Jaarboek Monumentenzorg 1993
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||||||||||||||
Jan Dröge
| |||||||||||||||
InleidingDe Nederlanden bestonden in de 17de eeuw uit een zevental provincies of gewesten. Op nationaal niveau vormden de Staten-Generaal het voornaamste regeringscollege; een instituut voortvloeiend uit de onderlinge samenwerking tussen de verschillende gewesten, overeengekomen bij de Unie van Utrecht in 1579. Het had als voornaamste taakgebieden de defensie, het beheer van de generaliteitsfinanciën en de buitenlandse politiek. Op regionaal niveau berustte het bestuur bij de gewestelijke Staten. De Staten van Holland en West-Friesland, een college dat vier maal per jaar gedurende een aantal weken bijeen kwam, bestond uit negentien leden, waarvan er één afkomstig was uit de ridderschap, terwijl de overigen door de steden werden afgevaardigd. Het dagelijks bestuur van de Staten werd gevormd door het college van Gecommitteerde Raden, vergelijkbaar met de tegenwoordige Gedeputeerde Staten. De afgevaardigden van de verschillende steden verbleven vaak gedurende langere tijd in Den Haag. Daarom huurden sommige steden een onderkomen bij particulieren of brachten hun gedelegeerden onder in een plaatselijke herberg. Vooral deze laatst genoemde vorm van logies vond men op den duur echter strijdig met het toenemende aanzien en de waardigheid van de leden van de Staten-Generaal en de Staten van Holland. Omdat de steden zelf het verblijf van hun afgevaardigden dienden te bekostigen, ging men naar verloop van tijd op zoek naar een meer permanent onderkomen in de vorm van eigen huizen of logementen. Op 26 september 1670 stelden de Staten van Holland en Westfriesland een resolutie op, waarin werd vastgelegd dat de afgevaardigden naar dit college vanaf 1 mei van het jaar daarop in afzonderlijke logementen dienden te verblijven. Vooral de passage dat niemand van de afgevaardigden: ‘hare logementen sullen mogen nemen ofte houden, nochte oock ordinarie ter taeffel gaen in publycque herbergen of eenige andere huysen alwaer men voor geldt tot de taeffel | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
1 Jean Coulon (gesign.). Voorgevelontwerp voor een nieuw Logement van de Heren van Amsterdam met drie afzonderlijke huizen; ca. 1735. Pen in zwart, penseel in grijs, raamroeden: pen in rood ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
acces heeft, hoedanich die oock genaemt mogen wesen; maer gehouden zijn haere woonplaetsen te nemen ende ordinaris maeltijden te houden in hunne eygenen ofte gehuyrde huysingen, ofwel in particuliere familiën alwaer de taeffel aen anderen niet voor geldt open staet’ doet vermoeden dat de heren gedelegeerden niet altijd het gepaste stilzwijgen in acht namen dat van hen verwacht mocht worden. Door deze verplichting in te voeren probeerde men ondermeer te voorkomen dat door loslippigheid van de afgevaardigden de tegenpartij voortijdig op de hoogte kwam van het standpunt van een van de stemhebbende steden. De vergaderingen van de beide colleges waren immers niet openbaar en ook toen was de inzet van spionnen bepaald niet ongebruikelijk.Ga naar eind1. Vanaf 1671 zorgden de stemhebbende steden, voorzover zij al geen eigen onderkomen hadden, voor eigen logementen. Voor de kleinere steden waren de kosten van een dergelijk instituut te hoog, zodat sommige besloten samen een logement te onderhouden. Zo hadden vijf Noord-Hollandse steden Hoorn, Edam, Monnikendam, Medemblik en Purmerend een huis aan de Kneuterdijk, Alkmaar en Enkhuizen hadden een onderkomen in de Lange Houtstraat, terwijl de afgevaardigden van Gorcum, Schoonhoven en Schiedam aan de Fluwelen Burgwal waren ondergebracht. Alleen de grotere Hollandse steden konden het zich permitteren een eigen logement te onderhouden. Zo had Leiden een eigen gebouwencomplex op het Buitenhof, terwijl de Rotterdamse afgevaardigden aan de zuidzijde van het Plein - tegenwoordig hoofdvestiging van het Ministerie van Defensie - waren gehuisvest.Ga naar eind2. | |||||||||||||||
De vroegere huisvesting van de Amsterdamse afgevaardigdenDe stad Amsterdam huurde reeds in 1550 woonruimte voor het onderbrengen van haar afgevaardigden. Na in de daaropvolgende jaren diverse onderkomens in Den Haag te hebben gehad, huurde de stad in 1617 voor f 600 een huis in de Lange Houtstraat aan de oostzijde van het Plein van de raadsheer Albert de Veer. Hetzelfde pand kocht men in het daaropvolgende jaar aan voor een bedrag van f 14.250, waarmee Amsterdam de eerste stad was met een eigen logement. In de desbetreffende transportakte staat Jonkvrouwe Margaretha van Mechelen, de maîtresse van prins Maurits, als belending aan de zuidzijde opgegeven. Ditzelfde pand was later eigendom van Constantijn Huygens, die het na het gereedkomen van zijn nieuwe huis, schuin aan de overkant van het Plein, verkocht aan Apollonius Schotte, raadsheer in de Hoge Raad.Ga naar eind3. In 1642 kocht de stad Amsterdam het huis van de weduwe van Schotte, Maria de Hooghe voor een bedrag van f 26.500.Ga naar eind4. In 1654 en 1655 werden nog enige kleine perceeltjes grond achter de Amsterdamse huizen aangekocht.Ga naar eind5. In 1676 wist men voor f 5000 | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
ook het aangrenzende huis te verwerven, terwijl in 1718 ook het daarnaast gelegen huis aangekocht werd van Vrouwe Appolonia van der Cruck, de weduwe van Everhard Schimmelpenninck, voor een bedrag van f 10.600. Uit de transportakte blijkt dat bij de verkoop het goudleer in het ‘agtereetcamertje’ was inbegrepen.Ga naar eind6. Van de oorspronkelijke indeling en inrichting van dit eerste Amsterdamse logement aan het Plein is vrijwel niets bekend, maar uit de beschrijving van de huizen en de onderdelen die bij de afbraak in 1736 vooraf moesten worden verwijderd, blijkt dat verschillende van de vertrekken rijk waren ingericht.Ga naar eind7. | |||||||||||||||
Een nieuw logement!Op 24 januari 1735 gaven de burgemeesters de Amsterdamse vroedschap in overweging of het niet noodzakelijk was om ‘de oude en bijna bouwvallige statshuysen in Den Hage’ te repareren of vernieuwen. Voor het laatste waren reeds verschillende ontwerpen bij het stadsbestuur ingediend, waaruit mag worden geconcludeerd dat al ruim voor bovengenoemde datum over de Haagse bouwplannen gesproken werd. De raad besloot een commissie te benoemen die de verschillende mogelijkheden diende te onderzoeken en daarover advies moest uitbrengen. Als leden werden benoemd de oud-burgemeesters Jan Six, Lieven Geelvinck en Willem Munter, de vroedschappen Gillis van Bempden en Harman Hendrik van de Poll, terwijl tevens de twee jongste pensionarissen Abraham Buys en Jan de la Bassecour werden toegevoegd.Ga naar eind8. Op 12 september 1736 bracht de commissie haar advies uit. Als eerste had zij de Haagse bazen, die de bestaande gebouwen in onderhoud hadden, deze laten onderzoeken. Die kwamen tot de conclusie dat de fundamenten en muren nog in goede staat waren en legden een plan over voor de renovatie en uitbreiding van het bestaande complex, waarvan de kosten op ruim f 30.000 werden begroot. De commissarissen ‘niet gerust zijnde op de verklaering van de gemelde Haagse bazen omtrent de muuren en fundamenten en dewijl die baasen daerbij merkelijk geïnteresseert waren, aangezien sij door het doen der verbetering, eerstelijk veel zouden profiteeren en ten tweede jaarlijks meer te onderhouden zouden vinden aen oude gerepareerde, als wel aen nieuwe huysen’, lieten ook de Amsterdamse stadsbazen een onderzoek instellen naar de toestand van de Haagse huizen. Dezen, ongetwijfeld tot een meer objectief oordeel in staat, kwamen na nauwkeurige inspectie tot de conclusie dat de funderingen, muren en daken in een dusdanig slechte toestand verkeerden, dat de door hun Haagse collega's voorgestelde opknapbeurt niet erg zinvol was. De commissie zag daarom af van de mogelijkheid tot reparatie van de bestaande panden. Vervolgens overwoog zij of het noodzakelijk was om op de plaats daarvan, of een drietal nieuwe huizen te bouwen, waarvan één voor de heren Gedeputeerden ter dagvaart, één voor de heer Gecommitteerde Raad en een derde ‘voor den heer die dezes stadswegen een andere commissie in Den Haag zoude bekleeden’, of dat men zich tot de bouw van twee huizen voor de heren Gedeputeerden en de Gecommitteerde Raad kon beperken. Daartoe werden voor beide varianten bouwplannen en kostenramingen opgesteld. Nadat een en ander uitvoerig was overwogen kwam de commissie tot de conclusie, dat men zich
2 Huybert van Schagen (volgens 18de-eeuws opschrift achterzijde). Voorgevelontwerp voor een nieuw Logement van de Heren van Amsterdam met twee afzonderlijke huizen; ca. 1736. Pen in bruin, penseel in blauw en grijs ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
| |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
3 Jan van Wapperom (volgens 18de-eeuws opschrift achterzijde). Voorgevelontwerp voor een nieuw Logement van de Heren van Amsterdam met twee afzonderlijke huizen; ca. 1736. Pen in bruin, penseel in grijs ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
4 Jan van Wapperom (?). Achtergevelontwerp voor een nieuw Logement van de Heren van Amsterdam met twee afzonderlijke huizen; ca. 1736. Pen in bruin, penseel in grijs en blauw ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
tot de bouw van twee huizen kon beperken en dat zij ‘uyt alle de plans die daarvan gemaakt zijn geworden, verkoosen hebben het plan hieraan geannexeert onder no. 1’. Volgens de bijbehorende begroting zou met de bouw een bedrag van ongeveer f 90.000 gemoeid zijn, waarbij de bebouwing van de achtererven en de marmeren vloeren en schoorsteenmantels niet waren inbegrepen. De Amsterdamse bazen waren van mening dat voor de binnenmuren een betere steensoort diende te worden gebruikt, waardoor het voorgemelde bedrag met bijna f 5000 diende te worden verhoogd. De commissie bracht uiteindelijk het advies aan de raad uit af te zien van reparatie van de bestaande gebouwen en in plaats daarvan twee nieuwe huizen op te trekken. Als het voorgestelde plan de instemming van de vroedschap verkreeg diende een bouwcommissie te worden benoemd om aan een en ander uitvoering te geven. Daarnaast gaf zij in overweging de bestaande gebouwen voor afbraak te verkopen en een ander pand te huren als tijdelijk onderkomen voor de Amsterdamse gedelegeerden. De vroedschap ging op alle punten met de bovengenoemde voorstellen akkoord en verzocht de leden van de adviescommissie | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
5 Isaäc de Moucheron (?). Voorgevelontwerp voor een nieuw Logement van de Heren van Amsterdam met twee afzonderlijke huizen (zoals uitgevoerd); ca. 1736. Pen in bruin, in kleur gewassen (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
de totstandkoming van het nieuwe complex te willen behartigen.Ga naar eind9. | |||||||||||||||
De architect en het ontwerpDoor de verschillende toeschrijvingen van het ontwerp voor het nieuwe logement in het verledenGa naar eind10., is het noodzakelijk alle hierop betrekking hebbende gegevens - met name de posten in de Amsterdamse thesauriers-memorialenGa naar eind11. en de bewaard gebleven bouwtekeningen - (opnieuw) te analyseren. De eerstgenoemde bron vermeldt de volgende van belang zijnde uitgaven:
4 juli 1737: ‘betaeld aen Isaäc de Moucheron voor 't ordeneren en tekenen van de twee tekeningen tot het bouwen van 't huys in Den Haag gemaakt, etc. f 260:-:-Ga naar eind12.
23 februari 1741: ‘aan Coenraad Hoeneker, mr.metzelaar voor gedane diensten over het herbouwen van stads'logement en 't huys voor de Gecommitteerde Raad in 's-Hage, als 't maken van verscheyde teekeningen, bestekken, reyzen aldaar, reyskosten, briefport, etc. f 400:-:-Ga naar eind13.
6 september 1741: ‘aan Isaäc de Moucheron, voor 't ordonneren en tekenen van de voorgevel van de huysing en stallen agter 't huys in Den Haag, nevens de tekening van d’ agtergevel f 85:-:-Ga naar eind14.
10 februari 1742: ‘betaald aan Cornelis Spruytenburg, architect, wegens arbeidsloon, verschot aan 't huys in Den Haag, stadslogement, volgens rekening f182:-:-Ga naar eind15.
6 september 1742: ‘aen J.B. Xavery wed.e, voor de tekening tot de voorghevel van het logement in 's-Hage f50:-:-Ga naar eind16.
Deze posten dienen in verband te worden gebracht met de onderstaande tekeningen, die voor een deel in het Gemeentearchief te Amsterdam en voor een deel in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag worden bewaard:
| |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
6 Isaäc de Moucheron (?). Achtergevelontwerp voor een nieuw Logement van de Heren van Amsterdam met twee afzonderlijke huizen (zoals uitgevoerd); ca. 1736. Pen in bruin, in kleur gewassen (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
Het eerstgenoemde gevelontwerp dateert vermoedelijk uit de eerste fase van de planvorming, toen nog overwogen werd om een drietal panden te bouwen. Deze tekening, het feit dat Jean Coulon architect was van het uit 1741 daterende pand Langestraat 114 te Alkmaar - waarvan een familielid van Jan Six de bouwheer wasGa naar eind18. - en de sterke overeenkomst tussen de gevel van dit pand en die van het eigen woonhuis van Jan Six - Herengracht 495 te Amsterdam, dat in 1739 tot stand kwam - waren eerder aanleiding het ontwerp van Plein 23 eveneens aan Jean Coulon toe te schrijven.Ga naar eind19. Daarentegen vinden we in de Amsterdamse thesauriers-memorialen geen uitbetaling op naam van deze laatste mr.metselaar, terwijl hij ook niet in stadsdienst was. Bij de andere gevelontwerpen is het opvallend, dat de deur- en vensteropeningen van de beide onder 2 genoemde tekeningen van de voor- en achtergevel corresponderen met de bewaard gebleven plattegronden, c.q. het uitgevoerde ontwerp. Bovendien blijkt dat zowel bij het uitgevoerde ontwerp als bij de ontwerptekeningen van Huybert van Schagen en Jan van Wapperom een aanzienlijk maatverschil bestaat in de breedte van de ingangstraveeën. De rechter risaliet van de voorgevel blijkt namelijk ongeveer een halve meter breder te zijn dan de linker. Dit leidt tot de veronderstelling dat de onder 2, 4 en 5 genoemde gevelontwerpen gemaakt zijn bij plattegronden die door een andere hand zijn vervaardigd.Ga naar eind20. Gezien de uitbetaling aan Isaäc de Moucheron is het zeer waarschijnlijk dat het Amsterdamse stadsbestuur, niet tevreden met de reeds bestaande gevelont- | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
werpen, besloot een buitenstaander in de persoon van De Moucheron te vragen alternatieven aan te dragen. Dat hij daarbij niet de vrije hand had om ook de plattegronden te wijzigen heeft mogelijk te maken met het feit dat de voorbereidende werkzaamheden te ver waren gevorderd om ook daar nog verandering in aan te brengen. Hoewel De Moucheron geen architect was, had hij wel veel ervaring met het ontwerpen van architectuurdecoraties. Zo zijn van hem verschillende kamerbehangsels, schilderijen, tekeningen en prenten bekend, waarin architectonische composities zijn opgenomen. Tijdens zijn verblijf in Rome van van 1695 tot 1697 had hij binnen de Hollandse schildersbent de bijnaam ‘Ordonnantie’. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de manier waarop hij in zijn werk architectuurelementen een plaats gaf, mede aanleiding was voor het geven van deze naam. Waarom de keuze van het stadsbestuur juist op hem viel is niet geheel duidelijk. Mogelijk was een aantal van de commissieleden bekend met één of meer van de door hem in Amsterdam gedecoreerde vertrekken.Ga naar eind21.
7 Anoniem. Plattegrond van het souterrain van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift aan de achterzijde: ‘onderhuys daar de casteleyn in woont’); ca. 1736. Pen in bruin, penseel in rood (metselwerk) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
8 Anoniem. Plattegrond van de bel-étage van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift aan de achterzijde: ‘2e verdieping, slaapkamers’ (doorgehaald) en ‘bovenste verdieping’); ca. 1736. Pen in bruin, penseel in rood (metselwerk) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
| |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
9 Anoniem. Plattegrond van de eerste verdieping van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift aan de achterzijde: ‘2e verdieping, slaapkamers’); ca. 1736. Pen in bruin, penseel in rood (metselwerk) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
10 Anoniem. Plattegrond van de tweede verdieping van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift aan de achterzijde: ‘begaande grond of eerste verdieping met de stoep gelijk’); ca. 1736. Pen in bruin, penseel in rood (metselwerk) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
Op grond van het voorgaande ligt het meer voor de hand het ontwerp van de gevels van het nieuwe logement niet aan Jean Coulon toe te schrijven maar aan Isaäc de Moucheron en wel bij door Coenraad Hoeneker of Cornelis Spruytenburg vervaardigde plattegronden.Ga naar eind22. De tekening met de gevels van Jean Coulon kwam vermoedelijk op diens eigen initiatief tot stand, nadat hij van de Amsterdamse nieuwbouwplannen had gehoord. Het ontwerp kwam in ieder geval in een zeer vroeg stadium tot stand, gelet op het feit dat dit de enige tekening is met drie afzonderlijke huizen. Coenraad Hoeneker was een Amsterdamse mr. metselaar, waarvan tot op heden geen eerdere activiteiten konden worden achterhaald. Ook van Cornelis Spruytenburg zijn geen andere bouwkundige projecten bekend. Wel is het merkwaardig dat direct na de uitbetaling aan Cornelis een post voorkomt waarin ene Jan Spruytenburg betaald wordt voor: ‘gedane tekeningen van de tuyn agter | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
't logement in Den Haag en verdere dienste gedaan aan 't voors. logement, rijscosten, etc. N.B. daaronder begrepen een douceur voor de broeder die eenige dagen in Den Haag gewerkt heeft, van f 12’.Ga naar eind23. Het is mogelijk dat - indien het hier inderdaad twee broers betreft - ook de werkzaamheden van Cornelis betrekking hadden op de tuinen achter het logement. De uitbetaling van Jan Baptist Xavery is vermoedelijk voor een door hem gemaakte detailtekening (uitslag?) van het door twee leeuwen opgehouden stadswapen van Amsterdam in het midden van de balustrade boven de voorgevel.
Een nadere beschouwing van het uiteindelijk gerealiseerde ontwerp laat zien dat Isaäc de Moucheron er op redelijke wijze in is geslaagd bij de toch zeer middelmatige plattegronden gevels te ontwerpen. Allereerst realiseerde hij een monumentale, op het eerste gezicht symmetrische gevel, met een middenrisaliet en twee zijrisalieten waarin de ingangspartijen met grote halfronde bordestrappen. Bij de achtergevel slaagde De Moucheron er niet in om een symmetrische gevel te ontwerpen. Ook hier ligt het voor de hand de oorzaak daarvan te zoeken in het feit dat hij gedwongen was bij gegeven plattegronden een nieuwe gevel te ontwerpen. De vertrekken aan de achterzijde waren, met uitzondering van de eetzaal op de bel-etage van het grote huis, te smal om van twee vensters te worden voorzien. Om toch een zeker evenwicht tussen vensteropeningen en
11 Coenraad Hoeneker (gesign.). Kapplan met dwarsdoorsnede van de kap van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam, met de kapconstructie, de schoorstenen en de drie lichtkoepels boven de trappenhuizen: ca. 1736. Pen in bruin, penseel in blauw en grijs ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
penanten te krijgen werden ter plaatse van de aansluiting van de tussenmuren van de vertrekken op de buitengevel nissen met dezelfde breedte als de vensters aangebracht. Het gedeelte van de achtergevel van het grote huis tussen de uitgebouwde sekreetvleugels heeft op deze wijze acht assen, waarmee een symmetrische ingangspartij onmogelijk kon worden gerealiseerd. De gevel van het kleine huis daarentegen heeft wel een oneven aantal vensterassen, maar hier bevindt zich in het midden juist een tussenmuur. Ook uit de indeling van de verschillende ruimten en vertrekken binnen de plattegronden zelf blijkt dat een middelmatig ontwerper aan de gang is geweest. Zo is bij het grote huis de hoofdtrap binnen de totale plattegrond vrij ongelukkig gesitueerd. Door ruimtegebrek was men genoodzaakt op de plaats waar men normaal het tussenbordes zou verwachten ook een trapgedeelte aan te brengen. Vooral de in het trappenhuis opgenomen verbindingsgangetjes tussen de vertrekken aan de voor- en achterzijde hebben een nadelig effect op de belevingswaarde van deze ruimte.Ga naar eind24. | |||||||||||||||
Het begin van de bouwwerkzaamhedenReeds op 6 december 1736 gaven de Gecommitteerde Raden, na ingewonnen advies van Johan Emants, de stadsbaas van Den Haag en Johan Bloteling ‘controleur van wercken ten hove’, de stad Amsterdam toestemming ‘om voor de gevels van hare twee nieuw te bouwen huysen nevens den anderen | |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
12 Anoniem. Plattegrond van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam met de achterliggende tuinen en de koetshuizen aan het Bleijenburg met daarin getekend het beloop van de rioleringen en waterleidingen; ca. 1736. Pen in bruin, in kleur gewassen ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
aan de oostzijde van 't Pleyn alhier in Den Hage, te mogen doen maken pilasters en voor ider der voorsz. huysen een trap van ses treden en onder yder bordes een ingang naar beneden alsmede eenige keldergaten, alles in gevolge de teekening annex de voors. requeste’.Ga naar eind25. Op 3 januari 1737 vond in twee percelen de openbare verkoop van de drie Amsterdamse huizen aan het Plein plaats. Het eerste gedeelte bestond uit het logement van de heren gedeputeerden en het kleine huis ten zuiden daarvan. De koper-aannemer verplichtte zich alle kelders, secreetputten en regenbakken en alle funderingen ‘tot in den gront toe’ af te breken.Ga naar eind26. Bij de verkoop waren de stoepen en ijzeren hekken voor de beide panden inbegrepen; uitgezonderd waren echter:
De kosten voor het verwijderen van het bovengenoemde, behalve de pannen die door de koper in de tuin dienden te worden opgeslagen, kwamen voor rekening van de verkopers. Met de afbraak diende op 1 februari te worden begonnen, terwijl het werk voor 10 maart 1737 moest zijn uitgevoerd. Het tweede perceel van de openbare verkoop tot afbraak werd gevormd door het huis van de Gecommitteerde Raad. Voor het werk golden dezelfde condities als voor het eerste perceel. De verkopers zouden op hun kosten de natuurstenen vloertegels, de ijzeren haardplaten en het behangsel uit de rechter benedenkamer aan de achtergevel en de goudleerbehangsels uit de beide zijkamers verwijderen. Als aanvangsdatum voor de werkzaamheden schreven de opdrachtgevers 6 mei 1737 voor, terwijl het terrein op 1 juni daaraanvolgend leeg moest worden opgeleverd.Ga naar eind27.
Al voor dat men met de sloop van de bestaande gebouwen begon, werden de eerste bouwmaterialen besteld. Op 6 januari 1737 werd door Adolf Biermans de leverantie aangenomen van ‘de roode moppe, het 1000 à f 6: 10: -
Op dezelfde dag verplichtte François Wildeman zich om de ‘graauwe steen’ voor de achtergevel te leveren en wel voor f 14 de 1000.Ga naar eind28. Van de bestekken bleven alleen die voor het natuursteenwerk gedeeltelijk bewaard. In het eerste bestek staan de werkzaamheden omschreven voor de beide bordestrappen en de trappen naar het onderhuis, de plinten en de onderdorpels van de ramen, alles uit te voeren in hardsteen. Het bewerkte materiaal voor de achtergevel diende op 1 april gereed te zijn, de rest 1 juli 1737. De Haagse mr.steenhouwer Jan Oosthout nam op 10 januari 1737 voor respectievelijk f 2940 en f 875 het hardsteenwerk van de voor- en achtergevel aan.Ga naar eind29. Op 25 maart 1737 volgde de aanbesteding van alle zandstenen onderdelen van de voorgevel, zoals de lisenen, de omlijstingen van de deur- en raampartijen in de risalieten en de balustrade. Ook | |||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||
13 Anoniem. Plattegrond van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam met de achterliggende tuinen en de koetshuizen aan het Bleijenburg met daarin getekend het beloop van de rioleringen en waterleidingen (detail met het logement aan het Plein); ca. 1736. Pen in bruin, in kleur gewassen ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
14 Anoniem. Plattegrond van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam met de achterliggende tuinen en de koetshuizen aan het Bleijenburg met daarin getekend het beloop van de rioleringen en waterleidingen (detail met de koetshuizen aan het Bleijenburg); ca. 1736. Pen in bruin, in kleur gewassen ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
dit werk werd aangenomen door Jan Oosthout en wel voor een bedrag van f 8000.Ga naar eind30. Later dat jaar volgden nog een aantal kleine opdrachten voor meerwerk, met een totaalbedrag van f 1210.Ga naar eind31.
Uit de thesauriers-memorialen blijkt dat mr. timmerman Huybert van Schagen aannemer was van het timmerwerk van het gebouw, terwijl het metselwerk door mr. metselaar Jan Wapperom werd uitgevoerd. Zowel Van Schaagen als Wapperom behoorden tot de belangrijkste Haagse aannemers in de eerste helft van de 18de eeuw. Beiden waren betrokken bij de totstandkoming van de huizen aan de Prinsessegracht en fungeerden als hoofdaannemers bij de bouw van het Huis ‘Huguetan’, nu de voormalige Koninklijke Bibliotheek, aan het Lange Voorhout.Ga naar eind32. Zij ontvin- | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
gen een eerste betaling voor hun aangenomen werk aan het logement op 1 juli 1737.Ga naar eind33. De officiële eerste steenlegging vond plaats op 1 april 1737 door Jan Six de Jonge, het zoontje van de voorzitter van de bouwcommissie. Ter gelegenheid van dit feit bracht men boven de tuindeuren van het grote huis een door lofwerk omgeven marmeren plaat aan met de tekst:
Den 1 April MDCCXXXVII
Voor het verdere verloop van de bouw zijn we aangewezen op de posten in de thesauriers-memorialen, een aantal verslagen van ‘bouwvergaderingen’Ga naar eind34. en een aantal incidentele bronnen. Bij de rekeningen dient men er op bedacht te zijn dat tussen de uitvoering van de werkzaamheden en de datum van de uitbetaling geruime tijd kan liggen. De eerste bouwvergadering waarvan de notulen ofwel de besluitenlijst bewaard bleef vond plaats op 2 april 1738. Uit de genomen beslissingen valt een en ander af te leiden over het stadium waarin de bouwwerkzaamheden toen verkeerden. Zo blijkt dat begin april 1738 de beide dakkapellen op het dak aan de achterzijde reeds waren geplaatst, maar dat men afzag van het aanbrengen van een derde. In de genoemde vergadering werden de tekeningen van de schuiframen en de raamluiken goedgekeurd, evenals die voor de trappen. Uit het bovenstaande blijkt dat in het voorjaar van 1738 de ruwbouw van het complex grotendeels was voltooid. De besluiten genomen in de resterende vergaderingen hebben dan ook hoofdzakelijk betrekking op de inrichting en afwerking van het gebouw. In de vergadering van 17 april 1738 besloot men: ‘de tekeningen van de coepels te geeven aan Treb en Husley om daar haar teekeningen na te maaken, welke sij hebben belooft aanstaande woensdag over agt dagen (1 mei 1738) over te sullen geeven’. In het voorjaar van 1739 was men bezig met het aftimmeren van de vertrekken; op 31 januari werd besloten op de kamers op de eerste verdieping naast de schouwpartijen kasten te maken, terwijl op 21 maart werd vastgelegd de vertrekken op de verdieping van eenvoudige lambrizeringen te voorzien. Na het gereedkomen van de ruwbouw volgde de fase waarin het interieur werd aangepakt. Schrijnwerkers, beeld- en steenhouwers, stucadoors en vervolgens de stoffeerders voorzagen de vertrekken en overige ruimten van een passende afwerking. Het souterrain en de tweede verdieping kregen, in overeenstemming met het gebruik, een eenvoudige aankleding. Van de bel-etage en de eerste verdieping kreeg de eerste de meest kostbare aankleding. De vertrekken op deze verdiepingen werden voorzien van betimmeringen, zoals lambrizeringen, raamwerken voor het aanbrengen van de bespanningen, schouwpartijen en raamen deuromlijstingen. Hierna volgde de stoffering van de vertrekken, waarbij gebruik werd gemaakt van materialen als damast, zijde en fluweel, maar voor één vertrek ook van goudleer en een ander met geschilderde behangsels. Vaak was de bekleding van het meubilair ‘en suite’, uitgevoerd, dat wil zeggen in dezelfde stof als de bespanning van de wanden. Ook de kleur van het schilderwerk van de betimmeringen was in de regel aangepast aan de kleuren van de bespanning. Boven sommige deuren werden bovendeurstukken en in de schouwpartijen schoorsteenstukken aangebracht. In de meeste vertrekken vormde het bed met zijn kostbare stoffering, die soms voor een belangrijk deel ‘en suite’ met de wandbekleding was uitgevoerd of uit borduur- en oplegwerk bestond, het voornaamste meubelstuk. Het overige meubilair, zoals kasten, stoelen en tafeltjes stond in de regel langs de wand opgesteld. De luxe van een vertrek kwam ook tot uitdrukking in de bekleding van de vloer, waarvoor bijvoorbeeld Oosterse tapijten werden gebruikt. Opvallend is het ontbreken van schilderijen, prenten en verdere sier- en gebruiksvoorwerpen. Vermoedelijk werden de Amsterdamse vertegenwoordigers, die in de regel voor minimaal één jaar naar Den Haag werden afgevaardigd, geacht zelf voor de verdere aankleding van hun verblijfsvertrekken zorg te dragen. Daarnaast zijn de schilderijen mogelijk afzonderlijk geïnventariseerd. | |||||||||||||||
De stucwerkdecoratiesGa naar eind35.Reeds op 1 mei 1738 schreven de Haagse meesterstucadoors Carlo Laghi en Carlo Castoldi de Amsterdamse burgemeesters in aanmerking te willen komen voor de uitvoering van de stucwerkdecoraties in het nieuwe gebouw aan het Plein.Ga naar eind36. De brief ging vergezeld van een prijsopgave voor het stucadoorswerk van de drie koepels boven de trappen in de beide huizen. Het is zeer wel mogelijk dat de in de Kaartenafdeling van het Algemeen Rijksarchief bewaarde tekening met de stucwerkdecoraties voor de drie koepels bij deze prijsopgave behoort (afb. 15). Van de | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
15 Carlo Laghi (?). Ontwerptekening voor de stucplafonds van de lichtkoepels boven de drie trappenhuizen in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
16 Carlo Laghi (?). Ontwerptekening voor het stucplafond van de lichtkoepel boven de hoofdtrap van het grote huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (gemerkt: ‘B’); ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
koepel boven het trappenhuis van het grote huis kennen we bovendien een variant (afb. 16). Enige tijd later ontvingen de bouwcommissarissen een uitvoerige werkomschrijving met een prijsopgave voor de stucdecoraties van de koepels en wanden in de drie trappenhuizen. Bij de vaststelling van de uiteindelijke keuze gingen de opdrachtgevers niet over een nacht ijs want ook de Amsterdamse stucadoors, de gebroeders Hans Jacob en Hendrik Husley en ene Jacob Trep werden uitgenodigd om van een prijsopgave vergezelde plannen in te dienen. Van de eerstgenoemden bleef een tekening met het ontwerp voor de stucwerkdecoraties voor de hoofdtrap van het grote logement bewaardGa naar eind37., (afb. 17), terwijl van de laatste alleen de prijsopgave bekend is.Ga naar eind38. Nadat Carlo Laghi gevraagd was nadere tekeningen voor de decoratie van de hoofdtrap in het grote huis in te dienen, viel de uiteindelijke keuze toch op deze Haagse meesterstucadoor. De gebroeders Husley en Jacob Trep ontvingen voor hun moeiten elk een bedrag van f 50.Ga naar eind39. Blijkens de Amsterdamse thesauriers-memorialen is Carlo Laghi toch niet de enige stucadoor die aan het logement werkte, want behalve hem komen we ook de naam tegen van de mr. stucadoor Christoffel Rossi, die in totaal een bedrag van f 1043 ontving.Ga naar eind40. Slechts eenmaal vinden we een nadere aanduiding van de door hem uitgevoerde werkzaamheden, namelijk de post van 1 april 1740: ‘Aen Christoffel Rossi, mr. stuckadoorwerker, voor 5 kamers, bewerkt à f 52, volgens rekening f 260’.Ga naar eind41. Gezien de verschillen in uitvoering tussen de stucplafonds op de bel-etage en die op de eerste verdieping is het aannemelijk dat Carlo Laghi behalve de trappenhuizen ook de plafonds op de bel-etage uitvoerde, waarvoor hij op 10 november 1740 het niet geringe bedrag van f 2467 ontving, terwijl Christoffel Rossi verantwoordelijk was voor de veel eenvoudiger uitgevoerde stucplafonds op de eerste verdieping. Behalve de al genoemde door de gebroeders Husley vervaardigde tekening, waarop het trappenhuis van het grote logement staat afgebeeld, kennen we nog de eerder genoemde ontwerpen met stucwerkdecoraties voor de koepels en die voor verschillende plafonds. Van de koepelontwerpen geeft de grootste tekening (afb. 15) de drie koepels weer, met behalve de stucplafonds ook de opstand van de glazen wanden, terwijl de kleinste een variant voor de decoratie voor de koepel van het grote huis is (afb. 16). Deze laatste afbeelding hangt vermoedelijk samen met de vermelding in de notulen van de bouwcommissie van 25 maart 1739, waarbij ‘aan Carlo Laghi is geordonneert een naader teekening te maaken van het stucadoorwerk | |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
17 Hans Jacob en Hendrik Husley (gesign.). Ontwerptekening voor de stucwerkdecoraties van de hoofdtrap in het grote huis van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; plattegrond met de vier uitgeklapte opstanden; ca. 1740. Pen in bruin, penseel in grijs, twee bladen (Zeist, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Foto- en tekeningenarchief, Index Bouwkunst).
tot de trap van 't groote huys en daarmeede naa Paasche gereet te sijn.’Ga naar eind42. Niet alleen gezien het verzoek van de bouwcommissie, maar ook op stilistische gronden kunnen beide ontwerpen aan Carlo Laghi worden toegeschreven. Bij de plafondontwerpen is het meest opvallende dat een van de bewaard gebleven tekeningen, die op grond van de lengtebreedteverhouding voor de grote zaal van het grote huis bestemd was, in stijl en tekentrant zeer duidelijk afwijkt van de overige (afb. 18). Het nog volledig in Lodewijk XIV-vormen gedecoreerde plafond met een zware perklijst met paneelindeling, grove voluten, bloemguirlandes en de manier waarop de lege ruimten zijn opgevuld, kan gelet op de tijd waarin het logement tot stand kwam, als ‘ouderwets’ worden beschouwd. Op grond van de genoemde tekening mag worden verondersteld of er niet nog een andere mr. stucadoor ontwerpen voor de decoratie van het logement heeft ingediend.Ga naar eind43. De overige tekeningen hebben bijna allemaal betrekking op het kleine huis. Van drie bleek dit zonder meer op grond van het bijschrift (afb. 19, 20 en 21), terwijl een andere op grond van lengte-breedteverhouding niet anders dan voor het kleine kabinet rechts van de vestibule bestemd kan zijn geweest. De drie eerstgenoemde tekeningen, achtereenvolgens bestemd voor ‘de voorspreeckcamer aan de linkerkant’, ‘de groote saal’ en ‘de agtercamer’, zijn duidelijk van een hand en tonen telkens twee varianten in een tekening, waarbij de lijn in het hart van de schoorsteen als spiegelas fungeert. De decoraties met zowel voluut- als rocaillemotieven vertonen de overgangsvormen van de Lodewijk XIV- naar de Lodewijk XV-stijl. De lege middenvelden waren mogelijk voor een geschilderd | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
18 Anoniem. Ontwerptekening voor een stucplafond voor de eetzaal in het grote huis van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (gemerkt: ‘No. 2’); ca. 1740. Potlood, pen in zwart, penseel in bruin en grijs ('s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief, Kaartenafdeling).
plafondstuk, of voor een nader te detailleren figuratieve stucdecoratie bestemd. Een vijfde tekening van dezelfde hand, kan op dezelfde gronden en dankzij het feit dat ook de wandopstanden gedeeltelijk zijn weergegeven als ontwerp voor de vestibule en de daarachter gelegen traphal van het kleine logement worden beschouwd (afb. 22). De wanden links en rechts zullen, hoewel de rechter niet is uitgewerkt, mede gezien de plattegrondtekening, spiegelbeeldig zijn uitgevoerd. Vooraan links bevond zich de toegang tot de ‘voorspreeckkamer’ en rechts die tot het kabinet met daarnaast een blinde nis. Boven de opgebogen architraaflijst van beide deuren is een bekroning in stucwerk aangebracht, die zich op dezelfde hoogte in de beide blindnissen herhaalt. Daar weer boven bevinden zich verdiepte velden met rondom geprofileerde lijsten met tegen de kooflijst een afsluitend ornament. Het plafond van de vestibule heeft een sterk naar binnen gebogen geprofileerde kooflijst waarop in de afgeronde hoeken een rocaille-ornament is aangebracht. De perklijst gaat op de hoeken over in ornamenten die uit twee tegen elkaar ingedraaide rocaillemotieven bestaan. Het vermoedelijk verdiepte middenveld, waarvan een eventuele decoratie niet is aangegeven, heeft een zwaar geprofileerde inen uitzwenkende lijst. De traphal stond via een brede doorgang in verbinding met de vestibule. In de linker wand gaven twee deuren, met daarboven verdiepte vlakken rondom voorzien van eenvoudige geprofileerde lijsten, toegang tot de spreekkamer en de grote zaal. In de achterwand gaf een andere in het midden geplaatste deur toegang tot de eetzaal van het kleine
19 Carlo Laghi (?). Ontwerptekening voor het stucplafond van de voorzaal links van het kleine huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift: ‘de voorspreekcamer aan de linkerkant, de heere Gecommitteerde Raads' huys’); ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
huis. Op de tekening is de bekroning boven deze deur, vermoedelijk omdat deze goed zichtbaar was vanuit de entree, net zo rijk gedetailleerd als de bekroning boven deuren en nissen in de vestibule. Het plafond is op de tekening aanzienlijk eenvoudiger uitgewerkt dan dat van de vestibule. Van de twee resterende ontwerpen (afb. 23 en 24) kan alleen van de laatste worden gezegd dat dit vermoedelijk een tekening voor de overloop op de eerste verdieping van het kleine huis betreft. | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
20 Carlo Laghi (?). Ontwerptekening voor het stucplafond van de grote zaal van het kleine huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift: ‘de groote saal de heere Gecommitteerde Raads' huys’); ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
21 Carlo Laghi(?). Ontwerptekening voor het stucplafond van de achterkamer rechts van het kleine huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (opschrift: ‘de agtercamer, de heere Gecommitteerde Raads' huys’); ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
22 Carlo Laghi (?). Ontwerptekening voor de stucwerkdecoraties van de vestibule en traphal in het kleine huis van het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam (plafonds en een gedeelte van de wandopstanden); ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
| |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
23 Cario Laghi (?). Ontwerptekening voor een niet nader gelokaliseerd stucplafond in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs (Amsterdam. Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch Topografische Atlas).
24 Carlo Laghi (?). Ontwerptekening voor een niet nader gelokaliseerd stucplafond in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; ca. 1740. Potlood, pen in bruin, penseel in grijs (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch Topografische Atlas).
| |||||||||||||||
De schouwpartijenVan de verschillende schouwpartijen in het gebouw dateren er alleen op de eerste verdieping nog een aantal uit de bouwtijd van het pand. Die op de beletage verdwenen bij latere verbouwingen, maar dankzij een aantal bewaard gebleven ontwerptekeningen kunnen we ons toch een beeld vormen hoe de schouwpartijen er daar oorspronkelijk hebben uitgezien. Jean Baptist Xavery maakte in ieder geval ontwerpen voor de schouwen in de grote zaal en de koffiekamer van het grote huis. Uit de door hem voorgelegde varianten maakten de opdrachtgevers op 9 december 1739 een definitieve keuze (afb. 25 en 26). Van de afgewezen ontwerpen bleef dat van de grote zaal bewaard, waaruit valt af te leiden dat de principalen een meer geavanceerde uitvoering kennelijk niet aandurfden (afb. 27). Naast de door Xavery geleverde ontwerpen kennen we nog een aantal tekeningen voor schouwpartijen van andere anonieme ontwerpers, waarbij het - behalve de ontwerptekening voor een schouwpartij in de koffiekamer (afb. 28) - onduidelijk is voor welke vertrekken deze stookplaatsen bedoeld zijn geweest. Hoewel er in de thesauriers-memorialen verschillende beeldhouwers en beeldsnijders worden genoemd is het door het ontbreken van nadere omschrijvingen van de uitgevoerde werkzaamheden vrijwel onmogelijk te bepalen wie welk aandeel in welke schouwpartij heeft gehad. Zo is het niet denkbeeldig dat Jean Baptist Xavery niet alleen verantwoordelijk was voor de genoemde ontwerpen voor schouwpartijen, maar er ook een aantal zelf heeft uitgevoerd. Zo ontving hij op 28 december 1740 - als ‘beelthouwer’ - de resterende f 600 van de door hem ingediende rekening van f 1200 ‘wegens gedane leverantiën’.Ga naar eind44. | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
Op 8 december 1739 werd aan de beeldhouwer H. Seunties een bedrag van f 449-14 uitbetaald ‘wegens leverantie aan stadslogement’; op 27 april 1741 ontving hij nog een bedrag van f 113-12.Ga naar eind45. Meer duidelijkheid biedt de betaling van f 79 op 10 augustus 1740 aan mr.beeldsnijder Pieter van der Speek, ‘voor 't snijden van diverse schoorsteenmantels’. Op dezelfde datum ontving mr.beeldsnijder Coenraat van Houten een bedrag van f 38 ‘voor snijwerk’, dat vermoedelijk ook aan schouwpartijen toegepast is geweest. Op 3 februari 1741 ontving Coenraat van Houten, aangeduid als ‘mr.beelthouwer’ nog een bedrag van f 39-10 ‘wegens leverantie’, terwijl de voorgenoemde Pieter van der Speek op 7 april 1741 nog een bedrag van f 183 kreeg uitbetaald en op 10 augustus 1741 nog eens f 121-10.Ga naar eind46. De uitbetaling van het niet geringe bedrag van f 3196-10 aan mr.steenhouwer Hendrik Pantel ‘voor geleverde schoorsteenmantels’, maakt duidelijk dat deze verantwoordelijk moet zijn geweest voor het merendeel van de marmeren schoorsteenmantels op de begane grond en mogelijk ook een aantal van de zandstenen exemplaren op de verdiepingen.Ga naar eind47. Daarentegen is het ook nog mogelijk dat de mr.steenhouwer Jan Oosthout niet alleen verantwoordelijk was voor de leverantie van de natuursteen van het exterieur, maar eveneens een aantal van de zandstenen schoorsteenmantels op de verdiepingen heeft geleverd.Ga naar eind48. Verder vond er op 10 augustus 1740 nog de uitbetaling plaats van een bedrag van f 428-10 aan mr. steenhouwer Martinus van Rooy. Ook hier is niet duidelijk voor welke werkzaamheden hij werd gehonoreerd.Ga naar eind49. | |||||||||||||||
De verdere aankleding van het interieurOok voor een analyse van de oorspronkelijke aankleding van het interieur van de beide huizen zijn we, behalve op de nog aanwezige onderdelen of fragmenten daarvan, zoals schouwpartijen, stucplafonds en betimmeringen, aangewezen op de posten in de thesauriers-memorialen. Ook hier kan door het ontbreken
25 Jean Baptist Xavery (gesign.). Ontwerptekening met twee varianten voor de schouwpartij in de eetzaal van het grote huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; 1739. Potlood, pen in zwart, penseel in grijs (bijschriften in bruin) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
26 Jean Baptist Xavery (gesign.). Ontwerptekening met twee varianten voor de schouwpartij in de koffiekamer van het grote huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; 1739. Potlood, pen in zwart, penseel in grijs (bijschriften in bruin) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch Topografische Atlas).
| |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
van nadere gegevens maar in enkele gevallen worden aangegeven voor welke vertrekken de omschreven werkzaamheden waren bedoeld. Een andere belangrijk hulpmiddel vormt de in 1744 opgemaakte boedelinventaris, die per verdieping en per vertrek de bestemming daarvan aangeeft en een opsomming van het aanwezige meubilair bevat.Ga naar eind50.
De stoffering van de diverse vertrekken vond ongeveer gelijktijdig plaats. De eerste posten daaromtrent worden gevormd door de uitbetaling van f 512-17 aan de kamerbehanger Wijnand Stevens en de leverantie van behangsels ter waarde van f 852 door Hendrik Remmers, beide op 27 juni 1741.Ga naar eind51. De volgende dag staat de uitbetaling van f 1190 aan Hendrik Onversaagt geboekt en wel voor geleverd ‘Turcx fluweel’.Ga naar eind52. Op 29 juni 1741 ontving Anna van Eyckelenburg een bedrag van f 899 voor geleverd goudleer.Ga naar eind53. Diderick Garlick ontving op 4 juli f 311-8 voor de leverantie van ‘25 bladen damastgoed’Ga naar eind54., terwijl Nicolaas Blanckert de volgende dag een som van f 332 kreeg uitbetaald ‘voor gelevert linnetapijt’.Ga naar eind55. Hendrik Buttelman kreeg op 14 november 1741 een bedrag van f 321-4 uitbetaald voor de levering van 69 el donker zeegroen gekleurd laken, vermoedelijk eveneens bestemd om als bespanning voor een kamer te dienen.Ga naar eind56. In het najaar van 1741 was men zover gevorderd dat in verschillende kamers schilderijen in de vorm van schoorsteenstukken en mogelijk ook dessus-de-portes werden aangebracht. De belangrijkste uitbetaling hieromtrent wordt gevormd door het bedrag van f 700 dat Dirk Dalens III kreeg uitbetaald voor het schilderen van ‘ses stucken in de sijkamer, met de doeken daartoe gelevert’.Ga naar eind57. Uit de boedelinventaris van 1744 kon worden afgeleid dat het hierbij ging om het vertrek rechts van de vestibule van het grote logement. Op 14 december kreeg Jacques Estienne Benoist een bedrag van f 1660 uitbetaald ‘voor 't fijn schilderen van verschijde schilderijen, etc.’ terwijl ene Jan de Vries op dezelfde dag f 81 -10 ontving
27 Jean Baptist Xavery (gesign.). Ontwerptekening met twee varianten voor de schouwpartij in de eetzaal van het grote huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; 1739. Potlood, pen in zwart, penseel in grijs (bijschriften in bruin) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
28 Anoniem. Ontwerptekening (voor-en zijaanzicht) voor de schouwpartij in de koffiekamer van het grote huis in het nieuwe Logement van de Heren van Amsterdam; ca. 1740. Potlood, pen in zwart, penseel in grijs (bijschriften in bruin) (Amsterdam, Gemeentelijke Archiefdienst, Historisch-Topografische Atlas).
| |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
29 Jacob de Wit. Schoorsteenstuk uit de eetzaal van het grote logement gemaakt in opdracht van de voorzitter van de bouwcommissie Jan Six. ‘De zittende Amsterdamse stedemaagd, die met haar linkerarm steunt op het wapenschild van de stad en met de rechter op de Bijbel, wordt toegesproken door Minerva’; ca. 1742. Olieverf op doek. (Amsterdam. Amsterdams Historisch Museum).
voor ‘geplumeerde doeken en schoorsteenstucken’.Ga naar eind58. Op 11 april 1742 ontving Jan Engelbert nog een bedrag van f218 ‘voor 't schilderen van 7 stukken in 't graauw’.Ga naar eind59. Van al deze laatste schilderingen is de locatie binnen de beide logementen tot op heden niet achterhaald. Ook onderzoek over eventueel ander werk van de genoemde kunstenaars bleef tot op heden zonder resultaat. Geheel buiten de rekeningen bleef een schoorsteenstuk dat tot op de dag van vandaag bewaard bleef, namelijk het schilderij dat bestemd was voor de schouwpartij in de grote zaal. Het doek werd in opdracht van de voorzitter van de bouwcommissie mr. Jan Six vervaardigd door Jacob de Wit en heeft als voorstelling ‘De zittende Amsterdamse stedemaagd, die met haar linkerarm steunt op het wapenschild van de stad en met de rechter op de Bijbel, wordt toegesproken door Minerva’ (afb. 29).Ga naar eind60. Van het schoorsteenstuk bleef ook een door Jacob de Wit gesigneerde voorstudie bewaard, die thans is ondergebracht in het Prentenkabinet van de Rijksuniversiteit te Leiden (afb. 30).
Wat betreft het meubilair wordt een van de eerste posten gevormd door de betaling van f 17-17 aan de weduwe van Willem Lambert Clinquet ‘wegens geleverde jugten’, vermoedelijk voor de bekleding van stoelen, op 19 januari 1741. Op dezelfde datum ontving Nicolaas Russelman een bedrag van f 54 ‘voor 22 fijne malja jugten’.Ga naar eind61. Op 9 mei 1741 ontving | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
30 Jacob de Wit (gesign.). Ontwerp voor een schoorsteenstuk in de eetzaal van het grote logement, gemaakt in opdracht van de voorzitter van de bouwcommissie Jan Six. ‘De zittende Amsterdamse stedemaagd, die met haar rechterarm steunt op het wapenschild van de stad en met de linker op de kop van een leeuw, wordt toegesproken door Minerva’; 1741. Pen, sepia en penseel over zwart en rood krijt (Leiden, Prentenkabinet der Rijksuniversiteit-Kunsthistorisch Instituut).
Nicolaas Volkerts een bedrag van f 823 voor geleverde stoelenGa naar eind62., terwijl de kastenmaker Gerrit Engelen op 27 juni van datzelfde jaar f 518-14 kreeg uitbetaald voor de leverantie van ledikanten en het bekleden van stoelen.Ga naar eind63. Sommige van de omschrijvingen zijn dermate summier dat niet duidelijk is waaraan het uitbetaalde bedrag is besteed. Zo ontvingen J.M. en C.F. de la Fontaine op 18 juli 1741 een bedrag van f 1275 ‘voor diverse leverantiën ten dienste der mubilering’. Op dezelfde dag kregen Maria en Deborah Kooy f 385 betaald voor de leverantie van beddetijk en veren.Ga naar eind64. Op 20 december 1742 ontving Coenraat van Delft een bedrag van f 93 voor een notehouten bureau, een tafeltje en een aantal gueridons.Ga naar eind65. | |||||||||||||||
De indeling van de beide huizenDe functies van de verschillende vertrekken van het grote huis konden voor een belangrijk deel worden achterhaald aan de hand van een tweetal boedelinventarissen, een - al eerder genoemd - uit 1744 en een uit 1795. De eerste moet kort na het gereedkomen van de inrichting van het pand zijn opgesteld, terwijl de laatste beschrijving werd opgemaakt naar aanleiding van de verkoop van de inboedel, toen in 1795 aan het gebruik als logement een einde kwam.Ga naar eind66. Bij het kleine huis vormen de bijschriften van de ontwerptekeningen van de stucplafonds voor de vertrekken op de bel-etage een belangrijke bron. Zowel in het kleine als in het grote logement, waren | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
in de ruimten in het onderhuis functies ondergebracht als keukens, provisiekelders en voorraadvertrekken. Daarnaast waren er in het grote huis, zoals valt af te leiden uit de boedelinventarissen van 1744 en 1795, vertrekken in gebruik voor de opslag van bed- en tafellinnen en behalve het keukengerei, waren ook de porseleinen serviezen en het tafelzilver in het onderhuis opgeborgen. In het grote huis was aan de voorzijde bovendien een woning voor de kastelein ondergebracht. Door het ontbreken van nadere aanduidingen, zoals bij de bel-etage en overige verdiepingen, is de oorspronkelijke functie van elk afzonderlijk vertrek niet bekend. Wel kan aan de hand van de waterleiding- en rioleringstekening (afb. 12, 13) de plaats van de beide keukens worden bepaald.
Ook op de bel-etage is ondanks de latere samenvoeging van de beide logementen de oorspronkelijke gescheiden opzet nog goed te herkennen. In het linker gedeelte - het kleine logement - bevonden zich de representatieve vertrekken van de Gecommitteerde Raad. De oorspronkelijke entree en vestibule vormt thans een geheel met het oorspronkelijke rechts daarvan gesitueerde kabinet. Het grote vertrek links aan de voorzijde fungeerde als spreekruimte voor belangrijke bezoekers, terwijl het kabinet aan de andere zijde van de vestibule als ontvangstruimte en antichambre zal hebben gefungeerd. Vanuit de vestibule bereikte men de traphal. Het trappenhuis, dat direct rechts van de traphal is gelegen, bevindt zich nog vrijwel volledig in zijn oorspronkelijke staat. In het verlengde van de voorzaal links bevond zich het voornaamste vertrek, de grote zaal, die tevens als ontvangstruimte voor belangrijke gasten fungeerde. Het aangrenzende vertrek in het verlengde van de entree was in gebruik als eetzaal. Beide vertrekken aan de achterzijde hadden aan de tuinzijde een uitbouw, waarin een sekreet met een afzonderlijke voorruimte waren ondergebracht. De tuin van het kleine logement was via een deur in de voorruimte van het rechter sekreet te bereiken. Op de bel-etage in het grote logement lagen aan de voorzijde van links naar rechts de volgende vertrekken: de dagelijkse verblijfs- en vergaderruimte van de Amsterdamse afgevaardigden, in de inventarissen aangeduid als ‘tapijtekamer’, waaruit volgt dat de wanden kennelijk van wandtapijten waren voorzien. Daarnaast lag een vertrek met een rode wandbespanning, de ‘roode kamer’, vermoedelijk bedoeld als antichambre, in de oorspronkelijke situatie met twee deuren verbonden met de vestibule. De hiernaast gelegen vestibule stond ook in verbinding met de zg. ‘geschilderde kamer’, die vermoedelijk als werkruimte van de afgevaardigde burgemeester werd gebruikt. Deze was voorzien van het al eerder genoemde geschilderde behangsel van Dirck Dalens. Aan de achterzijde bevonden zich (van rechts naar links) achtereenvolgens de burgemeesterskamer, de koffiekamer, de tuinkamer met de uitgang naar de tuin en de grote eetzaal.
De eerste verdieping van het kleine logement was in gebruik als woonruimte van de Amsterdamse Gecommitteerde Raad, die telkens voor een periode van drie jaar in Den Haag verbleef. Omdat de inrichting door hemzelf diende te worden verzorgd, ontbreken nadere gegevens omtrent de functie van de verschillende vertrekken. In het grote huis staan de vertrekken slechts vermeld met een nummer, waarbij twee vertrekken nog de nadere aanduiding ‘gele’ en ‘groene kamer’ hebben. Mogelijk waren ze indertijd in gebruik als logeervertrekken voor belangrijke gasten. Aan de achterzijde bevonden zich (van rechts naar links), de burgemeesterskamer, ‘de alcovenkamer’ en de vertrekken voor de oudste en de jongste pensionaris.
De tweede verdieping van de beide huizen functioneerde in beide gevallen als slaap- en verblijfsruimten voor het dienstpersoneel, terwijl de zolders voor de opslag van allerlei zaken in gebruik waren. | |||||||||||||||
De koetshuizen aan het BleijenburgAan de zijde van het Bleijenburg kregen beide logementen elk een koetshuis voor de stalling van koetsen en paarden; net als bij het hoofdgebouw ging het geheel schuil achter één gevel. De plattegrond kennen we van de riolering- en waterleidingtekening (afb. 14); de scheiding tussen de beide afzonderlijke koetshuizen valt niet samen met die tussen de tuinen of die tussen de beide logementen in de achtergevel. Kort voor de verbouwing in 1882, waarbij de beide huizen werden ingericht tot depot van het Algemeen Rijksarchief, werd een foto van de voorgevel aan het Bleijenburg gemaakt (afb. 31). Belangrijker was echter de tuingevel van het gebouw, die vanuit de beide logementen als decor en afsluiting fungeerde. Uit de voorgenoemde plattegrond kan worden afgeleid dat de indeling van deze gevel niet was ontleend aan de achtergevel van het hoofdgebouw aan het Plein, maar symmetrisch was opgebouwd. Het gedeelte in de tuin van het grote logement had in het midden een grote erker, die gezien de kachelnis in de achterwand waarschijnlijk als orangerie fungeerde. Aan weerszijden bevonden zich twee deuren, terwijl in de hoeken met de tuinmuren een pomphok en een sekreet - met afgeschuinde hoeken, waarin de deurpartij - waren aangebracht. | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
31 Het stallencomplex aan het Bleijenburg, dat omstreeks 1900 werd gesloopt. Op de achtergrond de uit 1859-'61 daterende Duits Evangelische Kerk. Foto omstreeks 1863 ('s-Gravenhage, Gemeentearchief).
Het middendeel met de erker en de beide deuren aan beide zijden kwam als risaliet naar voren en werd bovendien door lisenen begrensd. Mogelijk was bij deze lisenen, net als bij de voorgevel, natuursteen toegepast. De gevel in de tuin van het kleine logement was wat eenvoudiger van opzet. Hier bevond zich in het midden een nis met aan weerszijden lisenen terwijl in de hoeken deuren waren aangebracht. Dit gevelgedeelte werd aan beide zijden door hoeklisenen begrensd. In de thesauriers-memorialen heeft een klein aantal posten direct betrekking op de totstandkoming van dit gebouw. Eén van de belangrijkste is de uitbetaling van f 85 aan Isaäc de Moucheron op 6 september 1741 ‘voor 't ordonneren en tekenen van de voorgevel van de huysing en stallen agter 't huys in Den Haag, nevens de tekening van d' agtergevel’.Ga naar eind67. Het metselwerk werd aangenomen door mr.metselaar Bastiaan van der Baas, terwijl mr.timmerman Swerius ten Broek verantwoordelijk was voor het timmerwerk. Over het verloop van de bouw zijn we nauwelijks ingelicht, maar op 4 oktober 1740 ontving Pieter van Steyn f 40 ‘gegeven aan 't werkvolk van de stal agter 't selve (logement), onder de naam van pannebier’. De laatste uitbetalingen aan de hoofdaannemers vonden plaats op 10 februari 1742. Van de aankleding van de beide koetshuizen is vrij weinig bekend. De plattegrond en de tweede boedelinventaris van 1795 leren dat in beide koetshuizen ook koetsiersverblijven waren opgenomen. | |||||||||||||||
De aanleg van de tuinVan de tuinen achter de beide huizen zijn geen afbeeldingen bewaard gebleven. Het ontwerp werd zoals we hiervoor zagen vermoedelijk geleverd door Jan Spruytenburg, waarbij zijn broer Cornelis mogelijk ook een aandeel had.Ga naar eind68. Direct achter het gebouw | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
lag een - waarschijnlijk verhoogd - terras, dat evenals de overige bestrating werd aangelegd door Barent Groen en Jan Doncker, die daarvoor ‘alderbeste Friese straatklinkerts’ leverden. Zij ontvingen daarvoor op 18 mei 1741 een bedrag van f 201.Ga naar eind69. Ook de Haagse firma van de Wed. Incoer en Zn. leverde 16.000 straatstenen, terwijl Hendrik van Wijngaarden op 7 februari 1741 werd betaald voor de leverantie van ‘klinkers en roye keyen’.Ga naar eind70. De straatstenen zullen ook zijn gebruikt voor de vloeren in de stallen en koetshuizen. De hovenier Johannes Rijnders ontving op 2 juni van hetzelfde jaar f 295, ondermeer voor de leverantie van palmen.Ga naar eind71. Deze bomen stonden in de regel opgesteld in grote houten kuipen en werden in de winter overgebracht naar de orangerie. Op 27 december 1741 ontving Rijnders nog een bedrag van f 330 voor de aanleg van de tuinen.Ga naar eind72. Op 10 februari 1742 kreeg Christiaan van Groos nog een bedrag van f 221 voor geleverde bomen.Ga naar eind73. Uit de in 1795 opgemaakte boedelinventaris bleek toen in het koetshuis een snoeiwagen voor het onderhoud van de bomen in de tuin van het logement aanwezig te zijn. | |||||||||||||||
De verdere lotgevallen van het logementGa naar eind74.Het complex bleef tot de staatkundige omwenteling van 1795 als logement in gebruik. Vanaf dat jaar verleende het grote huis tot 1814 onderdak aan verschillende regeringsorganen, terwijl het kleine huis als particuliere woning werd verhuurd. Na de terugkeer van de Oranjes werd het gebouw in 1814 ingericht tot winterpaleis voor de koninginmoeder, Wilhelmina van Pruisen, die er tot haar dood in 1820 bleef wonen. De oorspronkelijke tweedeling kwam bij de verbouwing van 1814 te vervallen. Na een aantal jaren te hebben leeg gestaan volgde in 1839 de verbouwing en inrichting tot paleis voor de Erfprins van Oranje, de latere koning Willem III, die het jaar daarop in het huwelijk trad met prinses Sophie van Württemberg. Tot 1849, het jaar dat de prins zijn vader als koning opvolgde, bewoonde het echtpaar het paleis aan het Plein. Van 1853 tot 1910 fungeerde het hoofdgebouw als huisvesting voor het Algemeen Rijksarchief. De stallen aan het Bleijenburg werden in 1878, na het gereedkomen van het nieuwe complex van de Koninklijke Stallen aan de Hogewal, ingericht tot depotgebouw voor het archief en in 1882 als zodanig verbouwd en aangepast. In 1895 maakten de stallen plaats voor de nieuwbouw van het Algemeen Rijksarchief, waarbij in de tuin van het complex een depotgebouw werd opgetrokken. Het geheel kwam tot stand naar de plannen van rijksbouwmeester J. van Lokhorst. Het vroegere logement aan het Plein werd vervolgens ingericht tot Ministerie van Buitenlandse Zaken, een functie die het tot het gereedkomen van het nieuwe gebouw aan de Bezuidenhoutseweg in 1984 zou behouden. Sinds de ontruiming biedt het complex, in afwachting van een toekomstige restauratie, huisvesting aan de Rijksdienst Beeldende Kunst. |
|