Jaarboek Monumentenzorg 1993
(1993)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Wim Denslagen
| |
Charter van VenetiëHet Venetiaanse Charter wordt als een belangrijk document gezien omdat het de beginselverklaring van de ICOMOS is. De ICOMOS wil deze beginselen die al eerder in internationaal verband waren gepubliceerd, namelijk bij de Conferentie van Athene in 1931, nieuw leven inblazen.Ga naar eind2. Over de vraag die in Lausanne werd gesteld is veel te zeggen en dat werd dan ook gedaan. Het is aan de ICOMOS zelf om enige lijn in de internationale discussies te brengen. Ik zal mij hier beperken tot enige inleidende opmerkingen. Bij de discussies in Lausanne formuleerde Alfred Wyss uit Zwitserland deze kwestie als volgt: ‘Men had er kennis van genomen dat de toepassing van sommige principes uit het Charter, een product immers van het westerse denken, op moeilijkheden stuitte in niet-westerse culturen, in het bijzonder daar waar het meer gaat om het behoud van de continuïteit van de inheemse culturele waarden dan om het behoud van bouwmaterialen die van nature een kort leven beschoren zijn’. Een antwoord gaf Wyss niet, wat verstandig was, omdat een antwoord eigenlijk uit niet-westerse landen zou moeten komen. Maar nu er intussen enige aanzetten tot een antwoord zijn gegeven, onder anderen door de Indiase architect Krishna Menon en door de Duitse kunsthistoricus Niels Gutschow, is het een kwestie van culturele beleefdheid een eerste reactie te geven, hoe voorlopig die ook mag zijn. De moeilijkheden waar Wyss op doelde worden veroorzaakt door de artikels 9, 12 en 15 van het Charter van Venetië. In artikel 9 staat dat restauraties | |
[pagina 9]
| |
op onomstotelijk bewijsmateriaal gebaseerd moeten zijn en niet op vermoedens omtrent een vroegere toestand. Alle onontbeerlijke toevoegingen dienen volgens dit artikel duidelijk te verschillen van het oorspronkelijke werk en de kenmerken dragen van de tijd waarin ze zijn ontworpen... ‘and must bear a contemporary stamp’. Geen pastiche, maar moderne vormgeving bij noodzakelijke toevoegingen, aldus artikel 9. In artikel 12 wordt gesteld dat ontbrekende onderdelen zodanig moeten worden teruggebracht dat ze in harmonie zijn met het bestaande werk, maar toch daarvan te onderscheiden zijn. Ook in dit artikel wordt namaak verboden. In artikel 15, dat handelt over ruïnes, worden reconstructies verboden, met uitzondering van anastylose, dat wil zeggen de herplaatsing van losgeraakte onderdelen. | |
AuthenticiteitKort samengevat komt de restauratie-ethiek in het Charter van Venetië erop neer dat toevoegingen in namaak-oude stijl taboe zijn. Dit verbod is voortgekomen uit de gedachte dat een historisch object een document uit het verleden is, dat men niet kan wijzigen zonder zijn waarde als historische bron aan te tasten. Deze gedachte hangt samen met het bewustzijn dat het verleden voorgoed voorbij is en alleen nog maar te kennen is aan de hand van authentieke bronnen. Een manuscript uit de middeleeuwen geldt in onze cultuur als een historisch document dat men onveranderd wil bewaren als bron voor de studie van het verleden. Hetzelfde respect zou men ook moeten hebben voor stenen documenten uit het verleden. Dat is, kort samengevat, de ‘filosofie’ van Venetië waarin het rationalistische Europese denken tot uitdrukking komt. Er zijn, ook in Europa, wel eens pogingen ondernomen om het begrip authenticiteit, dat aan de basis van dit denken ligt, te ondergraven, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat alle bouwmaterialen aan voortdurende verandering onderhevig zijn. Zelfs een blok natuursteen uit de dertiende eeuw kan in zeven eeuwen onherkenbaar veranderen door verwering en slijtage. Wat voor steen geldt, geldt in nog sterkere mate voor hout, leem, riet, zink, ijzer, behangsels, bekledingen, verven en natuurlijk ook voor beplantingen in parken en tuinen. Toch hebben die pogingen tot relativering van het begrip authenticiteit niet erg veel succes gehad, behalve misschien in de Verenigde Staten, waar Europese kunstwerken niet alleen worden gereproduceerd, maar zelfs ook in was gereconstrueerd. Het populaire Palace of Living Arts in Los Angeles bevat bijvoorbeeld verbeterde versies van oude meesterwerken: driedimensionale reproducties in was van beroemde schilderijen, waardoor de voorstellingen nog echter, nog authentieker lijken dan de originele kunstwerken in Europa. Er staat een kopie van de David van Michelangelo, maar dan in kleur omdat de beeldhouwer zijn model ook in kleur heeft gezien en bij een kopie van de Venus van Milo - met armen! - staat vermeld dat de onbekende beeldhouwer haar zo moet hebben gezien in ongeveer 200 voor onze jaartelling.Ga naar eind3. In Europa is men minder ver gevorderd en moeten kunstliefhebbers het nog doen met de veel onduidelijker originelen. Hier heerst nog wantrouwen jegens authentieke namaak. Dat komt misschien omdat aan de zichtbare ouderdom van de kunstwerken meer waarde wordt toegekend dan aan het abstracte begrip authenticiteit. Iets moet er in ieder geval oud uitzien om voor een historisch document te kunnen doorgaan. Voor de verdedigers van het Charter van Venetië geldt over het algemeen dat de betekenis van een historisch monument afhangt van de bewijzen voor zijn ouderdom. In hun voorstellingswereld heeft het wassen beeld van de Venus van Milo in Los Angeles niet meer waarde dan een willekeurig stuk speelgoed. Maar de authentieke Venus in Parijs is geschonden en heeft haar beschildering verloren: ze is dus niet meer in haar originele staat. In Parijs staat het authentieke beeld en in Los Angeles het originele, zou je kunnen zeggen. Parijs wil niet ruilen, omdat ze meer waarde hecht aan de zichtbare ouderdom van de steen. In Los Angeles pretendeert het genoemde museum de antieke werkelijkheid van dit beeld beter te benaderen dan in Parijs. De materiele ouderom doet er in Los Angeles dan even minder toe dan het ideaalbeeld.
De Venus in Parijs is nooit gecompleteerd, zoals met zovele andere antieke beelden wel is gebeurd. Wat bij kunstwerken tegenwoordig taboe is, komt nog steeds voor bij historische architectuur: de vervanging van het authentieke werk door een reconstructie van de originele toestand. En dat wilden de opstellers van het Charter van Venetië tegengaan. Hadden zij daarin wel gelijk? Is de materiële ouderdom wel belangrijker dan het ideaalbeeld van het verleden? Daarover wordt niet alleen in Amerika soms verschillend gedacht, maar ook in het Oosten, bijvoorbeeld in India. | |
IndiaOuderdom wekt respect voor historische architectuur, maar geeft ook gezag en aanzien. Dat geldt zowel voor wereldlijke als geestelijke instellingen en gezagsdragers. Hoe ouder de bewijzen van hun | |
[pagina 10]
| |
aanspraken, hoe meer macht gezagsdragers uitstralen. Daarom zijn de zetels van de macht altijd oud en spelen tradities zo'n grote rol bij ceremoniën. Daarom wordt in bijna alle religies zo'n grote waarde gehecht aan traditionele cultusplaatsen. In het algemeen geldt hierbij dat het geloof in de traditie groter is dan op grond van wetenschappelijk onderzoek gerechtvaardigd kan worden. Als je het kunt bewijzen, is het geen geloof meer, zei de dominee. Zo geloven bijna alle hindoes in de Indiase bedevaartsplaats Ayodhya, de plaats die in 1992 plotseling in het nieuws kwam door de geweldadige verwoesting van de Babar moskee, dat hun tempels oeroud zijn. Geestelijken en gelovige pelgrims hebben belang bij deze voorstelling van zaken, maar in werkelijkheid zijn de meeste tempels niet ouder dan het einde van de negentiende eeuw. Vanwaar deze blinde vlek voor de simpele chronologie? In zijn pelgrimsgids over de hindoe bedevaartsplaatsen in Ayodhya schreef L. Sitaram in 1930: ‘Wij moeten accepteren dat de tijd in India zonder begin en einde is. Als men iets hedendaags noemt en iets anders historisch, dan druist zo'n uitspraak in tegen de opvatting dat alles doordrongen is van het Ene [...] De kennis van Europa is ontoereikend om de diepte van het oude India te doorgronden’.Ga naar eind4. Volgens de antropoloog Peter van der Veer, aan wiens studie deze gegevens zijn ontleend, wordt historisch onderzoek bij dit soort kwesties meestal ondergeschikt gemaakt aan religieuze motieven en de religie staat soms op haar beurt weer in dienst van het zoeken naar een nationale identiteit. Dat bleek bijvoorbeeld uit de archeologische controverse over de vraag of de zestiende-eeuwse moskee in Ayodhya, die zoals gezegd in 1992 door fanatieke hindoes werd verwoest, op de plaats was gebouwd waar de god Rama was geboren en waar een aan hem gewijd heiligdom zou hebben gestaan. Een onomstotelijk bewijs voor de aanspraken van de hindoes is er niet, maar een probleem is dat gelovigen andere normen aanleggen voor het aanvaarden van historische bewijzen dan ongelovigen: de twee partijen hebben elk een ander belang. Dat geldt niet alleen in het Oosten, maar ook in het Westen. In de christelijke traditie is verzet van de Kerk tegen onafhankelijk onderzoek geen onbekend verschijnsel. Wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de theologie werd nog in 1864 door paus Pius IX veroodeeld in de beroemde Syllabus errorum, de lijst van misvattingen bij de encycliek Quanta cura: het werd een dwaling genoemd wanneer ‘de theologische wetenschap op dezelfde wijze behandeld zou worden als de wijsgerige’ en wanneer ‘alle dogma's van de christelijke godsdienst zonder onderscheid het voorwerp zouden zijn van de natuurlijke wetenschap of wijsbegeerte’.Ga naar eind5. De Verlichting heeft in Europa van meet af aan op gespannen voet gestaan met het christendom. Onafhankelijk onderzoek volgens wetenschappelijke normen blijft een luxe in religieus geordende samenlevingen, als het al niet verdacht wordt gevonden. In de protestantse kerken dient Bijbelstudie het geloof te bevorderen en niet te ondergraven met kritische vragen over de bronnen van de Schrift. Religieuze of politieke belangen raken zo nu en dan ook de monumentenzorg. Dat is in het Westen niet anders dan in het Oosten. Toen Indiase archeologen in 1950 bezwaar maakten tegen de verwijdering van de ruïnes van de oude Somanatha-tempel in Prabhasa Patan om plaats te maken voor de herbouw van dit door moslims verwoeste heiligdom, antwoordde de initiatiefnemer van de reconstructie, K.M. Munshi dat die archeologen ‘meer om dode stenen gaven dan om levende waarden’ en dat de ruïne geen historisch monument in strikte zin kon worden genoemd, dat wil zeggen een monument dat bescherming verdient wegens zijn historische betekenis alleen. De tempel was, zei Munshi, meer dan dat omdat ze een plaats had in de harten van alle hindoes: de reconstructie was een nationale plicht. De archeologen moesten het, zoals dat gaat, afleggen tegen de nationalistische aspiraties van de hindoes en in het najaar van 1950 werd met de bouw van een nieuwe tempel begonnen, nadat de oude tempelruïne was gesloopt.Ga naar eind6. Dergelijke conflicten zijn, zoals gezegd, niet typisch oosters of Indiaas, want ook in Europa is menige ruïne om nationalistische redenen herbouwd, vooral in de vorige eeuw toen de verschillende landen zo met hun nationalistische identiteiten worstelden. Het beroemdste voorbeeld is misschien wel de voltooiing van de dom van Keulen in 1880, de symbolische bekroning van de eenheid van Duitsland. Bijna alle restauraties van kathedralen en kastelen stonden destijds in dienst van het mythische verlangen naar het machtige rijk uit de middeleeuwen. Aan halfvoltooide kerken had men in die context weinig, zodat de middeleeuwen nog even in de negentiende eeuw moesten worden voltooid. Andere landen wilden weer niet bij Duitsland achterblijven en begonnen ook grootscheepse restauratiecampagnes om het nationale verleden wat op te poetsen ter bevordering van de vaderlandsliefde. Het kwam zelfs tot een soort verdeling van kunsthistorische rechten. Toen het niet meer viel te ontkennen dat de gotiek in Frankrijk was ontstaan en niet in Duitsland, begonnen kunsthistorici de boedel te verdelen: de gotiek voor de Franse en het romaans voor de Duitse geleerden. | |
[pagina 11]
| |
Oost en WestOndanks de genoemde overeenkomsten tussen het Oosten en het Westen, schijnt er volgens sommigen toch een meer fundamenteel verschil in opvattingen over de geschiedenis te bestaan. De Indiase psychotherapeut Sudhir Kakar verklaarde in 1982 dat geschiedschrijving over het hindoeïsme eigenlijk altijd neerkomt op de vervalsing van het geloof, omdat het eeuwige door het tijdelijke wordt vervangen. Het hindoeïsme is eeuwig en onveranderlijk, altijd aan zichzelf gelijk en dus niet onderhevig aan de invloed van de tijdsomstandigheden. En als de tijd geen rol speelt, dan kan er van geschiedenis geen sprake zijn. ‘Wij Indiërs’, zei Kakar, ‘zien de werkelijkheid om ons heen als middel om de continuïteit van ons innerlijke leven te bewaren in een voortdurend veranderende wereld’.Ga naar eind7. Volgens Kakar kunnen Indiërs de wereld om hen heen niet als een veld van onderzoek zien. Het mediteren houdt hen af van het stellen van vragen en hun sociale relaties zijn als het ware gecodificeerd, in vaste patronen en religieuze gebruiken vastgelegd, waarbij alle dingen op hun plaats worden gehouden door magische en animistische opvattingen. Aldus Kakar. De verschillen in opvattingen over de geschiedenis zouden volgens anderen ook te maken hebben met het feit dat de historische wetenschappen in Europa zijn ontwikkeld en met het kolonialisme over de wereld zijn verspreid. Een historicus uit de Derde Wereld kan niet om de Europese geschiedenis heen, terwijl een westers historicus de geschiedenis van de Derde Wereld gemakkelijk kan negeren, ook al omvat die Derde Wereld de meerderheid van de mensheid.Ga naar eind8. De historische wetenschap is een voortbrengsel van de Europese cultuur. En de geschiedenis van India is voor een belangrijk deel geschreven door Europese, vooral natuurlijk Britse geleerden en niet door Indiërs zelf, waardoor het kolonialisme in de historische wetenschappen gecontinueerd lijkt te worden. Dit alles schept wantrouwen, omdat westerse historici de wereld buiten Europa met andere, vaak nog door een koloniaal verleden gevormde ogen zien. Geschiedschrijving is een vorm van machtsuitoefening: oorlog tussen studeerkamers.
Zo is de monumentenzorg in India voortgekomen uit de in 1902 door de Britten opgerichte Archaeological Survey of India. De Britse erfenis op dit terrein werd bij de onafhankelijkheid van India in 1947 niet overboord gezet, maar bleef tot op heden van invloed. Kenmerkend voor dit voortduren van het Europese denken was dat de Indiase afdeling van de ICOMOS zich in Lausanne onthield van kritiek op het Charter van Venetië, terwijl die kritiek er wel was, onder anderen van de in New Delhi werkzame architect A.G. Krishna Menon. Een belangrijk verschil tussen de monumentenzorg in het Westen en die in India, schreef Menon in 1989, is dat er in het Westen meer nadruk ligt op de bescherming van de objecten en structuren zelf, terwijl men in India meer belang begint te hechten aan de continuïteit van de tradities die dat erfgoed hebben voortgebracht.Ga naar eind9. Als om te laten zien hoe hij het een en ander bedoelde, heeft Menon onlangs een geheel nieuw ‘koninklijk fort’ in Jaipur ontworpen dat als hotel in gebruik zal worden genomen. In de westerse cultuur zou een dergelijke stijlimitatie, aldus Menon, in strijd zijn met het beeld van een chronologische ontwikkeling van de geschiedenis, terwijl in India, waar heden en verleden ondeelbaar zijn omdat de tijd in bepaalde cycli verloopt - ‘the cycle of timeless immanence’ -, dit teruggrijpen op historische stijlen acceptabel is. Bovendien, zo voegt Menon hieraan toe, bevordert dit voortborduren op traditionele bouwvormen de pluriformiteit van de gebouwde omgeving, die in India teloor dreigt te gaan door de opmars van uniforme, uit het Westen geïmporteerde moderne architectuur.Ga naar eind10. De tegenstelling tussen westerse en Indiase opvattingen over de toelaatbaarheid van historische stijlimitaties is misschien minder groot dan Krishna Menon suggereert, want ook in Europa is op grote schaal geplunderd uit de historische stijlarsenalen. Een prachtig voorbeeld is het kasteel van Voisins bij Rambouillet in Frankrijk, een perfecte nabootsing van een zeventiende-eeuws paleis in de trant van Ange-Jacques Gabriel. Het werd in 1906 gebouwd door architect Ernest Sanson in opdracht van graaf Edmond de Fels. Sanson bouwde eveneens het Palais Rose aan de Avenue du Bois in Parijs naar het voorbeeld van de Grand Trianon in Versailles.Ga naar eind11. Ook de Engelse kasteelromantiek heeft prachtige pastiche voortgebracht. Tussen ongeveer 1890 en 1930 werd Groot-Brittannië plotseling verrijkt met allerlei middeleeuwse kastelen, meestal fantasievolle ontwerpen op basis van enige muurresten.Ga naar eind12. Maar afgezien van deze bijzondere, natuurgetrouwe nabootsingen van oude architectuur, zijn de negentiende-eeuwse neostijlen ook te beschouwen als min of meer vrije navolgingen van oudere Europese stijlen. De Franse architect Viollet-le-Duc restaureerde niet alleen, maar bouwde op verzoek ook complete middeleeuwse kastelen, zoals dat van La Flachère in Saint-Vérand ( 1867). En in Athene herbouwde de American School of Classical Studies de Stoa van | |
[pagina 12]
| |
Attalos uit omstreeks 150 voor onze jaartelling. Deze beroemde reconstructie werd kort na de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd. Naast dit soort spectaculaire reconstructies, zijn er talloze minder bekende, maar even opmerkelijke voorbeelden van reconstructies uit het recente verleden te noemen. Menons imitatiefort in Jaipur lijkt mij dus niet typisch voor de Indiase cultuur. | |
Monumentenzorg en tradtitiesIn een recente lezing over het Charter van Venetië zei Krishna Menon dat de monumentenzorg in Europa er over het algemeen toe geneigd is het erfgoed op een museale manier te beschermen, te bevriezen in zijn historisch gegroeide toestand.Ga naar eind13. Dit zou volgens hem te verklaren zijn uit de enorme veranderingen in de gebouwde omgeving ten gevolge van de omvangrijke industrialisatie en de twee wereldoorlogen. De monumenten ontlenen hun betekenis in het moderne Europa aan de herinneringen die zij nog kunnen oproepen aan het steeds sneller verdwijnende verleden: monumenten als reddingsboeien in een zee van vernieuwingen. In het Westen worden de traditionele ambachtslieden uit de restauratiepraktijk verdrongen door specialisten in moderne technieken. Conserveren is een geavanceerde techniek geworden, ontwikkeld in laboratoria en gereguleerd in bureaucratische instellingen, waarbij de band met de vaklieden uit de traditionele ambachten verloren is geggaan. In India maken de monumenten volgens Menon deel uit van een nog levend verleden. Daarom ligt in India de nadruk op de instandhouding van de culturele tradities die de monumenten hebben voortgebracht en nog steeds voortbrengen. Bij de restauratie van bijvoorbeeld de Rajmahal in Chanderi (Madyha Pradesh) of bij de werkzaamheden aan de tempels in Bhuvaneshvara (Orissa) bleken de traditionele ambachten nog te bloeien. Ook elders in India treft men nog levende bouwtradities aan, maar zij leiden in zekere zin een verborgen bestaan, omdat de officiële monumentenzorg in India nog steeds wordt bepaald door Europese, door de Britten geïntroduceerde opvattingen. Europese deskundigen hebben de rol van de traditionele ambachten gemarginaliseerd, in de overtuiging dat de bescherming van monumenten een zaak was van een culturele elite, van hoogopgeleide deskundigen en niet van de inheemse ambachtsman, ook al stond deze in een eeuwenlange bouw- en restauratietraditie. En als de officiële monumentenzorg lokale ambachtslieden bij restauraties betrekt, dan is dat meestal om hun technische vaardigheden en niet om te profiteren van hun creativiteit. Met andere woorden, de monumentenzorg probeert het leven van de monumenten te rekken, maar doodt onderwijl de bouwcultuur die deze monumenten heeft voortgebracht. Dit is volgens Krishna Menon de kern van de zaak, want in Europa is een conserverend beleid te verdedigen, maar in India, waar nog een levende architectonische cultuur bestaat, is dat beleid schadelijk. Het Charter van Venetië verraadt, aldus Menon, zijn Europese achtergrond, omdat geen rekening wordt gehouden met de continuïteit in niet-westerse culturen, zoals de Indiase. Dat blijkt uit de veroordeling van reconstructies in artikel 9 en ook uit artikel 12, waarin sprake is van een scherpe scheiding tussen heden en verleden. Volgens dit handvest zou het traditionele werk dat een beeldhouwer aan een monument toevoegt, als verwerpelijke namaak moeten worden veroordeeld, terwijl hij en zijn voorgangers dat al eeuwen voordat de Britten kwamen hadden gedaan, en zoals dat nu nog overal gebeurt waar de invloed van de Britten niet is doorgedrongen. Een oplossing voor dit conflict zou volgens Menon kunnen liggen in een soort compromis tussen Oost en West, bijvoorbeeld door de geldigheid van het Charter van Venetië te beperken tot de monumenten van nationaal belang.
Krishna Menons voorkeur voor inheemse bouwstijlen om het Indiase landschap tegen de oprukkende moderniteit te beschermen, is begrijpelijk. Maar dit probleem doet zich bijna overal in de wereld voor. Het verlies van de identiteit van een streek wordt algemeen als een bedreiging gezien, vandaar de toenemende populariteit van het regionalisme in de architectuur. Zijn kritiek op het Charter van Venetië lijkt mij evenmin typisch oosters of Indiaas. Europese restauratie-architecten hebben sinds het einde van de achttiende eeuw actief verzet gepleegd tegen bevoogdende voorschriften van oudheidkundigen.Ga naar eind14. De restauraties van beroemde architecten uit de vorige eeuw als Gilbert Scott, Eugène Viollet-le-Duc en Vincenz Statz vormen de tastbare bewijzen van hun afkeer van oudheidkundige doctrines. In de twintigste eeuw wonnen die doctrines wel wat aan invloed, maar algemeen erkend zijn ze nooit, ook niet na 1964, het jaar waarin het Charter van Venetië werd gepubliceerd. Tussen theorie en praktijk gaapt een enorme kloof, niet alleen bij restauraties van de minder belangrijke monumenten, waar men die kloof het eerst zou verwachten, maar ook van belangrijke paleizen en kerkgebouwen. In Frankrijk heeft de minister van Cultuur onlangs besloten Viollet-le-Ducs restauratie van de Saint-Sernin in Toulouse ongedaan te maken en de situatie van voor 1860 te reconstrueren. In Dresden bestaan plannen om de achttiende-eeuwse | |
[pagina 13]
| |
Frauenkirche, die in de laatste wereldoorlog werd verwoest, te herbouwen. Deze twee voorbeelden zijn representatief voor wat de monumentenzorg in Europa toelaatbaar vindt, ook al staan ze op gespannen voet met de geest van het Charter van Venetië. | |
NepalEen belangrijke bijdrage aan het debat over de beginselen van het restaureren kwam van de Duitse kunsthistoricus Niels Gutschow, die op grond van zijn jarenlange ervaring met grote restauratieprojecten in de vallei van Kathmandu in Nepal eveneens tot de conclusie is gekomen dat een strikte toepassing van het Charter van Venetië daar niet mogelijk en zelfs ongewenst is.Ga naar eind15. Hij herinnert eraan dat het voorschrift omtrent de ‘contemporary stamp’ uit artikel 9 een relict is uit de beginfase van het Europese modernisme, toen kunstenaars zich gingen verzetten tegen de slaafse stijlnabootsingen van de negentiende eeuw. Namaak kon in hun ogen geen kunst zijn, omdat kunst alleen uit ongebonden creativiteit geboren kan worden. Hun ideeën over kunst hebben de Europese monumentenzorg sterk beïnvloed. Er is in die tijd fel gediscussieerd over dit soort kwesties, bijvoorbeeld over de toelaatbaarheid van de herbouw van de in 1902 ingestorte Campanile op de Piazza San Marco in Venetië en over de reconstructie van de in 1906 verbrande Michaeliskirche in Hamburg. Onder de tegenstanders van die reconstructies bevonden zich beroemde kunsthistorici als Georg Dehio en Cornelius Gurlitt. Zij konden als vertegenwoordigers van de monumentenzorg op den duur niet standhouden in dergelijke conflicten, want het herstellen van de schade die door een plotselinge calamiteit is ontstaan, behoorde tot een eeuwenoude traditie die de modernisten niet hebben kunnen doorbreken. In Nepal zou het volgens Niels Gutschow fataal geweest zijn om eigentijdse materialen als geprefabriceerde betonelementen, die uit Kiew plegen te worden geïmporteerd, toe te passen bij de herbouw van Nepalese tempels. De ambachtslieden in Nepal stellen er een eer in waardige opvolgers te zijn van hun voorgangers en dat is onmogelijk wanneer zij met moderne materialen en technieken moeten werken. Zij zien geen essentieel verschil tussen reparatie en reconstructie, omdat beide al eeuwen tot de gebruikelijke herstelwerkzaamheden behoren. Van het vreemde idee dat namaak geen kunst zou zijn, hebben zij nooit gehoord. | |
ConclusieDe kritiek van Krishna Menon en Niels Gutschow op de ‘contemporary stamp’ uit het Charter van Venetië is terecht, maar lijkt mij niet nieuw en ook niet typisch oosters. Afgezien van de eigenaardige moeilijkheden die zouden voortvloeien uit een onderscheid tussen een chronologisch en een cyclisch tijdsbesef, geloof ik dat er op dit gebied niet zo veel verschillen zijn tussen Oost en West. Het Charter van Venetië is, uitzonderingen daargelaten, door de monumentenzorg in Europa nauwelijks serieus genomen, zodat het een beetje hypocriet is als Europa plotseling erg bezorgd wordt over beginselen bij door het Westen gefinancierde restauraties van halfoverwoekerde tempelruïnes in de Derde Wereld. Ik vermoed dat men in het Oosten niet zozeer bezwaar heeft tegen de geest van het Charter van Venetië, als wel tegen het belerende toontje dat westerse subsidiegevers er bij aanslaan. Of de tijd nu lineair of cyclisch verloopt, oude tempels behoren bij India, zoals kathedralen bij Frankrijk en het lijkt in beide gevallen aan te bevelen zulke monumenten met respect voor hun bouwers te onderhouden. Dat blijft onder alle omstandigheden de kern van internationale handvesten en conventies over restauratiebeginselen. Het is alleen niet te hopen dat India hetzelfde met zijn tempels zal doen als Europa in de vorige eeuw met zijn kathedralen heeft gedaan. De verdedigers van het Charter van Venetië, tot wie ondergetekende ook gerekend wil worden, hopen dat de monumenten buiten Europa niet ook het slachtoffer zullen worden van goedbedoelde, maar desastreuze stijlcorrecties en storende toevoegingen. Het maakt dan niet uit of een monument in een land met een nog ‘levende’ bouwtraditie ligt of in een land waar de geschiedenis zogenaamd is gesanctificeerd. Overigens geloof ik niet dat deze tegenstelling zo groot is. De Indiase kunst is niet zo statisch dat er geen historische ontwikkeling in is aan te wijzen en in Europa worden ook pogingen ondernomen om de breuk met het verleden te verzachten door stijlnabootsingen en reconstructies. Het Charter van Venetië was een poging om te voorkomen dat de historische architectuur zou worden aangetast door nostalgische reconstructies. Men wilde daarbij de gehele wereld als getuige aanroepen, in de hoop dat de internationale gemeenschap zich verantwoordelijk zou gaan voelen voor het mondiale architectonische erfgoed. De hierboven genoemde kritiek uit het Oosten toont wel de zwakke plekken in het Venetiaanse handvest, maar ontkracht naar mijn voorlopige indruk niet de intentie ervan, namelijk dat de bescherming van de tastbare overblijfselen van het architectonisch verleden de belangrijkste doelstelling van de monumentenzorg zou moeten zijn. Al het andere is secundair, zoals toevoegingen in nabootsende stijl of reconstructies van ontbrekende onderdelen. Die | |
[pagina 14]
| |
kunnen soms een groter cultureel belang dienen dan artikels van handvesten, bijvoorbeeld wanneer het gaat om monumenten die een belangijke emotionele betekenis hebben voor de gebruikers. |
|