten zuiden van de aftakking van het Tweede Boerendiep. Bij de keuze van de locatie werd terdege rekening gehouden met de ruimtelijke situering van het gebouw. Op de uiteindelijk gekozen plek zou de watertoren in het verlengde van het afbuigende Stadskanaal komen te staan en zo de dubbele knik in het hoofddiep in de wijde omtrek markeren. Op het terrein, dat tot dan toe in het bezit van de stad Groningen was, stond reeds een brug wachters woning; de toren zou hierachter verrijzen. De brugwachterswoning is later afgebroken, het Tweede Boerendiep gedempt en de weg langs het Stadskanaal verlegd, zodat de watertoren nu direct vanaf de weg en het hoofddiep is te zien. Nadat het bodemonderzoek, waarbij het Laboratorium voor Grondmechanica in Delft adviseerde, gunstig was uitgevallen, kon begin 1935 worden gestart met de bouw van de toren. Onder een veenachtige bovenlaag bevond zich een laag zand van tenminste 12 meter dikte, zodat de toren op staal gefundeerd kon worden. De uitvoering van de bouw was in handen van de N.V. Betonbouw, Hoogkerk. De uiteindelijke bouwkosten bedroegen, inclusief voorbereiding, toezicht, renteverlies tijdens de bouw, grondaankoop en buisleidingen, maar liefst f 98.000,-. In december 1935 kon het reservoir voor het eerst met water worden gevuld en begin 1936 werd de toren opgeleverd. Als reservoirtype werd gekozen voor een rond vlakbodemreservoir van gewapend beton, een in die tijd veel toegepast type (afb. 7). Een dubbel reservoir, vooral gemakkelijk voor het reinigen, achtte men niet noodzakelijk, omdat het mogelijk was het reservoir in een periode van laag waterverbruik tijdelijk buiten gebruik te stellen en schoon te maken. De
| |
| |
7 Lengtedoorsnede van de watertoren in Stadskanaal met van beneden naar boven het fundament (A), de schacht (B t/m E), de lekvloer (F), het reservoir (G) en de dakopbouw (H). De constructie en indeling van de watertoren in Oude Pekela komt hiermee grotendeels overeen (tekening: WAPROC, 1934).
inhoud van het reservoir dat 10,85 meter breed en 10,06 meter diep is, bedraagt 900 m 3. De hoog- en laagwaterspiegels zijn gelegen op respectievelijk 45,20 en 35,20 meter + N.A.P.
Het drinkwaterreservoir wordt gedragen door negen kolommen van gewapend beton, waarvan één in het midden is geplaatst en acht in een cirkel daaromheen
8a Dwarsdoorsnede van de begane grond van de watertoren in Stadskanaal (tekening: WAPROG, 1934).
zijn gezet (afb. 8a). De kolommen worden onderling gekoppeld door ringbalken. De betonnen vloeren die tussen de ringbalken liggen, zorgen voor voldoende verstijving van de betonconstructie. Deze constructie week af van de toen gebruikelijke, namelijk een systeem van vier binnenkolommen en acht buitenkolommen. Het voordeel van de in Stadskanaal toegepaste constructie is dat deze sneller uit te voeren was en dat er veel meer ruimte in de schacht ontstond. In de schacht die een diameter van ongeveer 11 meter heeft, bevinden zich behalve een trap en een hijsgat, de standpijpen en de afvoerpijp. De standpijpen zorgen voor de aan- en afvoer van drinkwater naar het reservoir. De afvoerpijp die net iets boven het laagste punt van het reservoir is geplaatst, zorgt voor het afvoeren van eventuele op de bodem neergeslagen verontreiniging.
De betonconstructie van de 43 meter hoge toren wordt vrijwel geheel aan het oog onttrokken door een omhulsel van rode Groninger baksteen. Aan de vormgeving van de ommanteling, waarvoor Mertens verantwoordelijk was, is zeer veel zorg besteed. Dit was overigens geen uitzondering: over het algemeen beschouwden de waterleidingbedrijven watertorens als hun visitekaartje en besteedden daarom vaak veel aandacht aan de architectuur van de torens. Karakteristiek voor de toren in Stadskanaal - en eigenlijk voor alle watertorens die Mertens ontworpen heeft - is de uitgeholde ronde schacht. Aan de buitenzijde zijn vier rechthoekige bakstenen ‘steunberen’ te zien die elk weer uit drie smalle pilasters bestaan. De schachtmuren tussen de steunberen liggen ongeveer 2,5 meter terug en de hoeken, waar de steunberen en de schacht elkaar ontmoeten, zijn rond uitgehold.
De vier steunberen lijken het uitkragende reservoir te
| |
| |
dragen. Op de betonnen reservoirvloer die daartoe ongeveer 2 meter extra is doorgetrokken, staat de gemetselde ommanteling van het reservoir. Door deze extra uitkraging is ruimte gecreëerd voor een trap buiten het reservoir om. Het reservoir wordt bekroond door een ronde dakopbouw met dezelfde diameter als de schacht, zodat het lijkt alsof de schacht door het reservoir heen getrokken is. Enkele ronde en smalle rechthoekige vensters doorbreken het muurwerk.
| |
Watertoren Oude Pekela
In het jaar dat de watertoren in Stadskanaal gereed kwam, 1936, werden voorbereidingen getroffen voor de bouw van die in Oude Pekela (afb. 9). De uitvoering van de toren in Oude Pekela was gegund aan de firma J. Haitsma, Gewapend Betonbouw uit Harlingen.
8b Dwarsdoorsnede van de begane grond van de watertoren in Oude Pekela (tekening: WAPROG, 1937).
9 De watertoren in Oude Pekela, gebouwd in 1938 (foto: Jur Bosboom, Provincie Groningen, 1992).
| |
| |
De aanneemsom bedroeg f 60.790,-. Om vertragingen en prijsverhogingen voor te zijn, had de WAPROG zelf reeds voor de aanbesteding het benodigde beton-ijzer ingeslagen.
Na het onderzoeken van verschillende locaties, waarbij opnieuw het Laboratorium voor Grondmechanica uit Delft werd ingeschakeld, kocht de WAPROG uiteindelijk een stuk grond aan de oostzijde van de Winschoterweg. In tegenstelling tot de andere locaties kon de toren hier zonder paalfundering worden gebouwd, hetgeen veel kosten zou besparen. De bodem bestond op de gekozen locatie namelijk uit vaste fijne zandlagen die door enkele dunne kleilaagjes werden afgewisseld. Bovendien werd het terrein een meter opgehoogd met zand dat gewonnen werd door het uitgraven van een vijver tussen de toren en de Winschoterweg. De vijver diende het drinkwater op te vangen bij het leeglopen of overlopen van het reservoir.
Ook in Oude Pekela is zeer bewust rekening gehouden met de ruimtelijke situering van de watertoren. De locatie ligt even ten westen van het noordelijke uiteinde van het Veenkoloniale bebouwingslint: de watertoren markeert als het ware de grens van het dorp vanuit het noorden gezien. Bovendien kwam de toren tegenover de Binnenweg, nu Thorbeckelaan, te liggen die deel uitmaakte van de uitbreiding van Oude Pekela in de tweede helft van de jaren dertig. In maart 1937 werd begonnen met de bouw en in juni 1938 kon de watertoren in gebruik worden genomen. De constructie van de toren, die 48 meter hoog is, komt in principe overeen met die in Stadskanaal. Ook nu werd gekozen voor een betonnen vlakbodemreservoir dat gedragen wordt door negen betonnen kolommen waarvan één in het midden staat en acht daaromheen. De inhoud van het reservoir met een diameter van 11,50 meter en een diepte van 11 meter is iets groter dan in Stadskanaal: 1000 m3. De hoog- en laagwaterlijnen van het reservoir liggen respectievelijk op 45 en 35 meter + N.A.P.
Mertens gaf de watertoren van Oude Pekela een eigen gezicht door de ommanteling van de schacht een andere vormgeving te geven dan die van Stadskanaal. Terwijl in Stadskanaal de steunberen bijna los van de ommanteling lijken te staan, zijn ze in Oude Pekela daarmee versmolten. De Pekelder toren heeft zodoende een achthoekig plattegrond, waarvan het tussenliggende muurwerk naar binnen is uitgehold (afb. 8b). De schachtmantel die net als in Stadskanaal uit rode Groninger baksteen is opgemetseld, is op het maaiveld maar liefst 60 centimeter dik en verjongt tot aan de onderkant van het reservoir tot 30 centimeter. Deze verzwaring van het muurwerk heeft louter een esthetisch doel: de schachtmantel heeft immers geen enkele dragende functie. Het reservoir, waarvan de ommanteling evenals in Stadskanaal op de uitkragende reservoirvloer staat, lijkt gedeeltelijk in de schacht te zijn verzonken. De acht hoeken van de schachtmantel steken ongeveer een meter buiten de reservoirmantel uit en worden afgedekt door Silezisch natuursteen. Ook in Oude Pekela tenslotte wordt het bijna 15,50 meter brede reservoirgedeelte bekroond door een dakopbouw met omloop.
De watertoren in Oude Pekela is nog steeds bij de WAPROG in gebruik, zij het niet meer in zijn oorspronkelijke functie. Het reservoir wordt nu als voorraadvat gebruikt. De toren in Stadskanaal is enige jaren geleden afgestoten en is nu eigendom van de gemeente Stadskanaal. Overeen nieuwe bestemming van de toren bestaat nog onduidelijkheid. Beide torens hebben in de loop der tijd echter weinig of geen verbouwingen ondergaan en verkeren in een oorspronkelijke staat. Buiten de twee watertorens in de stad Groningen, zijn die in Stadskanaal en Oude Pekela nog de enige in de provincie. Winschoten had tot 1967 ook een watertoren, maar deze werd afgebroken toen het gemeentelijk waterleidingbedrijf opging in de WAPROG.
| |
Aanjaagstation Usquert
Toen de torens in Stadskanaal en Oude Pekela gereed waren, kwam als derde een toren bij Uithuizen voor uitvoering in aanmerking. De toren moest af zijn zodra het buizennet in die streek was aangelegd. Volgens de planning zou dat begin 1943 het geval zijn. Reeds in 1940 was begroot dat een laagreservoir met aanjager goedkoper zou zijn dan een watertoren. Een watertoren is echter bedrijfszekerder en heeft als voordeel dat bij het wegvallen van de stroom nog een vrij grote hoeveelheid water onder druk in voorraad blijft. Een laagreservoir met aanjager wordt bij stroomuitval buiten werking gesteld, maar heeft weer als voordeel dat de druk naar behoefte kan worden gewijzigd. De oorlog gaf evenwel de doorslag: de voorkeur werd gegeven aan een laagreservoir met volautomatische aanjager boven de materiaal-intensievere toren.
Het station annex districtskantoor zou gebouwd worden aan de weg tussen Usquert en Uithuizen, midden tussen grote, statige boerderijen. Omdat het station op zo'n twee kilometer afstand van de beide dorpen was gelegen, werd besloten ook een bedrijfswoning in het bouwplan op te nemen. Ir. H.F. Mertens trad weer op als esthetisch adviseur; voor de tuinaanleg werd advies ingewonnen bij J. Vroom, tuinarchitect te Glimmen. Aan de tuin werd veel aandacht besteed, omdat de omliggende boerderijen alle een prachtige slingertuin aan de wegkant hadden.
Met de bouw werd eind 1941 gestart en halverwege
| |
| |
10 Situatieschets van het aanjaagstation in Usquert. De totale kosten van het complex bedroegen f 187.000. Het bouwwerk werd uitgevoerd door de firma J. Bos & Zn. te Warffum; het plantsoen werd aangelegd door de firma Bos en de Vries te Uithuizen. De machine-installatie werd geleverd door de N.V. Jaffa te Utrecht, in samenwerking met de N.V. Heemaf te Hengelo. Het tekenwerk was in handen van de WAP ROG (bron: Water, 1947).
1943 was het station gereed. Het complex bestond na voltooiing uit drie onderdelen: een gebouw waarin een kantoor, werkplaats, magazijn, garage en overdekte opslagruimte waren ondergebracht, een pompgebouw met daarachter het laagreservoir (inhoud 1000 m 3) en een dienstwoning (afb. 10 en 11). De in een U-vorm geplaatste gebouwen vormden visueel een eenheid. Mertens gaf het complex een sober uiterlijk, typisch voor de jaren veertig. De gebouwen werden opgetrokken in rode baksteen en kregen een pannengedekt zadeldak. De overwegend verticale houten vensters werden voorzien van een stalen roedenverdeling. Het enige decoratieve element vormen de cirkelvormige vensters in de topgevels, in de dubbele toegangsdeuren en in de voorgevel van het pompgebouw. Dit element paste Mertens ook toe bij de watertorens van Stadskanaal en Oude Pekela. Een pergola verbond de dienstwoning met het pompgebouw en een muurtje, met deur naar de tuin, het pompgebouw met het kantoor.
Het districtskantoor van Usquert is inmiddels verhuisd naar Appingedam en de dienstwoning bij het complex is kort geleden afgebroken, zodat er nu nog twee gebouwen over zijn. Het pompgebouw en het reservoir zijn nog steeds in gebruik.
| |
WAPROG-architectuur
In tegenstelling tot de filtergebouwen, waarvan de verschijningsvorm hoofdzakelijk bepaald wordt door constructie en bestemming, hebben het pompgebouw, de beide watertorens en het aanjaagstation een eigen kenmerkend uiterlijk gekregen.
11 Bij het aanjaagstation te Usquert verkeren het voormalige districtskantoor en het pompgebouw nog in vrijwel originele staat, evenals het interieur van het pompgebouw. De pergola, waarvan rechts op de foto een stukje is te zien, getuigt van de tijd dat de dienstwoning er nog stond (foto: Jur Bosboom, Provincie Groningen, 1994).
| |
| |
De meeste pompstations uit de jaren dertig werden in een zakelijk jasje gestoken, eigen aan de architectuuropvattingen van die tijd. Het pompgebouw te Onnen week hier nogal van af. Wittop Koning gaf er een heel eigen interpretatie aan. Het gebouw ziet eruit als een kerk met zijn hoog oprijzende topgevels en uitgebouwd voorportaal met koperen dak. Alsof hij wilde zeggen: Hier is het waar het allemaal gebeurt, van hieruit wordt het heilige water onder de discipelen verspreidt. Zelfs de in de kerkbouw zo gebruikelijke glas-in-lood ramen ontbreken niet. Het opvallende van de watertorens is de gestileerdfunctionalistische vormgeving die Mertens ook bij andere utiliteitsgebouwen toepaste. Hoewel de eigenlijke onderdelen van de torens door een bakstenen ommanteling zijn verhuld, wordt door het uitkragen van het reservoirgedeelte getoond wat zich binnenin de torens afspeelt. Door de uitgeholde schacht hebben ze bovendien een veel sierlijker karakter dan de meeste van hun tijdgenoten.
Het aanjaagstation in Usquert is door Mertens daarentegen uitgevoerd in sobere oorlogsarchitectuur. Door de zorgvuldige detaillering en de plaatsing van de gebouwen heeft hij het complex toch nog een bijzonder aanzien weten te geven.
Het gebouwenbestand van de WAPROG is na de oorlog nog aanzienlijk uitgebreid. Zo zijn er twee pompstations (in de provincie Drenthe) en enkele districtskantoren bijgekomen. De nog geplande watertorens zijn alle uitgevoerd als aanjaagstations. De toren van Briltil is komen te vervallen. Verder zijn er nog twee extra aanjaagstations bijgekomen in Sellingen en Ter Apel (afb. 1). Al deze voorbeelden van recentere waterleidingarchitectuur zullen echter nog zo'n twintig jaar moeten wachten voor zij binnen het kader van de rijksmonumentenzorg voor inventarisatie en eventueel bescherming in aanmerking kunnen komen.
| |
Literatuur en bronnen
- | ‘Architect H.F. Mertens’, Bouwbedrijf, 1930, p. 518-519. |
- | J. de Glee, ‘De N.V. Waterleidingmij. voor de Prov. Groningen’, Water, augustus 1937. |
- | J. de Glee, ‘Twee Oorlogskinderen van Waprog’, Water, september 1947. |
- | H.J. Hamer, P. Stolte en M.J. Brink (red.), Werk en Water, 1970 (Jubileumuitgave ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de N.V. Waterleidingmij. van de provincie Groningen, 23 juli 1970). |
- | J. ten Kampe, J. Rozema en L.J. Nieuwenhuis (red.), Werk en Water (121), 1955 (Jubileumnummer van de personeelsvereniging ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de N.V. Waterleidingmaatschappij voor de Provincie Groningen, September 1955). |
- | A.J. Kramer, ‘De aanleg der Werken van de N.V. Waterleidingmaatschappij voor de Provincie Groningen’, Water, augustus 1937. |
- | K. ter Laan, Encyclopedie van Groningen, deel II, N-Z, Groningen 1955. |
- | H. van der Veen, Watertorens in Nederland, Rotterdam 1989. |
- | Verslag N.V. Waterleidingmij. voor de Provincie Groningen, boekjaar 1933, p. 7-13; 1935, p. 10-15; 1936, p. 19; 1937, p. 24-25. |
- | J.G. Wattjes, ‘Eenige werken van de architect Ir. H.F. Mertens, b.i.’, Bouwbedrijf, 1928, p. 335-359. |
- | J.G. Wattjes, ‘Twee watertorens in Groningen. Architect H.F. Mertens’, Bouwbedrijf en Openbare Werken, 19 januari 1940, p. 15-20. |
Met dank aan:
de WAPROG, Groningen
Jur Bosboom, Provincie Groningen
|
|