Jaarboek Monumentenzorg 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
J. Finaly
| |
Aanleiding tot de bouwDe bouw van de kazernementen moet worden geplaatst tegen de achtergrond van de situatie begin jaren '50: de oorlog in Korea en de vrees voor een derde wereldoorlog. De verplichtingen van Nederland ten opzichte van de NAVO-partners vorderden een snelle uitbreiding van de troepensterkte met 15.000 man. Om deze troepensterkte te kunnen opvangen werd besloten tot de bouw van vijf kazernementen in Nederland: drie op de Veluwe (de Generaal Spoorkazerne ('51-'52) nabij Ermelo, de Generaal Winkelmankazerne ('51-'52) nabij Nunspeet en de Luitenant Kolonel Tonnetkazerne ('51-'52) nabij Oldebroek), één in Drenthe (de Johannes Postkazerne ('51-'52) nabij Steenwijkerwold) en één in Noord-Brabant (de Wilhelminakazerne ('52-'53) nabij Ossendrecht). In nog geen twee jaar tijd moest de huisvesting voor 15.000 man (3000 man per kazernement) worden gerealiseerd. Opdrachtgever was de Minister van Oorlog, opdrachtontvanger was het Centraal Bouwbureau (C.B.B.) der Genie.Ga naar eind1. | |
Permanente bouwBij aanvang van de ontwerpfase is discussie gevoerd tussen opdrachtgever en ontwerpers over de vraag of de kazernes moesten worden gerealiseerd als demontabele, semi-permanente of permanente bouw. Hoewel duurder, werd onder andere om praktische redenen (betere bewoonbaarheid) besloten tot permanente bouw, met dien verstande dat de gebouwen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van het gebruik zouden moeten krijgen. De vertrekken van de logiesgebouwen kregen zodanige afmetingen, dat ze later eventueel ook lichte industrie zouden kunnen huisvesten. | |
Het Bureau Ontwerpen van het C.B.B.Er blijkt sprake te zijn geweest van een nieuw bouwbeleid bij het Centraal Bouwbureau (C.B.B.) der Genie vanaf circa 1950. Sinds 1949 was de majoor der Genie J.H. Hogendoorn belast met de leiding van het Bureau Ontwerpen van het C.B.B. Hogendoorn was een genist wiens belangstelling voor architectuur en stedebouw verder reikte dan het onderwijs dat de Koninklijke Militaire Academie hem kon bieden. Daarom volgde hij van 1940 tot 1942 colleges bij ir. Th. van Lohuizen, die als medewerker van de afdeling stadsontwikkeling in Amsterdam bekendheid had gekregen door zijn inbreng in het Algemeen Uitbreidingsplan van | |
[pagina 79]
| |
Amsterdam. Op aandringen van Hogendoorn werd eind 1950 een aantal jonge bouwkundig ingenieurs uit Delft onder de wapenen geroepen, te weten K.F.G. Spruit, H.G. Bakker, J.C. Schmidt en O. Kok. Twee van hen hadden stedebouwkundige studies gemaakt onder de Delftse hoogleraar C. van Eesteren. Daarnaast werd als constructeur aangetrokken ir. A.D. Eeckhout, die op dat moment nog moest afstuderen. Deze versterking van het Bureau Ontwerpen met voorstanders van functioneel bouwen achtte Hogendoorn noodzakelijk, omdat het bureau tot die tijd slechts beschikte over drie vrij traditioneel ingestelde architecten. Toen de opdracht voor de vijf kazernementen kwam beschikte het bureau over een team eigentijdse ontwerpers. | |
OrganisatieIn het bouwproces van de vijf kazernementen is voor het eerst gekozen voor de organisatievorm van een bouwteam, waarbij de uitvoering reeds in de ontwerpfase bij het bouwproces betrokken werd (afb. 1).Ga naar eind2. In bepaalde mate was er natuurlijk altijd al overleg tussen ontwerpers en uitvoerders, maar in dit bouwteam werd de interactie tussen beide vanaf het begin geïnstitutionaliseerd. De korte tijd die beschikbaar was om de vijf kazernementen te bouwen, was de reden voor het kiezen van deze organisatievorm. Men kon immers niet wachten tot alle ontwerpen en werktekeningen voltooid waren alvorens met de bouw te beginnen. Door de productie van alle werktekeningen te delegeren naar de aannemers en de adviezen van de uitvoering in de ontwerpen te integreren kon vroegtijdig worden begonnen met de bouw. Uitvoering in regie, onder leiding van een bouwteam, was dan ook de enige mogelijkheid het werk op tijd te kunnen verwezenlijken.Ga naar eind3. Hier doet zich een interessant onderscheid voor met de architecten van het Nieuwe Bouwen van vóór de oorlog. Dezen hadden een duidelijke voorkeur voor teamwork bij het ontwerpen. (Het ontwerp van Nagele kwam in de jaren '50 nog in een team tot stand). Hoewel zij collectiviteit in de ontwerpfase propageerden, kan de organisatievorm van het bouwproces als geheel traditioneel worden genoemd, omdat de uitvoering los stond van het ontwerp (afb. 2). Aannemers, installateurs en constructieadviseurs deden pas ná de ontwerpfase hun intrede in het bouwproces.Ga naar eind4. | |
Stedebouwkundige principesDe ontwerpers van de vijf kazernementen streefden een heldere en duidelijke structuur na. Om die te
1 Schematische weergave van de organisatievorm bij een bouwteam (bron: Stichting Bouwresearch Rotterdam, Werken met bouwteams. Een leidraad voor opdrachtgever, 1979)
2 Schematische weergave van de traditionele organisatievorm van een bouwproces (bron: Stichting Bouwresearch Rotterdam, Werken met bouwteams. een leidraad voor opdrachtgevers, 1979)
verkrijgen werd voor alle vijf de kazernementen uitgegaan van drie basisgedachten: terreinbestemming door middel van functiescheiding, een stedebouwkundige opzet als deel van een groter geheel - de omgeving - en het zoveel mogelijk hanteren van een menselijke schaal.Ga naar eind5. | |
[pagina 80]
| |
3 Schematische stedebouwkundige opzet van één der kazernementen '51-'53 met scheiding naar de functies bevelvoering, wonen, ontspanning en materieel (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
Als functies werden onderscheiden: bevelvoering, wonen, sport, ontspanning en materiële uitrusting (afb. 3). De bevelvoering zetelt in het bureelgebouw, dat steeds op een representatieve plaats is geprojecteerd binnen de kazerne en ten opzichte van de buitenwereld. Het gebouw geeft uitzicht op het exercitieterrein met de vlag (afb. 4). De woonfunctie vormt in elk kazernement het hart van de stedebouwkundige compositie. Deze is ondergebracht in acht logiesgebouwen en een keuken-eetzaalcomplex per kazernement. De logiesgebouwen zijn zoveel mogelijk noord-zuid georiënteerd, hetgeen werd bepaald door de toepassing van een ontsluitingsstelsel met middencorridors. De woonfunctie werd voorts verbeterd door bijvoorbeeld geen losse privaten meer te bouwen (zoals in het verleden gebruikelijk was), maar deze in de logiesgebouwen te situeren. Ook voor de maaltijden werd een eigentijdse, hygiënische oplossing gekozen. In het keuken-eetzaalcomplex konden de manschappen door middel van een efficiënt cafetariasysteem de maaltijden gebruiken. (In eerder gebouwde kazernes moesten de manschappen bij een gaarkeuken hun maaltijd halen en deze vervolgens consumeren in de logiesvertrekken). Ontspanning vindt plaats in het ontspanningsgebouw | |
[pagina 81]
| |
4 Stedebouwkundige situatie van het kazernement te Ossendrecht (Wilhelminakazerne) 1952, met een duidelijke functiescheiding in een compacte opzet (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
(met twee kantines en een film/toneelzaal), sport wordt beoefend in het gymnastiekgebouw en op de sportvelden die aan de rand van de kazernementen liggen. De materiële uitrusting is ondergebracht in een reeks garages en magazijnen, die zo dicht mogelijk bij de oefenterreinen is gesitueerd. De overige functies zijn ondergebracht in gebouwen, waarvan de situering door de functie is bepaald, bijvoorbeeld het wachtgebouw dat natuurlijk steeds bij de ingang ligt, danwel door de mogelijkheid de stedebouwkundige opzet te verlevendigen, bijvoorbeeld de situering van het lesgebouw.Ga naar eind6. De omgeving waarin de kazernementen moesten worden geplaatst, bepaalde voor een groot deel de stedebouwkundige invulling. Door de wens de stedebouwkundige opzet te integreren in de bestaande omgeving ontstonden bij de vijf kazernementen vijf verschillende situaties. In sommige gevallen werd een zeer heldere opzet bereikt, zoals in Ossendrecht (afb. 4). In andere gevallen was een minder compacte opzet noodzakelijk. Veel aandacht werd besteed aan het zoveel mogelijk sparen van natuurschoon en de inpassing van de stedebouwkundige situatie daarin. Mede hierdoor loopt de situatie van de gebouwen uiteen bij de verschillende kazernementen. Het kazernement te Nunspeet is hiervan een voorbeeld (afb. 5). Daar werd een plan gerealiseerd waarbij de gebouwen zodanig zijn gegroepeerd, dat het kazernement geen storend element in het fraaie landschap vormt. De logiesgebouwen zijn in een oplopende reeks geplaatst tegenover een bosrand waarin de bijgebouwen zijn gesitueerd.Ga naar eind7. Om de schaal van de complexen in de hand te houden, werd verdiepingbouw toegepast. De meeste gebouwen kregen een hoogte van twee of drie bouwlagen. Zo werden betere stedebouwkundige oplossingen mogelijk (er was minder terreinoppervlak benodigd) en werden kosten bespaard.Ga naar eind8. Hoezeer de stedebouwkundige opzet van de kazernementen '51-'53 aansloot bij de grondslagen voor een moderne stedebouw, zoals die door C.I.A.M. (Congrès Internationaux d'Architecture Moderne) werden gepropageerd in de jaren '30, wordt hier nog eens geïllustreerd aan de hand van de door C. van Eesteren in 1935 treffend beschreven uitgangspunten: - ‘De stedebouwkundige opzet van een gebied moet | |
[pagina 82]
| |
5 Stedebouwkundige situatie van het kazernement te Nunspeet (Generaal Winkelmankazerne) 1951, waar de natuur noopte tot een minder compacte opzet (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
6 Stedebouwkundige situatie van één der Boostkazernes (de Ernst Casimirkazerne te Roermond) 1939, met een opzet, bestaande uit een U-vormig poort/wachtgebouw, drie woonpaviljoens, twee privaten en een keukengebouw (tekening J. Finaly 1991, naar een kopie van een ontwerptekening aanwezig in het Gemeentearchief Roermond)
als een deel van een groter, ertoe behorend, gebied worden bezien (streek-, stads-, wijkplan)’. - ‘Aan de basis van de opzet moet een juiste keuze staan van ligging en omvang van de afzonderlijke gebieden voor wonen, werken, recreatie en verkeer, zowel ten opzichte van elkaar als van het te scheppen geheel’. - ‘Bij alle plannen en maatregelen ter verwerkelijking van een functionele stad of uitbreiding, moeten de menselijke schaal en de behoeften van de mens de uitganspunten zijn.’Ga naar eind9. | |
Breuk met de traditieDe stedebouwkundige benadering die bij de bouw van deze kazernementen is toegepast, kan revolutionair worden genoemd in de geschiedenis en traditie van de Nederlandse kazernebouw. Hoe nieuw deze stedebouwkundige aanpak was vergeleken bij eerdere vormen van kazernebouw, blijkt bijvoorbeeld uit een vergelijking met de zestien in serie gebouwde grensbataljonkazernes uit 1938/1939. Bij deze zestien kazernes - ook wel Boostkazernes genoemd naar de kapitein der Genie A. Boost, die het basisontwerp voor de serie leverde - stond de stedebouwkundige opzet vast (afb. 6).Ga naar eind10. Hoewel ook bij deze kazernes paviljoenbouw werd toegepast, waarbij verschillende functies in verschillende gebouwen werden ondergebracht, werden de losse gebouwen steeds op vergelijkbare wijze ten opzichte van elkaar gerangschikt: een groot Uvormig wachtgebouw sloot de kazerne aan de voorzijde van de buitenwereld af, daarachter lagen in een vast patroon de woonpaviljoens, de losse privaatgebouwen en het keukengebouw. De vaste rangschikking van de losse onderdelen leidde per | |
[pagina 83]
| |
7 Vooraanzicht en opstand van het bureelgebouw van één der kazernementen '51-'53 (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
definitie tot een vergelijkbare stedebouwkundige oplossing die bij alle Boostkazernes werd gerealiseerd. Het stedebouwkundige ontwerp werd niet geïntegreerd in de lokale omgeving. Er was dus in principe één oplossing (ontwerp) voor zestien opgaven (kazernes). Bij de vijf kazernementen '51-'53 werd per geval naar een specifieke stedebouwkundige oplossing gezocht, waarbij het ontwerp werd aangepast aan de lokale omgeving. Hier gaven vijf opgaven dus aanleiding tot het zoeken naar vijf oplossingen, waardoor ieder afzonderlijk geheel een meerwaarde had ten opzichte van de som der (standaard)delen. Overigens schreef de toenmalige kapitein der Genie W.M. Dudok al in 1914 een artikel in het Bouwkundig Weekblad (‘Over modernisme en militaire bouwkunst’) waarin hij pleitte voor een samenhang tussen plattegronden en gevels in de kazernebouw.Ga naar eind11. Die samenhang kon zijns inziens alleen worden bereikt door de verschillende functies in verschillende gebouwen onder te brengen. De later zo bekend geworden architect brak reeds toen een lans voor een benadering op functionele grondslag. | |
Architectonische principesOm invulling te geven aan de functionalistische stedebouwkundige structuren, kozen de ontwerpers van de vijf kazernementen voor een zakelijke architectuur die open, strak en helder was (afb. 7).Ga naar eind12. Algemene karakteristieken van het exterieur van de gebouwen zijn de glasgevel in een skelet van beton, staal of hout, een geaccentueerde dakrand van het platte dak door middel van een overstek, dit alles geplaatst tussen betonnen, danwel bakstenen kopgevels. De circa 100 meter lange logiesgebouwen zijn opgetrokken uit beton- of staalskeletten (afb. 8). De langsgevels zijn zodanig met houten glaspuien gesloten, dat er venster- en puistroken ontstaan. De dakrand van het platte dak steekt iets over, de kopgevels zijn van baksteen. De trappehuizen zijn herkenbaar aan de terugliggende ingangspartijen met daarboven schokbetonpuien. In de andere gebouwen zijn vergelijkbare vormgevingsprincipes terug te vinden, zoals bijvoorbeeld in het officierslogiesgebouw (afb. 9). | |
[pagina 84]
| |
8 Aanzicht en plattegrond van een logiesgebouw van één der kazernementen '51-'53 (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
9 Aanzicht van het officierslogiesgebouw van één der kazernementen '51-'53 (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
| |
[pagina 85]
| |
10 Drie constructiesystemen werden bij de bouw van de logiesgebouwen toegepast: in Nunspeet, Steenwijkerwold en Ossendrecht een in het werk gestort betonskelet (links), in Ermelo een montageskelet van geprefabriceerde betononderdelen (midden), in Oldebroek een staalskelet (rechts) (foto uit N.V. Midden Nederland 1951-1953, 's-Gravenhage 1953)
Gesteld kan worden dat het uitgangspunt voor de ontwerpers, namelijk functionaliteit, heeft geleid tot een volkomen andere vormgeving dan we voorheen in de kazernebouw zagen.Ga naar eind13. Er is getracht geen symmetrie toe te passen in het exterieur en indien symmetrie al de meest functionele oplossing bood, dan was deze in elk geval niet dominant. Ook in dit opzicht kwamen de vormgevingsprincipes overeen met hetgeen door C.I.A.M. was geformuleerd: symmetrie werd als een overleefd vormgevingsmiddel beschouwd, dat zich niet verdroeg met een functionele groepering. | |
Bouwtechnische aspectenBij de bouw van de vijf kazernementen is niet geschuwd moderne materialen (beton, gewapend beton, staal, veel glas, maar ook relatief onbekende materialen, zoals Durisolplaten) toe te passen. Ook werden moderne bouwmethoden aangewend, zoals skeletbouw, prefabricage en montagesystemen. Gedwongen door de onmogelijkheid één bepaald constructiesysteem toe te passen voor alle veertig logiesgebouwen vanwege materiaalschaarste, werden drie verschillende systemen toegepast: in Nunspeet, Steenwijkerwold en Ossendrecht een in het werk gestort gewapend betonskelet, in Ermelo een montageskelet van geprefabriceerde betononderdelen, in Oldebroek een staalskelet (afb. 10). Uiteraard vergde deze ongelijkheid van constructiesysteem meer ontwerptijd, maar daartegenover stond het voordeel ervaring op te doen met de invloed van het systeem op de bouwtijd en de kostprijs.Ga naar eind14. Standaardisatie (één van de stokpaardjes van de architecten van het Nieuwe Bouwen) werd ook hier aanvaard om in korte tijd het omvangrijke project zo goedkoop mogelijk te verwezenlijken.Ga naar eind15. De gerealiseerde oplossingen bij de kazernementen getuigen van een welwillendheid van ontwerpers en opdrachtgever ten opzichte van de moderne techniek, iets waarvan bij de vooroorlogse kazernebouw nog geen sprake was. | |
Consequenties van de bouw der vijf kazernementen voor de ideologie en appreciatie van het Nieuwe BouwenDat het feitelijk inzetten van de principes en uitgangspunten van het Nieuwe Bouwen in de kazernebouw succesvol geschiedde, is niet verwonderlijk. Het leger is immers bij uitstek een instituut waarbinnen gestreefd wordt naar een functionele en zo efficiënt mogelijk verlopende bedrijfsvoering. Met de toepassing van het Nieuwe Bouwen in de kazernebouw hebben echter de ideologie en de appreciatie van het Nieuwe Bouwen, wat betreft haar ‘socialistische’ gehalte een flinke deuk opgelopen. De bij uitstek geschikte uiting van de op socialistische idealen gebaseerde architectuurbenadering van het Nieuwe Bouwen, de sociale woningbouw, gaf immers vanaf de jaren '30 aanleiding tot heftige polemiek en ondervond vaak weinig waardering bij de bewoners.Ga naar eind16. Misschien moet men in de toekomst het meermaals falen van het Nieuwe Bouwen in de sociale woning- | |
[pagina 86]
| |
bouw erkennen en het slagen ervan in soms niet voorziene sectoren, zoals kazernebouw, aanvaarden en ook waarderen. Een andere verklaring voor de geslaagde toepassing van het Nieuwe Bouwen bij de bouw van de vijf kazernementen kan gelegen zijn in het feit dat de ontwerpers zowel vorm als inhoud van het Nieuwe Bouwen konden overnemen. Het loskoppelen van vorm en inhoud leidt immers maar al te vaak tot contradictoire, controversiële of onbegrijpelijke architectuur. | |
De vijf kazernementen: monumenten van de toekomst?In een tijd waarin de Europese troepensterkte eerder af dan toe zal nemen, rijst de vraag naar de toekomst van de Nederlandse kazernes. De toekomst van veel kazernes die binnen de bebouwde kom liggen, is wankel en onzeker. Zij voelen steeds vaker de hete adem in hun nek van naar ruimte hongerende gemeenten. De Oranje Nassaukazerne in Amsterdam en de Willem III-kazerne in Amersfoort zijn nog relatief goed uit de strijd gekomen, met hun herbestemming tot woningbouw. Drie Utrechtse kazernes daarentegen zijn reeds geamoveerd: de Van Sypesteyn- en Knoopkazerne ten behoeve van het plan Hoog Catharijne, de Hojelkazerne nog onlangs ten behoeve van city-vorming. Over de toekomst van de Ripperdakazerne in Haarlem en enkele ‘Boostkazernes’ discussieert men momenteel. Vooralsnog is de bedreiging voor de vijf kazernementen '51-'53 niet zo groot. Ze zullen niet zo snel in aanmerking komen voor herbestemming, vanwege hun grote opnamecapaciteit, de directe aanwezigheid van grote oefenterreinen en vanwege hun ligging buiten de bebouwde kom. Of de destijds ingebouwde flexibiliteit ten aanzien van het gebruik in de toekomst nog zijn waarde zal hebben, is nog maar de vraag. In dit artikel is getracht het belang van de vijf Nederlandse kazernementen '51-'53 aan te tonen. Ze verdienen in de toekomst minstens de áándacht van monumentenzorg, omdat zij beschouwd kunnen worden als specimina van het Nieuwe Bouwen, daarenboven als eerste toepassing van het Nieuwe Bouwen binnen de Nederlandse kazernebouw. |
|