Jaarboek Monumentenzorg 1992
(1992)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |||||||||||||||
Herman Strijbos
| |||||||||||||||
Vroegere publikaties en een nadere inventarisatieOmstreeks 1920 publiceerden de Belgische architekt Stan Leurs en de kunsthistoricus C.F.X. Smits een inventariserende studie onder de naam ‘Kempische torens’.Ga naar eind1. Leurs en Smits stelden onder meer vast dat de serie kerken in het gebied, (in grote lijnen beslaat dat de provincie Noord-Brabant en grote delen van de provincies Antwerpen en Limburg in België) ‘een zekere “enigheid” niet kan worden ontzegd, maar deze is eerder van meer aesthetischen dan van louter formeelen aard en dat wel om de verscheidenheid der vóórkomende typen’. Zeventig jaar later is, naast hetgeen Leurs en Smits publiceerden, niets meer verschenen dat geheel aan datzelfde onderwerp is gewijd. Niettemin heeft in kringen van belangstellenden de benaming ‘Kempische gotiek’ ingang gevonden als een algemeen aanvaarde vanzelfsprekendheid. Publikaties waarin aandacht is besteed aan het onderwerp, zij het in een ander verband, zijn onder meer verschenen van de hand van Ter Kuile, Van Laarhoven en Van Leeuwen.Ga naar eind2. Alle auteurs hebben in grote lijnen hetzelfde gebied op het oog waar binnen zij de middeleeuwse dorpskerken onder de Kempense gotiek scharen, namelijk de provincie Noord-Brabant in Nederland, en in België de provincie Antwerpen en het westelijke deel van de provincie Limburg (afb. 1). De benaming Kempen heeft verschillende betekenissen. Men kan er het kwartier Kempenland mee bedoelen in de Meierij van Den Bosch en in België met name bedoelt men er vaak het zandgebied mee dat in de provincies Antwerpen en Limburg aansluit aan de Nederlandse grens. In de middeleeuwen was het bisdom Luik ingedeeld in zeven aartsdiakenaten, waarvan één het aartsdiakenaat KempenlandGa naar eind3. (afb. 2). Het omvatte de dekenaten Hilvarenbeek, Cuijk, Woensel, Maaseijk, Beringen, Susteren en Wassenberg. Welk begrip men ook wil hanteren, geen daarvan strookt volledig met het gebied dat bovengenoemde auteurs op het oog hebben. Bij onze studie willen we nagaan in hoeverre er samenhang bestaat binnen het door de vroegere auteurs beoogde gebied of dat we andere grenzen moeten trekken. Ons werkterrein moet daarvoor een ruimer areaal beslaan zodat de omringende gebieden zichtbaar worden, waar de verschijnselen een eigen samenhang teweegbrengen die ze duidelijk onderscheiden van ons eigenlijke onderzoeksveld. Vervolgens is een inventarisatie nodig van het gehele werkterrein, waaruit zal moeten blijken in hoeverre er ergens sprake is van een kerngebied dat een formele samenhang vertoont en zich daarmee onderscheidt van de omringende gebieden, zodat op grond daarvan een eigen benaming is te rechtvaardigen. Bij onze studie beperken wij ons in beginsel tot de dorpskerken omdat die veel meer de plaatselijke omstandigheden weerspiegelen. Stadskerken als de Sint-Janskerk van 's-Hertogenbosch, de Onze-Lieve-Vrouwekerken van Breda en Antwerpen en de Sint-Gertrudiskerk van Bergen-op-Zoom vinden, met een aantal andere stadskerken, hun | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
1 Overzicht van het werkgebied.
2 Het bisdom Luik met het aartsdiakenaat Kempenland.
(Uit Bannenberg, Frenken en Hens, De oude dekenaten...... van het aartsdiakenaat Kempenland I, Nijmegen 1968). oorsprong in een veel ruimer gebied. Maar een dergelijke scheiding mag niet uit het oog doen verliezen dat er invloeden tussen stad en platteland aanwijsbaar kunnen zijn die aandacht vragen. Onze inventarisatie is zeker niet volledig en dat wreekt zich soms zichtbaar. Bovendien kon in het kader van deze bijdrage niet aan alle aspecten die van belang kunnen zijn aandacht worden besteed. Zo is, zoals ook vroegere auteurs deden, de inventarisatie in hoofdzaak gericht op de torens. Onderzoek naar de kerken kan de conclusies nog beïnvloeden. De oorsprong van bouwvormen en gebruiken en de oorzaken van de onderlinge beïnvloeding en van invloeden van buitenaf zijn in het kader van deze bijdrage nog onvoldoende vast te stellen, maar niettemin blijkt al iets van de verscheidenheid van die oorzaken en tekent zich al iets af van de factoren die het aanzien van de bouwwereld op het platteland in de late middeleeuwen mede bepaalden. In een vervolgstudie zullen juist die achtergronden het doel van ons onderzoek moeten worden. | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
Het noorden van het hertogdom Brabant in de late middeleeuwenDe zanderige gebieden tussen de Maas, de Peel, de veengronden van West-Brabant en het stroomgebied van de Demer, boden weinig natuurlijke hulpbronnen voor een rijke economische ontwikkeling. Niettemin zijn er wel enkele schriftelijke bronnen die er op wijzen dat tenminste hier en daar in de achtste eeuw de kerk over goederen beschikte.Ga naar eind4. Maar pas in de eerste eeuwen na het jaar 1000 kwam een agrarische bedrijvigheid tot stand, die meer produceerde dan voor eigen voorziening nodig was. De agrarische opbloei heeft ongetwijfeld veel bijgedragen aan de hausse in de kerkbouw die vanaf ongeveer 1400 zich ontplooide. De Brabantse hertogen trachtten stimulansen te geven aan het gebied door het verlenen van rechten aan plaatsen als Eindhoven, Sint-Oedenrode, Helmond en Oisterwijk, maar voorzover dat al niet eerder was gebeurd, strandden die definitief in de Tachtigjarige Oorlog. Alleen Breda, Bergen-op-Zoom en vooral 's-Hertogenbosch ontwikkelden zich tot steden van betekenis. Den Bosch was, na Leuven, Brussel en Antwerpen, de vierde stad van het hertogdom, die zich vanaf haar stichting aan het einde van de twaalfde eeuw in een snel tempo ontwikkelde.Ga naar eind5. Het kleigebied ten westen van 's-Hertogenbosch en ten zuiden van de Maas en het Hollands Diep behoorde grotendeels tot het graafschap Holland en de linker oever van de Maas, meer stroomopwaarts, vormde geen stabiel Brabants bezit. Kerkelijk behoorde het gebied, zoals we hiervoor al vermeldden, tot het bisdom Luik, maar of dat veel heeft betekend voor de streek, valt te betwijfelen. Veel belangrijker zijn ongetwijfeld de abdijen en kapittels geweest die op het platteland bezittingen hadden, de patronaatsrechten over de kerken uitoefenden en die belast waren met het pastoraatswerk. Wat echter hun rol was bij de bouw van kerken is in de meeste gevallen nog niet duidelijk, evenmin als de rol die de plaatselijke heren hebben gespeeld. | |||||||||||||||
De oorsprong van de laat-middeleeuwse dorpskerkenDe nog bestaande middeleeuwse kerken en de overgebleven torens daarvan op het platteland dateren nagenoeg alle uit de vijftiende en de zestiende eeuw. Maar de stichting van parochies en rectoraten is meestal van veel vroegere datum. De gegevens daarover zijn tot nu toe niet altijd te verifiëren, al gaan ze ongetwijfeld deels terecht terug naar de achtste eeuw.Ga naar eind6. Tussen de funderingen van twaalfdeeeuwse kerken zijn bij opgravingen immers paalgaten aangetroffen van houten kerken die voorafgingen aan de romaanse kerk (Bergeijk, Gemonden). Dat dergelijke vondsten nog weinig zijn voorgekomen, zullen we voorlopig moeten wijten aan het ontbreken van voldoende opgravingsgegevens. In Waalre, Oirschot, Eersel, Hilvarenbeek en Sint-Oedenrode, om er enkele te noemen, kan aan de romaanse kerk een oudere zijn voorafgegaan. De laatste jaren worden geleidelijk nieuwe gegevens blootgelegd over die tot nu toe duistere periode, die hoop geven op ruimere inzichten in de toekomst.Ga naar eind7. In het kader van het Kempenprojekt kwam naar voren dat nabij de plek waar de laat-middeleeuwse kerken zijn ontstaan, in veel gevallen een nederzetting tot de dertiende eeuw kon worden aangetoond. Zo was dat bijvoorbeeld het geval in Bladel, Hulsel en Dommelen. In de vijftiende eeuw werd in Bladel de toren gebouwd die nu het enige is dat over is van de oude kerk. Die kerk moet al de opvolgster zijn geweest van een of meer voorgangsters op dezelfde plek of door verbouwing en uitbreiding daaruit voortgekomen. De nederzetting was toen al naar elders verplaatst. En zo zal het in veel plaatsen zijn gegaan.Ga naar eind8. Overigens zullen niet alle houten kerken teruggaan tot vóór de twaalfde eeuw. De laatmiddeleeuwse kerk van Luyksgestel, die in 1959 is gesloopt, had een houten voorgangster die waarschijnlijk van veel later datum was, wellicht uit de veertiende eeuw.Ga naar eind9. Het vooralsnog ontbreken van stelselmatig onderzoek bij restauratie en sloop maakt nog veel onzeker. Maar het gelukkig groeiende besef dat dergelijke onderzoeken als conditio sine qua non behoren bij restauraties, die immers onvermijdelijk zoveel sporen uitwissen, kunnen ook daar nog veel naar voren brengen dat meer licht werpt op de periode vóór het einde van de middeleeuwen. Het gemeentebestuur van Hilvarenbeek en de besturen van gemeente en kerk van Boxtel hebben zich, mede onder stimulans van de Bond Heemschut, gelukkig de moeite getroost om een vakkundig bouwhistorisch onderzoek te entameren waarvan de resultaten eerdaags tot publikaties kunnen leiden. Van de stichting van de oudste dorpskerken is, mede dank zij het recente onderzoek, iets meer bekend. Daar hebben de plaatselijke heren, de Benedictijnerabdijen van Echternach en Sint-Truiden en de oude kapittels van Hilvarenbeek, Oirschot en Sint-Oedenrode een belangrijke rol gespeeld. Na de stichting van de Premonstratenser orde in de twaalfde eeuw, hebben de Brabantse hertogen geprobeerd de invloed van hun plaatselijke vazallen te verminderen door een consequente politiek te voeren. Daarbij werden de nieuw gestichte abdijen van die orde (Floreffe met de priorij van Postel en de abdijen vanTongerlo, Averbode, Berne, Sint-Michael te Antwerpen en Keizersbosch bij Sittard | |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
3 Het gebruik van natuursteen in kaart gebracht.
o.a., maar ook kleinere plaatselijke kloosters) begiftigd met tienden, patronaatsrechten voor benoeming van de parochiepriesters met daartegenover de verplichting de kerk te onderhouden. Ook de oude kapittels werden in die zin begunstigd. Vanaf dat moment hebben deze instellingen ongetwijfeld een grote rol gespeeld bij de stichting van nieuwe kerken of bij vernieuwing van de al bestaande oude. In de vijftiende eeuw voegde zich daarbij de Duitse orde, die het patronaat van menige kerk die aanvankelijk onder het gezag van de abdijen van Echternach en Sint Truiden viel, overnam. In hoeverre deze instituten aanwijsbare invloed hebben uitgeoefend bij de bouworganisatie, zullen we verderop aan de orde stellen. | |||||||||||||||
Materiaalgebruik (afb. 3)De beschikbaarheid van grondstoffen en materialen ter plaatse en de mogelijkheid materialen te importeren, leidden tot verschillen in materiaalgebruik per regio. Van het dal van de Nete tot dat van de Maas, en van de Peel tot de veengebieden van West-Brabant ten westen van Breda, was voldoende klei of vooral leem aanwezig om te kunnen dienen als grondstof voor het bakken van stenen. Verder werd er in de streek voor versiering natuursteen aangevoerd. Vanuit Zuid-Limburg en ten zuiden daarvan kwam mergelsteen, vanuit de Ardennen de blauwe kalksteen voor vooral kolommen en kapitelen. Ook escosijnse steen is aangevoerd via het stroomgebied van de Schelde, eveneens blauwe kalksteen voor kolommen en kapitelen.Ga naar eind10. Ook via de Schelde kwamen de lichte kalksteensoorten als ledesteen en gobertanger-steen. Deze natuursteensoorten werden vaak in behakte vorm, als gereed produkt geïmporteerd. Daarmee werden, naast de verwerking van baksteen die op een meer eigen manier werd verwerkt, versieringsmotieven van elders ingevoerd. Het zijn in feite artikelen uit wat R. Meischke aanduidt als ‘handelsgotiek’Ga naar eind11. (afb. 4). De toepassing is dan in slechts betrekkelijke zin | |||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||
4 Handelsgotiek en spreiding van regionale bouwvormen.
De natuursteengroeve leverde desgewenst kant en klaar behakte bouwelementen. eigen aan de regionale stijl. Anderzijds is de herkomst evenmin kenmerkend voor een relatie met de regionale stijl van de streek van herkomst. Het is zelfs denkbaar dat ze in de streek waar ze worden opgenomen, opvallen als vreemd. Bouwhistorisch wijzen ze in eerste instantie op handelsrelaties sec. Dergelijke onderdelen vertonen dan ook een groter spreidingsgebied dan het geheel van stijlen in hun gebied van herkomst en vormen daarvan maar één aspect van de bouwwijze in de streken waar ze worden toegepast. Duidelijk is dat te zien in Midden Limburg, waar de Maaslandse kapitelen voorkomen aan kerken die veel kenmerken vertonen van de Nederrijnse gotiek (zie afb. 4). Tufsteen van oudere gebouwen werd hergebruikt. De beschikbaarheid van hout heeft een rol gespeeld voor het aanzien van de kerkgebouwen, maar waar het vandaan kwam is in dit verband niet belangrijk.Ga naar eind12. | |||||||||||||||
a. BaksteenDat zich in de dertiende eeuw rondom de groeikern Den Bosch een baksteenindustrie ontwikkelde, is voor de hand liggend.Ga naar eind13. De ruime aanwezigheid van klei en tussen Den Bosch en Boxtel leem, de aanwezigheid van bevaarbaar water om brandstof aan te voeren en het gerede produkt af te voeren en de ruime afzetmogelijkheid in de groeiende stad Den Bosch, hebben het ontstaan van een industrie zeker gestimuleerd. Misschien is het daarom niet verrassend dat de steen, afkomstig van de eerste stadswal van 's-Hertogenbosch, die al in de dertiende eeuw tot stand kwam, van zo goede kwaliteit is.Ga naar eind14. Verder naar het zuiden waren de omstandigheden totaal anders. In een contract uit 1484 tussen de ‘kerkmeesteren van Neder Myerde’ (Lage Mierde) en een steenbakker is er sprake van dat de steenbakker onder anderen diende te leveren ‘posteise forme’,Ga naar eind15. klaarblijkelijk vormbakken van een destijds gangbaar standaardformaat, die eerst dienden te worden gekeurd. Het voorschrijven van minimum formaten van bakstenen door de overheid kennen we ook uit steden als Den Bosch en Utrecht. Het is voor de hand liggend dat ook een abdij (toen nog priorij) van Postel, die in het kwartier Kempenland veel heeft gebouwd, regels uitvaardigde waaraan | |||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||
5 Opbouw van profielen uit profielstenen.
Aanvankelijk bouwde men profielen op uit stenen waarvan het profiel de afmetingen van één kop bij één kop niet te buiten ging. Pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw of nog later ging men er toe over grotere profileringen te maken. Alle hier gegeven voorbeelden zijn ontleend aan de Sint-Pieterskerk van Oirschot.
6 Bakstenen druiplijsten. Het hier gegeven voorbeeld van de toren van Duizel, waaraan behalve de dakleien geen stukje natuursteen voorkomt, is geheel uit baksteen profielen opgebouwd.
gebouwen die onder haar zeggenschap tot stand kwamen, moesten voldoen. Welk deel van de kerk van Lage Mierde van deze stenen is gebouwd, is niet bekend. Er komen minstens twee baksteenformaten aan de kerk voor, maar die zijn in de omgeving wel zeer gebruikelijk, wellicht dank zij Postel. Het ontbreken van een centraal gezag in een gebied als hier aan de orde is, maakt het dateren van baksteen op grond van formaten een hachelijke zaak. Men kon in het gebied rondom Postel of aan bouwwerken vallend onder Postels gezag wel ‘Postelse forme’ eisen, maar een vergelijking van baksteenformaten van andere gebouwen en een datering daarvan op grond van zo recent mogelijke gegevens, roept een gecompliceerd beeld op. Dan blijkt bijvoorbeeld dat aan de torens van Eersel en Hoogeloon rond 1400 ongeveer dezelfde steenformaten zijn gebruikt als aan de kapel van Eersel in 1464, de zijbeuken van de kerk van Eersel rond dezelfde tijd en de kerk van Lage Mierde, waarschijnlijk rond 1484. Tenminste vanaf het midden van de vijftiende tot het begin van de zestiende eeuw blijft men daarentegen in Oirschot bij het gebruik van veel grotere steenformaten. De kerk van Middelbeers, die onder het kapittel van Oirschot moet zijn gebouwd, vertoont echter allerlei steenformaten, maar niet die van Oirschot. Tussen Maas en Nete en tussen Peel en Schelde zijn in de late middeleeuwen doorgaans kleinere formaten toegepast dan in het omringende gebied, wat het gebruik van versieringen in de vorm van spaarvelden en boogfriezen ongetwijfeld in de hand heeft gewerkt.Ga naar eind16. Gotiek, zelfs de meest eenvoudige, is niet denkbaar zonder profileringen. Over het gehele gebied in de Nederlanden waar baksteen in de late middeleeuwen werd toegepast, vinden we dezelfde basisprofielen waaruit de negkanten van nissen, ingangsportalen en gevelopeningen werden opgebouwd. Aan de verschillende bouwfasen van de Sint-Pieterskerk van Oirschot komt het gehele repertoire voor, zodat we kunnen volstaan daarvoor te verwijzen naar afb. 5. Voor druiplijsten van baksteen werden profielstenen gebakken volgens | |||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||
afb. 6 en aan de toren van Duizel komen zelfs in spitsbogen van de spaarvelden neuzen voor van terra-cotta. Blijkens de ouderdom van bewaard gebleven exemplaren van vóór de laatste restauratie, zouden die zeer wel oorspronkelijk kunnen zijn. De Duizelse toren, en daarmee vele andere, bevat geen enkel stukje natuursteen. Zelfs de uitspringende plinten zijn afgedekt met dezelfde afgeschuinde baksteen die op de hollijst van de druiplijsten is aangebracht. | |||||||||||||||
b. IJzerzandsteenDe enige Noordbrabantse natuursteen van eigen bodem, de ijzeroer, heeft zich op vele plaatsen afgezet op de overgang van de dekzandlaag naar de pleistocene ondergrond. IJzeroer is in Noord-Brabant voor de bouw alleen gebruikt als materiaal voor funderingen en als vulmateriaal in kistwerk. IJzeroer van betere kwaliteit, zodat we kunnen spreken van ijzerzandsteen, is te vinden in het stroomgebied van de Demer. Daar werd deze steen verwerkt als breuksteen, maar ook behakt tot blokken en profielen. In dat gebied zijn de roestbruine gebouwen dan ook opvallende verschijningen, zoals het schip van de Sint-Sulpitiuskerk aan de Grote-Markt van Diest. IJzerzandsteen heeft weinig aanleiding gegeven tot specifieke eigen vormen. | |||||||||||||||
c. Tufsteen van romeinse oorsprong?Tufsteen is, zoals op veel plaatsen in de Nederlanden, ook in ons gebied alleen aan de romaanse kerken voor het opgaande werk gebruikt. De veronderstelling dat die steen afkomstig zou zijn van romeinse bouwwerken in de streek, is vaker geuit dan bewezen. Ook elders zijn de resten van romeinse bouwwerken in later eeuwen als steengroeve gebruikt. Het is echter de vraag hoe groot in onze streken die romeinse bouwwerken waren en hoeveel steen er viel te winnen. De abdijkerk van Postel uit de twaalfde eeuw is een vrij grote kerk, die geheel is opgetrokken van tufsteen die ooit uit de Eifel moet zijn aangevoerd. Was die steen afkomstig van romeinse gebouwen uit de omgeving, dan moeten die gebouwen van zo grote omvang zijn geweest dat ze als groeve de voor de romaanse kerk benodigde hoeveelheid steen konden bieden. Postel ligt in een gebied dat zeker niet over water bereikbaar was. Transport moet grotendeels over land hebben plaats gehad. De priorij van Postel werd gesticht door de abdij van Floreffe bij Namen, waar men in natuursteen uit eigen gebied bouwde. Men zag klaarblijkelijk onvoldoende argumenten om het materiaal vandaar aan te voeren. Namen lag over land gemeten veel dichter bij Postel dan de Eifel. Dat lijkt er op te wijzen dat er in de omgeving zoveel tufsteen van (romeinse?) gebouwen voorhanden was dat men zelfs niet de moeite nam steen uit het Maasbekken aan te voeren, laat staan tufsteen uit de Eifel. De romaanse kerken in de streek waren alle van tufsteen, al waren die met uitzondering van enkele kerken als die van bijvoorbeeld Hilvarenbeek, Boxtel en Sint-Oedenrode niet zo groot. De tufsteen die in de late middeleeuwen het oude kwartier Kempenland is hergebruikt, beperkt zich tot kleine hoeveelheden voor druiplijsten en speklagen. Dat materiaal kan ten zuiden van Boxtel zeer wel afkomstig zijn van een romaanse voorgangster (Bergeijk, Eersel, het nabijgelegen Steensel, Vessem, Hoogeloon enzovoorts). Tufsteen in Gemonden, Boxtel en de verdere plaatsen ten noorden van de lijn Boxtel-Tilburg, kan via water zijn aangevoerd. Maar de vrij grote hoeveelheden tufsteen die verwerkt zijn aan de Sint-Pieterskerk van Oirschot moeten, wanneer dan ook, voor wat betreft de laatste mijlen over land zijn aangevoerd. In Oirschot was een bouwloods aanwezig waar wellicht een of meer steenhouwers werkten.Ga naar eind17. De deklijsten op de kolomsokkels van het schip, die grotendeels van blauwe kalksteen zijn gemaakt, zijn aangevuld met passtukken van tufsteen. Dat veronderstelt de aanwezigheid van redelijk grote stukken steen van goede kwaliteit en van steenhouwers.Ga naar eind18. In Oirschot is de romaanse kerk niet afgebroken. In de omgeving heeft men onlangs tufsteen gevonden die waarschijnlijk van romeinse herkomst is, en het is de bedoeling die steen te vergelijken met de tufsteen aan die romaanse Mariakerk. Zou die vergelijking positief uitvallen, dan is althans in één geval aangetoond dat er in de romeinse tijd inderdaad vrij veel in steen is gebouwd, zeker als ook de tufsteen aan de Sint-Pieterskerk ook van dezelfde herkomst is. Hadden de Romeinen dus zoveel betere transportmiddelen dan de middeleeuwers dat zij er niet voor hoefden terug te schrikken tufsteen uit de Eifel aan te voeren? Tufsteen is in Bergeijk en in Eersel klaarblijkelijk alleen gebruikt voorzover voorradig. De speklagen leverden een kleureffect op maar toen de tufsteen op was liet men de speklagen verder eenvoudig achterwege. In Hilvarenbeek en Boxtel is de steen op willekeurige plaatsen verwerkt. | |||||||||||||||
d. Mergel als handelsgotiekVan de mergelachtige gesteenten uit ons Zuid-Limburg en de aangrenzende gebieden van België, werden blokken met driepasversieringen en traceringen aan kerken en torens in de omgeving | |||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||
7 Maaslands kapiteel in Eksel.
Een van de vele voorbeelden van blauwstenen kapitelen in Belgisch Limburg. verwerkt, soms in geheel mergelstenen, soms in bakstenen gevels. Maar die elementen, aan de groeve behakt, zijn op bestelling ook geleverd buiten het gebied, in Noord-Limburg maar een enkele keer ook in onze streek, tot in Lommel, Leende en Son toe. | |||||||||||||||
e. Ardenner blauwsteen als handelsgotiekAls kenmerkend voor de Maaslandse bouwkunst worden de kolommen, meestal met kapitelen (afb. 7), aangewezen.Ga naar eind19. De Devonische kalksteen, aan de groeve behakt en via de Maas getransporteerd en verhandeld, vinden we terug in een gebied dat verder weinig samenhang vertoont. De enige en ver van de Maas verwijderde vindplaats van deze bouwelementen is in onze streek Leende. | |||||||||||||||
f. Escosijnse steen.Ga naar eind20.Deze blauwe kalksteen uit het bekken van de Zenne, die via de Schelde moet zijn aangevoerd, speelt een veel minder spectaculaire, zij het niet minder interessante rol. Binnen ons werkgebied hebben we de steen op twee plaatsen aangetroffen,
8 Geornamenteerde kolomkapitelen.
Aan het koor van de Sint-Pieterskerk uit Oirschot, dat uit het midden van de vijftiende eeuw dateert, komen deze kapitelen voor, gehakt uit blauwe kalksteen uit het Zenne-bekken. Het ornament in het grote hol is afgetekend in de frijnslag. De kapitelen waren beschilderd in de op tekening aangegeven kleuren. Steenhouwersmerken of groevemerken komen noch op de kapitelen, noch op de ronde kolommen voor. beide in Oirschot, aan kolommen en kapitelen van de Sint-Pieterskerk en aan de nog oorspronkelijke kolom en de consoles in de kelder van het oude Raadhuis. De kapitelen, de afdekkingen van de kolomsokkels en de speklagen in de kolommen van het koor van de Sint-Pieterskerk, moeten uit het derde kwart van de vijftiende eeuw dateren. Een nauwkeurig onderzoek bracht aan het licht dat de lijstkapitelen versierd waren geweest met beschilderd ornament. Het ornament is deels in de steen ondiep ingekerfd, misschien als steun voor de schilder (afb. 8). Groevemerken of steenhouwersmerken komen aan de steen niet voor, ook niet aan de latere delen in het schip, waar de steen vooral is gebruikt aan de kolommen voor afdekking van de sokkels en als speklagen. De enige originele kolom echter die over is in de overwelfde ruimte onder het raadhuis dat van 1513 dateert, vertoont een ingehakt kruisje in de schacht en een V-teken in het kapiteel, die misschien groevemerken zouden kunnen zijn. De kapitelen van de kolommen rondom het koor van de Sint-Pieterskerk van Turnhout lijken van hetzelfde type als die in de Sint-Pieterskerk van Oirschot, zij het dat ze geheel zijn bepleisterd. Ze dateren naar onze mening wel uit dezelfde tijd. In de negentiende eeuw zijn helaas heel wat kolommen en kapitelen naar het inzicht van de tijd verhakt en mede daardoor zal het moeilijk zijn over | |||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||
dit onderwerp meer te weten te komen. Een onderzoek in het Zennebekken kan misschien ten aanzien van deze bijzondere kapitelen nog wat opleveren, onder meer het antwoord op de vraag of ook de kapitelen uit het schip van de kerk van Asperen, hoewel van een ander type, uit die streek afkomstig zijn. | |||||||||||||||
g. Witte kalksteen uit Brabant en VlaanderenBehalve aan de stadskerken komt deze steen in het Nederlandse deel van ons werkgebied weinig voor. In de provincie Antwerpen daarentegen is het de meest gebruikte natuursteen. De kaart spreekt in dit opzicht voor zichzelf. Langs de grenzen van de huidige provincies Antwerpen en Brabant en in het westelijk deel van de provincie Antwerpen zijn ledesteen en gobertangersteen gebruikt voor opgaand metselwerk, doorgaans alleen gestapeld als rechthoekige blokken, waaraan nauwlijks een steenhouwer te pas behoefde te komen, tenzij voor de druiplijsten. Geperfectioneerde bouwmethoden
9 Toren van de Sint-Amandskerk te Geel. Deze geheel in witte kalksteen opgetrokken toren heeft in de tussengeledingen geheel vlakke gevels. Zoals in dit gebied vaak voorkomt, is de hoogte van de in een groot aantal geledingen verdeeld.
10 Sint-Dimfnakerk te Geel: koolbladkapiteel. Zoals ook in geheel west Nederland, vinden we deze kapitelen van de witte kalksteen uit Vlaanderen en Brabant in een aantal kerken die onder de rook van Mechelen en Antwerpen tot stand kwamen.
in echt steenhouwerswerk, met profielen, spaarvelden, traceringen en pinakels komen daarnaast bij dorpskerken en de in rang lagere stadskerken veel minder voor. We komen nog terug op de eerste bouwwijze, waarbij in tegenstelling tot de bakstenen torens, zelden spaarvelden werden toepast (afb. 9). De witte kalksteen komt aan versieringen voor over een veel groter gebied. In de gehele westelijke provincie Antwerpen vinden we ornament in deze steen tot in Weelde (bij Turnhout) en in onze provincie Noord-Brabant in Diessen. Verder is het de gebruikelijke steen voor hoekblokken en druiplijsten in het westen van Noord-Brabant en in het stroomgebied van de Maas ten westen van Den Bosch. In de provincie Antwerpen zelf vinden we omlijstingen van ingangspartijen onder meer aan de kerk van Sint-Lenaarts (afb. 21) en het daaraan nauw verwante koor van de kerk van Brecht (beide nabij Hoogstraten). We treffen de steen voorts aan voor hoekblokken, druiplijsten, driepassen, traceringen, speklagen, samen met de bekende | |||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||
Brabantse koolbladkapitelen (Brecht, Sint-Lenaarts, Hoogstraten, Geel Sint-Dimfna (afb. 10)), kortom het gehele repertoire van de Brabantse late gotiek, waar deze steen uit Vlaanderen en Brabant werd ingevoerd, in combinatie met baksteen. Wie in gedachten de schepen, met deze steen geladen, volgt van het Scheldegebied naar de stapelplaats Dordrecht, zal zich over het beeld dat de kaart vertoont niet verbazen.Ga naar eind21. | |||||||||||||||
Bouwvormen van sober tot rijka. Torens zonder steunberen (afb. 11)Hoewel steunberen eigen zijn aan de gotiek ontbreken ze in ons werkgebied in veel gevallen. De
11 Typen steunberen aan torens in kaart gebracht. Karakteristiek voor het gehele gebied is de grote invloed van de steunberen op het silhouet van de torens. Maar een groot aantal torens heeft geen steunberen. Soms zijn dat oudere torens, maar lang niet altijd. In het Utrechtse in het gebied langs de Rijn stroomopwaarts, langs de Lek en langs de IJssel zijn steunberen aan torens zeldzaam. Pas in de streek ter weerszijden van de Maas komen weer (overhoekse) steunberen voor aan torens die overigens hun opzet grotendeels ontlenen aan wat wij het Utrechts-Nederrijnse gebied noemen.
toren lijkt dan op het eerste gezicht veel ouder, als er geen andere aanwijzingen zijn die die indruk wegnemen. Buiten ons eigenlijke studiegebied komen torens zonder steunberen in Nederland veel vaker voor. De Domtoren van Utrecht, die de oudste is van een groot aantal verwanten in het gehele stroomgebied van de Neder-Rijn vanaf Keulen is daarvan wel het meest bekende voorbeeld. Op dat gebied komen we nog terug. Binnen ons werkgebied is de eerste groep waaraan steunberen ontbreken te vinden langs de zuidoever van de Maas in Noord-Brabant en in het Land van Heusden en Altena. Ze hebben doorgaans niet meer dan één of helemaal geen druiplijsten en ook geen spaarvelden. De enige openingen in de westgevel zijn de ingang aan de voet, zo die al oorspron- | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
kelijk is, en één of twee galmgaten in iedere gevel in de oorspronkelijke klokkeverdieping (Heesbeen (afb. 12), Baardwijk, Vlijmen, Eethen, Meeuwen, Aalburg, Veen, Uitwijk, Neerloon en Dennenburg). Deze groep torens dateert in de oorspronkelijke opzet uit de veertiende eeuw of is ouder. Ze sluit aan bij overeenkomstige torens in het Gelderse rivierengebied. Een tweede groep torens zonder steunberen, geen of twee geledingen en met vlakke gevels vinden we terug in de Belgische provincie Antwerpen: Turnhout (waarschijnlijk dertiende eeuw, afb. 13), maar in dit gebied komen ook veel vijftiende en zestiende eeuwse torens van dit type voor, zoals Oud-Turnhout, Wortel, Zoersel, Vorselaar. Een derde groep torens zonder steunberen en met geheel vlakke gevels, opgetrokken in baksteen, vertoont wel de druiplijsten en profileringen die eigen zijn aan de gotiek. Ze komen (of kwamen) voor tussen de lijn Eindhoven-Den Bosch en de
12 De toren van Heesbeen bij Heusden.
Het ongelede torentje van het kerkje van Heesbeen, met één galmgat per gevel en zonder steunberen, wordt doorgaans uit de veertiende eeuw geschat. De wat primitieve bouw suggereert zelfs een nog hogere ouderdom. Peel en dateren uit de vijftiende en de zestiende eeuw en hebben meestal drie geledingen: (Schijndel (met twee geledingen, afb. 14), Sint-Oedenrode, Veghel, Nederwetten en Budel). Ook bij deze torens wijst de eenvoud niet op een hogere ouderdom. In oostelijk Noord-Brabant komen bovendien ook nogal wat torens voor waarvan de gevels met spaarvelden zijn versierd, maar die steunberen missen (Steensel, Deurne, Oostelbeers, Tongelre, Stiphout, Cuijk, Sint-Antonis en Beers). Ze dateren uit het einde van de veertiende en uit de vijftiende eeuw. Op de torens zonder spaarvelden maar met steunberen komen we nog terug. | |||||||||||||||
b. Torens met overhoeks en met haaks geplaatste steunberen (afb. 11)Waar in de Meierij steunberen voorkomen, zijn die voor meer dan de helft overhoeks geplaatst. Dat is
13 Sint-Pieterskerk van Turnhout.
Deze toren zonder steunberen, is in de vijftiende eeuw verhoogd. In het onderste gedeelte, dat uit de dertiende of de veertiende eeuw stamt, zijn de dichtgemetselde galmgaten van de toren in oorspronkelijke staat nog te zien. | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
14 Kerktoren van Schijndel gezien uit het zuidwesten. Deze toren met twee geledingen maar met geheel vlakke gevels onder de klokkeverdieping en zonder steunberen, zou in 1525 zijn voltooid. Het enige wat op die late bouwtijd zou kunnen wijzen, zijn de geprofileerde druiplijst, het boogfries onder de dakvoet en het stenen kruisgewelf met gebeeldhouwde consoles in het torenportaal.
meer dan elders in den lande en daarom kenmerkend voor de streek te noemen. De dubbele, haaks geplaatste steunberen komen in het oosten van Noord-Brabant voornamelijk voor bij de rijkst bewerkte torens, als die van Hilvarenbeek, Diessen, Alphen, Moergestel, Oirschot en Vught. Dat lijkt voor de hand liggend, want elke steunbeer geeft weer mogelijkheden nieuwe elementen aan te brengen. Maar een rijk versierde toren als die van Sint Michielsgestel heeft toch weer overhoekse steunberen. Bovendien zijn de vele torens met haaks geplaatste steunberen in westelijk Noord-Brabant van een eenvoudige opzet. We hebben hier de torens op het oog van 's-Gravenmoer, van de Sint-Joostkapel in Breda en van Sprundel (afb. 15). Met hun gelijke detaillering van de steunberen, de vlakke gevels tussen voet en klokkeverdieping en zelfs met de
15 De toren van Sprundel gezien uit het zuidwesten. Volgens de Voorlopige Monumentenlijst is deze toren in het eerste kwart van de zestiende eeuw verhoogd. Aan de noordzijde zijn de dichtgemetselde, oorspronkelijke galmgaten te zien. Daaronder was de toren, op de haakse steunberen na, geheel vlak. Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat dit gedeelte van de toren jonger is dan het midden van de vijftiende eeuw.
onderlinge gelijkenis van de later toegevoegde klokkeverdieping met boogfries onder de dakvoet, vertonen deze torens sterke overeenkomsten, zelfs na hun tweede bouwfase. Ze doen bovendien sterk denken aan de kapel van Heusdenhout in Breda, waar door tegen de westgevel een tweetal haakse steunberen te plaatsen en die bovendaks door te trekken, een klokkestoel is gevormd (afb. 16). Omdat in de provincie Antwerpen, net als in West-Brabant, de belangstelling voor haaks geplaatste steunberen toeneemt, mag hier misschien worden gedacht aan invloed vanuit Vlaanderen en Zeeland. Met de vieringtorens in een aantal plaatsen in de provincie Antwerpen en met de toren van Gierle die van vierkant overgaat in achthoekig, zijn ook andere Vlaamse invloeden zichtbaar. Van de onderling verwante torens van Asperen, Heukelum, Oirschot en Acquoi heeft alleen de laatste overhoeks | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
17 Aantal geledingen aan torens in kaart.
In het hart van de huidige provincie Noord-Brabant is consequent vastgehouden aan een drietal geledingen. De enige uitzondering, de toren van Moergestel met vijf geledingen, lijkt het resultaat van een planwijziging, waarvóór de toren al vier geledingen had. Die vierde geleding vertoont spaarvelden die dichtgemetselde galgaten lijken te zijn. Verder naar het zuiden neemt het aantal geledingen toe en nabij Antwerpen en Mechelen zijn het er vaak vijf of meer. In het Utrechtse en Nederrijnse gebied bestaat een voorkeur voor drie geledingen, maar vormen vier geledingen geen uitzondering.
16 Westgevel van de kapel van Heusdenhout.
De beide steunberen tegen de gevel, die bovenin uitlopen op een klokkestoel, doen denken aan een soortgelijke opzet van de Hasseltse kapel in Tilburg, maar lijken nauw verwant aan andere, echte torens in het west-Brabantse, bijvoorbeeld van Sprundel (afb. 15). | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
18 De torens tussen voet en klokkeverdieping geheel vlak of met spaarvelden. Torens met geheel vlakke tussengeledingen vinden we in geheel Noord-Brabant en in mindere mate in de beide Limburgse provincies. In de provincie Antwerpen neemt het aantal gevallen sterk toe, en daar gaat het verschijnsel samen met een aantal van vijf geledingen en meer. Dat gebied hebben we gearceerd. Verder zijn op tekening de torens aangegeven met spaarvelden in de tussengeledingen, ongeacht het type.
geplaatste steunberen. Dat lijkt te zijn ingegeven door de veel geringere afmetingen van deze toren. De overhoekse steunberen nemen immers veel minder van de gevelbreedte in beslag. | |||||||||||||||
c. Aantal geledingen van torens (afb. 17)Torens met twee of zonder geledingen zijn hiervoor al aan de orde geweest. Ze komen voor in het Land van Heusden en Altena, de Langstraat en stroomopwaarts langs de Maas en dateren dan meestal van vóór 1400. Dat geldt niet voor de provincie Antwerpen, waar dit type toren tot in de zestiende eeuw voorkwam. In westelijk Noord-Brabant komen torens voor zonder druiplijsten, zoals Sprundel, waarvan de enige druiplijst is aangebracht toen de toren in latere tijd met een nieuwe klokkeverdieping is verhoogd (afb. 15). Het torentje van de Sint-Joostkapel in Breda had oorspronkelijk onder de vroegere klokkeverdieping de enige druiplijst. Die is gebleven toen deze klokkeverdieping werd verhoogd. De toren van 's-Gravenmoer vertoont eenzelfde vlakke gevel. De opvallende gelijkenis door haaks geplaatste steunberen hebben wij elders al ter sprake gebracht. Torens met drie geledingen komen in totaal over het gehele gebied het meeste voor. Maar de driedeling van de toren, met voet, romp en kop, waarna het geheel werd afgedekt met een spits, is in de Meierij vrijwel overal gebruikelijk en is zelfs bij de grootste torens nog volgehouden. Naar de Belgische provincies Antwerpen en Limburg neemt de voorkeur voor vier en meer geledingen toe. In de provincie Antwerpen kan het aantal geledingen zelfs oplopen tot zeven à acht. Voorbeelden daarvan zijn de torens van de Sint Janskerk en de kerk van Onze Lieve Vrouw over de Dijle in de stad Mechelen, Sint-Amand in Geel (afb. 9), de toren van Sint-Lenaarts (afb. 21) en een aantal kleinere torens in die streek. De meeste van | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
19 De witte kerk van Kessel bij Lier.
De onvoltooide toren is geheel vlak opgetrokken in blokken van witte kalksteen, tegen het midden van de veertiende eeuw. Daarna zijn achtereenvolgens het schip, het koor en de zijkapellen in hetzelfde materiaal in steenhouwersgotiek gebouwd. die torens zijn uitgevoerd in witte kalksteen, uitgezonderd de toren van Sint-Lenaarts en de toren van Wouw (zie afb. 20) nabij Roosendaal. | |||||||||||||||
d. Torens met en zonder spaarvelden (afb. 18)In het gebied van de Meierij is circa één derde van de torens tussen de westingang en de klokkeverdieping geheel vlak, zonder spaarvelden. In de provincie Antwerpen is dat veruit het meest gebruikelijke type, wat vaak samengaat met de hiervoor genoemde grote aantallen geledingen en/of met gebruik van natuursteen voor het opgaande metselwerk. In enkele gevallen komen dan hoogstens wat lichtopeningen in de gevelvlakken voor. Er lijkt in dat laatste gebied een correlatie te bestaan tussen de toepassing van natuursteen en het vlak behandelen van de gevels. De baksteen met zijn veel kleinere afmetingen dan de natuurstenen blokken, nodigde uit om boogjes en andere meer speelse vormen te maken. Bij de grotere natuurstenen blokken moest daaraan al gauw een steenhouwer tepas komen. Soms lieten de middelen dat klaarblijkelijk wel toe en ontstond de echte steenhouwersgotiek (vergelijk kerk en toren van Kessel, afb. 19). De vlakke natuurstenen gevels konden rechttoerechtaan worden opgetrokken, met toepassing van natuurstenen druiplijsten die kant en klaar van de groeve waren te betrekken. Bakstenen torens van dit type vertonen wel versieringen in het gevelvlak, naast een aantal van meer dan vier geledingen. De toren van Wouw (afb. 20), waarvan de gevels bij de herbouw na de verwoesting in de Tweede Wereldoorlog helaas sterk zijn vereenvoudigd, heeft een zevental geledingen. Oude foto's laten zien dat elke geleding tussen de voet en de klokkeverdieping in elk gevelvlak een
20 De kerktoren van Wouw (foto G. de Hoog, 1907, Rijksdienst voor de Monumentenzorg).
Deze bakstenen toren vertoont vele geledingen. De toren is in de Tweede Wereldoorlog nagenoeg geheel verwoest. Bij de herbouw is de hoofdopzet hersteld maar zijn de lisenen en de boogfriezen in de tussengeledingen achterwege gelaten. | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
middenliseen had en smalle hoeklisenen tegen de steunberen. De lisenen waren aan de bovenzijde onderling verbonden door een fries van een viertal spitsboogjes. Binnen de provincie Antwerpen, namelijk in Lille en in Wechelderzande (ten zuidwesten van Turnhout), vinden we een tweetal torens die sterk doen denken aan de toren van Wouw, door hun aantal van meer dan vier geledingen, de lisenen en de boogfriezen, samen met de uitvoering in baksteen. De veelvuldig gelede toren van Sint-Lenaarts daarentegen (afb. 21) vertoont in de
21 De toren van Sint-Lenaarts.
De vele geledingen zijn versierd met vele spaarvelden en versieringen van witte kalksteen. Voor de streek is dat een merkwaardige uitzondering. tussengeledingen geen lisenen en boogfriezen maar in het gevelvlak geplaatste spaarvelden, net als de kerk geheel in baksteen opgetrokken en met veel natuursteen versierd. Stan Leurs rekent de torens met de vele onversierde geledingen zelfs tot dezelfde groep als de natuurstenen torens en omdat de meeste torens van dit type in natuursteen zijn uitgevoerd, menen wij niet geheel ten onrechte. | |||||||||||||||
e. Plaatsing van alle elementen in de as van de gevel (afb. 22).Dit is een verschijnsel dat in het gehele werkgebied weinig voorkomt. Uitzonderingen vinden we in het stroomgebied van de Maas lang de noordgrens van Noord-Brabant en noordelijker. Verder naar het noorden en oosten van Nederland zien we dat verschijnsel veel vaker terug. | |||||||||||||||
f. Twee elementen ter weerszijden van de as (afb. 22)Per gevel twee galmgaten of paren van galmgaten onder één boog gekoppeld komt over het gehele werkgebied veruit het meeste voor, tot aan de grens van de Belgische provincie Brabant, waar de natuurstenen torens gaan verschijnen. Als er in de tussengeledingen spaarvelden voorkomen, zijn er dat in de meeste gevallen ook twee. Eén element in de klokkeverdieping en twee elementen in de tussengeleding zien we in het rivierengebied en een heel enkele keer zuidelijker (Hoge Mierde, Millheeze, Beerse in de prov. Antwerpen en Schulen bij Hasselt). Maar dan is de afstand tot het rivierengebied zo groot dat een rechtstreekse relatie niet waarschijnlijk is. De Meierij vertoont een duidelijke voorkeur voor een tweedeling in alle gevels, al of niet met een vlakke tussengeleding, namelijk in tweederde van alle gevallen. Voor België geldt hetzelfde, evenals voor West-Brabant. In dit opzicht vertoont het gehele gebied dus een duidelijke eensgezindheid. | |||||||||||||||
g. Opvallende uitzonderingenEnkele torens in het gebied, waaronder de rijkste als die van Oirschot, Hilvarenbeek, Vught, Boxtel en de Sint-Janskerk van Den Bosch, hebben drie elementen per gevelvlak boven de voet. Bij de laatste is de klokkeverdieping een laat-middeleeuwse verhoging van een in de negentiende eeuw ommantelde romaanse toren. Die klokkeverdieping is duidelijk nauw verwant aan die van Boxtel, met de verjonging ten opzichte van de lagere romp, de vorm van de galmgaten en de steunbeertjes daartussen (afb. 23 en 24). We menen ook een duidelijke overeenkomst van deze beide torens te zien met de klokkeverdieping van de Sint-Walburgstoren van Zutphen. De sterke overeenkomst tussen de torens van Asperen, Acquoi, Hilvarenbeek en Oirschot hebben wij besproken in Oog op Oirschot.Ga naar eind22. Van de Acquoise toren, waarvan alleen de details duiden op verwantschap met de overige drie, hebben we al geconstateerd dat de tweedeling van de gevelvlakken waarschijnlijk verband houdt met de veel | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
22 Gevelindeling van de toren boven de voet.
Over het gehele middengebied van Noord-Brabant en het aansluitende gedeelte van België vertonen de gevels boven de voet meestal twee elementen. Drie of meer elementen zijn uitzonderingen. In het Utrechts-Nederrijnse gebied bestaat een duidelijke voorkeur voor drie elementen per gevel. De betekenis van de dikke streep-stippellijn komt elders in de bijdrage aan de orde. geringere afmetingen van deze toren. De overige drie hebben, in tegenstelling tot wat we hiervoor als in de streek gebruikelijk hebben genoemd, in elke geleding drie elementen naast elkaar, net als de al genoemde toren van Boxtel en die van Vught, die met het genoemde viertal geen gelijkenis vertonen. In het kader van deze bijdrage is het niet mogelijk verder in te gaan op andere exemplaren van opvallende torens. We hebben hier het oog op de torens van Moergestel en Loon-op-Zand, die waarschijnlijk verwant zijn aan die van Vught, op de toren van Tilburg (Het-Heike) en de wat eigenwijze toren van Sint-Michielsgestel, die een eenling lijkt. Buiten de Meierij vragen de torens van Sprang, Oosterhout (die nauw verwant is aan de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Breda zoals al menigmaal is geconstateerd), Groot-Ammers, Sint-Lenaarts en de indrukwekkende stomp van de onvoltooide toren van de Sint-Dimfnakerk te Geel nadere aandacht. De uitzonderlijkheid van deze torens berust op de rijke versieringen. Juist die rijk gedetailleerde torens bieden mogelijkheden tot vergelijking en misschien tot het traceren van de personen en hun loopbaan van bouwmeesters. | |||||||||||||||
GrenzenBinnen het werkgebied tekenen zich de grenzen af als zones, waarin de achterliggende gebieden zich aankondigen. Het duidelijkst is dat uiteraard waar die achterliggende gebieden een scherper te definiëren eigen identiteit vertonen. Dat behoeft niet te betekenen dat over zo'n gebied als geheel gelijke bouwvormen heersen. | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
a. Nederrijnse en Utrechtse groepZo kenmerkt het gehele gebied ter weerszijden van onze Limburgse Maas en ten oosten daarvan naar de Rijn, in het rivierengebied van Gelderland, de Achterhoek, langs de IJssel en in de provincie Utrecht, zelfs nog in Zuid-Holland, zich in hoofdzaak door een aantal thema's, waarop gevarieerd is. De groep kerken en torens in dat gebied worden algemeen aangeduid met Nederrijns, een term die ook wij gebruiken. Die thema's zijn in hoofdzaak:
23 De toren van Boxtel. Deze toren is één van de uitzonderingen met drie elementen per gevel.
24 De toren van de Sint-Janskathedraal in 's-Hertogenbosch.
Behalve de drie elementen per gevel, vertoont de klokkeverdieping hier nog meer overeenkomsten met die van de toren van Boxtel. | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
De torens van Lienden en van Hien zijn beide markante vertegenwoordigers van de Nederrijnse groep (afb. 25 en 26). Vanwege de verwantschap van deze groep met een aantal fraaie torens in de provincie Utrecht, gebruiken we soms de samenvattende term ‘Utrechts-Nederrijnse groep’. Dat doet in zekere zin tekort aan de fraaie en zeer vaardig vormgegeven torens in het Utrechtse, maar de verschillen tussen de beide groepen en de moeilijk te trekken grenzen zijn in het kader van deze bijdrage minder relevant. Het gehele Nederrijnse en Utrechtse gebied vertoont een zo sterke eigenheid dat we het niet rekenen tot ons eigenlijke werkterrein. Omwille van de volledigheid hebben we in de kaarten voor deze groep ook kenmerken van de kerken moeten betrekken. | |||||||||||||||
b. Antwerpse groepAl eerder hebben wij aandacht besteed aan de natuurstenen torens met de vele, doorgaans vlakke geledingen in het westen en zuiden van de provincie
25 De Nederrijnse toren van Lienden.
Deze toren zou kunnen gelden als het prototype voor de Nederrijnse torens, met boven de voet per gevel drie spaarvelden van gelijke opzet, in de opeenvolgende geledingen boven elkaar geplaatst, en in de klokkeverdieping naar behoefte en mogelijkheden voorzien van galmgaten. Antwerpen, met hun uitzonderingen in baksteen. Ook daar menen we een grensgebied te kunnen aanwijzen. Zonder een zekere willekeur is het niet mogelijk vast te stellen waartoe we deze groep behoort. Met name de doorgaans voor het gehele opgaande werk toegepaste natuursteen doet ons besluiten haar te beschouwen als een randgroep, buiten ons eigenlijke werkterrein.
26 De Nederrijnse toren van Hien (foto P. van Galen, 1981, Rijksdienst voor de Monumentenzorg). De kleinere torens in dit gebied lijken de grotere van bijvoorbeeld Lienden (afb. 25) zo dicht mogelijk te volgen. Maar in de klokkeverdieping was in de buitenste spaarvelden onvoldoende ruimte voor galmgaten, mede vanwege de dikte van de gevels om de hoek, en moest het middelste spaarveld worden vervangen door twee afzonderlijke galmgaten.
| |||||||||||||||
c. Maaslandse groepVeel minder helder is een eenheid aan te wijzen bij de groep die Timmers aanduidt met Maaslands.Ga naar eind23. Dat gebied vertoont eenzelfde divers beeld als ons werkgebied, met echter een aantal markante elementen. Maar omdat die elementen deels de ornamenten van mergelsteen en de Maaslandse kolommen betreffen, die als handelsartikelen hun weg vonden naar elders, vervagen ook hier de grenzen (zie afb. 4). Zo vinden we in het Nederrijnse | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
27 De toren van Herselt. Herselt, in het Laakdal ten noorden van Aarschot, heeft een toren die kenmerkend is voor die streek, met vier geledingen, overhoekse steunberen, een westingang met een afzonderlijk raam daarboven in de tweede geleding en verder een vlakke gevel tot aan de klokkeverdieping met twee galmgaten. De donkere speklagen in de bakstenen gevel zijn van ijzerzandsteen.
gebied bij Weert en Roermond de Maaslandse kapitelen ook terug, en de mergelstenen handelsgothiek komt nog ten noorden van Venray voor. Maar in het westen van de Belgische provincie Limburg en het aansluitende Nederlandse gebied zijn de geheel in mergelsteen opgetrokken torens met hun tussen de voet en de klokkeverdieping meestal geheel vlakke gevels markant genoeg om een grensgebied aan te wijzen (zie ook afb. 22). | |||||||||||||||
d. Het gebied tussen Demer en NeteOok het gebied tussen Nete en Demer heeft, naast het gebruik van de bruine ijzerzandsteen, typische karakteristieken. Steunberen zijn daar bijvoorbeeld opvallend zwaar en de scheibogen tussen schip en zijbeuken met hun profielen, lopen veel vaker dan elders teniet in ronde kolommen, zonder tussenkomst van een kapiteel. Overigens is dit gebied klein, zodat daarbinnen de uitzonderingen doorgaans hun oorsprong elders hebben. Het gaat ons dan ook zeker te ver om, zoals menimaal gebeurt, te spreken van Demergotiek (afb. 27 en 28). Met hun overhoekse steunberen, tweedelige klokkeverdieping en de ingesnoerde spits sluiten de torens van Herselt en Testelt wonderwel aan bij het ten noorden daarvan gelegen Noordbrabantse gebied, hoewel de laatste geheel in ijzerzandsteen is uitgevoerd.
28 De toren van Testelt. Deze toren, ten oosten van Aarschot, heeft nagenoeg dezelfde opzet al die van Herselt (afb. 27), maar is geheel opgetrokken uit ijzerzandsteen.
We rekenen dit gebied daarom nog tot ons eigenlijke werkterrein, maar de incidentele toepassing van witte kalksteen voor het opgaande werk in dat gebied zelf wijst al op enige relatie met het zuiden. Door het gebrek aan objecten uit de latemiddeleeuwen is daar echter een grens moeilijk te trekken. | |||||||||||||||
e. Het land van Heusden en Altena en de Maasstreek in Noord-BrabantDe nagenoeg geheel vlakke torens in dit gebied die wij hiervóór aan de orde hebben gesteld, dateren alle van vóór 1400, met hun afwijkende detaillering | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
29 De torens van de kerken van Middelbeers en Vessem (foto's G.J. Dukker, 1971, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, resp. auteur).
reden om hun herkomst aan een nadere afzonderlijke studie te onderwerpen. Misschien zijn ze van het type dat verder naar het zuiden aan het einde van de middeleeuwen is vervangen door de torens die onderwerp van deze bijdrage uitmaken. | |||||||||||||||
Herkomst van vormen en invloeden over en weera. Geestelijke en wereldlijke herenWe hebben geprobeerd de belangrijkste gegevens in kaart te brengen om grip te krijgen op althans de regionale spreiding. Daarbij hebben we naar de omkadering van de kaarten toe de zones beëindigd aan de hand van de ter sprake gebrachte objecten. Het heeft immers geen zin in dit verband de buitengrenzen van die gebieden nauwkeuriger aan te geven. De overgangszones tekenen zich in de kaarten af.
30 Het enige verschil tussen beide torens is de wat soberder behandeling van de eerste, meteen vlakke tussengeleding en niet meer dan een muizetandfries onder de dakvoet.
De Nederrijnse groep (van Utrechtse invloeden is hier geen sprake), vinden we terug in het Peelgebied en aan de Maaskant. In de eerste helft van de vijftiende eeuw, nadat de patronaatsrechten van de beide kerken waren overgegaan naar de Duitse Orde, begon men in Gemert en in Deurne de oude kerken te verbouwen en voegde men er een koor en een dwarsbeuk aan toe die met hun stenen gewelven, hun grote hoogte en hun markante, sterk uitspringende steunberen duidelijk herkenbaar zijn als Nederrijns.Ga naar eind24. Tot dezelfde bouwwijze behoren vanwege de gevelopzet de torens van Sambeek (niettemin met overhoekse steunberen), Beers, Sint-Antonis en Cuijk en de verdwenen toren van Vierlingsbeek. Om de redenen hierboven genoemd bij Deurne en Gemert noemen we hier ook de kerk van het Kruisherenklooster te Sint-Agata (bij Cuijk), de Nederlandse-Hervormde kerk van Grave en de verdwenen kerk van Vierlingsbeek met haar stenen gewelven. Nadere studie zal bevestigen dat daartoe ook de verdwenen torens en kerken van Boxmeer, Mill en Uden moeten worden gerekend, De Bossche Sint-Jacobskerk, waarin de Bouwhistorische en Archeologische Dienst huist en de Kruisherenkerk in 's-Hertogenbosch zijn naar onze mening ook te rekenen tot de Nederrijnse groep. | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
31 De toren van Leende. De kerk van Leende vertoont een aantal kenmerken die ontleend zijn aan het nabijgelegen gebied van Nederlands en Belgisch Limburg. Zo heeft de toren een viertal geledingen, vijf smalle spaarvelden in de tussengeledingen met in de derde geledingen in het midden brede spaarvelden met traceringen als in Tongerlo (zie afb. 33), een profiellijst onder de dakvoet en driepas-versieringen van mergel ter afdekking van de spaarvelden en voor het boogfries onder de lijst onder de dakvoet. De traptoren is samengevoegd met de steunbeer aan de zuidwesthoek.
Naar de reden waarom men in die gebieden tot die bouwwijze overging moeten we vooralsnog gissen, maar het lijkt er op dat men daarvan voorbeelden in de buurt had die meer allure vertoonden. Het opvallende feit dat in Gemert en Deurne de overgang van het patronaatsrecht naar de Duitse orde samenviel met de keuze voor een andere bouwwijze, kan een betekenis hebben die nadere studie de moeite waard maakt. Bovendien zijn de patronaatsrechten van Bakel in dezelfde tijd als in Gemert en in Deurne overgegaan in handen van de Duitse Orde, maar dat komt niet tot uiting aan de kerk en de toren van Bakel, waarvan het nog bestaande oorspronkelijke werk uit de eerste helft van de zestiende eeuw wordt geschat.Ga naar eind25. De veronderstelling dat er een correlatie bestaat tussen patronaat en de keuze voor bepaalde bouwvormen, vindt de ene keer enige grond, in andere gevallen in het geheel niet. Zo is het denkbaar dat de overeenkomsten tussen de torens van Middelbeers en Vessem verband houden met het feit dat beide onder het patronaat van het kapittel van Oirschot vielen (afb. 29 en 30). Maar degenen die de patronaatsrechten uitoefenden over de nagenoeg identieke torens van Dongen en Goirle en van Haaren en Helvoirt waren niet dezelfden. Anderzijds behoorde Lommel onder het patronaat van het kapittel van Hilvarenbeek, maar tussen de torens van Lommel en Hilvarenbeek, die ongeveer uit dezelfde tijd stammen, is geen verwantschap aan te wijzen. Opvallend zijn echter wel de sporen van regionale invloeden van elders die de kerk van Leende vertoont (afb. 31). Het meest in het oog springend zijn daarbij in het schip de Maaslandse blauwstenen kolommen en de stenen gewelven met de doorlopende
32 Opitter, Onze-Lieve-Vrouwekapel.
Het gewelf in de kerk van Leende heeft dezelfde indeling als dit gewelf in de kapel van Opitter bij Bree, met een doorgaande ribbe in de lengterichting van de ruimte, door de kruising van de diagonaalbogen. | |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
langsribbe door de sluitstenen daarvan. Die gewelfvorm vindt zijn oorsprong in het Limburgse, bijvoorbeeld de kapel van Opitter bij Bree in Belgisch Limburg (afb. 32). Ook aan de toren vinden we invloeden terug uit dat gebied. Het brede spaarveld met traceringen in de oostgevel en de noord- en zuidgevel van de derde geleding, herkennen we ook in Tongerlo bij Bree (niet te verwarren met Tongerlo bij Geel, waar de bekende abdij staat), een geheel mergelstenen toren (afb. 33). De vijf smalle spaarvelden in de overige gevelvlakken van de beide tussengeledingen kunnen we vergelijken met die van de toren van Nederweert (afb. 34) en misschien ook met de onvoltooide toren van Weert. Ook de wijze waarop de traptoren tot één geheel is gevormd met de zuid-westeljke steunbeer is in Nederweert terug te vinden. De natuurstenen blokken met driepasmotieven aan de toren hebben we al eerder aangewezen als Limburgse handelsgotiek. Zijn die Limburgse sporen terug te voeren op de abdij van Keizersbosch (bij Roermond), die de patronaatsrechten bezat, of heeft de plaatselijke heer van Horne hierin een rol
33 Toren van de kerk van Tongerlo (prov. Limburg). De nagenoeg geheel met mergelsteen beklede toren van Tongerlo bij Bree vertoont vele vormen die we ook elders in Limburg (en in Leende) terugvinden.
34 De toren van Nederweert.
In veel opzichten zijn hierop weer de kanttekeningen van toepassing die we maakten bij de toren van Leende. De bekroning van de torenromp is in de vorige eeuw sterk gewijzigd. gespeeld?Ga naar eind26. Maar ook in Heeze vinden we zowel het patronaat van Keizersbosch als de heren van Horne terug, maar vooralsnog geen Limburgse invloeden aan de bouw. Maar waarom vinden we de overeenkomsten van de traptoren, de smalle spaarvelden en de natuursteentoepassing van Leende ook terug aan de toren van Son, waar vooralsnog geen enkele connectie met Limburg is aangewezen (afb. 35)? Son, Leende en Nederweert hebben ook de profiellijst onder de dakvoet, die in het Limburgse algemeen gebruikelijk is, maar in Noord-Brabant vinden we daar doorgaans niet meer dan een muizetandfries of een boogfries of beide samen. | |||||||||||||||
b. Regionale invloedenDaarnaast bestaan er groepen die gemeenschappelijke details vertonen, zoals de Helmondse groep, waarop Van Laarhoven wijst en die zich onderscheidt door de toepassing van spaarvelden aan de buitenzijde tussen de lichtbeuksramen. Het feit dat al die kerken een basilicale opzet vertonen is al | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
opvallend, waar meer naar het westen overwegend pseudobasiheken voorkomen.Ga naar eind27. Die groep, waarvan het areaal wordt omsloten door de lijn Eindhoven-Den Bosch in het westen en door de Peel in het oosten, is even merkwaardig als voorlopig onverklaarbaar. Iets dergelijks is te vinden bij de torens van Alphen, Galder en Chaam (afb. 36) in Noord-Brabant en Minderhout en Rijkevorsel in de provincie Antwerpen, waarvan misschien de onderlinge nabijheid meer verklaart. Maar misschien
35 Toren van de afgebroken kerk van Son. De mergelstenen driepasversieringen ter bekroning van spaarvelden en in de hoogvelden van de galmgaten, de profiellijst onder de dakvoet, de uitbouw van de zuid-westelijke steunbeer tot traptoren en de, voor deze slanke toren relatief vele spaarvelden in de middengeleding, zijn weer verwijzingen naar het Limburgse.
duidt de overeenkomst van de gevelbehandeling en de steunbeerdetails van deze torens op relatie tussen de ontwerpers. De vraag dringt zich op of de nabije toren van Hoogstraten, van de hand van Rombout II Keldermans, hierbij nog een rol speelt.Ga naar eind28. Vergelijking van de torens van Diessen en Weelde (ten noorden van Turnhout) levert ook overeenkomsten op voor wat betreft de gevelelementen, de westingang en de traptoren, die ook weer de vraag oproepen of hier dezelfde hand aan het werk is geweest (afb. 37 en 38). Op de sporen uit het Antwerpse van de toren van Wouw (afb. 20) hebben we al gewezen. Maar Wouw schijnt bestuurlijke bindingen te hebben gehad met Mechelen. Kunnen die daarmee verband houden? | |||||||||||||||
c. Andere overeenkomstenIn Oog op Oirschot wezen wij op het triforium in het koor van de Sint-Petruskerk, dat veel overeenkomsten vertoont met het triforium van Everhardt Spoorwater in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Dordrecht. Moeten we hier naar een oorzaak zoeken? Hiermee zijn de vragen over de herkomst van bouwvormen nog bepaald niet uitgeput. Bijzonder is de frappante overeenkomst tussen de Zaltbommelse
36 De verwoeste toren van de Nederlandse Hervormde kerk van Chaam (foto G. de Hoog, 1907, Rijksdienst voor de Monumentenzorg).
Deze vroeg zestiende-eeuwse toren vertoont opvallende overeenkomsten met die van Alfen (Noord-Brabant), Rijkevorsel en Minderhout (aan de andere zijde van de Belgische grens) en kan misschien ook worden vergeleken met die van Hoogstraten, die tot stand is gekomen naar ontwerp van Rombout II Keldermans. | |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
37 en 38 De torens van Diessen en van Weelde. Weelde en Diessen vertonen weer verwantschappen aan de ingangspartijen en aan de details van de traptorens. De eerste voor wat betreft de profilering van de kalkstenen omlijsting van de westingangen, de andere onder meer door de holle vlakken aan de delen met een half achthoekige plattegrond. Dit laatste komt in de streek verder niet voor.
toren en die van Beesd en Woudrichem, alle drie onderling vergelijkbare zeer vrije varianten op het Nederrijnse thema. Ze vallen niet binnen ons eigenlijke werkterrein maar het zijn voorbeelden van een typische gang van zaken. Het aantal spaarvelden per gevel en de omlopende galerijen met uitkragingsconstructie bij de overgang van elke geleding naar de volgende, zijn voor deze drie opvallende individuele trekken. De overhoekse steunberen komen in het rivierengebied wel meer voor, zoals in Acquoi, Heesselt, Enspijk, Tiel, Didam en Elst, misschien wel onder zuidelijke invloed. Maar van de drie van Zaltbommel, Beesd en Woudrichem wordt de eerste genoemd als van de hand van Gisbert Schairt (ca. 1380-1452), waardoor albans het ontwerp van deze toren aanmerkelijk ouder moet zijn dan de beide laatste, die uit de zestiende eeuw moeten dateren.Ga naar eind29. Hier lijkt sprake te zijn van persoonlijke invloeden over de grenzen van het leven heen. Bouwkundige gegevens die nog dienen te worden geïnventariseerd zijn er vele. Zo hebben we in dit verband de basilicale en de pseudo-basilicale opzet van de diverse kerken nog niet aan de orde gesteld. Gewelfvormen, de opbouw van steunberen van zowel kerken als torens en van traptorens, van gevelelementen en hun plaatsing en details, bieden ongetwijfeld nog ingangen. Daarnaast zullen andere mogelijk relevante onderdelen moeten worden onderzocht, zoals de nissen in de torens aan de binnenzijde, die opvattingen over constructie tot uiting brengen.Ga naar eind30. | |||||||||||||||
Binnen de grenzen: Kempense gotiek?Alleen in het zandgebied in het hart van Noord-Brabant, en in België in het oostelijk bekken van Demer en Nete is een gebied aan te wijzen met bakstenen torens die een tweedelige gevelindeling vertonen, drie à vier geledingen hebben en overwegend overhoekse steunberen, zo er steunberen aanwezig zijn. Deze groep omvat velerlei exemplaren, van zeer eenvoudig tot rijk bewerkt met spaarvelden waarin traceringen, balustrades, friezen en zich speels ontplooiende steunberen. De toren van het verre Groot-Ammers zou er ook bij kunnen horen. Deze groep is samen te vatten onder de naam Kempens, mede omdat het verspreidings- | |||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||
gebied gebied grotendeels samenvalt met het landschappelijk gebied dat met Kempens is aan te duiden. Voor het overige heerst binnen de door ons getrokken grenzen een grote diversiteit. Het betrekkelijk homogene gebied in westelijk Noord-Brabant met de torens met overwegend haaks geplaatste steunberen sluit in dat opzicht aan bij de provincie Antwerpen en bij Zeeland, maar de vele druiplijsten en de vlakke gevelbehandeling in de provincie Antwerpen en de spaarvelden in het Zeeuwse ontbreken in westelijk Noord-Brabant. De torens met drie elementen per gevelvlak vallen uiteen in enkele categorieën. Vooreerst het hiervoor beschreven vier- of vijftal, waarvan alleen de torens van Hilvarenbeek en Oirschot het Kempense landschap sieren. De vraag dringt zich dan op hoe Kempens die torens zijn. Ook dat vraagt nader onderzoek naar de oorsprong. Verder zijn vergelijkbare vragen te stellen bij de toren van Vught en bij de onderlinge verwantschap van de torens van Boxtel, de Sint-Jan in Den Bosch en vooral de Sint-Walburgskerk in Zutphen. | |||||||||||||||
Onze grens (zie afb. 22)Op grond van de in deze bijdrage gestelde criteria hebben wij een grens getrokken waarbinnen bepaalde karakteristieken in meerderheid voorkomen. Hoewel dat een grotere mate van exactheid suggereert dan wij pretenderen, zou men dit gebied dat van de Kempense gotiek kunnen noemen.Ga naar eind31. | |||||||||||||||
BesluitDe term Kempense gotiek, zoals die algemeen ingang heeft gevonden, wordt gebruikt voor de bouwwijze in een gebied waarin overwegend kerken voorkomen die deze naam volgens onze benadering niet kunnen dragen. Klaarblijkelijk bestaat er behoefte aan die uitdrukking, al zullen weinigen daarbij denken aan de betrekkelijke geldigheid daarvan. Maar de betekenis die daaraan gegeven wordt mag de feiten achter de grote verscheidenheid niet door de dekmantel van de naam aan het oog onttrekken. Een nauwkeuriger bepaling van de grenzen is naar onze mening dan ook niet belangrijk. Wel zijn dat echter de oorzaken van de verscheidenheid in het totale gebied, een verscheidenheid die Leurs en Smits al signaleerden. In de diversiteit weerspiegelt zich immers de bloedsomloop van de middeleeuwse bouwwereld, gaan ideeën schuil die iets prijs kunnen geven over hun dragers en hun plaats in het geheel. Er dringen zich vragen op als: wie gaf opdracht voor wat, hoe gedetailleerd was die opdracht en hield die meer in dan een programma van functionele eisen? Het denken daarover heeft Aart Mekking met zijn proefschrift over de Sint-Servaaskerk van Maastricht een interessante wending gegeven. Met zijn beschouwingen over de iconologische betekenis van bouwvormen relativeert hij het belang van regionale invloeden en wijst hij op de bijzondere rol van de opdrachtgever.Ga naar eind32. Nadere studie is zeker gewenst, maar ook de doelstelling van de studie dient te worden herbezien. Meer dan een verkenning van het studieterrein kan deze bijdrage niet pretenderen te zijn. | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
Voor dateringen is gebruik gemaakt van de Voorlopige lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst X; F.A.C. Haans (zie noot 29); E.H. ter Kuile, W. van Leeuwen (zie noot 2); W. Aerts, R. de Ceulaer, S. Grieten, Beschermd Cultuurpatrimonium in de provincie Antwerpen, uitg. Prov. Antwerpen 1990; Bouwen door de eeuwen heen, uitg. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Bestuur Monumenten en Landschappen; J. van Overstraeten: Gids voor Vlaanderen, Antwerpen 1985. Voor de grotendeels in de Tweede Wereldoorlog verwoeste Limburgse torens zijn gegevens ontleend aan J.H.A. Mialaret, Noord-Limburg = De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst V-2, 's-Gravenhage 1937. Voorzover niet anders vermeld zijn tekeningen en foto's van de auteur. De auteur dankt mevr. drs. M.J. Dolfin en de heer ir. G. Berends voor hun redactionele bijdrage aan de totstandkoming van dit artikel. |
|