Jaarboek Monumentenzorg 1992
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dirk J. de Vries
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingEnige tijd geleden heeft het gemeente-archief van Zwolle zich ontfermd over een middeleeuws kerkarchief dat vanaf de 17de eeuw in handen was van de vooraanstaande familie Van Twenhuizen. Dankzij de katholieke schout Emanuel van Twenhuizen wiens voorvaderen kerkmeester in de O.L.V. Kerk waren, bleef dit archief als één van de weinige van vóór de reformatie bewaard.Ga naar eind1. De thans nog ongeordende verzameling omvat een aantal losse akten, waaronder diverse chirografen en drie boeken, een soort kasregisters in oblong formaat, alles tesamen meer dan vijfhonderd pagina's tellend. Deze administratie werd aangelegd door de kerkmeesters die zich gedurende enkele opeenvolgende jaren inzetten voor het beheer, de bouw of de inrichting van de kerk. Die kerkmeesters noteerden hun namen van jaar tot jaar en bij iedere belangrijke gebeurtenis. Met het bouwen en uitbreiden van hun kerk wilden zij een hecht en ‘eeuwig werk’ tot stand brengen. Zij plaatsten hun handelen in een historisch perspectief, lieten het oudste ‘kasboek’ beginnen met de stichtingsdatum van de kerk (kapel) in het jaar 1394 en gaven aansluitend namen en gebeurtenissen in de 15de eeuw. Een besef van eindigheid vinden we in een notitie in het jaar 1566 ‘doe began die geuserije in desen land’.Ga naar eind2. De kerkmeester/schrijver van deze passage was een zekere Wulff Wulffszen van IttersumGa naar eind3. die de ogenschijnlijk saaie kasboeken met afschriften van oudere overeenkomsten lardeerde, er historische notities aan toevoegde en zich opwierp als architectuurcriticus. Van zijn hand is het gepeperde commentaar op de verhoging van de toren, dat moeiteloos past in een traditie die door Bernardus van Clairveaux en Geert Grote was ingezet.Ga naar eind4. Het kerkarchief is op sommige punten zeer uitvoerig; van één akte betreffende de torenbekroning zijn diverse varianten aanwezig, als concept, als afschrift en als basis voor een aanpassing. Van een aantal jaren zijn de rekeningen zowel in klad als in net bewaard; twee kasboeken vertonen grote overlappingen. Er was dus een soort dubbele boekhouding. Ogenschijnlijk bieden geringe tekstvariaties weinig extra informatie. Toch kan een kladrekening veel meer zeggen wanneer er in plaats van ‘Frederick Leijendecker hef ft de kercke nae Campen ghesant’ (Frederick Leijendecker is door de O.L.V. Kerk naar Kampen gestuurd) staat: ‘Freryck Leyendecker gegheuen dat he toe meyster | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schymen toe Kampen genck dat he de lengte ende de dyckte van onsser l. vrouwen toerne bracte’. (Volgens de kladrekening ging Frederick Leyendecker naar bouwmeester Simon Penet in Kampen om hem de lengte = hoogte en de dikte van de bestaande romp van de O.L.V. toren te brengen). Omdat de handschriften soms moeilijk leesbaar of beschadigd zijn, leveren doublures dikwijls een welkome aanvulling.
Over de bouwhistorie geven de archieven van de Onze Lieve Vrouwekerk werkelijk bijzondere informatie. Eerder werd gewezen op de akte in het ‘kasboek’ die door een aantal gezellen werd ondertekend met hun steenhouwersmerk.Ga naar eind5. Daarnaast bevat het archief een overzicht van de wekelijkse betalingen aan de bouwvakkers over de jaren 1538 en 1539. Van week tot week ziet men wie er aan het werk waren, hoe groot het verloop was, welke daglonen er uitgekeerd werden, enz. Daarnaast hebben de kerkmeesters zelf berekeningen uitgevoerd om de kosten van het werk te schatten. Dit soort calculaties is uiterst zeldzaam geworden. Het onderzoek bleef beperkt tot de creditzijde, tot de uitgaven met betrekking tot de bouwgeschiedenis van de toren. Deze benadering is eenzijdig omdat de jaarlijks terugkerende pachten uit bezittingen, schenkingen, begravingen, leningen en dergelijke ook van belang zijn voor de vragen over de totstandkoming van de architectuur. Voor een kunsthistoricus is het echter moeilijk deze materie volledig te doorgronden wegens het gecompliceerde muntstelsel en de beperkte leesbaarheid door de vele doorhalingen. Ondanks de rijkdom aan bestekken en rekeningen blijft het soms moeilijk de geschreven bron in een concreet architectonisch beeld te vertalen. Helaas is het diverse malen genoemde ‘patroen’ van de torenbekroning niet bewaard gebleven en moeten we het doen met de maten en termen uit de bestekken. Op grond van een ‘onderwijsinge’ door de bouwmeester maakten de kerkmeesters echter zelf ook tekeningetjes van de bekroning. Met al deze gegevens konden enkele reconstructietekeningen worden gemaakt. Door wijzigingen van het ontwerp, vervanging van de bouwmeester en na brand en verbouwing heeft de toren de huidige gedaante gekregen. Door nauwkeurige waarneming kunnen we hier en daar nog iets zien van de plannen uit het begin van de 16de eeuw. Dankzij het kerkarchief krijgen sommige subtiele bouwsporen nu betekenis. Zonder de geschreven bronnen zouden we waarschijnlijk nooit aan de weet zijn gekomen waar die sporen heen leidden. Dit illustreert het belang van een gecombineerd historisch en bouwhistorisch onderzoek. De bouw van de achtkante lantaarn in 1538 vond plaats op een cruciaal moment waarop zich de overgang van de gotiek naar de renaissance voltrok. Door de inbreng van meesters uit Antwerpen en Utrecht kreeg het concept van de lantaarn aanvankelijk een renaissance-vorm. Met het vertrek van die meesters en de aanstelling van de inmiddels tot stadsbouwmeester bevorderde Jacob van Collen ontstond de huidige, meer traditionele vorm. Thans komt alleen de toren aan de orde. Een deel van de stukken heeft tevens betrekking op de bouw en de inrichting van de kerk. Mogelijk stelt de redactie ons in de gelegenheid ook dat laatste deel in één van de komende jaarboeken te publiceren. Wegens de beperkte ruimte zijn slechts enkele bestekken in getranscribeerde vorm opgenomen. Het Gemeente Archief te Zwolle en de Bibliotheek van de RDMZ in Zeist beschikken over een complete transcriptie van de gebruikte bronnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bouw van de torenActiviteiten in de 15de eeuwDoor de kerkmeesters Arent Kale en Arent ten Bryncke werd in 1457 de bouw van een houtconstructie opgedragen aan meester Hendrik Verdriet, de stadstimmerman. Voorlopig is de bestemming van die constructie nog een raadsel. Er moesten vier balken met korbeelstellen en daarop een zoldering worden gelegd waarboven een klokkestoel voor twee klokken kwam. In het stuk staat niet expliciet dat het om de toren ging, maar Wulffszen noteerde: ‘Item anno domini 1457 is gemaickt dat holtwerck in den Toern daer die kloeken sullen hangen..’ Op het origineel staan in dorso de betalingen van kerkmeester Arent Kale vermeld, hetgeen wijst op daadwerkelijke uitvoering van het werk. De vraag is, of deze houtconstructie zich in het onderste deel van de huidige torenromp bevond of deel was van een oudere, toen reeds bestaande toren. Uit twee andere bronnen blijkt namelijk dat bouw van de huidige toren pas in 1463 begonnen is. Wulffszen noteerde namelijk direkt na de vermelding van de klokkestoel: ‘Int jaer onses heren duesent veerhondert veer ende sestich [1464] kerckmeisters van onsere lieue kercke Gerbert vanden Busch, meister Jacob van Twenhuesen; dese kerckmeisteren hebben den Toren costlich doen timmeren ende mueren, ao lxiii [1463], alst blijckt wuijt eenen cancelleerden brieff besegelt...’ We lezen in het origineel dat de laatstgenoemde kerkmeesters in de zomer van 1463 de stadsbouwmeester Bernt van Covelens hadden ‘doen tymmeren ende mueren’ aan de toren waarvoor ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem nog vijftig gulden schuldig waren.Ga naar eind6. In 1477 werd een afdekking aanbesteed met goten, een lijst (‘semesche’) van 3/4 voet dikte met kapitelen en draken (waterspuwers) op de vier hoeken. De tijdelijke afsluiting van de twee geledingen hoge romp in 1477 is mogelijk herkenbaar aan de blokken zandsteen op de hoeken, circa één meter boven de tweede waterlijst. Een jaar later besloot men de toren hoger te metselen; het is mogelijk dat men de afdekking daarom nog even achterwege liet. De betalingen in 1480 aan meester Johan Tichelaar, ongetwijfeld voor baksteen en aan diverse anderen kunnen te maken hebben met de bouw aan de toren. Boven op de toren kwam in 1481 hout voor een ‘berchwrede’, als afdak of om er het uiterlijk van een belfroot, een soort stadstoren aan te geven? In 1481 rekenen de kerkmeesters ook af met Derck Konync die een klokkehuis maakte. Waarschijnlijk ging het toen om een klokkestoel in de hoogste geleding van de torenromp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De klokkenDe klokkengieter van Deventer ontving in 1480 73 rijnse gulden. Het is niet bekend wat hij voor dit relatief grote bedrag heeft gedaan. In 1481 kocht de kerk ijzerwerk om klokken te verhangen. In 1484 kreeg meester Geert van Wou uit Den Bosch opdracht drie klokken te maken, te weten een sol, een fa en een mi die respectievelijk 929, 1311 en 1731 pond wogen.Ga naar eind7. Op 7 oktober 1484 kreeg hij opdracht nog een re-klok te gieten van 2300 pond die met de drie voornoemde klokken moest harmoniëren: ‘... sal antworden die anderen dree vorß kloeken up den rechten toen’.Ga naar eind8. Op Palmpasen 1485 volgde een vijfde klok, een la, van meester Geerd.Ga naar eind9. Tenslotte goot de meester in 1486 nog een zesde klok van 3437 pond voor een prijs van 480 gulden, die ook weer moest aansluiten op de andere vijf en met het oog op het gewicht mogelijk een do was. In 1487 kocht men hout voor een as, 480 pond ijzer voor de blokken, metalen ‘pannen’ (scharnierpunten) van 42 pond die samen met de klepel 14 gulden kostten. Een negental, meest vooraanstaande burgers betaalde mee aan het gieten van een klok.Ga naar eind10. Hiermee was de inrichting van de drie traveeën hoge torenromp voltooid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verhoging van de toren rond 1538
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en 34 stoter aan wijn. Elders lezen we, dat ze voor hun ‘patroen’ vijf rijnse gulden en tien plakken ontvingen.Ga naar eind12. Volgens de kasregisters kregen de meesters op 3 januari 1538 een brief van ‘onsse keysser’ toegestuurd, waarschijnlijk in verband met deze opdracht, waar de kerk twaalf stoters voor betaalde. De bouwmeester kreeg er nog twee stoter bij, die de kerkmeester ‘.. den keysser noch dede op ochtoue dertyn dac’. De relatie tussen de bouwmeesters, de keizer, dat wil zeggen Karel V, de kerk en de brief is niet geheel duidelijk. Er is echter een kopie van een brief bewaard, waarin men zich richt tot een persoon in meervoud, gedateerd 3 januari 1538. Men zou hierin kunnen lezen dat het ontwerp van de Utrechtse meesters onder omstandigheden te kostbaar was, dat zij ‘afgedankt’ werden en dat een ander ontwerp was gepresenteerd. Dit zou het ontwerp van Simon Penet kunnen zijn, omdat de laatstgenoemde op 3 januari 1538 te Zwolle present was en op 14 januari het bestek tekende, de dag dat de Utrechtse meesters afgedankt werden. Deze laatstgenoemde datum was voor de kerkmeesters ook de uiterste termijn om nog een reactie uit Utrecht te kunnen accepteren. Een niet te beantwoorden vraag is, welke invloed Van Noort en Verborch op het concept van Simon Penet hebben gehad. In ieder geval hebben ze de kerkmeesters ook geholpen met het schatten van kosten. Uit de rekeningen blijkt niet dat de twee Utrechtse meesters ooit nog terug zijn geweest of meester Simon hebben ontmoet, maar wèl dat ze reeds op ‘sane polßyanß’ (Ponciani, 14 jan.) zijn ‘af gesoent vor har patror ende anderß’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rol van de Utrechtse meesters en hun tijdgenotenVan het patroon van Willem van Noort en Jacob van den Borch weten we alleen dat de lantaarn daarbij hoog moest zijn en dat hun ontwerp, dan wel hun funktioneren op één of andere manier niet voldeed aan de uitgangspunten van de kerkmeesters. Willem van Noort of van Oirt wordt in 1522-'23 voor het eerst vermeld in Utrecht, waar hij werkte aan de Dom, evenals Jacob van den Borch of Verborch die we in de jaren 1516-'19 al tegenkomen als steenhouwer.Ga naar eind13. In 1540 kreeg Willem van Noort in Utrecht de eervolle benoeming tot ‘metselrye-meester’, met als eerste taak te zorgen voor de stedelijke muren, torens, poorten en bruggen.Ga naar eind14. Daarvóór had Willem reeds vorm gegeven aan militaire gebouwen, zoals in 1535 de Tolsteegpoort te Utrecht in opdracht van de keizerlijke stadhouder, de Graaf van Hoogstraten.Ga naar eind15. Willem van Noort zocht gezelschap van een Italiaanse architect, meester Donaes (Donato Buoni Pellizuoli) die werkzaam was voor Karel V. Het is daarom dat Alice Ross de invloed van mr. Donaes veronderstelt op de structuur en op de voorgevel van het uit 1546 daterende stadhuis te Utrecht.Ga naar eind16. Vergelijkbaar was de invloed van Alexander Pasqualini in de Lage Landen, zowel een specialist op het terrein van de krijgsbouwkunde als ook één van degenen die aan de hoven van de keizerlijke stadhouders de renaissance-bouwkunst introduceerde.Ga naar eind17. Toen Willem van Noort in 1538 optrad in Zwolle, was hij reeds meester en moest er in verband met zijn Zwolse werkzaamheden iets geregeld worden met de keizer, mogelijk op dat moment zijn werkgever. De bouw van het nieuwe Utrechtse stadhuis hing samen met de centralistische politiek van Karel V. In 1528 had de keizer de macht van de bisschoppen overgenomen en het was zijn wens dat de voorgevel van huis Hasenberg - deel van het oude Utrechtse stadhuis - zou worden afgebroken, omdat ‘daar veel beelden van den voorleden bisschoppen van Uytrecht op staan’.Ga naar eind18. Een ander opmerkelijk gegeven is de samenwerking en later de ruzie tussen Willem van Noort en Jacob van den Borch die in 1542 mondde in een rechtszaak tussen deze voormalige vennoten.Ga naar eind19. De vraag was, of iemand die geen steenhouwer of ‘cleynsteker’ was en buiten het ambacht opereerde, toch mocht ontwerpen en de bouw ordineren. Als getuigen voor de ‘ruimere’ benaderingswijze van mr. Willem van Noort dienden zich drie stadsgenoten aan: mr. Peter Teels, mr. Peter de Bruyne en mr. Peeteren Frans. Er werd verder geput uit wat men wist of hoorde uit de mond van Thomas Vincidor van Bologna, mr. Alexander Pasqualini, mr. Jan van Nijmegen, mr. Donato Buoni Pellizuori, mr. Rombout van den Loocke, mr. Rombout de Drijvere en mr. Philips Lammekens. Merkwaardig genoeg zijn de getuigen van de tegenpartij, van mr. Jacob van den Borch, tot nu toe in dit verband onopgemerkt gebleven. In het archief van Kampen rust namelijk de getuigenis van de aldaar tussen 1532 en 1542 aktieve stadsbouwmeesterGa naar eind20. Reyner Lambrechts van Delft. Deze meldde dat Jacob van den Borch had samengewerkt met mr. Clemens van Gouda, mr Rombout (II Keldermans) van Mechelen, mr. Jan Poyt, mr. Antonys Kelderman en Peter van Hoogstraten, ‘..al voirsz. cleyn stekers van 't ampt etc., dat tornen, muren, patronen, kaerten of gronden dat metselwerck off steenwerek angaet, dat betrefft die principael const ende meesterschap van steenhouwen ende kleyn steken.’Ga naar eind21. Deze getuigenis is een soort ‘curriculum vitae’ van Jacob van den Borch en onderstreept de belangrijke positie van Kampen in de toenmalige bouwwereld. Niet alleen de Antwerpse meester Simon Penet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Aanzicht van Zwolle bij de Kamper poort door Gerard ter Borch, circa 1630. Geheel links de toren van de Onze Lieve Vrouwekerk; rechts daarvan de toren van de Michaelskerk (Collectie Rijksprentenkabinet).
vertoefde daar in 1537, maar later ook Alexander Pasqualini die ontwerpen voor de vestingmuren maakte. Bij de herbouw van het Kamper stadhuis kreeg meester ‘Colyn van Wtrecht’ opdracht een schouw te maken. De uitwendige architectuur kreeg onder meester Berent van Coesfeld nog een laatgotisch aanzien.Ga naar eind22. Diverse hoger gelegen details van de raadhuistoren vertonen echter duidelijk een renaissancistische vormgeving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het conceptOver de voorbereidingen en het prille begin van de Zwolse torenbouw geven de kladrekening over 1537 en de uitgewerkte rekeningen van 1538 informatie. Het eerste teken van een nieuwe start is een aantekening omstreeks november 1537 over de hoogte van ‘den enen toe den anderen ommeganck’ van de Michaelstoren, eveneens te Zwolle. Hoewel deze laatste toren in de 17de eeuw instortte, weten we wel dat de eerste beloopbare omgang zich op de torenromp bevond en de tweede omgang derhalve op de vierkante lantaarn,Ga naar eind23. zie afb. 1. Deze vierkante bekroning van de Michaelstoren was volgens de aantekening 64 voet hoog. Hoewel de Onze Lieve Vrouwetoren een bekronend achtkant kreeg, was de maat van de vierkante lantaarn van de Michaelstoren kennelijk het ijkpunt. Er is een tweede punt van overeenkomst tussen de in 1406 opgerichte Michaelstoren en de vanaf 1463 door meester Berent van Covelens gebouwde torenromp van de Onze Lieve Vrouwekerk. Beide torenrompen tellen namelijk drie geledingen, gemarkeerd door waterlijsten. Uitgangspunt waren de maten van de bestaande torenromp. Van de Onze Lieve Vrouwetoren noteerde men dat de hoogte 171 voet, de muur van de toren zeven voet en één duim dik was en dat de toren inwendig 25 voet mat en anderszins 24 voet en zeven duim.Ga naar eind24. Bij de aktiviteiten van Willem van Noort en Jacob Verborch noteerde men dat de ‘meyste patronen vand. lanterne’ 65 voet hoog moest zijn en de kap 15 voet, afb. 2 A.Ga naar eind25. Dit lijkt een wens de kerkmeesters zelf te zijn, omdat het kort daarna door meester Simon gepresenteerde ontwerp een heel andere verhouding had. Het is opmerkelijk dat de lantaarn van de Onze Lieve Vrouwetoren aanvankelijk precies één voet hoger moest zijn dan die van de Michaelskerk. Ook omdat de hoogte van de lantaarn van de laatstgenoemde toren zo nauwkeurig was vastgesteld, lijkt de maat van 65 voet te zijn ingegeven door overwegingen van concurrentie. Omdat de torenromp van de Onze Lieve Vrouwekerk smaller en lager was, zou een vreemde verhouding ontstaan, afb. 2 A. In deze gedaante leek de lantaarn nog het meest op die van de Utrechtse Domtoren.
Van het geschreven concept van meester Simon Penet uit Antwerpen zijn vijf versies bekend onder de benamingen: ‘formaell vanden Tornen’, ‘concept | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Silhouetten van de geplande of uitgevoerde bekroningen van de Onze Lieve Vrouwetoren te Zwolle: A. concept opgedragen aan Willem van Noort en Jacob van den Borch, 18 december 1537; B. eerste ontwerp van Simon Penet omstreeks 2 januari 1538; C. het definitieve concept van Simon Penet d.d. 14 januari 1538; D. de door Jacob van Collen verhoogde lantaarn toen die 28 voet hoog was met de houten torenspits van Goert Tymmerman van 3 september 1538; E. de vorm van de lantaarn toen Jacob van Collen in 1540 de werkzaamheden afsloot; F. de spits in het begin van de 18de eeuw toen de hoektorentjes gereduceerd waren en de balustrade vernieuwd; G. vorm van de toren sinds 1828 nadat in 1815 de bliksem was ingeslagen.
3 ‘Ghestaltenisse’ van de Onze Lieve Vrouwetoren, ondertekend door Simon met zijn ‘merck’, ‘omme dat he nijet wal schreijuen en konde’, 14 januari 1538 (G.A. Zwolle, KA012, foto auteur 1992).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende declaratie’, ‘ghestaltenisse den seluen torne’, en twee keer: ‘Dye declaracie offt onderwijsinge des werckes offt patroens’, waarvan één versie is opgenomen, bijlage I. Tussen de vijf versies zijn kleine verschillen aanwezig die te maken hebben met de stadia waarin het ontwerp verkeerde of met het doel van de akte. In het definitieve en bekrachtigde stuk is een aantal maten van details vergroot (afb. 2 B en C), hetgeen bij het gesprek in het raadhuis aan de orde was geweest: ‘doe hijt werck hoegher solde maken dan gesecht waß’.Ga naar eind26. Als compensatie voor deze uitbreidingen ontving meester Simon van de kerk 500 ‘blucksteens’, dat willen zeggen onbehouwen blokken Bentheimer zandsteen. Bepaalde artikelen ontbreken in de oudste versies, zoals bijvoorbeeld de invulling van één muurvlak van het achtkant. De in tweevoud opgemaakte oorkonde ‘ghestaltenisse den seluen torne’ is juridisch gezien het belangrijkste stuk dat door de cameraars, de kerkmeesters en Simon Penet zelf werd ondertekend. Als enige tekende Simon met zijn ‘merck’, ‘omme dat he nijet wal schreijuen en konde’, afb. 3. Simon kreeg één stuk, genoemd ‘libelle’ en de kerkmeesters het andere, dat in hun archief bewaard is gebleven.
Hierna komt het concept globaal ter sprake. Omdat overal voetmaten zijn vermeld, is het mogelijk een schets van de lantaarn te maken, afb. 4. Een ander hulpmiddel zijn de drie tekeningetjes met commentaar, waarschijnlijk van een kerkmeester, op de achterzijde van een brief van 3 januari 1538, zie afb. 5. De Onze Lieve Vrouwe toren zou nu een achtkant krijgen van 13 voet hoogte en een achtkante, gemetselde(!) spits met een hoogte van 50 voet, 14,83 meter. Het oude metselwerk, inclusief de waterspuwers in de vorm van drakekoppen diende vier à vijf lagen afgebroken te worden, opnieuw gemetseld ‘in sement’ en tot aan het achtkant bedekt met stukken goot van zandsteen. Op iedere hoek van de torenromp kwam een torentje te staan met een zeskante voet op een hangend capiteel en een pijnappel en een kruis als bekroning. Tussen deze torentjes, droog opgesteld ten opzichte van de onderliggende goot, stond een balustrade, ‘foije’ van vier voet hoogte met een lijst, ‘seems’ daarover. In de balustrade werden twee ‘pilaren’ van acht voet hoogte met een pinakel, ‘fiole’ opgenomen. Ze moesten zo dik zijn ‘alst werck eijschet ende de meister daer sin const in bewist’. De hoeken van het achtkant werden versterkt met steunberen, ‘pileers’ van anderhalve voet breedte en één voet uit het muurvlak stekend. De twee voet dikke muren van het achtkant kregen spekbanden, ‘doirbendes’ van Bentheimer steen, ten minste één
4 Reconstructie van het ontwerp van meester Simon Penet aan de hand van het bestek d.d. 14 januari 1538.
voet hoog en zo dik als de muur, afgewisseld met twee voet hoge lagen van baksteen. Op het muurwerk rustte een natuurstenen lijst. In de rechte, dertien voet hoge muurvlakken van het achtkant onderscheidde men drie zones: een plint met een waterlijst op vijf voet hoogte, een zone met blinde vensters, 4½ voet hoog en drie voet breed, plus een ‘borstweringe’ van vier voet waarin de vensters twee voet moeten hebben doorgestoken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Schetsjes van de torenbekroning, gemaakt door een kerkmeester op de achterzijde van een brief d.d. 3 januari 1538 (G.A. Zwolle, KA012, foto auteur 1992).
Op de waterlijst stond per muurvlak één blind venster met op de hoeken daarvan een ‘capitijell’ waarop ‘een pilaer int rond’ van vier voet en dan weer een capiteel rustte. Tussen de pilaren kwam een vensterkruis waarvan het onderste deel 4½ voet hoog was met ‘dat glas venster bauen’ van twee voet hoogte. De ‘an vall’, vermoedelijk het hoogste punt van het venster lag twee voet onder de rand van de spits, dus in de borstwering. Deze omschrijving suggereert dat de vensters door spitsbogen zouden worden gedekt. Indien ze namelijk rondbogen hadden, dan zou het bovenste deel maar 1½ voet hoog hoeven te zijn. De ‘aenvall’ was dus het punt waar de twee spitse boogstukken tegen elkaar vielen. In de plint, onder de waterlijst kwam in iedere zijde van het achtkant een spleet, drie voet hoog en vier duim breed waarin balken kwamen die een ‘dach’ vormden. Waarschijnlijk was dit de werkvloer die de kerk op haar kosten aanbracht om de onderliggende klokken te beschermen. De borstwering was waarschijnlijk dat deel van het opgaande muurwerk, dat boven het gewelf uit stak. In het achtkant kwam namelijk een gewelf op acht capitelen met ribben, ‘schinkelen’ van Bentheimer steen die een ‘dubbelt cruce’ vormden. Het gewelf had een dikte van anderhalve voet, was van onderen ‘beworpen’ (gepleisterd) en van boven ‘gherasijrt off ghefluijrt mit roeden steen’. In één tekstversie stelde men zich voor dat het gewelf zou opgaan in de spits, in de andere dat er boven het gewelf een ruimte onder de stenen spits zou ontstaan. In nog een andere versie spreekt men van een tweede gewelf halverwege in de spits, met daarin een oculus, ‘spigel’ die ook op één van de schetsjes te zien is, afb. 5. De traptoren, ‘wyndelsteyn’ werd vanaf de bestaande wenteltrap twintig voet opgetrokken, zodanig dat men op het gewelf kon komen. Vervolgens kon men door het gat op het tweede gewelf gaan waar men naar goeddunken van de raad en de kerkmeesters vier of acht vensters in de spits zou maken om daardoor vanaf een ‘ghesettel’ ‘uith tho syen’, de omgeving te overzien. De achtkante spits of ‘naelde’ had een hoogte van vijftig voet en een muurdikte van anderhalve voet. De hierin opgenomen spekbanden waren één voet hoog, de lagen baksteen anderhalve voet. Alle Bentheimer steen moest men in ‘sement’ metselen, waarschijnlijk een soort hydraulische mortel en de baksteen uitsluitend met steenkalk, ‘soe dattet een ewijch werck mach bliuen’. Op de spits kwam een ronde ‘knoep’ van vier voet en daarop een achtkante, massieve, stenen ‘appel’ ook wel ‘paere’ genoemd van zes voet hoogte. Deze appel kreeg ‘kresten offt lelien’ die één voet uitstaken. Ook de spekbanden van de spits kregen ‘kresten offt loeffwerck’ die één voet uitstonden en drie voet van elkaar lagen. Op de appel of peer plaatste men een ijzeren kruis, vijftien voet hoog, vierhonderd pond zwaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meester zou zonder hulp van de kerk alle materialen aanschaffen, behalve het ijzer en het lood. De kerkmeesters betaalden de arbeiders iedere week en voorzagen de meester van voedsel waarvan ze de kosten op zijn salaris zouden korten. Simon Penet zou negenhonderd gulden ontvangen, 500 Bentheimer stenen, een touw, vergoeding voor zijn woning en gereedschap, een ‘golden kroen’ als godspenning en een nieuwe tabbert als het werk klaar was. Volgens de klad-versie van het contract zou zijn vrouw twee keer 12½ gulden krijgen. Zoals gebruikelijk, mocht de meester elders geen werk aannemen, eer hij in Zwolle klaar was. Vrij omstandig legden de kerkmeesters vast, dat ze bij nalatigheid beslag zouden leggen op de eigendommen van de meester of zijn erfgenamen, ongeacht waar die zich bevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het aangepaste conceptVoor de kerkmeesters en de gezellen was de maand juli van het jaar 1538 treurig. Tussen 20 en 27 juli vertrok meester Simon Penet ‘sonder orloff’. Op zondag 28 juli werd in aanwezigheid van de stedelijke cameraars en de gezellen, dat wil zeggen de steenhouwers, rekenschap gegeven van hetgeen meester Simon tot dan toe had uitgegeven. Hoewel het werk nog lang niet klaar was, bleek meester Simon al meer dan 1039 gulden te hebben besteed, terwijl het totale bedrag van de aanbesteding 900 gulden en nog wat extra's was. Simon Penet kan van fraude worden beticht, maar de kerk en de kerkmeesters trof evenzeer schuld. In het archief komen namelijk door de kerkmeesters opgestelde stukken voor, met als doel een financiële raming van de bouw, bijlage IV. Het bedrag waarvoor de meester het werk aannam, zal mede op dit soort calculaties zijn gebaseerd. Simon Penet moet zich tijdens de bouw gerealiseerd hebben, dat de aangenomen som veel te laag geschat was en vertrok na de overschrijding van dat bedrag. Ook elders geven de kerkmeesters blijk van een onrealistische zienswijze, zoals uit sommige punten van het later te bespreken contractje met de jonge smid Hendrik van Delden naar voren komt.
Na het vertrek van Simon Penet kreeg meester Jacob van Collen de leiding, maar werden hij en de andere gezellen zoals gebruikelijk voorlopig per week betaald. Meester Jacob komt vanaf de eerste week van juni in de kasboeken voor als één van de meewerkende steenhouwers; een maand later is er ook sprake van zijn leerjongen. In hetzelfde jaar werd meester Jacob als burger van de stad ingeschrevenGa naar eind27 en ontving hij de titel van stadsbouwmeester.Ga naar eind28 Op 10 oktober 1538 en op 14 februari 1539 nam meester Jacob porties werk in één keer aan en kreeg hij van de kerk een woning en één kroon als godspenning. De opdracht was, eerst langs twee zijden balustrades te maken en de drie resterende hoektorentjes te vervaardigen. Het achtkant was op 28 juni 1539 reeds 27 voet hoog maar moest 28 voet wordenGa naar eind29 met een even hoge wenteltrap. Het meest opmerkelijke is, dat de oorspronkelijk afgesproken hoogte van het achtkant, te weten 13 voet, inmiddels meer dan verdubbeld was. Hieruit volgt dat het concept van Simon Penet drastisch was veranderd, ongetwijfeld met financiële consequenties. Met het doorbouwen in de hoogte kregen de kerkmeesters echter een toren zoals ze aanvankelijk voorstonden, al werd de hoogte van de bekroning van de Michaelstoren nooit geëvenaard. De aanpassing van het concept bracht met zich mee dat er andere maten kwamen voor de speklagen van Bentheimer zandsteen en de lagen baksteen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De houten spitsOp 3 september 1539 verscheen een meester Goert Tijmmerman uit Holland bij de kerkmeesters om de vorm en de prijs van een houten torenspits vast te leggen, bijlage V. Het ging om een spits, ‘cappe’ genoemd, met een hoogte van zestig voet die Goert inclusief het hout en wagenschot wilde maken voor 500 gulden. Hier buiten vielen de kosten van het ijzerwerk, een touw en de bedekking van leien of koper. De kerk kon ook zelf voor het materiaal zorgen en hem 120 gulden ineens betalen of 25 Brabantse stuivers per dag. Als voorbeeld stelde men de toren van het blokhuis of de burcht te Genemuiden voor: ‘nae een ghestaelt des torne van
6 Tekening van het Blokhuis te Genemuiden in welstand door A.J. Reyers, 1922. De bekroning van de toren uit 1927 stond model voor de nimmer uitgevoerde houten spits d.d. 3 september 1539 t.b.v. de Onze Lieve Vrouwetoren te Zwolle (uit: Overijssel, Deventer 1931, 483).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den huse gheldermuden’. Van dit huis zijn twee tekeningen uit 1838 en 1922 bekend, gemaakt naar een schilderij waarop een vierkante toren is te zien met een soort bol op de spits, afb. 6.Ga naar eind30 Het huis is waarschijnlijk onder Gelders gezag in 1527 opgetrokken te ‘Gelremuiden’ en werd afgebroken in de jaren 1580 en 1585.Ga naar eind31 Meester Goert of Geert leverde het bestek van de bekroning van de Zwolse toren. Volgens dit bestek bestond de spits uit twee secties met een ‘starr’, een vorm van de plattegrond die ontstaat wanneer men acht kruisende balken van boven beziet. Op zo'n ster stonden gebinten, de onderste met stijlen van twaalf voet, de tweede reeks met stijlen van achttien voet. Daarop rustte een ‘appel’ met inwendig acht ‘spruten’ en even zo vele ‘wijndbanden’ (windschoren) en ‘platen’ en daarop een doorluchtige ‘lanterne’ van tien voet hoogte en zeven voet breedte, afb. 2D. Door de onderste geledingen liep een koningsstijl met een lengte van 43 voet. Beneden en in de appel moesten vier vensters komen. Door geldgebrek bleef de uitvoering van deze houten bekroning achterwege. In één artikel gaven de kerkmeesters blijk van hun financiële situatie: ‘men hefft den m[eester] toeghesecht soe wanneer de kercke sich wat beter vermochte ende voeder behulp konde krigen..’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afronding van de werkzaamhedenHoewel het niet tot het bouwen van een houten spits kwam, was op 7 september 1540 het werk voorlopig gereed nadat meester Jacob de gaten, waarschijnlijk de gaten van de kortelingen, dichtgestopt en de goten met cement had aangesmeerd. Buiten het verding om gaven de kerkmeesters hem nog 25 carolus gulden ‘ende hijr mit hem affgedanckt’. Voorafgaande aan het feest van Odulphus (12 juni) had men de lantaarn vanaf de goot gemeten, hetgeen kwam op 48 voet. Deze hoogte van ruim veertien meter komt overeen met de huidige hoogte van de lantaarn. Na blikseminslag in het jaar 1815 kreeg de lantaarn het huidige, koepelvormige dak en de zware houten kroonlijst in 1828, afb. 2 G.Ga naar eind32 De kerkmeesters legden nog enkele constructieve bijzonderheden over de lantaarn vast. Meester Jacob had het werk ‘twee maill ront omme ghegordet’ met vertikale ijzeren staven, in iedere penant één, gaande van onder het gewelf tot boven aan de bogen van de vensters. Hij had boven gaten gespaard om balken in te leggen en daarmee het werk te ‘gorden’. Beneden waren volgens de meester geen houten balken nodig, omdat de ijzeren gordingen voor het verband zorgden. Volgens de kerkmeesters was het een goed werk dat aan alle eisen voldeed en waar rustig nog een afdekking op getimmerd kon worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Commentaar op de bouwDoor alle problemen en de grote lasten was de sfeer er niet beter op geworden. Pas in het jaar 1555 kwamen er leien op een deel van de torenkap. Het moet daarbij om een vrij lage afdekking gaan die als spits nauwelijks zichtbaar was, zie afb. 9 en 2 E. Verantwoordelijke kerkmeester was Wulff Wulffsßen, die over de lantaarn omstreeks dezelfde tijd een aantekening maakte. Zijn visie geven we volledig weer:
‘Anno d(o)m(ini) 1538 van onsere lieue Vrouwen kercke kerckmeisters wesende Geert ter Borch, Jan van Steenwijck is deser kerckenTorn bauen affgebroicken, die gedeckt was met dubbelt pannendack, gelick ongeferlich Sanct Lebuini Toren bijnnen Deuenter up dese tijt noch is, dat dack is affgenomen ende dese lanteeren woir van in dese twie cedulen specificatie geschiet (die besiet) weder daer up gesat. Dese tymmeringe hefft volle gekostet, alles tut naedeel van dese guede kercke ende tut verkortinge der armen hyr van steit geschreuen vuir in desen boeke.
Men mach seggen dese kercke hadde vuir dese tijmmeringe guede upkumsten ende deelde den armen up sekere tyden oer broit. Nae dese tijmmeringe gijfft sie groete Jairlixe rente als men noch spuirt. Ende den armen kan sie nyt geuen. Item vuir dese tymmeringe was die Toern bauen dijchte, nae dese tijmmeringe is die torn ondichte ende blijfft ondichte avermidtz onvermuegenheit van dese kercke’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huidige vorm van de lantaarnVan het steenhouwerswerk van meester Simon is thans niet veel meer aanwezig, omdat meester Jacob de lantaarn in een gewijzigde vorm voltooide, afb. 7. Mogelijk had meester Simon vóór zijn vertrek één hoektorentje af, te weten het noordwestelijke exemplaar. De zeskante onderbouw van de torentjes is nog aanwezig en bevat per buitenvlak een dubbele driepas of een driepas onder een ezelsrugboog, beide gevat in een rechthoekig kader, afb. 8. De vormgeving daarvan is laat-gotisch, zoals ook andere in het bestek genoemde onderdelen met pinakels en hogels in de vorm van lelies. Gerard ter Borch tekende op enkele van zijn Zwolse stadsgezichten obelisk-achtige bekroningen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Aanzicht van de Onze Lieve Vrouwetoren of Peperbus vanaf de westzijde (tek. A. Kroes gem. Zwolle, 1964).
op de zeskanten en daarop de genoemde pijnappels en kruisen, vergelijk afb. 1 en 9. De huidige balustrade met barokke balusters en telkens twee rechthoekige tussensteunpunten dateert uit de 18de eeuw. Dat de balusters jonger zijn, is goed te zien aan het verschil in verwering met de hoektorentjes. De balusters die Ter Borch tekende, hadden mogelijk de vorm van zuiltjes. Onmiskenbaar renaissancistisch is echter de in het bestek genoemde zuilstelling op de hoeken van de blinde vensters, hoewel daarvan thans ieder spoor ontbreekt. De hoogte tot en met de spekband boven de waterlijst waar de vensteropeningen beginnen, komt overeen met de dertien voeten (circa 3,85 meter) van Simon Penet. Helaas correspondeert de daaronder liggende verdeling met de 35 centimeter hoge spekband niet met maten in het bestek. Op circa 4,2 meter hoogte doet zich een verjonging van de steunberen voor waarbij het voorvlak zes centimeter naar binnen ligt, afb. 10. Die plaats wordt gemarkeerd door een natuurstenen lijst met 55 centimeter daarboven opnieuw een profiellijst die circa 20 centimeter smaller is en omloopt. Mogelijk zijn deze verjongingen de toppen van de steunberen volgens het eerste concept. De profielen van de lijsten zijn renaissancistisch. In het bestek is sprake van een anderhalf steens dik gewelf dat thans niet meer aanwezig is. Inwendig bevinden zich echter nog de kraagstenen ter weerszijden van de trompen op de overgang van het vierkant naar het achtkant, afb. 11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rol van de kerkmeesters en de stadUit het voorafgaande blijkt dat de kerkmeesters de belangrijkste rol speelden bij het totstandbrengen van verbouwingen aan de kerk en aan de toren. Zij waren de feitelijke opdrachtgevers, trokken een bouwmeester aan en noteerden alle uitgaven zorgvuldig in hun boeken. Een aspect dat bij de bouw van de Onze Lieve Vrouwetoren naar voren komt, is dat de kerkmeesters ‘taxaties’ maakten en het vak beheersten dat we tegenwoordig ‘calculeren’ of ‘werkvoorbereiden’ noemen. De gedetailleerde boekhouding van de Onze Lieve Vrouwekerk toont ook hoe snel een oorspronkelijk uitgangspunt kon worden aangepast en hoe men stuurde in het aantrekken of afhouden van een bouwmeester. Aan dit alles lag wel een soort praktisch en anticiperend handelen ten grondslag, waarbij men rekening moest houden met gebrek aan geld. Niet zelden schoten de kerkmeesters zelf behoorlijke bedragen voor, om het werk gaande te houden. Dit bracht met zich mee, dat die meesters van ‘goede huize’ moesten zijn en over veel vrije tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Twee verschillende versieringen op de buitenzijde van een hoektorentje, Onze Lieve Vrouwetoren Zwolle 1538 (foto auteur 1990).
9 Gezicht op de Onze Lieve Vrouwetoren vanaf het Zwarte Water bij het Rode Torenplein. Gerard ter Borch, circa 1630 (Collectie Rijksprentenkabinet).
beschikten om dit ‘liefdewerk’ te volbrengen. Zoals in Kampen werd te Zwolle een kerkmeester vermoedelijk door de stedelijke overheid aangesteld.Ga naar eind33 De kerkmeesters waren lid van aanzienlijke families, die behoorden tot het stadspatriciaat en deel uitmaakten van de raad of van het schependom. De kerkmeesters Gerbert vanden Busch en Jacob van Twenhuesen waren in 1463 gestart met de bouw van de toren. De eerste was een broer van Geert ten Busch, rechter in Heino en schepen in Zwolle. Gerbert zelf was ook schepen vanaf 1481 tot aan het eind van de 15de eeuw.Ga naar eind34 In de jaren 1470 en 1475 staat Gerbert ook genoteerd als kerkmeester van de Michaelskerk. Meester Jacob van Twenhuesen was behalve kerkmeester ook meester in de rechten en regelmatig schepen in de jaren tussen 1473 en 1488. In de jaren dat de toren werd verhoogd, komen we de namen van Seyne ten Water en Arent Luickensoen tegen. De vader van Seyne ten Water was gerichtsman; hijzelf wordt als schepen genoemd in 1483-'87 en was getrouwd met Wendelmoet van Wijtman, telg uit een andere bekend geslacht. Arent Luykenssoen vinden we slechts één keer als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepen vermeld, namelijk in 1494. Niet anders was de positie van de kerkmeesters die in de jaren '80 de kostbare klokken door mr. Geert van Wou lieten gieten: Johan ten Toern en Steven van Rutenberge. Beide stonden bekend als ‘stichtsman’ en verrichtten werkzaamheden voor de Utrechtse bisschop. Johan was ‘bewaarder van de armen’ en schepen tussen 1469 en het begin van de 16de eeuw. Steven kennen we als schepen tussen 1493 en 1503 en als procurator van de Anthoniusbroederschap. De opdrachtgevers voor de bouw van de lantaarn waren Johan de Vos van Steenwijk en Gert ter Borch. In de rekeningen noemen de kerkmeesters elkaar ‘gheselle’. Politiek gezien was Johan de meest opvallende persoonlijkheid en hij wordt gezien als stuwende kracht achter de bouw van de lantaarn.Ga naar eind35 Johan staat verder bekend als meester in de rechten, provisor, leenman, schepen en burgemeester. Zijn zus Johanna de Vos van Steenwijk was getrouwd met de machtigste vertegenwoordiger van het keizerlijke gezag in de Noordoostlijke Nederlanden: Georg Schenk van Tautenburg.Ga naar eind36 Georg was met bisschop Frederik van Baden in 1496 in het Sticht gekomen en in 1502 door de bisschop en de IJsselsteden benoemd tot ambtman en kastelein van Vollenhove. Hij leverde belangrijke bijdragen aan de overdracht van het Utrechtse bisschoppelijke gezag aan de Habsburgers in 1528 en slaagde er tot zijn dood (1540) in aangrenzende gewesten stabiel onder het gezag van Karel V te brengen. De positie die Johan de Vos van Steenwijk innam ten opzichte van het stadbestuur en de landsheren, plaatst de bouw van de lantaarn op de Onze Lieve Vrouwekerk mogelijk in een groter verband, althans groter dan alleen de stad. Ga naar eind37 De overstap van het schependom naar het ambt van kerkmeester of andersom ging kennelijk zonder moeite. De stad Zwolle speelde in andere situaties ook een belangrijke rol. Bij het afsluiten van aanbestedingen rond 1538 waren de stedelijke cameraars, stadssecretarissen, aanwezig en ondertekenden zij mede het contract. In de besluitvorming en bij de
10 Plaats waar de steunbeer zes centimeter terugspringt en -gezien de tweede profiellijst-zo'n twintig centimer smaller werd; mogelijk de door Simon Penet beoogde beeindiging van de beer (foto auteur 1992).
11 Kraagstenen van het verdwenen gewelfter weerszijden van de tromp op de de overgang van het vierkant naar het achtkant (foto auteur 1992).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
presentatie van de bouwplannen had de stad een belangrijke stem zoals blijkt uit vermeldingen over de aanwezigheid van burgemeesters en raad: ‘ao 1538 .. hebben .. de kerckmeisters anbestadet dorch consent des helen raedt den Toern hoghe toe maicken wor toe van den raedt geschukt... [vier personen]’. Het aantal te maken vensters in de stenen en houten torenbekroningen werd volgens het bestek bepaald door de kerkmeesters en de raad. Vanaf een zetel in de ‘appel’ van de houten spits zouden de raadsleden in het genot worden gesteld van het uitzicht. In financiële zin droeg de stad zowel symbolisch als daadwerkelijk aanzienlijk tot de bouw bij. In 1538 noteerde de stad bij de bijzondere uitgaven: ‘Item vander stadt wegen doen leggen den Irsten steen vant Niiwerk van unse liuer vrouwen toren den meister geschickt ij[2] deventer gulden ende iiii[4] stoters...’.Ga naar eind38 Op bepaalde ogenblikken stond de kerk voor honderden guldens in het krijt bij de stad. Ook leveringen van baksteen werden gedekt door de stad, waarbij burgemeester Thomas Knoppert een bemiddelende rol speelde. Omstreeks 1538 was de stedelijke regering duidelijk als partij aanwezig bij de belangrijkste gebeurtenissen die voorafgingen aan de bouw van de lantaarn.Ga naar eind39 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bouwersIn tegenstelling tot de leveranciers, die bij de aanschaf van grote hoeveelheden bouwmaterialen altijd korting bij de ‘wijnkoop’ moesten geven, ontvingen de bouwmeesters van de opdrachtgevers regelmatig een extraatje. Dat kon een tabbert zijn, een mooie doek voor de vrouw van de meester, een extra beloning, bier, wijn, voedsel of een lammetje, zoals voor meester Simon met Pasen. Uit de archiefstukken blijkt dat meester Simon zelf steen heeft gehouwen - na z'n vertrek lag er nog natuursteen in zijn huisje - hij niet kon schrijven en vermoedelijk al op leeftijd was, omdat hij bij het plaatsen van z'n merk opvallend beefde. Dit plaatst hem vooralsnog buiten de sfeer van de theoretisch geschoolde ‘architecten’ en de humanistische milieus waar de klassieken werden bestudeerd. De inzet en het werk van de gezellen komt goed naar voren uit de wekelijkse betalingen die meestal op zaterdag plaatsvonden. Gedurende twee jaren zien we wie er werkten en vertrokken, waarbij 1538 de meest gedetailleerde informatie verschaft. In tegenstelling tot de bouwmeesters kregen de gezellen weinig extra. Soms staat vermeld dat het loon wegens ontvangen drank of spijs werd verminderd. In overleg met meester Simon kwamen er in de week van 13 juli 1538 negen houten hamers beschikbaar.
De eerste betalingen begonnen op 19 januari 1538 aan een ploegje van vijf steenhouwers; vier weken later waren dat er negen en nog vier weken later twaalf, zie bijlagen II en III. Hartje zomer, 20 juli 1538, waren er 26, waaronder zich inmiddels knechten en opperlieden hadden gevoegd. Arbeiders die in het begin nog als steenhouwer werden aangeduid, opereerden in 1539 als metselaar. Het werk startte met het aanmaken van een grote partij natuursteen in de loods bij de kerk. Pas later verschenen er andersoortige arbeiders en materialen als kalk, baksteen en ijzer. Behalve dat men de eerste drie weken de arbeiders expliciet ‘stenhawer’ noemde, is er een akte van 28 juli 1538 die door de steenhouwers, hier ‘gezellen’ genoemd, meest met hun merken werd ondertekend, afb. 12. Van de zestien gezellen die ondertekenden, waren er drie die dat met hun geschreven naam deden en dertien met hun merk.Ga naar eind40
Op grond van hun achter - en voornamen is het - met enige voorzichtigheid - mogelijk de steenhouwers in drie groepen te verdelen: 1. afkomstig uit het oosten, veelal ook als pachter in de Bentheimse groeven werkzaam; 2. Hollanders; 3. Vlamingen. De laatste groep was nog niet bij de start van de bouw aanwezig, maar kwam binnendruppelen nadat meester Simon enkele reizen naar Antwerpen had ondernomen. Het is opmerkelijk dat de meeste van deze zuiderlingen bleven toen meester Simon vertrok. Opvallende ‘zuidelijke’ namen zijn: behalve mr. Simon Penet van Antwerpen, Philippus van Brussel, Meliß, Jan van Brussel, Jan Rombertsz. van Brussel en Jan van Loeven.Ga naar eind41 Stuerman en Dalfsen waren in de late 15de eeuw namen van pachters van de ‘kulen’ te Bentheim.Ga naar eind42 Naast Lambert Stuerman en Jacob van Dalfsen weten we ook van Bernt van Schepingen dat hij of zijn vrouw ‘blucksteen’, onbewerkte zandsteen, leverde zoals Lambert Stuerman. In enkele gevallen kwam de ‘steenbreker’ dus met zijn produkt mee om het materiaal bij de kerk verder te bewerken. Lambert Stuerman was één van de belangrijkste ‘groothandelaren’ in zandsteen die zich in 1531 als burger van de stad liet inschrijven.Ga naar eind43 In 1532 volgde Waermboldt Stuerman (broer?) die begin 1538 ook zijn huis beschikbaar stelde voor overleg met Utrechtse meesters. Met de vestiging in Zwolle hield de familie Stuerman de transitohandel in eigen hand. Alle goederen moesten namelijk in Zwolle uitgeladen worden, omdat die stad het stapelrecht had op de Vecht.Ga naar eind44 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 Getuigenis ‘In bijwesen der gesellen nabescreven de hoer name een deel hijr onderghescreven hebben ende een deel hoer marck die niet scriven konden’, 28 juli 1538 (G.A.Zwolle, KA012, foto auteur 1992).
De achtergrond van Jacob van Collen is niet bekend maar hij vestigde zich in Zwolle in het jaar dat hij als stadsmeester werd aangenomen. Uit de rekeningen blijkt dat zijn ‘rechterhand’ Peter van der Goude was, mogelijk afkomstig uit Gouda. Verder wordt van Halewijn of Aellewyn een paar keer vermeld dat hij uit Haarlem kwam.Tussen 23 februari en 27 april 1538 staat een zekere Arnt Jansß genoteerd op de ‘loonlijst’. Dit zou de latere stadsbouwmeester van Arnhem kunnen zijn, die onder andere de Eusebiustoren van een achtkant voorzag en slot Horst bouwde.Ga naar eind45 Voor de gezellen was het kennelijk niet noodzakelijk dat zij zich als burger in de stad lieten inschrijven. Naast meester Jacob komen we in 1538 slechts Jan van Benthem als nieuwe burger tegen.Ga naar eind46 Het is ook aardig te zien hoe groot het verloop was tijdens de eerste twee jaar van de bouw. De meest trouwe steenhouwers, later metselaars, waren Wilbert van Dalleffsen en Henrick van Heusß.Ga naar eind47 In ieder geval waren naast de twee voornoemden in 1539 verder nog aanwezig: mr. Jacob van Collen, zijn leerjongen, Peter van der Goudae en Peter With. Lang niet alle steenhouwers waren ‘full time’ op de bouwplaats. Soms werkten ze slechts enkele dagen per week,Ga naar eind48 soms waren ze een tijdje weg. De strenge regels die golden voor de aanwezigheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bouwmeester, golden kennelijk niet voor de gezellen.
De werkbare tijd per week, per seizoen en per jaar varieerde. Bepalend waren de werkbare uren per dag, de kerkelijke feestdagen en de invloed van het winterseizoen. Tijdens de winter van 1538-1539 lag het werk in december, januari en februari grotendeels stil. Mogelijk gebruikten de steenhouwers deze periode om in de groeven of in een afgesloten loods te werken, maar dan niet ten laste van de kerk. Anderzijds waren de verdiensten lager op kortere dagen. Zo is uit de kerkmeestersrekeningen af te leiden, dat men van januari tot midden maart vier stuivers per dag verdiende, daarna vijf stuivers en vanaf de derde week van april zes stuivers per dag. Dit ging door tot de laatste week van augustus toen het tarief daalde tot vijf. Halverwege oktober gold weer het laagste tarief van vier stuivers per dag. Enkele bevoorrechten - zoals Peter van Gouda - kregen langer hun dagloon van zes stuivers uitbetaald. Het maximum aantal werkbare dagen in 1538 was ongeveer 234, rekening houdend met de invloed van de winter. In 1539, nog vóór de voltooiïng van de lantaarn was meester Jacob met enkele gezellen en zijn leerjongen tevens met andere opdrachten van de stad bezig.Ga naar eind49 In de vierde en vijfde maandGa naar eind50 van 1539 werkte hij bijvoorbeeld aan de Diezer brug en aan de ‘Nien toern’ voor 7 stuivers per dag. Net als meester Jacob kregen de gezellen gedurende het hele jaar van de stad een vaste vergoeding, in hun geval vijf stuiver per dag en de leerjongen vier stuiver. Enkele gezellen die hier meewerkten, komen ook voor in de rekeningen van de O.L.V. Kerk: Jacobs leerjongen, Johan van Bentem en Herman Itterbeeck.Ga naar eind51 In de zesde maand van dat jaar trad de ploeg aan bij een verbouwing van de Voorster- of Kamperpoort waar ook Bentheimer zandsteenGa naar eind52 werd verwerkt.Ga naar eind53 Behalve Jacob en zijn leerjongen waren hierbij (af en toe) ook oude bekenden aanwezig: Peter vander Goude, Herman Itterbeeck en Alewyen van Harlem.Ga naar eind54 In de achtste maand van 1539 had meester Jacob van Collen nog tijd om voor drie gulden ‘enen stenen voeth upt schepen choer’ in de Michaelskerk te maken, ‘omme een wywatersvath daer in tsetten.’Ga naar eind55
Afgezien van de steenhouwers/metselaars, opperlieden, sjouwers, wagenmenners en dergelijke, kwamen andere vakmensen alleen incidenteel op de bouwplaats van de Peperbus. Koster Willem verrichtte diverse hand- en spandiensten. Voor halsbrekende, moeilijke klussen werd een leidekker ingeschakeld. Kistemakers leverden het meeste timmerwerk, vooral voor hulpconstructies en in de vorm van gereedschap. Het ijzerwerk kwam direkt voor rekening van de kerk en werd afzonderlijk aanbesteed aan de jonge smid Henrick van Delden. Hij ontving voor iedere pond ‘guet hennendaels iser’ krap tien plakken en hij had zich gebonden ‘sonder gelt de steenhouwers iseren (te) harden, scarpen ende verstalen alst de behoeven.’Ga naar eind56 De spijkers kreeg hij vergoed per honderd stuks, te weten in aflopende grootte: voetnagels, lasnagels, middennagels, schietspijkers en tengnagels. Henrick meende dat het verstalen van de beitels niet bij de prijs inbegrepen was en weigerde voorts sommige ‘iseren’ (beitels) tegen de ‘pondsprijs’ te leveren. De cameraars Thomas Knoppert en Alardt Brower bemiddelden in aanwezigheid van Henrick Slotemaker bij het dreigende conflict dat toen ontstond. Henrick had inmiddels ook de nodige vorderingen bij de kerkmeesters maar hij, zijn knecht, zijn moeder en schoonmoeder ontvingen later regelmatig presentjes in vorm van lappen stof: ‘Amsterdams’, ‘Rotterdamß’, ‘Engels swart’, ‘Engels’, ‘Enghels roet’, ‘grau saerdoechß’, ‘Zwolß grau’, ‘Ipersgraw’ en ‘Bruchß grau’. Hiermee lijkt de ruzie te zijn beslecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bouwmaterialenOver de natuursteen is reeds een en ander gezegd. Meester Simon ging in januari 1538 naar de groeven in Bentheim. Hij en later meester Jacob van Collen zorgden voor de mallen die steeds van dik papier werden gemaakt: ‘van dicke poppijer daer patronen van mact’. De belangrijkste leveranciers van ‘bentemer’ of ‘grau’ steen waren: Lambert Stuerman, Jacob van Dalfssen, mr. Arent van Eedam, Peter (in/op de) Kroenenberch, Vrouw Scepelers, Euert Steenmesseler en Alyt Steenmesselers vrouw. Evert Steenmetselaar woonde kennelijk in Zwolle, omdat in zijn huis de bespreking met Willem van Noort en Jacob van den Borch plaatsvond. De grote leverancier van steenkalk was Cornelijs Hugensß ‘wijt de beuerwijck’ die een enkele keer ook baksteen en klinkers bezorgde. Het leeuwedeel van de baksteen kwam echter van het tichelwerk van Albert Bosken die zijn stenen zelf bracht of ze bij de Kamperpoort liet afzetten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gereedschapEr was een loods, ‘lusse’ waar op 17 januari 1538 zeven planken aan kwamen en een hek dat Gort Kistemaker leverde. De kraan bevond zich in de toren en werd regelmatig gesmeerd met zeep. In stenen kannetjes gekochte zeep kwam ook aan ‘de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rade’ en ‘ant towe’. We lezen van betalingen aan personen die liepen in het ‘rat’. Tot de ‘instrumenten’ die de kistemakers leverden, behoorden winkelhaken, rijen, mallen en formelen, ze maakten ‘nije rollen’, trappen en ‘graden’. Er is sprake van een ‘vyssel’ zonder nadere aanduiding van het doel. De steenhouwers kregen één keer een houten hamer die door de stoeldraaier was gemaakt en een enkele keer een ‘iser’, een beitel van de smid die de opdracht had ze te ‘stalen’ en te ‘scherpen’. Die smid Henrick van Delden maakte ook ‘diverse instrumenten’ en ‘rollen’ voor de kraan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitDe terugkerende aanpassingen van het concept, het overschrijden van de begroting en de problemen rond afspraken met de bouwmeesters wijzen op een zekere onervarenheid van de kerkmeesters. Ze kregen weliswaar steun van de stadsregering, maar in de gedetailleerde uitwerking faalden ze diverse malen, onder andere door een te scherpe calculatie van het werk. Het altruïsme dat ze zelf wisten op te brengen, ontbrak bij de ambachtslieden die zich bij herhaling tekort voelden gedaan. Toen de kerkmeesters in september 1539 nog een kostbare houten spits wilden laten maken, zag meester Jacob daarin aanleiding een kleine extra beloning te bedingen. De kerkmeesters wilden vooral veel en groter en dat het liefst voor een zacht prijsje. De rol van de stedelijke regering spreekt uit de namen van de kerkmeesters, de vertegenwoordigers van de magistraat en uit de daadwerkelijke steun die de stad gedurende de bouw leverde.
Uit het totaal van de rekeningen en akten blijkt dat de kerkmeesters drie maal voor een stedelijke meester kozen en dat ze drie maal een meester van buiten Zwolle aantrokken. In deze laatste gevallen liepen de afspraken mis: mr. Goert Timmerman met zijn niet-uitgevoerde houten kap, het weglopen van meester Simon Penet en het afdanken van Willem van Noort en Jacob van den Borch. Toch wilde men voor de bouw van de achtkante lantaarn in eerste instantie ‘uitheemse’ meesters inzetten. Dit kan te maken hebben met een gebrek aan capabele meesters in de stad of met een gewenst concept dat paste bij de ‘landspolitiek’. Hoewel Willem van Noort en Jacob van den Borch een calculatie ‘opt scerpste’ hadden gemaakt, was hun ontwerp voor de opdrachtgevers te duur of waren ze verder niet beschikbaar. Met de praktische uitvoering van een lagere lantaarn - waarvan de kosten de ramingen ver zouden overschrijden - werd de minder bekende Simon Penet belast. Uit de bestekken van Simon Penet valt op te maken, dat zijn concept elementen bevatte die zowel gotisch als renaissancistisch waren. Van Simon Penet is niet meer bekend dan dat hij uit Antwerpen kwam en vóór Zwolle in Kampen vertoefde. Typisch Vlaams, aansluitend bij een oudere traditie, waren Penets toepassing van een stenen torenspits en de hoektorentjes.
Uit de kosten voor het ontvangen van de uitheemse meesters in Zwolle blijkt dat lokale steenhouwers/leveranciers hun huis beschikbaar stelden voor overleg tussen opdrachtgevers en bouwmeesters. Het is niet duidelijk of de gastheren handelden namens het stedelijke gilde, funktioneerden als contactpersonen of geraadpleegd werden over technische aspecten van het werk. Pas bij de aanstelling van de meester verplaatste het terrein van onderhandeling zich naar het stadhuis. De winterstop, de periode tussen december en februari werd door de kerkmeesters benut voor dit soort overleg, het opstellen van bestekken en het maken van afspraken. De archieven van de Onze Lieve Vrouwekerk geven een ogenschijnlijk niet zo bijzondere toren een interessante historisch achtergrond en leveren een belangrijke bijdrage aan de algemene inzichten over de geschiedenis van het bouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IContract aanbesteding bouw van de lantaarn op de toren, 14 jan 1538 G.A. Zwolle, KA012
Ad honorem dei gloriosissime virginis marie hebben de Eerbaeren Camenars der stadt zwolle, Thomas knoppen, Alert brouwer, Jan van harwerden, jan vanden marsche, Gerdt therborch, Jan van steenwijck inder tijt kerckmeisteren onsser liuer frowe kercke bestadet te maken onsser liuer frowen torne An meister simon penet van Antwerpen voer een somme van penningen als hijer nabescreven iß op manieren ende ghestaltenisse den seluen torne te maken als hijer naeuolghet
Inden Irsten soe sal de meister afbreken dat steenwerck onder de drakeskoppe ende daer onder vijer off vif laghen in sement weder toe messelen off soe veer alst quaet iß Ende salt vander Goeten de daer nu liggen hoech maken rechtstaende dartijen voeten ende de naelde viftich voeten Ende de paer sess voeten dat cruce vander naelden sal hoech sin xv voeten ende swaer vijer hondert pont. Noch sult daer wesen vijer capitilen vande vijer cleijne tornen de sullen hoech sin ellic twe voeten ende dat ghesemes dat daer omme comet sal dicke sin neghen duemen ende sullen Auerspringen vander bordueren sess dueme; ende elken stert sal lanck sin bijnnen der borduren een voet ront omme der vijer capitilen. Ende de foije sal hoch sin vijer voeten ende dat ghesemes daer bauen op de foije sal dicke sin negen duemen ende sal breet sin Anderhalleff voet ende dit sall int droghe staen Item de cleijne vijer tornen sullen hoghe sin van onder dat capitiel tot onder den knoep vanden cruce twijntich voet ende sullen dicke sin een voet ende vijer duemen int seskant daer sult op staen crucen negen voet lanck twe hondert [pond] swaer Item de Goeten stucken sullen soe breet wesen dat se dat butenste vander foij ende dat Acht kant kont bevat[t]en ende mit gueden stiet voeghen inden Anderen ghespont ende in gueden sement ghelecht op dat een ewijch iß ende dichte bliue Ende de selue Goeten soe toe diepen alst behoert ende dat water in vijer hoeken wijth toe leijden alst nu hefft ghewest ghelick des moisterß patroen dat mede brenct ende soe sal de omganck wesen drij voeten breet tuschent Acht kant ende de foije Item vanden onderkant vander foijen totter naelden off spissen toe mit een ghesemes sal hoghe sin dartijen voet ende de mueren opgaende int Achtkant vande voeten vorsß sullen dicke sin twee voet vijer duemen ende op elke Achtkant sal staen een pileer ende sal breet sin Anderhalff voet ende sal staen wijther mueren een voet Ende dat ghesemes dat daer bauen komt sall dicke sin neghen duemen Ende de bordueren sullen Auerspringen sess duemen Item soe sal oeck dat doerluchtighe vander foije vorß wesen mit twe pilaren tuschen de twee tornen inde foije gheuest hoech wesende Acht voeten van der goete baeuen mit een fiole welke pilars sal der Acht wesen ende de soe dicke te maken alst werek wijt eijschet ende de meister daer sin const in bewist Item tusschen de dartijen voeten vorß sal coemen een wolleffsel bauen op gherasijrt off ghefluijrt mit roeden steen ende dat wolffte dicke anderhaluen steen onder beworpen en baeuen gheuolt alst behoert nae een ewijch werck Ende sal oeck hebben een wijndelsteen vanden olden gaende mit ghemake op dat wolleffte vanden olden twijntich voet hoech hen op dat hogheste wolleffte daermen een ghesetel sal maken mit vensteren vijer off Acht nae guetduncken der Camenars ende kerckmeisteren vorscreuen
Item van desse dartijen voeten recht staende baeuen de vif voeten sal lopen een ghesemes onder welke sullen coemen in elke kant een splete drij voeten hoech ende vijer duemen wijt doer welcke spleten sal comen den dach onder dat wolleffsell Item wijth de Acht hoeken des ghewolleffsels sullen springen ellicks een capitiell mit hoeren schinckelen Ende elke schinckel sal hoghe sin een voet metter bordueren ende sal breet sin neghen duemen dat maket drij virendel voets Item noch bauen dat semes vande viff voeten vorsß sullen comen op elker pant een blint venster ende sal wijt sin drij voeten ende viftehalf voet voet hoghe Item de borstweringhe sal hoghe sin int Achtkant omme: vier voeten Ende daer de vensteren beghijnnen; sullen staen op elke hoeck vanden vensteren een capitijell Ende op ellic capitiell sal staen een pilaer int ronde. Ende elke pilaer sal hoghe sin vier voeten Ende daer op sal noch comen een capitiell hoeghe sin sess duemen Ende daer tuschen beijden pilaren sal staen een crwijs venster ende ellic crwijs venster sal hoghe sin viftehalff voet Ende dat glas venster baeuen dat crwijs venster sal hoghe sin twe voeten den dack ende beneden den dack vijer voeten Ende An vall vanden vensteren sal sin twe voeten vander naelden off spissen Item de naelde off spisse sal hoech sin viftich voet onder den knoep vant cruce Ende de mueren vanden spisse sullen dicke sin Anderhallef voet int Achtkante omme; waer aff een voet sal sin wijtten bentemer steen; een voet hoghe een voet breet ghemesselt mit sement Ende de Ander halue voet mit roeden steen ghemesselt mit steenkallick ende den seluen roden steen omme mitten benthemer steen te doerbijnden van beneden tot bouen soe dattet een ewijch werck mach bliuen dessall de meister alle den bentemer steen setten ende legghen in sement ende den roeden steen in steenkallick leggen ende gheen Ander kallick toe den torne te ghebrucken Item bauen dat hogheste ghesemes onder de spisse sullen coemen Acht capitilen daer dat wolleffsell vander spisse wijth springen sal metten schinckelen ende sal gaen vifftich voet hoghe mit dat wolleffsel als vorsß Item den knoep baeuen sal groet sin vijer voeten metten bordueren Ende den appel daer baeuen sal groet sin int Achtkant sess voete hoghe ende de sal voell ghemesselt sin Ende alle de Cristen vanden Appel sullen staen een voet wijth vant Achtkant Ende des ghelicken oeck vander naelden mit naeheit ende breetheit vanden Anderen toe setten alst werck dat dan wijth eijsschende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wert Ende de seluen soe te doerbinden mit bentemer steen om een vast ende een ewijch werck toe bliuen Item noch sal coemen int Achtkant vander spissen een ront spigel ront omme sal gaen in ellick Achtkant een doerluchtich opt ghewollefte drij voet Item de Chresten vander spisse sullen staen een voet wijth ende moeten lanck ½: hooch sin dardehalleff voet Ende de paere metten cruce op der spissen sal hoech sin viftijen voeten Item soe salmen den meister vorsß totden torne vorsß niet doen Anderß dan alle Iser ende loeth daer hijt steenwerck mede verbinden ende bekrammen sal ende Anderß:
dessal hij hebben tot sinen schoensten den steen de hij daer aff behoefft toe breken ongherekent An sin salarium; des hefft de kercke An sick gheholden loet ende Iser dat daer wert affghebroken soe dat de kerckmeisteren mit ghinen dinghen niet wijtghesondert sult te doen hebben soe dat de meister sal gheholden wesen op sin kost aldinck toe weruen van alles all sonder der kercken behulp
Item soe sal de meister alt werck van buten op wijnden Ende off hij den torne off kercke enighe schade dede sal hij selues weder maken op sin kost des hefft hem voer de sorghe ghemact de kercke een boen baeuen de clocken buten sine cost
Item oeck salmen den meister gheen gelt doen: noch steen: noch kallick: sement affspreken: noch ghenerleij dinck ten weer hijer bijnnen zsuolle ghepresentijrt ende gheleuert des sullen de kerckmeisteren alle sin Arbeijderß alle weke loenen ende hem onderholden dat he etende bliue Allent voerscreuen in affcortinghe der somme nabescreuen
Item den Gront sal de meister leueren naeden cleijnen voet ende naeden steke in drij weken
Ende den groeten voet toe leueren van twaleff duemen inde hoechte ende de foije sal de meister ons leueren ende maken nae sin patroen hij gheholden hefft
Item meister Simon hefft ghelouet voer de Cameners ende kerckmeisteren vorß dit allent vorsß soe te volleijndinghen tot kentnisse van meisteren prise de ophalue cost toe laten halen wess hij soe niet ghemact en hadde als hij ghelouet hefft salmen hem van elken voet corten een pont groet Oeck hefft de meister vorsß ghelauet den vorsß bij eer: ende gueden trowe: ende sin salicht van dessen wercke niet toe scheiden het weer rede Ende gheen werck nerghens toe beghijnnen, off in toe treden eer dessen torne rede ende wal ghemact iß ten weer bij Consent der Camenars ende kerckmeisteren vorsß Indeen meister simon dessen torne vorsß soe niet en makede ende de kercke des in schaeden queme, sullen de kerckmeisteren inder tijt mit assistensi der vorsß Camenars dat mogen versooken anden meister vorsß off sinen erffgenamen ende An hoeren guederen dat sij hebben off crijghen moegen: in wes heren landen off steden men hem off sin guet crighen konde off siner erffgenamen sonder enighe were off exceptije hijer en tegens toe versieren offte toe gheniten ghelic hijer dat voer hem ende sinen erffgenamen voerden Caemenars ende kerckmeisteren vorsß Auerghegeuen ende verwilkort hefft aldinck toe wollen trecken sonder Arghelist
Item soe sal meister simon hebben vant Allent vorsß alst rede ende wal gheleuert iß: vanden kerckmeisteren inder tijt neghenhondert koepmans g. den gulden van twijntich st.lb[pond] Ende sin husß dartijendenhaluen der vorsß g. op pinxteren naestcoemende Ende noch hoer oeck dartijendenhaluen gulden vorsß alst werck rede ende wal ghemact iß Ende viffhondert bentemersteens: ende sestenhaluen golden gulden van dat hwijss ende reetscap ende Anderß als hem Willem coster verhuert hefft Ende daer toe den meister enen nieen tabbert alst werck rede iß Ende des hefft simon vorsß noch ontfangen een towe viftehalff hondert ende vijrtijn pont swaer ende een golden kroen tot een gospenninck baeuen der somme vorsß Ende dat meister simon vander somme vorsß ontfanghen hefft ende ontfangen sal eert rede waer salmen hem off sinen erffgenamen Ander sommen afftrecken Ende de wijncoep hijer opghegeuen sall wesen halleff ende halleff
In orkonde der waecht aller punten vorsß sint hijer van ghemact twe libellen alleensludende van worden tot worden daer de kerckmeisteren ende meister simon ellic een aff hebben ter ghenoeghe van ontfanghen Ende tot merer vestenisse hebben de vorsß Caemenars ende kerckmeisteren ende meister simon vorsß op elker Cedelen hoer naemen mit hoeren handen onderteijkent Actum Anno viftijenhondert ende Achtendartich Altera ponciani
Thomas knoppert, alert brouwer, johan van herwerde, Johan vand. marssche vund. rad. aef cameners dair to gescinl(?) Ick ghert ter borch Jan van steenwijck kerckmeisteren [akte geschreven door Jan (de Vos) van Steenwijk]dijt ijß meyster seijmenß merck omme dat he nijet wal schreijuen en konde dorch begerten van hem hebbe ic dijt geschreuen [handschrift van Ghert ter Borch] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIExtract van de afrekeningen per week, naar: G.A. Zwolle KA012
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IIIExtract van de afrekeningen per week, naar: G.A. Zwolle, KA012
‘Desse hebben ghearbeijt opt nijee int hoep werck’ (Boek II, 112r+, 127r+v en 111r) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage IV
[Hoewel de schrijver een vlotte, ervaren hand heeft, lijkt de keuze voor een w of v willekeurig. Af en toe staat er ook een b waar een d bedoeld is. De schrijver beheerst het systeem met de arabische cijfers maar keert terug tot de oudere schrijfwijze als hij halven moet schrijven] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage VOnze Lieve Vrouwekerk Zwolle, houten kap achtkant, 3 september 1539
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
101rItem ind. irsten soe sal ind. vorsß thoerne wesen een ster bemest daer de stilen off lanck wesen sullen xii voeten ende dijck xii duem vijerkant ende de balken sullen lanck weßen xxviii voeten ende dijck xii ende xiiii duem ende de banden mit de kaeluer de sullen dick wesen ende swaer naden eijs vandat werck An de fenster sullen wesen viii stilen ende vijer doergaende balken ende viii banden ende vijer kaeluer
Item de moerplaten sullen swaer wesen v duem dick ende x duem breet ende xii voeten lanck viii bueten platen
Item de bijnnen platen daer de stant sonnen op kemen te staen de sullen swaer wesen vi duem dick ende viii duem breet ende xi voeten lanck viii plaeten
Item de Anderde starr daer sullen de stilen swaer wesen xii duem dick ende xiiii duem breet ende sullen lanck wesen xviii voeten tot dese ster sal wesen viii stijllen ende iiii doergaende balken ende viii banden ende viii crwijßbanden ande vijer kaluer de sullen dick ende swaer naeden eijsch vand. werck
Item de makelar sal lanck wesen xliii voeten ende sal dich wesen An dat groet ende xviii duem ende dat cleijn ende naden eijsch vanden werck toebehort
Item de makelar moet hebben viii steckschoeren de sullen lanck wesen xx voeten ende dick viii duem vijerkant
Item noch viii spruten de inden appel weßen sullen de sullen dick wesen viii duem virkant ende lanck wesende xii voeten
Item noch viii wijntbanden met viii platen inden vorsß appel sullen dick wesen vi daem ende viii duem breet ende sullen lanck wesen naden eijsch van den wercke
Item op desen appel sal staen een lanterne sal hoech wesen x voeten ende vii voeten wijt ende de sal doerluchtich wesen naedat ontwerp wijth wiset
Item noch sal desen vorsß lanterne wesen twee starren sullen die ende swaer wesen naeden eijsch vanden wercke als dat behoert
Item dat sport van desen vorsß sal swaer wesen v duem breet ende iiii duem dick ende sullen vanden Anderen staen xiiii daem ende sullen lanck wesen xxii voeten in ellick velt salder staen vii sporten tot viii velden toe belopen lvi sporten
Item noch saldaer wesen viii cruzholten de sullen te staen tegens de stilen op de muer platen sullen lanck wesen x voeten ende sullen dick wesen xii duem breet
Item noch saldaer wesen lvi cruzholten de sullen comen te staen teghens de sporten ende op de muer plaeten de sullen swaer wesen iiii duem dick ende iii duem breet ende x voeten lanck
102r Item noch sal daer wesen viii cruzholten op gaende de op de hoeken vanden appel comen te staen de sullen swaer weßen vi duemen dick ende viii duem breeth ende xx voeten lanck
Item noch An desser voerß appel sal wesen xlviii Cruz holten op gaende sullen swaer wesen iiii duem dick ende iiii duem breeth ende lanck naden eijsch van den wercke
Item noch viii listen onder den Appell de sullen dick ende swaer wesen naeden eijsch vanden wercke alst beghoert
Item noch viii platen de sullen ligghen op de twe de staer de sullen swaer wesen vi duem dicke ende viii duem breet ende vii voeten lanck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item noch lvi blockkeels op de muer platen legghen sullen de sullen dick ende swaer wesen ende lanck nae dat werck eijschet
Item dit vorsß werck sal gheplanct wesen mit gueden waghenschot dat sal dick wesen ende halleff hoelt ghegrueft ende ghemest inden Anderen als dat behoert
Item noch vijer vensteren staende beneden de appell de sullen lanck wesen vi voeten ende iii voeten wijt
Item noch vijer vensteren de sullen staen bauen inden appell sullen lanck wesen iiii voeten ende twee voeten wijt
Item deser Annemer iß schuld. dit vorsß werck wel te maken dat hij dat voer meister tijmmerluden voer Antworden kan ende de holt sin derb toe betalen Ende de Annemer sall ghehouden wesen alle dat holt toe leueren sonder spijnt ofte roeollemt offte onredelicke falikant Alle dinck sonder Arch offte list | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
102vItem noch int leste verdraghen in bijwesen Thomas knoppert, Jan vand marsche Camenarß der stadt Zfuolle ende m nicolas ridder secretarius Gerdt ther borch Jan van steenwijck inder tijt kerckmeisteren der vorscr. kercken soe m Jacop seer bedinghet was int Annemen des Torns dat al soe bij ons merckelicke ghesport was int Auerlopen des tijdes ende siner Arbeijderß dachueren nae inholt onsses scrifteß Is dorch guetrlic tuschenspraken der vorsß Camenarß dat de kereke m Jacop vorsß toe guede noch sal doen frentscopshaluen iens viffentwijntich copmang. den g. van xx st.b. demen sal betalen nu de helften palmen paschen comende wat betalt de Ander helft bij alsoe dat de vorsß meister sal den torne nu van alles rede maken hent Anden kappen toe weten dat wollleffte alsoe rasieren mijt sement becleden dathet een vast werck mach bliuen ende de bouen muere oeck mijt een off twe algen sinderß mijt sement te bewaren dat het niet in kan wteren desghelic salhij ock maken de vensteren de daar noch schoten ende de halue ind. foije ende Ander trappen niet van wijtghesondert ghelic alst int irste verdinghet waß van alles al niet van wijtghesondert al dinck sonder Arghelist daer de vorsß meyster gherichtelicken drij borgen voer hefft gheset als dirck Goltsmijt, Jan van dulman, Euert schilmelpenninck dat dit allent vorsß vor desse vorsß xxv kopmansg. sal rede ghemaket wesen tuschen dit ende pijnxteren naestcomende ofmen solde mijt koer daer toe mogen veruolgen dat dit allent dus wesen sal vollentogen werden alst nae Ander forme van worden ind. stadtboeck ghescr. staet Actum Anno xv c xxxix alteam thoma aph. presentious omnibus ante scriptiß |
|