Jaarboek Monumentenzorg 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||
Leo van der Meule
| |||||||||||||||||||||||
Villa Windlust, bouwheer en bouwjaarIn zijn boek over buitenplaatsen langs de Vliet concludeerde de Voorburgse amateur-historicus Voorhoeve dat villa Windlust in 1794 gebouwd moest zijn.Ga naar eind1. Hij nam dit aan op grond van het feit dat de toenmalige eigenaar, Jan Anthonie Prijn, in voornoemd jaar een hypotheek afsloot groot f 15.000,-. Dit geld zou gebruikt zijn om het huis en de twee daarbij behorende houtzaagmolens te herbouwen. Voorhoeve werd nog in dit vermoeden gesterkt door de aanduiding ‘voor enige jaren geheel nieuw getimmerde achtkante houtzaagmolens’ in de veilingcatalogus die in 1801 van de villa werd opgemaakt.Ga naar eind2. De houthandel en -zagerij kwamen namelijk te koop te staan na het overlijden van Prijn op 21 oktober 1801. Afgezien van de vraag of van dat bedrag zowel de molens als het huis kunnen zijn betaald, dienden de vijftien mille vrijwel zeker om de achterstand in aflossing van de schuld van Prijn aan de Delftse Jan Breur, groot oorspronkelijk f 50.000,- in te lopen.Ga naar eind3. Ook kan het geld gebruikt zijn voor het financieren van een of andere zakelijke transactie. De bouwdatum van Windlust laat zich hier niet waterdicht mee aantonen. Het huwelijk dat Jan Anthonie Prijn op 18 augustus 1778 in de Voorschotense kerk sloot met Stephana Zoodaar (Sodaer, Zodaer, Zodaar, Sodar) biedt een beter aanknopingspunt voor het antwoord op de vraag: wanneer en door wie is Villa Windlust gebouwd? Zij was de dochter van de welvarende Haagse meester-timmerman en schrijnwerker Arnoldus Theodorus Zoodaar. Prijn wordt in de bronnen, net als zijn schoonvader, vermeld als houtkoper en -zager, echter niet als timmerman of meubelmaker. Zoodaar daarentegen was een tijdlang gezel en legde in 1757 en 1759 zijn meesterproeven af voor respectievelijk timmerman en schrijnwerker.Ga naar eind4. Vervolgens ontwikkelde Zoodaar zich tot houtkoper, aannemer en architect, een voor die tijd niet ongebruikelijke gang van zaken. Als architect/ aannemer zien we hem in de jaren zestig aan het werk aan enkele huizen direct naast de huidige artotheek op de Denneweg, aan het hofje van Severie (1768) aan het Noordeinde, beide in Den Haag en later aan villa Windlust te LeidschendamGa naar eind5. (afb.1). Het is nu nog te vroeg om enige vergelijking te trekken met de praktijken van Zoodaar in Den Haag en zijn vakbroeder Jan Smit in Amsterdam.Ga naar eind6.. Dat een niet onbelangrijk deel van de 18de-eeuwse bouwpraktijk moet zijn uitgevoerd door ‘timmerbazen’ als Zoodaar en Smit lijkt echter zeer waarschijnlijk.
ArnoldusTheodorus Zoodaar leefde van 10 oktober 1734 tot 16 september 1800. Hij was zondermeer een kleurrijke en boeiende figuur, die zijn leven lang het ene gat met het andere dichtte. Hij verzeilde in een vechtpartij en zag er ook niet tegenop een notaris in de arm te nemen om een opponent voor schele uit te laten maken.Ga naar eind7.. Daarnaast | |||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
1 Het door Zoodaar ontworpen en gebouwde Hofje van Severie, A.D. 1768, Noordeinde 102-120 te Den Haag (foto auteur).
naast vond hij nog tijd voor het verhandelen van hout, het ontwerpen van huizen, bouwen, taxeren, kopen en verkopen ervan. Deze zaken zouden hem uiteindelijk geen windeieren opleveren. Opgeklommen en in goeden doen geraakt, wil Zoodaar meer overeenkomstig zijn nieuwe status wonen en de benauwde atmosfeer van het achttiende-eeuwse Den Haag ontvluchten. Hij kijkt rond in de omgeving van de stad en brengt in het voorjaar van 1768 een (te laag) bod uit op de buitenplaats Vischvliet in de Tedingerbroekpolder onder de Banne van Stompwijk. Later dat jaar grijpt hij zijn kans en koopt hij zich in bij de houthandel en - zagerij te Veur, die op dat moment bestierd wordt door Martinus van Oorden in naam van diens moeder de weduwe Elizabeth van Speyck.Ga naar eind8. Het contract wordt op 18 maart 1769 enigszins gewijzigd. Met betrekking tot Zodaars huisvesting wordt bepaald dat hij, ingaande 1 mei 1769, voor zes jaar in het oude huis van Elizabeth van Speyck mag gaan wonen. Hij mag om niet hout uit de negotie gebruiken om de klaarblijkelijk niet beste woonstee op te knappen. Leeft de oude vrouw in 1775 nog, dan moet Zodaar het huis weer ontruimen.Ga naar eind9. Zoodaar laat zich in deze affaire kennen als een gewiekst zakenman, die een koopje zeker niet liet lopen. De waarschijnlijk enigszins naïeve Martinus van Oorden neemt voor deze transactie genoegen met f 2000,- een laag bedrag, ook in die dagen. Moeder van Speyck denkt er echter anders over. Op 4 september 1769 zit ze, kennelijk spinnijdig, bij de notaris en herroept het door haar zoon afgesloten contract als zijnde ‘onwaer en onbestaanbaar’ en verbiedt haar zoon hiertegen te ageren. Zoodaar moet haar nu f 5975,- betalen en hij kiest eieren voor zijn geld.Ga naar eind10. We zien hem tenminste van deze datum af in allerlei documenten opduiken als wonende te Veur aan de Leidschen Dam. Dan komt Prijn in beeld. Op 25 mei 1779 bevindt hij zich met Zoodaar bij notaris Samuel Arnoldus Prijn te Delft om zich bij zijn schoonvader in te kopen. Martinus van Oorden is dan al van het toneel verdwenen. Zijn aandeel in het bedrijf is vermoedelijk overgenomen door ene Jan Breur uit Delft. Een man die zich verder niet met het bedrijf bemoeit, zo blijkt wel uit het contract. Hij treedt vermoedelijk alleen op als geldschieter. Prijn en zijn schoonvader wonen beiden in Veur, maar niet in hetzelfde huis. Dat weten we omdat nadrukkelijk vermeld staat dat de kas van de houthandel bewaard wordt in het huis van Zoodaar. Die woont inmiddels in ‘het verleden jaar nieuw opgebouwde huis’ dat naast het oude huis staat, waarin Prijn zolang gaat wonen.Ga naar eind11. Deze pas gebouwde woning is het fonkelnieuwe Windlust. Zoodaar kon een dergelijk huis zeker ontwerpen en bouwen, zoals de hiervoor genoemde bouwwerken hebben bewezen. Er is echter nóg een overtuigende reden Zoodaar als geestelijk vader van villa Windlust aan te wijzen. Het huis was ongetwijfeld ook toen een bouwwerk van enige omvang. Vrijwel iedere spijker, iedere plank die door Zoodaars handen is gegaan, is in het uitstekend geordende en bewaard gebleven Haags notarieel archief terug te vinden. Van Windlust geen punt, geen komma, geen enkel spoor. De reden hiervoor is even logisch als onthullend: Zoodaar ontwierp en bouwde Windlust voor zichzelf en had dus geen contract nodig. Lang zal Zoodaar niet genieten van zijn schepping, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||
al omstreeks 1783 verhuist hij naar Zoeterwoude en gaat Prijn met zijn gezin in Windlust wonen. Zoodaar zal uiteindelijk al zijn kinderen overleven. Zo sterft, na twee jaar verpleging te Beverwijk in een inrichting voor geesteszieken, zijn dochter Stephana op 10 december 1795.Ga naar eind12. Zij was de vrouw van Jan Anthonie Prijn. Proberen we ons zijn situatie voor te stellen: zou een man wiens vrouw ziek is en die hierom ongetwijfeld verdriet en zorg ervaart, overgaan tot een grootscheepse verbouwing van zijn huis? Een huis bovendien dat op dat ogenblik nog als ‘onlangs gebouwd’ werd beschouwd en prima aan zijn ruimte-behoefte, het echtpaar had drie kinderen, voldeed? Het lijkt op zijn zachtst gezegd onwaarschijnlijk en een reden temeer de bouwdatum van Windlust op 1778 te bepalen. | |||||||||||||||||||||||
Villa Windlust, een vroeg voorbeeld van neo-classicisme in NederlandVilla Windlust kan gezien worden als een toonbeeld van ‘edele eenvoud’. Het rechthoekige huis is per gevelvlak volmaakt symmetrisch. De zeven traveeën brede voorgevel is geheel vlak met het accent op het midden in de vorm van de deurpartij met een bescheiden bordes daarvoor. De deur met eenvoudig bovenlicht wordt omlijst door in hout
2 Vooraanzicht Villa Windlust voorjaar 1989 (foto L.v.d. Meule sr.).
uitgevoerde, geblokte pilasters met een hoofdgestel. Vijftienruits schuifvensters voorzien de begane grond van daglicht terwijl de verdieping slechts halfhoge zesruits schuifvensters bezit. Een forse kroonlijst omvat de voor- en zijgevels (afb.2). Het huis moet ongetwijfeld tot één van de vroege voorbeelden van het neo-classicisme in ons land worden gerekend. Waar Zoodaar zijn kennis omtrent deze bouwstijl heeft opgedaan, is niet met zekerheid na te gaan. Behalve de reeds genoemde opleidingen tot schrijnwerker en timmerman is niets bekend van enig theoretisch of tekenkundig onderricht, noch van een mogelijke leermeester. Het is niet ondenkbeeldig dat hij, bekend als hij was in Den Haag, kennis heeft genomen van het werk van de architecten rondom het stadhouderlijk hof. De bouw van Windlust valt net tussen het overlijden van Pieter de Swart en het op de voorgrond treden van F.L. Gunckel en diens ontwerp voor het nieuwe stadhouderlijke kwartier en de uitbreiding van het Binnenhofcomplex.Ga naar eind13. In een andere mogelijkheid wordt voorzien door zijn activiteiten als houthandelaar. Het is bekend | |||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||
dat Zoodaar soms ver Zuid-Duitsland inreisde om hout uit te zoeken en aan te kopen voor zijn handel.Ga naar eind14. Daar schoot het neo-classicisme eerder wortel dan in Nederland. Sluitend te bewijzen maar evenmin ondenkbaar is het niet, dat hij tijdens zijn werkreizen om zich heen kijkend, in deze contreien voorbeelden zag, die hij later in het ontwerp van zijn eigen huis verwerkte. Ook dat maakt Windlust bijzonder: het huis is in zijn vormgeving en indeling een zuivere uitdrukking van de opvattingen over juist en eigentijds bouwen van een meester-timmerman/architect uit die periode. Niet gehinderd door enige wens van welke opdrachtgever dan ook kreeg dit huis, binnen het oeuvre van Zoodaar, ongewild iets van een ‘zelfportret’. Een compromisloze bouwkundige handtekening in steen en hout langs de oever van de Vliet. Los van de smaak en de inspiratie hebben twee andere aspecten het uiterlijk en de inrichting van het huis medebepaald: de vermoedelijk niet al te ruime beurs van Zoodaar en de gebruikseisen. Dit laatste uit zich ondermeer door de binding van het shuis met het nabij gelegen houtzaagbedrijf. De, relatief beperkte, financiële middelen laten zich aflezen uit de al eerder genoemde veilingcatalogus. Er is hier weliswaar sprake van behangen vertrekken, maar van stucwerk, marmer of wat dies meer zij wordt niet gerept. Het heeft er veel van weg dat Zoodaar vooral naar buiten toe indruk heeft willen maken met zijn woning aan het water. Want hoewel hij aan hout geen gebrek moet hebben gehad, heeft hem dit niet belet om de achterzijde van het huis niet rijker uit te voeren dan strikt noodzakelijk: de kroonlijst bestaat hier uit niet meer dan een eenvoudige gootlijst. | |||||||||||||||||||||||
Windlust sinds 1778Nadat, zoals gezegd, Zoodaar naar Zoeterwoude was verhuisd, werd het huis bewoond door Jan Anthonie Prijn en zijn gezin. Prijn stierf op 21 oktober 1801 op Windlust. Zijn weduwe, Maria Suzanna Loncq, met wie hij sinds 1797 gehuwd was, liet door de Leidse notaris Thomas van Bergen een boedelbeschrijving maken. Hierin wordt de uitmonstering van de met name genoemde vertrekken uitvoerig beschreven. Tevens blijkt er sprake te zijn van een droogschuur, een oude en een nieuwe koepel, een stal en een koetshuis. Tezamen met het, eveneens uitvoerig beschreven houtzaagcomplex, moet dit een indrukwekkend geheel zijn geweest. De beschrijving werd gemaakt met het oog op de voorgenomen veiling van het huis. Dit gebeurde op 14 december 1802. Windlust werd voor f 27.200,- verkocht aan A.G. van der Schooren.Ga naar eind15. Over het verdere verloop van de geschiedenis van Windlust kunnen we kort zijn. Dit is er één van verbouwingen en relatieve achteruitgang van het huis en zijn welstand. In 1919 werd het opgesplitst in twee woningen. Door jarenlange verwaarlozing verslechterde de toestand en in 1989 vroeg de toenmalige eigenaar een sloopvergunnning aan. Deze werd geweigerd en sindsdien wordt er door de nieuwe eigenaar gewerkt aan restauratieplannen. Van het eertijds bloeiende houtzaagbedrijf resteert nagenoeg niets meer. Onlangs is de molen ‘De Salamander’ herbouwd. Hiermee is de historische stedebouwkundige situatie aanmerkelijk verbeterd, temeer daar de herbouwde ‘Salamander’ zich vrijwel exact op dezelfde plaats bevindt als eertijds ‘De Hoop’. | |||||||||||||||||||||||
De oorspronkelijke indeling en wat daarvan resteertDe oorspronkelijke opzet van het huis was eenvoudig en doorzichtig. De iets boven het maaiveld gelegen begane grond werd in oorsprong in een linker (zuid)zijde en rechter(noord)zijde gedeeld door de brede gang achter de grote voordeur. In de linkerhelft bevonden zich de voorkamer, grote kamer geheten in de boedelbeschrijving, en de achterkamer, die vermoedelijk als eetkamer gebruikt werd. Op de scheidingsmuur van de beide vertrekken bevond zich rug-aan-rug een schouw. Deze aanleg is nog afleesbaar uit het metselwerk op de begane grond ter plekke en tevens door de nog aanwezige schoorsteen op de eerste verdieping en het dak die twee gescheiden rookkanalen herbergt (afb. 3). In de rechterhelft bevond zich de trap naar de eerste verdieping. Deze bestond uit twee tegengestelde steektrappen met ertussen een overloop of bordes. Dit geheel steunde voor een deel op binnenmuurwerk en hing tevens aan de balklaag, die op haar beurt weer rustte op de buitenmuren. Voorts werd deze helft van het huis gedeeld door een gang, haaks gelegen op de middengang en uitkomend op wat men de ‘alledaagse’ buitendeur van het huis zou kunnen noemen. Door deze deur gaand, was de heer des huizes het snelst op zijn werkplek, de molenwerf. Aan de achterkant bevond zich de keuken, met een forse schouw. Tevens vermeldt Van Bergen hier nog een ‘huishoudingkamer’, een ‘comptoir’ en een ‘provisiekamer’. Aan de voorzijde, de Vlietzijde van het huis, lag de zogeheten paviljoenkamer. Dit vertrek bood, met zijn vier grote vensters, uitzicht op een andere houtzaagmolen ‘De Hoop’, de moestuin en de Vliet. Op de eerste verdieping heeft waarschijnlijk aan de achterzijde van het huis een lange gang gelegen, die de verschillende (slaap)vertrekken ontsloot. (In de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||
3 Reconstructie van de plattegrond van de begane grond van Villa Windlust 1778-1801
boedelbeschrijving van 1801 is sprake van vier kamers.) Tegenwoordig bestaat het dak uit twee afzonderlijke schilddaken waarvan de constructie zeker niet de indruk wekt meer dan tweehonderd jaar oud te zijn. Wellicht is deze in een latere tijd een keer vernieuwd. Tenslotte moet de deels in steen overwelfde kelder genoemd worden die zich onder de keuken, het comptoir en het linker deel van de grote trap bevindt, deze is toegankelijk vanuit de grote middengang. De wijzigingen waaraan Windlust in de loop der tijd onderhevig is geweest, kenmerken zich zowel op de begane grond als op de verdieping door een toenemende versnippering en opdeling van de vertrekken. Vooral de opsplitsing in twee woningen is hieraan debet geweest. Hiertoe werd onder andere een aparte deuropening in de voorheen volledig blinde zuidgevel gemaakt en kwam daarachter een smalle gang met steektrap te liggen. Ook werd in de tweede helft van de vorige eeuw de deur vanuit de grote middengang naar de voorkamer gedicht. Datzelfde lot overkwam de deur in de achtergevel en enkele vensteropeningen. Binnen werden verlaagde, soms zelfs zeer sterk verlaagde, plafonds aangebracht, al dan niet voorzien van inferieur stucwerk. Ook de grote trap moest het ontgelden. Wat eens wellicht een proeve van Zoodaars schrijnwerkerskunst geweest is, werd vervangen door een opengewerkte spiltrap, uitkomend op de zijgang. Het gewicht werd, inclusief het wankele ondersteunende metselwerk in halfsteens verband, afgeleid naar de keldervloer. Deze laatste was daarop vanzelfsprekend niet berekend, het gevolg was scheuring en lekkage. Zo veranderde Windlust van een overzichtelijk huis, waarin eenieder makkelijk de weg kon vinden, in een labyrint (afb.4). Het allerbelangrijkste element dat verloren ging, laat zich evenwel moeilijker vastleggen in een plattegrond. We doelen hiermee op de werking van het zonlicht. Ons inlevend in het oorspronkelijke huis zouden we willen stellen dat Zoodaar het met de zon mee ontwierp. Vanaf zonsopgang baadde allereerst de paviljoenkamer in het licht, midden op de dag tot in de namiddag overkwam dit de grote kamer en de achterkamer werd beschenen door de ondergaande zon. De minst voordelige hoek van de villa werd gebruikt voor de keuken en daaraan gerelateerde vertrekken. | |||||||||||||||||||||||
Eenvoudigweg restaureren of eenvoudig wegrestaureren?De restauratieplannen van dit gehavende monument langs de Vliet hebben nogal wat voeten in de aarde gehad. Het plan dat van 28 juni tot en met 11 juli 1991 ter visie heeft gelegen, is het derde opeenvolgende plan en zonder enige twijfel het beste plan tot nu toe (Ga naar eind**.). Toch is ook dit plan gebaseerd op een duidelijk gebrek aan kennis van de oorspronkelijke indeling van het huis. Het werd vervaardigd zonder voldoende voorkennis van het huis, waarbij voorbij gegaan is aan essentiële zaken. Want hoewel dit huis op het oog | |||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||
4 Plattegrond bestaande toestand met twee gescheiden woningen. De muren aangeduid met A, B en C zijn naar bij onderzoek gebleken is, niet dragend doch houten afscheidingen. (Overgenomen uit het archief bouwen woningtoezicht der gemeente Leidschendam).
eenvoudig lijkt, blijkt ook hier weer hoe belangrijk het is om bij een te ondernemen restauratie eerst een onderzoek, bouwhistorisch en liefst ook archivalisch, te doen. In dit geval werd het onderzoek pas verricht nadat de plannen al waren gemaakt. Een korte bespreking van het plan lijkt hier op zijn plaats (afb. 5). De kelder, gedeeltelijk overwelfd, bleef op instigatie van Bouw- en Woningtoezicht der gemeente Leidschendam, op het nippertje gespaard. Op de eerste verdieping komen slechts vier of vijf grote vertrekken en twee ruime badkamers. Dit resulteert in helderheid en ruimte; een eigentijdse invulling die deze bouwlaag geenszins schaadt. De twee schilddaken worden vervangen door een enkelvoudige mansarde-kap met plat vlak. Hoewel er geen aanwijzingen bestaan voor de oorspronkelijke kapvorm, schaadt dit nieuwe dak het beeld niet. Bovendien is de zolder hierdoor beter bruikbaar en toegankelijk. Blijft over de begane grond. Hier dreigt naar onze mening een onjuiste beslissing te worden genomen. Het enige positieve dat over deze aanpak te vermelden valt, is het reduceren van het aantal vertrekken. Het plan steunt heel duidelijk op een centrale gedachte: vanuit de woonkamer moet een optimaal uitzicht op de herbouwde ‘Salamander’ mogelijk zijn. Om dit te bereiken wordt echter de complete indeling van het huis omgedraaid ten opzichte van de oorspronkelijke indeling en wat dat aan verlies oplevert hopen we hierna uiteen te zetten. Allereerst zal de positieve werking van het licht tot een minimum terug worden gebracht. Het mooiste avondlicht bijvoorbeeld valt nu op een donkere bijkeuken en in de keuken. In de geplande woonkamer zal vroeg het kunstlicht aan moeten. En waarom is daar de enige nog aanwezige authentieke schouw weggepland? (afb.6). Ook de deur in de noordgevel en de daarachter liggende gang, beide uit 1778, moeten verdwijnen en Windlust krijgt er in plaats van een oorspronkelijke deur en bovenliggend venster een paar blindnissen bij. De eerst sterk opengewerkte noordgevel wordt hierdoor onmiskenbaar saaier. Merkwaardigerwijs blijft daarentegen het later in de zuidgevel ingebroken deurtje behouden. De constructief slechte trap wordt vervangen, maar komt ook nu niet uit op de centrale gang. De nieuwe ingang naar de kelder | |||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||
5 Plattegrond restauratieplan.
Het thans vigerende, maar vermoedelijk niet definitieve restauratieplan zoals in opdracht van Bohemen Vastgoed BV door architect ir. J. Roos te 's-Gravenhage vervaardigd (tekening J. Roos). komt onder deze trap, maar moet daartoe wel dwars door de gewelven heen verwezenlijkt worden. Een laatste punt van kritiek betreft het feit dat de indeling een aantal minder goed verbonden ruimten laat zien. Enigszins aangedikt zou men kunnen stellen dat er continu omgelopen moet worden om van het ene vertrek in het andere te komen, terwijl juist de plattegrond uit 1778 zulke uitstekende aanknopingspunten biedt om tot een eigentijdse indeling met een hoge historische belevingswaarde te komen. Het zal de lezer duidelijk zijn dat de schrijver dezes een grotendeels reconstructieve aanpak van deze woonlaag voorstaat (afb. 7). Met dien verstande dat hij de scheidsmuur tussen v.m. grote- en achterkamer zou willen laten vervallen, evenals de later aangebrachte deur en gang aan deze zijde van het huis. Zo ontstaat dan een grote kamer met uitzicht op de Vliet respectievelijk de achtertuin/oprijlaan. De ontbijtkamer wordt gerealiseerd in wat eertijds de paviljoenkamer was en is gemakkelijk bereikbaar door de nog immer aanwezige keukendeur uit 1778. De gang naar de noordgevel wordt teruggebracht tot een tochtportaal en de buitendeur blijft gehandhaafd. Deze immers legt de ruimtelijke relatie tussen Windlust en de met veel kosten en
6 Het voor de originele schouw geplaatste schouwtje, de oorspronkelijke schouwbalk bevindt zich boven de kleine scherp zwart aftekenende kijkopening in de achterwand (foto auteur).
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||
7 Plattegrond alternatief plan.
De door schrijver dezes voorgestane restauratie van de begane grond waarbij zoveel mogelijk de oorspronkelijke indeling (zie afb. 3) als uitgangspunt werd genomen evenwel met in achtneming van moderne bewoningseisen (tekening auteur 1991). moeite herbouwde ‘Salamander’. De grote trap keert weer in zijn oorspronkelijke vorm op de oude plaats terug en herkrijgt zo zijn waarde als oriëntatie en representatief zwaartepunt in de overigens vrij kale gang. De oude keuken blijft keuken met behoud van de grote schouw. De keldertrap blijft eveneens op de oude plaats gehandhaafd.
Reconstructie is dikwijls een beladen term in de Nederlandse monumentenzorg. In de restauratie van villa Windlust zouden consolidatie, reconstructie en eigentijdse inbreng, het scheppen van één ruim woonvertrek, uitstekend hand in hand kunnen gaan ter vermeerdering van woon- en belevingswaarde. In het ter visie liggende plan overheerst het eigentijdse element te sterk waardoor een in wezen goed bewaard historische interieur dreigt te verdwijnen. Sommigen zullen zich afvragen of het beschermen van een dermate eenvoudig interieur wel nodig is. Wij vinden van wel. De aandacht is de afgelopen jaren verbreed van het enkele monument als historisch curiosum naar het monument als medebepaler van ruimtelijke en stedebouwkundige kwaliteit. Op zich is die accentverlegging toe te juichen. Wordt die lijn echter te ver doorgetrokken, dan houdt dit onvermijdelijk in het louter waarderen van het oude gebouw om zijn buitenkant. De meeste monumenten zijn woonhuizen, het overgrote deel daarvan heeft slechts sober vormgegeven interieurs. Vooral die interieurs dreigen binnen deze denktrant vogelvrij te worden. Het spanningsveld van goede monumentenbescherming bevindt zich daar waar historische componenten op hun actuele functionaliteit getoetst worden. Dat vereist goed bouw- en kunsthistorisch inzicht, gebaseerd op terdege uitgevoerd onderzoek, een zorgvuldig afwegen van gebruikswaarden en wel degelijk ook liefde en respect voor datgene wat het verleden ons naliet. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||
8 Het uiteindelijk vastgestelde restauratieplan toont een genuanceerde balans tussen het oorspronkelijke karakter van het pand en de nieuwe woonfunktie (tekening J. Roos).
|
|