Jaarboek Monumentenzorg 1991
(1991)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |||||||||
W. Haakma Wagenaar
| |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
Bouwgeschiedenis van de GertrudiskerkGa naar eind5.De kruisbasiliek van Evert SpoorwaterBekend is dat Evert Spoorwater, stadsbouwmeester van Antwerpen, in 1443 voor de Gertrudiskerk een nieuwe kooromgang heeft ontworpen. Een stadsbrand in 1444 zal de kerk hebben beschadigd en het karakter van de bouwwerkzaamheden hebben veranderd. In plaats van een geleidelijke vergroting van het gebouw, werd in 25 jaar een geheel nieuwe kruisbasiliek opgetrokken die met het oog op de brandveiligheid geheel werd overwelfd. Deze kerk bestond uit een kort driebeukig koor met omgang, rechthoekige zijkapellen, vierkante nevenruimten in de koortravee en drie straalkapellen met polygonale sluiting, een transept waarvan de armen eerst drie, maar uiteindelijk elk vier traveeën lang werden gemaakt en een driebeukig schip waarvan de zeer brede zijbeuken met aansluitende kapellen langs de instand gehouden 14e-eeuwse toren waren doorgezet. Koor, transept en schip hadden een drieledige opbouw. Dat wil zeggen; tussen lichtbeukvensters en pijlerarcaden bevond zich een ‘triforium’-zone met boognissen die via de kapruimten bereikbaar waren (afb. 1). Alleen in het transept waren die nissen, waarachter geen kap was gelegen, door een nauw gangetje met elkaar verbonden.Ga naar eind6. De niet geheel haakse hoek tussen de assen van het koor en het dwarsschip wijst op een gefaseerde bouw op oude grondslag, nabij een aanvankelijk nog in gebruik gehouden opgeknapt restant van de vroegere kerk. Het bouwen te weerszijden van het oudere gebouw is ook te herkennen in de kleine verschuiving van de zuidelijke kapellen langs het schip ten opzichte van de noordelijk reeks.Ga naar eind7. | |||||||||
De planwijzigingen in het schip en hun consequentiesDe grotere traveemaat en de enorme breedte van de zijbeuken in het schip zijn als planwijzigingen te beschouwen. De behoefte aan een ruimer lekengedeelte zou een reden voor deze veranderingen kunnen zijn geweest. De ruimte winst zat niet alleen in de breedte maar ook in de lengte want de brede zijbeuken konden nu als bruikbare voortzetting van het schip langs de toren worden doorgetrokken. In de ongetwijfeld oorspronkelijk ook voor het schip ontworpen klassieke opzet met smalle zijbeuken zou die westelijke verlenging slechts twee door de steunberen van de toren afgeknepen kapellen hebben opgeleverd. Mogelijk werden echter als belangrijkste voordelen van de dubbelbrede zijbeuken gezien dat de als kapellenreeksen
1 Gertrudiskerk 1550, schematische horizontale doorsnede, links over de pijlers, rechts over de triforiumzone met Achilleshiel van Spoorwater: de steunbeer tegen de westelijke transeptwand boven de brede zijbeuk. De oostelijke straalkapel van het Spoorwater-koor, zoals verondersteld, nog aanwezig binnen het Nieuwe Werk van Keldermans (tekening auteur).
gevormde flanken langs het nog in gebruik zijnde oude kerkgebouw konden worden opgetrokken en dat het nieuwe schip in gebruik kon worden genomen vóór de sloop van de oude toren en opbouw van een nieuwe. Waar Spoorwater zich bediende van eenvoudige ouderwetse ontwerpschema's en constructies, moet hem de door de bouwheren verlangde dubbele breedte van de zijbeuken van het te overwelven schip wel enige hoofdbrekens hebben gekost. Toch hield hij vast aan kruisribgewelven, ook voor de lichtbeuk van het schip. Om deze te schoren voorzag hij de lichtbeuk van luchtbogen waarvan de stoelen het opgevangen gewicht overdroegen op de boven de gordelbogen van de zijbeuken aangelegde dwarsmuren. Zwakste punten in de gehele constructie vormden de westelijke transeptgevels. Daarvan kon de steunbeer tussen de binnenste twee traveeën, precies boven de wijde boog waarmee de zijbeuk op het transept geopend was, geen enkele steun vinden (afb. 1). Dit aangehangen gewicht vergrootte bovendien de kans dat de westelijke | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
vieringpijlers door de knieën zouden knikken. Het is zeker niet zomaar dat de triomfbalk, op het bedreigde punt aangebracht, eenmaal bevrijd van zijn beeldenlast, in het protestantse kerkinterieur gehandhaafd bleef.Ga naar eind8. | |||||||||
Het Nieuwe Werk van Anthonis en Rombout KeldermansToen omstreeks 1470 Spoorwater's kerk was voltooid, kon het interieur met nieuwe inventarisstukken worden verrijkt. Een belangrijk onderdeel van die inrichting was het oxaal dat nog onder de directie van Spoorwater door Andries Keldermans en zijn zoon Anthonis werd ontworpen, uit steen gehakt en opgebouwd. Na de dood van Spoorwater werd Anthonis Keldermans in 1476 benoemd tot stadsbouwmeester van Bergen op Zoom. Dertien jaar later werd zijn ontwerp voor een geheel nieuw kerkgebouw in de Gertrudiskerk tentoongesteld. Spoedig daarna begon men met het aankopen en vrijmaken van terrein ten oosten van het koor. Het is niet bekend wat de bouwheren heeft doen besluiten om, zo kort na het gereedkomen van Spoorwater's kruisbasiliek, het hele project nog eens op grotere schaal te herhalen. Maar even opmerkelijk als het lanceren van dit tweede project was de uitvoering van het eerste geweest, dat in zijn opzet zulke in het oog springende tekortkomingen had vertoond. Misschien waren de volgende zwakke punten wel de doorslaggevende argumenten voor de bouw van het ‘Nieuwe Werk’: De afmetingen van Spoorwater's kruisbasiliek waren in sterke mate bepaald door die van het oudere kerkgebouw. Zo was het vernieuwde koor voor zijn tijd opmerkelijk kort. De plaats van de triomfbalk is een aanwijzing dat de viering bij het koor hoorde, het oxaal dus bij de westelijke vieringpijlers stond. De slechts vier traveeën tellende middenbeuk van het schip was wel zeer krap en verklaart waarom het transept aan beide zijden met een travee werd verlengd. De labiele constructie van het schip en de aansluitende westelijke transeptwanden zal door Keldermans als een haast niet te ondervangen gebrek zijn aangewezen. Spoorwater's kerk verruimen, zou sloop van de oude toren en bouw van een meer naar het westen geplaatste toren hebben geïmpliceerd. Dit heeft, getuige de voorlopige westelijke beëindigingen van de zijbeuken en kapellenreeksen, ook bij Spoorwater voorgestaan. Keldermans koos voor een Nieuw Werk waarvan het koor en het driebeukige transept achter de in gebruik blijvende kerk konden verrijzen. Als dit nieuwe gedeelte eenmaal in gebruik genomen was, zou de hele kruisbasiliek van Spoorwater voor een nieuw schip het veld hebben moeten ruimen. De schaal van het werk sloot incorporatie van de bestaande toren uit. Bij een kerk van dergelijke afmetingen, voorzien van een driebeukig transept, is een twee-toren-front voorstelbaar. Een dergelijke opzet zou verklaren waarom Keldermans zijn bouw anders oriënteerde dan enig deel van de Spoorwater-kerk, en wel zodanig dat de hartlijn iets noordelijk van het midden van de bestaande toren kwam te liggen.Ga naar eind9. Zo zou de noordelijke nieuwe toren naast de oude toren gebouwd kunnen worden, zodat de laatste pas gesloopt hoefde worden als de klokken in de nieuwe waren geplaatst. Ondanks de voortvarendheid waarmee dit nieuwe project werd aangepakt, stokte de bouw toen het nieuwe koor en transept bijna waren voltooid. Er was te weinig geld. Twee straalkapellen van het Spoorwater-koor waren voor de bouw van de westelijke pijlers van de nieuwe viering geamoveerd. Mogelijk was de middelste straalkapel binnen die viering intact gelaten. Ter plaatse van de verdwenen twee was een provisorische verbinding met de westelijke zijbeuk van het nieuwe transept tot stand gebracht. Noodzakelijkerwijs werd daarom de pijlerarcade van deze zijbeuk door vulwanden gedicht. Terwijl de inwijding van het enorme nieuwe koor moest worden uitgesteld, moesten de schaarse middelen ook voor het onderhoud van de in gebruik zijnde kerk worden aangesproken. Geen loterij of aflaat vermocht inmiddels het voor de kerkbouw zo ongunstige tij te keren. Al voordat in 1563 min of meer besloten werd de werkzaamheden aan het Nieuwe Werk te staken, had men gevoeld zich, met de twee projecten na elkaar, vertild te hebben. | |||||||||
Reformatie en consolidatieNa de late beeldenstorm van 1580 volgde een periode van militaire, politieke en religieuze onzekerheid, gedurende welke de kerk herhaaldelijk onderdak moest bieden aan in de stad gelegerde troepen en hun materiaal. Met herstel en herinrichting van het uitgewoonde gebouw kon pas omstreeks 1590 worden begonnen. Schip en viering werden ingericht als preekkerk voor de gereformeerde eredienst, het koor met nevenruimten en de aangesloten westelijke zijbeuk van het nieuwe transept als wandelkerk met graven van de aanzienlijken. Bij deze herinrichting hoorden het wijder uitbreken van de verbinding tussen het transept en de zijkapellen van het koor en het wegbreken van de oostelijke wanden van deze kapellen, zodat een betere aansluiting met de afgeschutte zijbeuk van het nieuwe transept ontstond. De vullingen in de pijlerarcade | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
2 Interieur van de in 1747 vernielde kerk, vanuit het zuidwesten. Koor nog met lichtbeuk en gewelf (tekening C. Pronk in Noord-brabants Museum, 's-Hertogenbosch).
3 Interieur van de in 1747 vernielde kerk, vanuit het koor. De lijst onder de triforium-nissen eindigt aan beide zijden bij de overgebleven schalk (tekening C. Pronk in Noordbrabants Museum, 's-Hertogenbosch).
aan de oostzijde van deze zijbeuk kregen een permanent karakter door de plaatsing ertegen van de grootste grafmonumenten. Buitengewoon triest moet het stadsbeeld zijn geweest waarin het gerealiseerde deel van de gedroomde Keldermanskerk boven alles uitrijzend stond te verkommeren. Na verloop van tijd werden de bouwvalligste delen van dit Nieuwe Werk gesloopt en de afkomende materialen gebruikt voor herstellingen aan het geconsolideerde kerkgebouw en de aanleg van moderne verdedigingswerken om de stad. Gedurende het beleg in 1622 werd zowel de toren als het Nieuwe Werk door het geschut van Spinola getroffen. De schade aan het kerkinterieur was waarschijnlijk beperkt tot één gewelfveld in de als deel van de wandelkerk ingerichte noordwestelijke zijbeuk van het opgegeven transept.Ga naar eind10. De algehele sloop van het buiten gebruik gebleven Nieuwe Werk werd pas omstreeks 1700 ter hand genomen en in enkele jaren voltooid. | |||||||||
Oostenrijkse Successieoorlog in Bergen op ZoomIn de tweede fase van de Oostenrijkse Successieoorlog vielen de Franse legers de Zuidelijke Nederlanden binnen en bezetten zonder veel inspanning de verwaarloosde Barrière-vestingen. In 1747 veroverden zij de Linie van Staats-Vlaanderen en verschenen op 12 juli voor Bergen op Zoom. Zij richtten belegeringswerken in aan de zuidzijde van de stad van waaruit zij op 20 juli een beschieting begonnen, die voor de Gertrudiskerk noodlottige gevolgen zou hebben. Toren en kerk werden geraakt en vlogen in brand. Toen de belegeraars er op 16 september bij een overrompeling van het ravelijn | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
4 Buitenaanzicht van de zuidelijke topgevels. Rechts in 1751 verlaag de transetgevel daarnaast de twee bakstenen gevels waarteggen de dwarskappen aansluiten (1750-'51) (foto auteur 20-3-1972).
tussen twee bastions in slaagden via de poterne binnen de hoofdwal te komen, moest de 86-jarige generaal Izaak Koek baron Cronström de vesting overgeven.Ga naar eind11. Op de tekeningen van Pronk is te zien op welke onbarmhartige wijze de zwakheden van Spoorwater's kruisbasiliek aan het licht waren gebracht (afb. 2 en 3). Het koor heeft zijn kap verloren maar staat verder overeind. Daarentegen resteren van het schip nog slechts de zijkapellen. De rest van het schip, lichtbeuk, zijbeuken en hun gewelven, luchtbogen, pijlers, inclusief de westelijke vieringpijlers, ligt in puin. Anders dan destijds wel door bijnagetuigen werd verondersteld, zal daarvoor geen springstof nodig zijn geweest.Ga naar eind12. De lichtbeuk, geschoord door steunberen die stoelden op gordelboogmuurtjes boven de brede zijbeuken en het transept met zijn aanhangende steunberen aan westzijde; dat alles was als een kaartenhuis ineengeklapt na het verbranden van de trekbalken onder de kap. De als brandbeveiliging doorgezette overwelving had uiteindelijk juist de totale ondergang van het breed opgezette schip tot gevolg. | |||||||||
Herbouw na de vernieling van 1747Na de vrede in 1748 kon gedacht worden aan het herstel van de geteisterde vestingsteden. In Bergen op Zoom waren, behalve grote delen van de stad, ook de vesting en de haven ernstig beschadigd. Bij de gewenste wederopbouw hoorde vanzelfsprekend het herstel van de kerk. Omdat de stad daartoe de middelen niet bezat, besloot de Raad van State in 1749 tot het houden van een algemene collecte. De opbrengsten daarvan zouden een snelle herbouw van de kerk en het Huis voor Arme en Weeskinderen mogelijk moeten maken. Voor de kerk werd een aantal plannen ontworpen. Uiteindelijk werd door de architecten Dirk Dijckerhoff en David van Stolk een plan uitgewerkt dat met de beschikbare middelen in een jaar tijd werd gerealiseerd, zodat de herbouwde kerk op 15 october 1752 weer in gebruik genomen kon worden.Ga naar eind13. De lichtbeuk van het koor had het bombardement overleefd, maar de toestand van dit overwelfde deel zal begin 1750, voor de derde winter in de open lucht, slecht zijn geweest, herstel ingrijpend en daarom in de gegeven omstandigheden onbetaalbaar. Door de lichtbeuk op te geven konden Dijckerhoff en Van Stolk op dezelfde lagere hoogte het transept en het schip op een veel vrijere plattegrond opbouwen bij handhaving van alle andere, overgebleven overwelfde ruimten. Een zeer originele toepassing van de Hollandse dwarskapconstructie beperkte het nieuw op te richten muurwerk tot een minimum en schiep door de plaatsing van de eindgevels boven de scheibogen van de overgebleven kapellenreeks een heel andere lichtinval dan bij de vergelijkbare voorbeelden van deze dwarskappen (afb. 4 en 5). Voor de gekozen oplossing was tussen de vernieuwde westelijke vieringpijlers en de pijlers tegen de toren nog slechts één pijlerpaar nodig en werd de herbouw van het problematische deel van de westelijke transeptwand overbodig. De verdubbeling van de traveemaat in het schip vergemakkelijkte de indeling tot preekkerk. Zowel de vensters in de vier nieuwe topgevels als de oude vensteropeningen kregen glas in houten gaffeltraceringen, uitgezonderd het venster in de meest westelijke van de zuidelijke schipkapellen dat zijn vroeger al dichtgezette oorspronkelijke tracering behield. Met de ingebruikname van het orgel in 1771 was de | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
5 Binnenaanzicht van de noordoostelijke topgevel en dwars tongewelf uit 1750-'51 (foto auteur 20-3-1972).
herbouwde kerk compleet (afb. 6). Zoals uit de plaatsing van de preekstoel tegen de zuidelijke middenpijler blijkt, lag een afscheiding van schip en transept niet meteen in de bedoeling. Nog in de 18e eeuw werd zo'n scheiding middels schotwerk terwille van het verwarmen van de preekkerk aangebracht. Later werden de ruimten naast de toren op dezelfde wijze van de rest van het schip geïïsoleerd. | |||||||||
Het voorspel van de restauratieGa naar eind14.De 18e-eeuwse torenbekroning, die tijdens de Tweede Wereldoorlog was beschadigd, werd begin vijftiger jaren op een verhoogde voet vernieuwd. Terwijl de eveneens beschadigde twee westelijke zijbeuktraveeën in de schaduw van de toren werden gerestaureerd en architect Ir. J. de Wilde zich aftobde met de vraag hoe aan opmetingstekeningen van de kerk te komen, besloot de Kerkvoogdij steun te vragen voor een algehele restauratie van het kerkgebouw.Ga naar eind15. Aan dit voornemen werd per gedrukte open brief aan de Minister van O.K. & W.,
6 Het orgel van Louis del Haye uit 1770-'71 (foto auteur 20-3-1972).
1-12-1954, bekendheid gegeven. De brief ging vergezeld van een opsomming van de belangrijkste mankementen aan het gebouw, waarbij het verlangen kenbaar werd gemaakt om het houten schotwerk tussen schip en transept door een glazen en te openen afscherming te laten vervangen. Op dezelfde wijze werd het verzoek aan de Minister, om die restauratie aan architect De Wilde toe te mogen vertrouwen, behandeld (7-12-1954). Ter voorbereiding van een restauratie begon de bij het Rijksbureau voor de Monumentenzorg in dienst getreden Ir. C.L. Temminck Groll met een studie van de bouwgeschiedenis, waarover hij in '56 een artikel kon publiceren dat bij de restauratie nog een belangrijke rol zou spelen. Al eerder was architect C.J.M, van der Veken namens Monumentenzorg bij de Gertrudiskerk betrokken. Ter beoordeling van de door de Kerkvoogdij bekendgemaakte voornemens schreef Van der Veken voor zijn directie een rapport, d.d. 21-5-'55, over de toestand van het gebouw, waarin hij de aandacht vestigde op de gebreken aan de kapconstructie, die door de slechte | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
7 De ontwerptekening uit 1749, zoals die in 1956 als lijncliché werd gepubliceerd.
toestand van het leien dak waren ontstaan. Ook uitte hij zijn bedenkingen tegen de door het kerkbestuur gewenste verandering van de afscheiding tussen schip en transept. Hij had kennelijk inmiddels al ideeën opgevangen die hem nog minder bevielen, want hij stelde dat de restauratie de bestaande toestand zou moeten respecteren en verklaarde een herstel van een vroegere toestand voor ondenkbaar, terwijl over zo'n reconstructie in het drukwerk van de Kerkvoogdij niet was gerept. Nadat Van der Veken de zaak op 10-8-1955 in een vergadering van de Rijkscommissie had toegelicht, ging zijn verslag, inclusief de bezwerende aanbevelingen, vrijwel ongewijzigd als advies naar de Minister van O.K. & W.. Van deze Minister ontving de Kerkvoogdij per brief van 6-9-1955 de toezegging dat een restauratie zou worden gesubsidiëerd en het verzoek om daartoe door architect De Wilde een plan te laten opstellen. Temminck Groll's artikel, dat in 1956 in het februari-nummer van het K.N.O.B.-Bulletin verscheen, gaf een reconstructie van de bouwgeschiedenis die gebaseerd was op de bestudering van het gebouw en de beschikbare archivalische gegevens.Ga naar eind16. De vernieling in 1747 en de ontwikkeling van de herbouwplannen kwamen hierin uiteraard ter sprake. Daarbij was voor het eerst een van de niet uitgevoerde plannen afgebeeld, gereproduceerd als lijncliché met als onderschrift: Onuitgevoerd ontwerp voor herbouw van de kerk, door David van Stolk. Zijbeuk, koor en dwarsschip blijven hierbij in hoofdzaak zo als ze vóór 1747 waren; schip, torenbekroning en kappen worden hier in de 18de eeuwse vormen hersteld, (afb. 7). Het artikel eindigde met de volgende samenvatting: De tegenwoordige kerk is dus slechts een flauwe afschaduwing van de monumentale basiliek die eens bestond, en van de nog veel grotere kerk die deze had moeten vervangen rest ons slechts een fragment in de vorm van één zijbeuk van het dwarsschip, die echter nog een indruk geeft van de rijke detaillering, terwijl de oude kerk mede door zijn uitzonderlijke ruime zijbeuken ook nu nog wel een indrukwekkende ruimtewerking heeft. Ondanks deze behoedzame woorden gaf het artikel voedsel aan de ontwikkeling van verschillende radicale denkbeelden over de komende restauratie. Zo kwam architect De Wilde op de gedachte om de wetenschap dat de transeptgevels vóór de 18e-eeuwse herbouw hoger waren geweest tot uiting te brengen door de steunberen op de hoeken weer wat hoger op te trekken en met naar boven gerichte diamantkoppen te bekronen en tegelijkertijd de top van de 18e-eeuwse tuitgevel te vervangen door een punt met kruisbloem (weergegeven op tek. 12, 1957). Het gegeven dat de oostelijke vulwanden | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
geplaatst waren in openingen waardoor eigenlijk het licht via het Nieuwe Werk naar binnen had moeten vallen, bracht hem ertoe een vrijstaande glaswand in betonskelet te ontwerpen die eindelijk aan die blindering een eind zou kunnen maken (tek. 11, 1957, zie afb. 8). Hoe overheersend deze veranderingen ook zouden zijn geweest en hoeveel moeilijkheden de glaswand voor de grafmonumenten en het klimaat in de kerk zou hebben geïntroduceerd, toch was De Wilde's uitgangspunt nog steeds: het monument in zijn overgeleverde staat laten, het historisch perspectief door moderne toevoegingen verduidelijken.
8 Restauratieplan Ir. J. de Wilde uit 1957, tekening van de oostzijde, nr 11. De vullingen in de overgebleven pijlerarcade van Keldermans geopend achter een moderne glaswand in betonskelet. De hoeksteunberen aan het verlaagde Spoorwater-transept weer wat hoger opgetrokken.
Het door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg aan de Minister uitgebrachte advies, om de bestaande toestand van het gebouw bij een restauratie zoveel mogelijk te bewaren, was een publiek geheim. Pleitbezorger voor een ander uitgangspunt werd gemeente-archivaris C.J.F. Slootmans, lid van | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
de restauratie-commissie. Kort voor de eerste bijeenkomst van deze commissie schreef Slootmans een artikel in het Brabants Dagblad van 19-9-1956 onder de koppen: Niet: Sanctioneren van krenterigheid en Breng oude vorm St. Gertrudiskerk verantwoord terug. Het pleidooi voor de reconstructie hield vooral een afrekening met de 18e-eeuwse herbouw in, die in de woorden van Slootmans op de volgende manier tot stand was gekomen: De Raad [van State] kreeg twee projecten voorgelegd: één tot wederopbouw van de kerk en een ander tot het bouwen van een nieuwe kerk. Deze plannen konden echter geen genade vinden, omdat ze te veel geld kostten. Noch de Raad van State noch enig ander College had bepaald de neiging aan Brabantse objecten geld te besteden. Dus werd besloten over te gaan tot een zo pover mogelijk herstel van kerk en toren. Dat betekende dat o.a. nog enkele rijen pilaren en gewelven, die behouden waren gebleven, werden weggebroken en dus meer vernield werd dan gerestaureerd. In de voorstelling van Slootmans was de Gertrudiskerk als monument te vergelijken met de Laurenskerk in Rotterdam na het bombardement van mei 1940. In Rotterdam werd de kerk weer in de vorm van vóór het bombardement opgebouwd en dat diende na ruim twee eeuwen nu eindelijk in Bergen op Zoom ook te gebeuren. In het buitenland deed men dat overal. Men kan zeggen, maar dat kost nog meer geld dan het gezond maken van de huidige bouwval. Inderdaad. Maar dan zal ook moeten bedacht worden, dat dit gebouw, afgezien van het kerkgenootschap, dat het thans bezit en gebruikt, een monument is van en voor geheel Bergen op Zoom. We zullen daar allen niet alleen in de vorm van onze belasting-penningen, maar ook op andere wijze aan hebben bij te dragen. Welnu, als een herstel van dit gebouw ter hand wordt genomen, waarbij niet de zekerheid bestaat, dat de situatie van vóór 1747 wordt hersteld, betekent dit het sanctioneren van de krenterigheid en de benepenheid van de Raad van State, in één woord: van de uiting van een mentaliteit, waaraan Brabant de slechtste herinneringen bewaart. Het is gewenst, dat deze herinnering niet architectonisch wordt vastgelegd. Na aldus als een politicus de Brabantse trom te hebben geroerd, mocht de archivaris, als woordvoerder van de restauratie-commissie, zijn manifest tegen het kerkelijk monument in zijn bestaande vorm nog eens laten horen tijdens een openbare aan de restauratieplannen gewijde bijeenkomst. Het Brabants Dagblad van 26-9-1956 gebruikte voor het verslag van de bijeenkomst deze keer de koppen: Na pleidooi Slootmans St. Gertrudiskerk Ned. Hervormden trekken met katholieken één lijn voor restauratie, Uitgangspunt: terugbrengen van kerk, die er vóór 1747 was. Ook architect De Wilde was aanwezig en gaf zijn mening tegenover de krant, die er dit van maakte: ‘Als architect onderschrijf ik dat artikel van harte’, zo zei ir. de Wilde, hoewel hij wel met vrij grote zekerheid kon zeggen, dat restauratie zoals door de heer Slootmans voorgestaan, bij Monumentenzorg zeker op weerstanden zal stuiten. Het principiële standpunt is daar: restaureren is behouden. Het manifest van Slootmans bracht in ieder geval Van der Veken in het geweer. Hij stelde een brief op die door zijn directeur, Dr. E.O.M, van Nispen tot Sevenaer, d.d. 13-2-1956 als advies werd geparafeerd. Wijselijk werd niet ingegaan op het bespelen van de sentimenten door Slootmans, maar geheel vrij van demagogie was ook de tegenaanval niet. Het pleidooi voor de reconstructie werd behandeld als een streven naar ‘gaafheid’: Het is merkwaardig dat hij [Slootmans] niet reeds bij de restauratie van de toren zijn stem [...] heeft laten horen. Immers bij het bereiken van zijn ideaal zou toch altijd de torenbekroning van na 1747 hem moeten blijven tergen omdat geen gaaf geheel is ontstaan. [...] Men zou overigens nog verder kunnen gaan dan hij en voorstander kunnen zijn van een reconstructie van de kerk zoals deze was vóór het bouwen van het ‘nieuwe werk’. Eerst dan zou men een gaaf geheel kunnen krijgen. Dit zou tengevolge hebben dat de beide oosttransepten (zijbeuken der transepten van het nieuwe werk) en de viering en andere pijlers, welke zich nu in de oostwand bevinden, zouden worden gesloopt. Dit alles om der wille van de gaafheid. Tenslotte werd, met gebruikmaking van Temminck Groll's analyse, het eerder ingenomen standpunt ten gunste van de bestaande toestand nog eens verwoord. Kort na het overlijden van Van Nispen werd de in dit advies neergelegde stellingname in iets gewijzigde vorm in het verslag opgenomen en d.d. 14-2-1957 naar de Minister verzonden. Hoewel De Wilde tegenover de krant zijn instemming met het Reconstructie-manifest van Slootmans had betuigd, werkte hij verder aan het restauratieplan dat gekenmerkt werd door de moderne toevoegingen. Begroting en algemene omschrijving waren juni '57 gereed. Maar in plaats van de in het vooruitzicht gestelde subsidie stuurde de Staatssecretaris van O.K. & W. de Kerkvoogdij een brief d.d. 30-9-1957 met de mededeling dat subsidie voor een restauratie voorlopig niet te verwachten was. Toen in de volgende januarimaand door aanhoudende storm allerlei nieuwe schade aan de slechte dakbedekking was ontstaan, klom de Kerkvoogdij in de pen om bij de Minister alarm te slaan.Ga naar eind17. Dit alarm belandde bij Monumentenzorg, inmiddels | |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
een Rijksdienst met Ir. R. Meischke als nieuwe Directeur voor de restauraties. Onder supervisie van rayon-architect Van der Veken werd nu een noodherstelling uitgevoerd, waarbij de kappen van het schip en het transept met asbest-leien werden bedekt en met de nog bruikbare afkomende leien het koordak werd gedicht.Ga naar eind18. Waarschijnlijk omdat de restauratie voor onbepaalde tijd was uitgesteld, schreef de Afdeling Bescherming Monumenten tegen Oorlogsgevaar van de Rijksdienst een brief (19-2-1959) aan de Kerkvoogdij met de mededeling dat het plan bestond om een aantal monumenten van onvervangbare waarde op kosten van het rijk te voorzien van een halfautomatische sprinkler-installatie. In de desbetreffende door de Rijkscommissie voor de Bescherming van Monumenten tegen Oorlogsgevaar opgemaakte lijst is o.a. opgenomen de Ned. Hervormde kerk te Bergen op Zoom. De kerk werd verzocht voor zo'n door een benzineaggregaat aan te drijven installatie offertes aan te vragen. Het laatste gebeurde maar de aanleg bleef achterwege. Aan de beoordeling van De Wilde's restauratieplan kwam men pas in 1962 toe. Nadat Van der Veken zijn gedachten over de restauratie opnieuw had vastgelegd voor de vergadering van de Rijkscommissie op 2-4-1962, werd de Gertrudiskerk op 21-6-1962 door de commissie bezocht. In het verslag van de volgende vergadering kwam naar aanleiding van de beraadslagingen deze bondige verklaring te staan: De commissie is gaarne bereid in beginsel medewerking aan de voorgenomen restauratie te verlenen. Zij is echter van mening dat de aan oostzijde ontworpen glazen wand in betonnen stijlen niet aanvaardbaar is. De bestaande wand heeft een bijzondere charme en dient ongewijzigd te blijven. De commissie is verder van mening dat zo min mogelijk aan de kerk veranderd dient te worden. In dezelfde zin werd op 24-7-1962 aan de Staatssecretaris bericht. | |||||||||
De restauratie 1969-1972Toen op 14-10-1969 met de eerste bouwvergadering de lang verbeide restauratie van de Gertrudiskerk begon, hadden er in en om Bergen op Zoom allerlei veranderingen plaatsgevonden. Het kerkgebouw was buiten gebruik en overgedragen aan de stad en subsidie voor de restauratie door de Minister toegezegd.Ga naar eind19. Burgemeester was nu de vroegere Staatssecretaris van O.K. & W. (25-10-1963/14-4-'65) L.J.M. van de Laar.Ga naar eind20. Rayon-architect Van der Veken was met een afscheidsopdracht naar Maastricht vertrokken en in overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg was de directie over de restauratie door B. & W. in handen gelegd van Ir. J. de Wilde en de bij Monumentenzorg zijn pensioen naderende architect E.A. Canneman. Omdat men met een schone lei, dus zonder bestek, aan het werk wilde beginnen, zou dit in regie worden uitgevoerd.Ga naar eind21. Met het oog hierop werd namens de Gemeente de bouwkundige C. Booij als projectleider en opzichter aan de directie toegevoegd. Hoewel Canneman op de presentielijst boven de verslagen van de bouwvergaderingen figureerde als vertegenwoordiger van Monumentenzorg, trad hij van meet af aan in de rol van architect op de voorgrond. Zo staat in het verslag van bouwvergadering nr. 4, 13-1-1970: Architekt Canneman deelt mede dat hij doende is voor de restauratie van de Sint-G ertrudiskerk konkrete plannen op papier te zetten. Hij hoopt dat hij op de eerst volgende bouwvergadering deze plannen kan voorleggen, na ze eerst met de heer R. Meischke en Burgemeester en Wethouders van Bergen op Zoom te hebben besproken. Over De Wilde's plannen sprak niemand meer. Uit het volgende verslag (24-3-1970) blijkt dat Canneman's plannen inmiddels bij de Rijksdienst waren toegelicht en door B. & W. op een ondergeschikt punt waren bekritiseerd. Nu zou het de beurt zijn aan de Rijkscommissie. Deze Commissie zou in mei een excursie maken langs een aantal restauraties waarbij Canneman namens Monumentenzorg betrokken was geweest, dit in verband met diens naderende afscheid bij de Rijksdienst. In de vergadering van de Rijkscommissie (15-5-1970), voorafgaande aan de excursie op 22 en 23 mei, gaven Canneman en Meischke uitleg bij de plannen voor de Gertrudiskerk die tijdens de excursie bezocht zou worden. Over die uitleg werd in de notulen het volgende vastgelegd: De heer Meischke wijst erop, dat de bespreking van de thans ter tafel gebrachte restauratieplannen voor deze kerk gezien moet worden als een inleiding op de excursie. Eerst na het bezoek ter plaatse zal een beslissing kunnen worden genomen. Nadat deze kerk in 1747 in elkaar was geschoten, werden door Van Stolk diverse plannen voor de restauratie/wederopbouw ontworpen. Uiteindelijk werd de kerk gerestaureerd in de trant van de Grote Kerk in Den Haag. Het inwendige is een troosteloze ruimte. Het uitwendige is goed gedetailleerd. Bij de thans aan de orde zijnde restauratie van het in zeer slechte staat verkerende dakcomplex zijn diverse oplossingen mogelijk. De door de heer Canneman getoonde ontwerpen zullen tijdens de excursie ter plaatse nader worden bekeken. Hieruit is af te leiden dat de hele 18e-eeuwse herbouw als vogelvrij verklaard werd beschouwd. Canneman's plan impliceerde immers de wederopbouw van het gotische schip tot en met de triforiumzone, ten koste van de 18e-eeuwse herbouw. Wat de | |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
9 Het ‘konkrete plan’ van architect E.A. Canneman dat in mei 1970 aan de Rijkscommissie werd getoond, opstand vanuit het zuiden, tekening 54. Van de door Van Stolk en Dijckerhoff ontworpen en uitgevoerde herbouw blijft geen spaan heel. Interieur schip t/m triforium-zone te reconstrueren naar Spoorwater, de rest, waar mogelijk, ongeveer te herbouwen volgens het ontwerp uit 1749.
argumenten waren om nu, in afwijking van de vroegere uitspraken van Monumentenzorg en de Rijkscommissie, een dergelijke sloop en halfbakken reconstructie in overweging te nemen werd niet vermeld, evenmin in het verslag van de volgende vergadering (29-5-1970), na het bezoek aan Bergen op Zoom: Bij deze restauratie kunnen twee vragen worden gesteld n.l.: mogen wij afstand doen van de verbouwing van Van Stolk uit 1747 en is wat er in het ter vergadering getoonde ontwerp van de heer Canneman voor in de plaats komt voor verbetering vatbaar. Na een uitvoerige discussie gaat de commissie in beginsel akkoord met het voorstel van de heer Canneman, doch acht verder historisch onderzoek van het gebouw noodzakelijk. De uitkomst van de discussie was dus dat beide vragen met ‘Ja werden beantwoord’. Van Stolk's herbouw mocht verdwijnen al diende Canneman's plan historisch verder onderbouwd te worden. Waarschijnlijk werd de discussie geheel beheerst door de provocaties in de tekeningen van Canneman. Een historisch bliksem-onderzoek, zoals een bezichtiging tijdens een excursie, moet voor de leden van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg genoeg zijn geweest om te onderkennen met wat voor willekeurige extra's het getoonde plan was uitgedost (afb. 9): | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
Het vieringtorentje had voluten en een breder basement gekregen en de laatste zuidelijke zijbeukkapel een Van Stolk-achtige tuitgevel. Ook waar het ‘dakcomplex’ ongewijzigd was, waren de dakkapellen niet volgens het in de 18e eeuw uitgevoerde model getekend maar naar het onuitgevoerde ontwerp uit 1749 (afb. 7). Meest verbazingwekkend was de toren. Deze was niet bekroond door de bestaande lantaarn maar door een navolging van dezelfde, in 1956 gepubliceerde ontwerptekening uit 1749. Restauratie van de in 1952 vernieuwde lantaarn stond niet op het programma, dus de weergave van de toren kon als grap worden opgevat. Toch was deze niet zonder betekenis. Op uitdagende wijze gaf Canneman er mee te kennen naar welk ideaalbeeld het restauratieplan zou moeten evolueren; naar dat mooie plan uit 1749. Bij de aan B. & W. ter beoordeling toegezonden tekening met de voorbewerkte toren werden dan ook overdrukken van het artikel uit 1956 gevoegd, zo blijkt uit de notulen van de bouwvergadering nr. 8 van 23-6-1970. Bij vergelijking van het restauratieplan met de in 1956 gereproduceerde tekening uit 1749 zou nu het ontbreken van de lichtbeuk als belangrijkste onvolkomenheid in het plan opvallen. In de volgende bouwvergadering, op 18-8-1970, toen Canneman voor het eerst als directielid genoteerd kon worden, liet de Burgemeester aantekenen dat op Canneman's tekening nr. 54 de weergave van de toren niet met de werkelijkheid strookte. Daarop werd gerepliceerd dat dit er weinig toe deed omdat de toren immers al gerestaureerd was. Waarschijnlijk waren dus de overdrukjes met de tekening uit 1749 op het Stadhuis oningezien gebleven. Bij de volgende gelegenheid, vergadering nr. 10, 15-9-1970, besloot Canneman toch maar een aanvullend antwoord te geven: Die toren was geen fantasie maar getekend naar het plan van Van Stolk uit 1749. Men sprak in laatst genoemde vergadering ook over het binnengekomen idee van Ir. R. Arnoys om het restant van het Keldermans-transept in een open wandelgalerij te veranderen. Volgens dit plan zouden de oostelijke vulwanden, na verplaatsing van de daartegen opgestelde grafmonumenten, gesloopt en een nieuwe klimaatscheiding binnen de kerk gecreëerd moeten worden. Voor dit plan voelde eigenlijk niemand, maar omdat er nog geen definitief restauratieplan vastlag, moest het voorstel serieus in overweging worden genomen en besproken met Monumentenzorg. Met de daar verkregen rugdekking kon het idee worden afgewezen.Ga naar eind22. Intussen werd, volgens regie-contract, op volle kracht gewerkt aan het koor en het oostelijk transept die daardoor een aantal opvallende wijzigingen zouden ondergaan. Zo werden de openingen, die de zijkapellen van het koor met de transepten verbonden en die deze zijkapellen tot tweede zijbeuken van de wandelkerk hadden gemaakt, geheel gedicht. Dit gebeurde ondanks het feit dat uit het inmiddels uitgevoerde onderzoek van de geschilderde afwerking van de zuidelijke kapel kon worden afgeleid dat deze kapel aan westzijde al op het transept geopend was toen de beschildering op rood fond er voor het eerst in werd aangebracht, dus ruim voordat de opening omstreeks 1590 ruw werd verwijd.Ga naar eind23. In het restant van het Keldermans-transept verschenen weer gotische traceringen van natuursteen, ook in het heropende raam in de oostelijke vulwand, waar de reconstructie gebaseerd kon worden op de in de uitgenomen vulling bewaarde fragmenten van een secundair gebruikte tracering van het opgegeven Nieuwe Werk. De meest noordelijke travee van het Keldermans-transept bezat een kruisribgewelf inplaats van het oorspronkelijke stergewelf, denkelijk een herstelling van de door Spinola in 1622 aangerichte schade. Dit gewelf werd gesloopt om te worden vervangen door een reconstructie naar het oorspronkelijke model in de naastgelegen travee. Aan de buitenzijde van dit transept werden de littekens van de verdwenen vullingen in de zwikken boven de gedichte arcade gedocumenteerd en reconstructies van deze vullingen aangebracht, nadat daartoe de Keldermans-voorbeelden in Antwerpen waren bekeken.Ga naar eind24. In de bouwvergadering nr. 12 van 10-11-1970 toonde architect Canneman zijn ontwerp voor de dakkapellen op het Keldermans-transept. In de notulen werd vermeld dat dit ontwerp nog op het werk bouwkundig gedetailleerd moest worden en dat het was gebaseerd op de ontwerptekening van David van Stolk, waarmee ook nu weer dezelfde tekening uit 1749 bedoeld werd. ‘David van Stolk’ werd synoniem met die in 1956 gepubliceerde tekening uit 1749. De door Van Stolk gemaakte dakkapellen uit 1752 gingen inmiddels als brandhout op de container. Ook aan de bewerking van de tekeningen voor de oostzijde is te zien hoe de tekening uit 1749 niet alleen als plan gekoesterd, maar tegelijk als een staalkaart geraadpleegd werd. In october '71 werd de koorsluiting op tekening 103 verrijkt met een balustrade die ontleend was aan de bekroning van de zuidelijke transeptgevel in het voorbeeld van 1749. Voor de restauratie volgens het besproken minimum-plan (de herbouw van het gotische schip tot en met triforium-zone, ten koste van het 18e-eeuwse werk) werd even later een nieuwe doorsnede over het transept getekend, maar nu naar het westen gezien (tek. 109, december '71, afb. 10). | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
10 De tot en met de triforium-zone te reconstrueren Spoorwater-basiliek, doorsnede over het transept, gezien naar het westen. Tekening 109 (Projectbureau Restauratiezaken Gemeentewerken Bergen op Zoom), 1971.
Klaarblijkelijk ging men er vanuit dat de verdwenen traveeën van de westelijke transeptwanden net zo ingedeeld waren geweest als de oostelijke wanden: arcade, lijst, triforium-nis(sen), lijst, vensters. Toch maakten de bekende tekeningen uit 1748 duidelijk dat in de bezweken wandvlakken geen triforiumnissen gezeten hadden. De wijde opening op de dubbelbrede zijbeuk en de aanhangende steunbeer midden daarboven lieten die nissen niet toe; de constructie was zó al zwak genoeg. De lijst onder de nissen eindigde bij de middelste schalk (afb. 3). Op de bewuste tekening 109 uit 1971 (afb. 10) werd de reeks nissen tot aan de vieringpijlers doorgezet en daarom moesten de wijde scheibogen gedrukt worden tot korfboog met een hoogte van 2.95 m bij een overspanning (met trekstang) van 7.50 m. Misschien had tekening 109 vooral ten doel nog eens aan te tonen dat het minimumplan, gotische herbouw zonder lichtbeuk, half werk was. In november '71 was er trouwens al een tekening uitgewerkt die gebaseerd was op de door Canneman als restauratie-ideaal beschouwde tekening uit 1749. Boven op de nieuwe tekening 104 kwam te staan zg. plan ‘van Stolk’, een aanduiding die ook op de later volgende serie tekeningen voor dit complete alternatief zou prijken (afb. 11). De bewerking van het geliefkoosde voorbeeld plaatste de tekenaars voor verschillende problemen, want de hoogtematen waren in 1749 kennelijk op het oog bepaald. Verder ging het 18e-eeuwse plan nog uit van een gotische lichtbeuk op het koor, die bij de herbouw in 1751-'52 was opgegeven. Deze lichtbeuk werd in Canneman's plan gemodelleerd naar het ontwerp voor het te herbouwen schip uit 1749. Uit het voorbeeld werden de luchtbogen geëlimineerd en het piepkleine vieringtorentje werd ingeruild voor het in het eigen minimum-plan al met voluten en een bredere basis verzwaarde exemplaar. De toren droeg nu de bestaande lantaarn, niet meer de bekroning uit het ideaal van 1749. Met de even later aangekondigde bezuinigingen leek het einde in zicht van het kunnen restaureren volgens ad hoc-beslissingen en zorgeloos plannen maken voor de volgende fasen van het werk. Onheilspellend was in de gegeven situatie het routinebezoek op 17-2-'72 van het Hoofd van de Afdeling Bescherming van Monumenten tegen rampen en oorlogsgevaar, van de Rijksdienst, die adviseerde om zowel in de gerestaureerde, als in de voorlopig nog niet onderhanden te nemen kappen een sprinkler-installatie aan te leggen. Een zinvol advies, want hoe lang de restauratie van het schip door de dreigende financiële beperkingen misschien zou moeten worden uitgesteld kon niet worden voorspeld en van de door dezelfde Afdeling in 1959 al aanbevolen aanleg van zo'n brandbeveiliging was het niet gekomen. Bovendien was in het schip het meeste van het 18e-eeuwse inventaris, inclusief het Del Haye-orgel, nog aanwezig. In de bouwvergadering nr. 24 van 29-2-1972 werd besloten het advies niet op te volgen maar contact op te nemen met de brandweer om, voor geval van brand, de routes en de plaatsing van brandweermaterieel vast te stellen en tijdens een oefening op hun geschiktheid te beproeven. Het inmiddels geopende overleg kwam in de volgende vergadering op 28-3-'72 opnieuw ter sprake. | |||||||||
De brand van 10-4-1972De brandweer kon al spoedig de proef op de som nemen. Maandag 10-4-'72 ontstond brand in de kap, die zich, aangewakkerd door de wind, vanuit | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
11 Het restauratie-ideaal van architect Canneman compleet, getiteld 'zg. plan ‘van Stolk’, opstand vanuit het zuiden. Tekening 104 (Projectbureau Restauratiezaken Gemeentewerken Bergen op Zoom), november 1971.
de viering snel verspreidde en de Gertrudiskerk in korte tijd herschiep in de ruïne van 1747 (afb. 12).Ga naar eind25. Temidden van de brandslangen besloten B.&W. om de architecten en de Directeur van Gemeentewerken te benoemen tot schadetaxateurs.Ga naar eind26. In bouwvergadering nr. 27, op 25-5-'72 werd de architecten verzocht met spoed een schaderapport op te stellen. Een concept kwam op 6-6-'72 uit Canneman's schrijfmachine maar het definitieve rapport lag pas in de herfst op tafel. Dit stuk, gedateerd 31-10-1972 en kortweg getiteld ‘Sint-Gertrudiskerk te Bergen op Zoom’, begint met deze inleiding: Wanneer wij een overzicht willen opmaken van de schade welke is ontstaan tengevolge van de brand [...], dan kunnen wij dit het beste doen door de toestand van de kerk van vóór de brand te vergelijken met de staat en vorm waarin de kerk er na de voltooiing van de sinds oktober 1969 in gang zijnde restauratie zou hebben uitgezien. Als punten van vergelijking nemen wij dan de opmetingstekeningen uit 1956 en de tekeningen van het restauratieplan uit 1970 zoals dat door de Minister, op advies van de Rijkskommissie- en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, destijds werd goedgekeurd. De Rijkskommissie bracht hiervoor o.a. in mei 1970 een bezoek aan Bergen op Zoom. Nadat aldus de status van het in 1970 geschetste minimum-plan wat was opgevijzeld, volgde de analyse van de ontstane ravage. Volgens de aangegeven formule hoefde een groot deel van de verloren gegane en beschadigde onderdelen niet als schadepost te worden aangemerkt. Als alle vernielde onderdelen van het schip uit de 18e eeuw nog eens de revue zijn gepasseerd, blijkt slechts het verlies van preekstoel en orgel betreurd te moeten worden. Al het overige had volgens ‘het goedgekeurde restauratieplan’ toch gesloopt zullen worden. De kruisribgewelven van de noordelijke zijkapellen en de daarachtergelegen winkelpanden, die de 18e eeuwse topgevels over zich heen hadden gekregen, golden wèl als schadepost. In het | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
afscheid van het verbrande kerkgebouw klinkt nog een late echo van Slootmans' manifest uit 1956 door: Alle verbrande kappen waren samengesteld uit grenenhout en hadden nergens trekbalken. De herstellingen na het bombardement van 1747 hadden maar weinig mogen kosten, want de Staten hadden toen voor de Generaliteitslanden maar weinig over. Na het maken van verschillende plannen werd toen uiteindelijk door David van Stolk een uiterst sober plan gemaakt en uitgevoerd. Het is wel heel jammer dat men toen de gewelven niet heeft hersteld, de schade zou nu zoveel geringer zijn geweest. De laatste bewering steunde op de door Slootmans in 1967 te boek gestelde voorstelling van de gebeurtenissen in 1747/48, waarin de instorting niet zozeer aan de door de Franse beschietingen ontstane brand werd geweten, alswel aan het vermeende opslaan van springstof in de kerk; door de Staatse troepen wel te verstaan.Ga naar eind27. De kwetsbaarheid van het overwelfde Spoorwater-schip lijkt ook in 1972 niet te zijn onderkend. Met de bewering over de gewelven onderstreepten de architecten-taxateurs nog eens de juistheid van het ‘goedgekeurde plan’ dat al de sloop van het nu verbrande schip had ingehouden. Ter geruststelling van de lezer besloten zij: Samenvattend kan worden gezegd dat bij nader inzien de schade aan de bruikbare delen van het Monument minder ernstig is dan op het eerste gezicht werd verondersteld. Het laatste diende duidelijk om te voorkomen dat, in het klimaat van bezuinigingen, uit het schaderapport geconcludeerd zou kunnen worden dat voortzetting van de restauratie zinloos of onbetaalbaar was geworden. Tevens moest worden vermeden dat een schade-afwikkeling zou resulteren in het herstel volgens de toestand van vóór de brand. De formulering in het concept van 26-6 zal te cru bevonden zijn, maar was wel zo duidelijk: Samenvattend kan gezegd worden dat de oogenschijnlijk zoo enorme schade, die deze brand heeft aangericht, voor de eigenlijke restauratie slechts gering genoemd kan worden. Wat zou blijven staan, is ook blijven staan en al het andere zou, zij het op minder in het oog hopende wijze, toch worden gesloopt. | |||||||||
Het werk en de discussie over de restauratie hervatDe consolidatie van het gebouw, dat nu werkelijk vergeleken kon worden met de Laurenskerk in Rotterdam na het bombardement van 1940, vergde grote inspanningen en kende nog vele tegenvallers. Voortdurend knapten natuurstenen onderdelen, die de brand schijnbaar goed hadden doorstaan maar door het nablussen fataal waren verzwakt, alsnog uit elkaar. Onzekerheid over de voortgang van het werk nam toe door twijfel aan de bestemming van het weer op te bouwen monument. Canneman gaf echter de moed niet op en liet zijn zg. plan ‘van Stolk’ verder in tekening brengen. Omdat alleen goedkeuring van een definitief restauratieplan aan de frustrerende onzekerheden een eind zou kunnen maken, ging hij naar Ir. P. Kluyver, lid van de Rijkscommissie, om de realisering van zijn zg. plan ‘van Stolk’ te bepleiten. In het verslag van de op 11-1-'74 gehouden vergadering van de Rijkscommissie werd dit vermeld en eveneens het door Canneman aangedragen argument dat een dergelijk ontwerp goedkoper in uitvoering is omdat het in baksteen kan worden uitgevoerd, terwijl [...] een gotische uitvoering natuursteen behoeft. Er waren dus naar het schijnt nog steeds voorstanders van een reconstructie van Spoorwater's kerkgebouw. In Canneman's voorstelling was de keuze nu eenvoudig; Van Stolk 1749 of Spoorwater. De Commissie zat er een beetje mee en wilde de uitnodiging om de maquette van het aangeprezen plan te komen bekijken liever nog niet aanvaarden. Eerst maar eens afgewacht of B.&W. van Bergen op Zoom wel achter het plan stonden. In de vergadering van 29-3-'74 kwam de kwestie weer ter sprake. Het commissielid D.H.G. Bolten wist nu te melden dat B.&W. geen plan bij de Rijkscommissie wensten in te dienen zonder de verzekering dat een goedkeurend advies verkregen zou worden en dat de architect daarom een principe-uitspraak verlangde. Men besloot zich over de situatie en de plannen ter plaatse nader te laten informeren tijdens een werkbezoek. Een delegatie van de Rijkscommissie en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg werd op 16-5-'74 door de Burgemeester en de Directie van de restauratie ontvangen. In het verslag van de bezoekers staat dat Burgemeester van de Laar een betoog hield waarin hij warm pleitte voor de uitvoering van een restauratie op basis van het zg. plan Van Stolk. Volgens hem was het nu geboden echt te restaureren, ergo zo mooi en volledig mogelijk, want het nageslacht zal slechts de restauratie en niet de kosten bekijken. Tegenover de extra kosten van ca. 3.9 miljoen en de 5 jaar langere duur plaatste hij de volgende voordelen: De voorgestelde herbouw maakte het veel makkelijker nieuwe bestemmingen te vinden. Het Bisdom Breda was bijvoorbeeld al geïnteresseerd. Dat zou de kerk wel willen | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
12 Afscheid van het werk van Van Stolk. Vanaf het restant van de steiger in het noorder transept is tussen de 18e-eeuwse vieringpijlers de zuidwestelijke tuitgevel voor het laatst te zien, horizontaal sinds de brand van 10-4-1972 (foto auteur 20-4-1972).
| |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
13 Interieur zuidbeuk schip, het beschot van de scheiwand tussen transept en schip is tjidens de restauratie vervangen door transparant plastic. De ‘Rode Kapel’, rechts naast de zuidelijke kooromgang, is nogg op het transept geopend (foto auteur 24-5-1971).
gebruiken. Dan kon de Waterstaatkerk van de O.L. Vrouw ten Hemelopneming aan de overzijde van de Markt gesloopt worden.Ga naar eind28. Het kon niet op! Canneman gaf daarna uitleg bij de maquette van zijn zg. plan ‘van Stolk’. De door hem aangevoerde overwegingen werden in het verslag als volgt samengevat:
Canneman lijkt bij deze uitleg geen hinder te hebben ondervonden van zijn eigen schaderapport van 31-10-'72, waarin hij er zo op gehamerd had dat de brand de uitvoerbaarheid van het minimumplan, ‘het in 1970 goedgekeurde restauratieplan’, niet had beïnvloed. Na de bezichtiging van het object-zelf hield de delegatie een besloten nabespreking. Bij deze nabeschouwing bleken de bezwaren doorslaggevend. Men vond dat een herbouw volgens een nooit uitgevoerd plan niet door het begrip restauratie werd gedekt. De blijkbaar door Canneman als alternatief genoemde mogelijkheid om de kerk in gotische vorm te herbouwen beschouwde men als een vergotiseerde versie van het 18e-eeuwse plan, dus als een pure fantasie.Ga naar eind29. De getoonde begroting achtte men niet meer dan een slag in de lucht. Voor de begroting van de extra kosten van het zg. plan ‘van Stolk’ gold dat al helemaal door het eveneens ontbreken van een goedgekeurd restauratieplan c.q. begroting op basis waarvan de vergelijking gemaakt kon worden. Herbouw werd ook om financiële redenen verworpen. Men eindigde met deze suggesties: Het lijkt daarom wenselijk het schip als ruïne te consolideren en transept en koor in de oude vorm te herstellen. Een der leden is van mening dat overwogen zou kunnen worden wel het koor te verhogen, zodat een volgende generatie alsnog een reconstructie op basis van het plan van Van Stolk zou kunnen realiseren. De Rijkscommissie sloot de discussie af in de vergadering van 28-6-'74. C.J. Bardet, die als Districtshoofd van de Rijksdienst ook deel had uitgemaakt van de in mei naar Bergen op Zoom afgereisde delegatie, gaf nog eens een resumé van de formele behandeling van de restauratieplannen in de voorgaande jaren: Bij de restauratie vóór de brand in 1972 werd door de architect, de heer Canneman c.s., gestreefd naar een gedeeltelijke reconstructie van het middenschip. De zijbeuken werden daarbij van gotische kappen voorzien. De Rijkscommissie heeft over deze restauratie destijds nimmer een definitieve uitspraak gedaan. Weliswaar zijn er destijds besprekingen gevoerd tussen het gemeentebestuur, de restauratie-architect en de toenmalige waarnemend Hoofddirecteur, waarbij geadviseerd werd de restauratie anders uit te voeren dan men beoogde, doch men is onveranderd doorgegaan. Eerst nà de brand van 1972 heeft men in Bergen op Zoom het plan opgevat het oude Van Stolk-plan uit te voeren. De laatste zin vertekende de gang van zaken. De Rijkscommissie was weliswaar pas kort tevoren met | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
het plan geconfronteerd, maar al in november 1971 was er een tekening, nr 104, voor gemaakt, mèt het opschrift zg. plan ‘van Stolk’ en het in 1970 getoonde schetsplan liet over Canneman's intenties geen twijfel bestaan (zie afb. 11 en afb. 9). Vervolgens werden door Bardet de al in het verslag van de delegatie genoteerde bezwaren tegen Canneman's plannen uiteengezet. Naast de principiële bezwaren bracht Prof. Dr. C.J.A.C. Peeters nog naar voren dat aan het zg. plan ‘van Stolk’ slechts voor het exterieur een authentiek ontwerp ten grondslag lag en dat het interieur in het plan ontleend was aan wat 17e-eeuwse schilderijen van de gotische toestand weergaven.Ga naar eind30. Nadat door hem de door een ander lid geopperde suggestie om de eerste travee van het schip in middeleeuwse gedaante te herbouwen, met klem was ontraden, besloot men zich accoord te verklaren met het voorstel van Bardet: koor en beide transepten in hun overgeleverde omvang restaureren, de buitenschil van het schip als ruïne om een open ruimte consolideren. Het standpunt van de Rijkscommissie werd door de Minister overgenomen en in de brief van 24-7-'74 aan B.&W. meegedeeld. In de brief werd nog gememoreerd dat op 3-2-1969 goedkeuring was verleend om op basis van de situatie vóór de brand van 1972 aan de restauratie te beginnen. Hier kwam per spuit elf eindelijk de officiële ontkenning dat goedkeuring gegeven zou zijn aan een plan dat de sloop van het inmiddels verbrande schip inhield (het zg. goedgekeurde restauratieplan uit 1970). De Burgemeester, geconfronteerd met de brokken van een verloren zaak, krabbelde nu terug van zijn in mei nog zo parmantig verdedigde standpunt pro het zg. plan ‘van Stolk’. In de bouwvergadering nr. 52 van 24-9-'74 stelde hij dat het plan door de architecten was ingediend zonder overleg met B.&W. vooraf. In de volgende vergadering, 29-10-'74, zei hij de plannen slechts als de aanduiding van de hoofdmaten te hebben geïnterpreteerd en de kappen, die zouden uiteindelijk toch wel weer als vóór de brand worden gemaakt, zo meende hij. Hij meende dat natuurlijk niet echt want vreemd genoeg was de herbouw van het verbrande werk van Van Stolk door niemand tijdens de jongste beraadslagingen en discussies zelfs maar genoemd. Bij alle formele, financiële en technische problemen die nu waren overgebleven, moest projectleider C. Booij, als factotum voor de gedemotiveerd geraakte architecten en opdrachtgever, het werk op zinvolle wijze voltooid zien te krijgen. Het advies om de restanten van de schipkapellen maar als ruïne te bewaren, betekende geen practische oplossing voor de conservering van deze restanten. Er werd weliswaar nog een afsluitende westelijke transeptwand in
14 Blik vanuit de kooromgang in de ‘Rode Kapel’. Toestand na de restauratie. Alles na de brand nieuw geschilderd, het rode fond doorggezet op de nieuwe westelijke afsluitingg (foto auteur 1-7-1991).
Canneman-stijl ontworpen, maar tegelijk werd gedacht aan een eenvoudige moderne overdekking waarmee zowel de conservering van de schipkapellen als de bruikbaarheid van het kerkgebouw gediend zou zijn.Ga naar eind31. Dat het geheel uiteindelijk ook werkelijk weer als één overdekte ruimte in gebruik kon worden genomen, aangekleed met van elders verkregen gebrandschilderd glas en inventarisstukken en ingericht voor de tegenwoordige R.K. eredienst, is in niet geringe mate te danken aan de volharding en creativiteit van Booij.Ga naar eind32. | |||||||||
‘De eigenlijke restauratie’. Kritische mini-reportageHet interieur van het koor is weer vanuit het schip te bekijken. Dat kon vóór de restauratie niet door de toen aanwezige houten wand, wèl toen tijdens de restauratie het beschot op het raamwerk van deze wand door doorzichtig plastic was vervangen (afb. 13). Vergeleken met die toestand springen nu de volgende verschillen in het oog: | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
15 De oostgevels, arrangement Canneman. De zwikvullingen boven de gevulde pijlerarcade gereconstrueerd, een kroonlijstgoot daarboven aangebracht en dakkapellen, gemodelleerd naar de tekening uit 1749 in het midden van de travee geplaatst ten koste van de eenvoudige excentrisch geplaatst voorgangers uit 1751. Venster in binnenste travee geopend en gevuld met een daar in de 16e eeuw secundair gebruikte tracering van elders uit het Nieuwe Werk (foto auteur 1-7-1991).
- De triforiumnissen in de koorsluiting zijn geen vensters meer. Net als alle andere nissen in het koor en het transept zijn zij gevuld met gereconstrueerde balustrades en traceringen. - De aldus weer gecompleteerde tussengeleding bevindt zich onder nieuwe houten spitstongewelven die, in tegenstelling tot de verbrande voorgangers, zijn voorzien van met cassetten verrijkte gordelbogen. Deze gordelbogen zijn geplaatst boven de gotische schalken. Hierdoor is een hinderlijk samenspel ontstaan tussen de gereconstrueerde gotiek en de niet-middeleeuwse overkapping. - In plaats van het fletse Berlijnsblauw, is de kleur van legerondergoed op de gewelven aangebracht. - Al in 1971 werden de openingen tussen de transepten en de zijkapellen van het koor gedicht. De wijze waarop dat aan westzijde gebeurde is, zoals gezegd, historisch aanvechtbaar.Ga naar eind33. De door het dichten van deze en de oostelijke openingen belemmerde doorkijk naar de zijbeuk van het Keldermans-transept maskeert ook dat dit restant zijn voortbestaan te danken heeft aan de inrichting tot wandelkerk, waartoe die openingen in de kapelwanden aangebracht/verbreed waren. - De destijds gedocumenteerde restanten van de beschildering (twee versies) in de ‘Rode kapel’ zijn, als was de documentatie een reconstructie-tekening, opnieuw weer aangebracht. Terwijl echter het rode fond van de oorspronkelijke decoratie in de westelijke hoeken van de kapel met een zwarte bies beëindigd was, is het nu doorgezet over de nieuwe westwand en daar voorzien van een verdwaald Jerusalemkruis-wapen als bezegeling van deze historische fout (afb. 14). - De vroegere schilderachtige niet als buitenarchitectuur ontworpen oostelijke afsluiting is er door enkele ingrepen van Canneman niet geloofwaardiger op geworden (afb. 15). De zwikvullingen boven de arcade van het Keldermans-transept zijn gereconstrueerd. Zij dragen nu een kroonlijst-goot. Daarboven zijn de nieuwe dakkapellen (model zg. plan ‘van Stolk’), in tegenstelling tot de oorspronkelijke, die vanuit de 18e-eeuwse kap gedacht waren, precies in het hart van de buitenste en de binnenste traveeën geplaatst. Ook hier is een verwarrende relatie ontstaan tussen de gereconstrueerde binnenarchitectuur van Keldermans en de pseudo-18e-eeuwse kap. - Bijgevolg doet de eveneens weer compleet gereconstrueerde secundair verwerkte tracering in het ene asymmetrisch geplaatste venster nu denken aan een overblijfsel van een openluchtspel. | |||||||||
De 18e eeuwse herbouwplannen nader beschouwdDegenen die in 1969 droomden van een herrijzenis van de 15e-eeuwse kerk van Spoorwater hadden nog de tegen zo'n plan gerichte waarschuwingsschoten uit 1953-'62 in de oren, toen Canneman als architect bij de restauratie werd betrokken. Hem zweefde niet zo'n reconstructie, maar de in 1956 gepubliceerde variant uit 1749 als ideaalbeeld voor ogen. Zonder overdrijving kan worden gesteld dat deze tekening daardoor bepalend is geweest voor alle op het werk ontwikkelde restauratieplannen en een stempel heeft gedrukt op alle daarover gevoerde gedachtenwisselingen. In 1974 draaide de discussie vrijwel geheel om het zg. plan ‘van Stolk’ dat op de bewuste tekening was geiïnspireerd. Toen lag het monument er inmiddels al twee jaar net zo bij als na de ramp in 1747. Het leek daarom interessant nog eens te kijken naar wat er in de 18e eeuw voor de herbouw op papier werd gezet. Om te beginnen, het bewuste ideaalbeeld zoals het | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
16 De ruïne van de in 1747 vernielde kerk, opstand vanuit het zuiden (tekening 1749, Familie-archief Van Stolk, VI, nr 2).
in 1956 werd gepubliceerd. Mij is niet gebleken dat ooit iemand zijn verbazing heeft uitgesproken over de volgende bijzondere kenmerken van dit ontwerp (afb. 7): - De achtkantige torenbekroning is even breed als de vierkante onderbouw die daarom slechts op de hoeken een balustrade behoeft. - De westelijke traveeën van zijbeuk met zijkapellen zijn in de lengterichting door een mansardekap overdekt. - Rechts in deze kap en in de schilddaken boven de andere traveen zijn ronde dakvensters getekend. Om architectuur met dergelijke kenmerken te aanschouwen, moest men toen op reis; niet naar Holland maar naar het zuiden of ver naar het oosten. Ongewoon voor een ‘Hollands’ 18e-eeuws ontwerp zijn ook de torenhelm en de segmentboogvensters in de nieuwe lichtbeuk. Mijn verbazing nam nog toe bij het lezen van het in 1984 gepubliceerde artikel van J.C. Bierens de Haan, waaruit het werk van David van Stolk naar voren komt als functioneel, eenvoudig en gebaseerd op de inmiddels in het ambacht verankerde traditie van het sobere Hollandse classicisme.Ga naar eind34. Wellicht zou een kennismaking met de originele tekeningen een verklaring kunnen opleveren voor de hierboven aangestipte eigenaardigheden in de veel besproken tekening uit 1749. De kennismaking bleek inderdaad zeer leerzaam en leidde tot een vraag over het auteurschap, waarop het antwoord tenslotte in het archief van de Raad van State gevonden werd. Eerst de tekeningen.Ga naar eind35. In de literatuur werd tot dusver altijd gesproken over het eerste, het tweede en het derde (uitgevoerde) ontwerp voor Bergen op Zoom. Omdat de tekeningen eveneens genummerd zijn, leek het beter de verschillende plannen aan te duiden met de letters A tm E. Er zijn namelijk welgeteld vijf voor Bergen op Zoom overwogen oplossingen te onderscheiden.
De ruïne van de kerk. - Tekening VI, nr 2, opstand vanuit het zuiden (afb. 16). Opgezet in potlood, niet geheel afgemaakt in inkt (nu bruin), geen datum of signatuur, bovenaan bijgeschreven tekst: Prospect der Facade van der Kerk van bergen op Soom Soo als deselve teegenswoordig nog in haar muuren van des middags Seitz gesien en bevonden is.Ga naar eind36. Tegen de toren staat de loze luchtboog, die ook door Pronk werd weergegeven. Het transept mist zijn | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
17 Herbouwplan voor de kerk 1749, opstand vanuit het zuiden (plan A) (tekening in Familie-archief Van Stolk, VI, nr 3).
topgevel. Van de balustrade, langs de loopgang aan de voet van deze verdwenen top, is het middenvak nog aanwezig. De pinakel op de oostelijke hoeksteunbeer heeft eveneens standgehouden. Oostelijk transept en koorsluiting konden net niet meer op het papier. Daardoor is waarschijnlijk de summiere weergave van de veelhoekige koorlantaarn mislukt.
Plan A. Herbouw van de kerk in oorspronkelijke omvang. - Tekening VI, nr 3, opstand van de kerk vanuit het zuiden. Getekend met inkt (nu bruin), geen datum of signatuur (afb. 7 en 17). Het is het bewuste ‘ideaalbeeld’, waarvan zoëven de stilistische eigenaardigheden al zijn genoemd. De oude onderdelen hebben vrijwel dezelfde, kennelijk op het oog bepaalde, hoogtematen als de vergelijkbare tekening van de ruïne (VI, nr 2). De in de ruïne-tekening fout weergegeven sluiting van de koorlantaarn heeft geleid tot een gespalkte steunbeer in de ontwerp-tekening. De weergave van de aanbouwtjes naast het transept is op beide tekeningen nagenoeg gelijk en het ontwerp voor de borstwering blijkt bij nadere beschouwing ook ingegeven door het overgeleverde restant. De gesloten zijstukken in het ontwerp sluiten aan op het overgebleven middenvak van de gotische balustrade (dus met opgelapte stijlen en driepasboogjes, nog niet met balusters als in de parafrases van Canneman). - Tekening VI, nr 7, doorsnede over het schip vanuit het westen. Getekend met inkt (nu bruin), geen datum of signatuur (afb. 18). De linkerhelft (noorden) hoort wel degelijk bij hetzelfde plan en onthult hoe het interieur en de constructie van het in eigen vormentaal weer op te trekken schip waren gedacht. De nieuwe kolommen en schalken zijn niet gotiserend gedetailleerd maar als zuilen met hoofdgestel-kapitelen. Ook hier hebben de zijkapellen geen exact bepaalde hoogtematen. Toch moeten zij de riskant gerekte luchtbogen dragen, terwijl in de | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
18 Herbouwplannen voor de kerk 1749, doorsnede van het schip naar het oosten (links plan A, rechts plan B) (tekening in Familie-archief Van Stolk, VI, nr 7).
wanden tussen de kapellen grote openingen zijn gemaakt. Per travee is over zijbeuk en zijkapel een enorm tentdak geplaatst (zie tekening VI, nr 3, afb. 17). De flauwhellende zakgoot en de te hoog geplaatste kapitelen laten geen volwaardige gordelbogen in het gewelf van de brede zijbeuk toe. De westelijke transept wand is weer in gotische vormen hersteld. Hoe de verbindingen tussen transept en de zijbeuken (de zwakke schakels van Spoorwater) gemaakt hadden moeten worden, openbaart de tekening niet. Tussen de lichtbeukvensters en de te hoog opgetrokken zuilen is geen plaats voor een triforium, sterker: bij de aangegeven hoogtematen behoort een arcade van ronde scheibogen zelfs tot de onmogelijkheden. De tekening geeft niet aan wat voor wandconstructie hier dan wel in de bedoeling heeft gelegen. Vergeleken met het buitenaanzicht VI, nr 3, hebben de dakkapellen hier grotere afmetingen en een afwijkende vorm, maar op de viering staat hetzelfde minuscule dakruitertje.
Plan B. Herbouw van het schip als hallekerk. - Dezelfde tekening VI, nr 7, rechterhelft, doorsnede over het schip (afb. 18). Met weglating van de lichtbeuk is dezelfde opbouw van zuilen onder een gigantische mansardekap vereenvoudigd tot hallekerk. Gewelfde plafonds dekken de nieuwe ruimte af. De kapellenreeks heeft een eigen laag zadeldak dat al even merkwaardig van constructie is als de grote windvanger op het schip. De verbinding met het transept staat ook in dit alternatief niet aangegeven.
Plan C. Centraalbouw met nieuwe lagere toren. - Tekening VI, nr 25, blad met opstand vanuit het zuiden, plattegrond, torenbekroning en halve doorsnede van de centraalbouw. Getekend met inkt (nu bruin). Geen datum of signatuur (afb. 19). Een door zuilen gemarkeerde octogonale binnenruimte wordt omgeven door een omgang die aan noord-, oost- en zuidzijde rudimentaire, als risaliet behandelde kruisarmen heeft en aan westzijde tegen de onderbouw van de toren aansluit. Vanaf de noordelijke en zuidelijke kruisarmen is de zijwand in westelijke richting langs de toren doorgezet ter verkrijging van de noodzakelijke nevenruimten. Een achtzijdig tentdak met flauwe helling overdekt de kerk. Lage steekkappen dekken de met frontons beëindigde | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
19 Plan voor nieuwe centraalbouw en toren 1749, opstand vanuit het zuiden, doorsnede en plattegrond waarin de bestaande en de daarvoor in de plaats te bouwen lagere toren aangegeven zijn (plan C) (tekening in Familie-archief Van Stolk, VI, nr 25).
kruisarmen af. Van de toren is blijkens de plattegrond de fundering benut, maar het opgaande werk is, voorzover buiten in het zicht, nieuw. In plaats van steunberen volstaan dezelfde pilasters die ook de wanden van de kerk en de nevenruimten geleden. De toren heeft een verdieping minder, slechts één middenvenster en als bekroning een ingekorte variant van plan A. Aan dit plan herinneren ook het venstertype, de dakkapellen, de decor-achtige constructie van het dak en de speldeknop ter bekroning. Voor deze nieuwe kerk zouden toren, schip en transept gesloopt moeten worden. Het lot van het koor is niet duidelijk. De oostelijke gevel van de centraalbouw zou vlak voor de bestaande oostelijke transeptpijlers kunnen verrijzen. Waarschijnlijk impliceerde dit plan echter de sloop van al het nog aanwezige opgaande werk, het koor incluis. Plan D. Verlaagde kerk met houten overwelving, eerste plan. - Tekening VI, nr 13, doorsnede over het transept naar het oosten. Getekend met inkt (zwart gebleven), in grijze tonen geschaduwd, het doorsneden muurwerk rood gekleurd. Gesigneerd: Dirk Dijckerhoff. David Van Stolk. Onderschrift: Profijl van't kruispant en Hoogekoor De Oost zijde aan te zien 1750 (afb. 20). De lichtbeuk is opgegeven, de triforium-zone in moderne vormen herbouwd. In de koorsluiting zijn de brede nissen beglaasd binnen een verdeling in vieren en doorsnijdende rondboogjes op de stijlen, ongeveer als in de zijbeuken van de Westerkerk in Amsterdam. Omdat het verschil tussen de gotische scheibogen naar de kooromgang en de later uitgebroken bogen naar de zijkapellen tot uitdrukking is gebracht, moet worden aangenomen dat de weergave van de triforiumnissen niet op een vergissing berust, maar een uniforme vernieuwing van die zone aanduidt. Mogelijk is overwogen het schip in dezelfde vormen, volgens het oude grondplan, op te bouwen. Hoewel als ontwerp en tekening totaal | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
20 Herbouwplan voor de kerk 1750, doorsnede over het verlaagde transept, naar het oosten (plan D) (tekening in Familie-archief Van Stolk, VI, nr 13).
anders van karakter dan de hiervoor besproken tekeningen voor de plannen A, B en C, vertoont ook deze doorsnede, die plan D vertegenwoordigt, een perspectivische vergissing in de weergave van de koorsluiting.
Plan E. De in 1751-'52 uitgevoerde herbouw. - Tekening VI, nr 9, opstand van de kerk vanuit het zuiden, het nieuwe schip daarin als langsdoorsnede. Getekend met inkt (zwart gebleven), in grijze tonen geschaduwd. Onderschrift: Stant teekening en Profijl van de kerk van Bergen op Zoom 1750 (afb. 21). Deze tekening geeft alle belangrijke elementen van het definitieve herbouwplan weer. De traveeverdubbeling in het schip en de nieuwe voor de dwarskappen op te richten topgevels, de aanpassing van de transeptgevel (nieuwe lagergeplaatste topgevel en vensterkop) en de daardoor op één niveau boven de triforium-zone aan te brengen overkapping van koor, transept en schip, de toren bekroond door een achtkantige lantaarn die plaats overlaat voor een doorlopende omgang met gesloten borstwering. - Tekening VI, nr 12, toren en kerk vanuit het westen, getekend in potlood, zonder bijschriften, correspondeert met de vorige, behoudens de cijferring in de wijzerplaat die hier een correcte IIII heeft. - Tekening VI, nr 10, doorsnede over het schip vanuit het westen. Getekend en fijn gearceerd in inkt (zwart gebleven). Zonder bijschriften. De kapconstructie is schematisch en iets afwijkend van de detailtekening VI, nr 4 weergegeven. De ook in de langsdoorsnede nr 9 getekende ribben over het beschot zijn bij de latere uitwerking weggelaten. - Tekening VI, nr 4, de constructie van de nieuwe dwarskappen in zijaanzicht en enkele hoofdmaten in plattegrond (afb. 22). Bijgeschreven is een opgave van de houtzwaarten van de met letters in de tekening gemarkeerde onderdelen van het hooge dack en het lage dak bove de kappellen. - Tekening VI, nr 5, de constructie van de nieuwe kappen op het koor. Op dezelfde wijze uitgevoerd als tekening nr 4 en ook voorzien van een opgave van houtzwaarten (in twee handschriften). - Tekening VI, nr 11, Grontteekening Van de kerk, Van Bergen op Zoom - 1750.Ga naar eind37. Al het bestaande opgaande werk is rose-rood gekleurd, de te herstellen delen van de pijlers tegen de zuidelijke kapellenreeks zwart gemaakt, de zes nieuw op te trekken pijlers wit gelaten. - Tekening VI, nr 14, Grontteijkening van de kerk van | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
21 Uitgevoerd herbouwplan 1750, kerk en toren vanuit het zuiden, het schip in doorsnede (plan E) (tekening in Familie-archief Van Stolk, VI, nr 9).
bergen op den Zoom, toont de nieuwe inrichting van de herbouwde preekkerk waarvan, in tegenstelling tot de toestand vóór 1747, de viering geen deel meer uitmaakt. Ontwerpen voor het nieuwe meubilair zijn uitgewerkt in de tekeningen VI, nr 15 (dooptuin), nr 16 (preekstoel)Ga naar eind38., nr 19 (oplopende banken in de zijkapellen), nr 20 (herenbanken) en nr 21 (portalen). Het ontwerp voor de ijzeren hekken tussen koor en transept staat op tekening VI, nr 18, dat voor de nieuwe Kerkeraads- en Diakenkamers op nr 17. De constructie van de nieuwe torenbekroning is weergegeven op de ingekleurde tekeningen VI, nr 6 (doorsnede) en nr 8 (plattegrond). Waar het nu op aankomt is dit: De vijf plannen kunnen naar hun aard in twee groepen worden verdeeld. Plannen D en E zijn werk van Van Stolk en Dijckerhoff. Hun tekeninkt is zwart gebleven. De tekening van de ruïne en de exotische plannen A, B en C moeten werk zijn van een amateur die zijn pen in verkleurende galnoteninkt doopte. Hoe de eerste drie plannen zijn ontstaan en in het bezit van de verzameling Van Stolk terecht zijn gekomen, is te lezen in de stukken van de Raad van State uit het jaar 1749.Ga naar eind39. | |||||||||
De gang van zaken in 1749Bergen op Zoom was in 1748, na het wegtrekken van de Fransen, een geruïneerde en grotendeels verlaten stad. Om te zien welke financiële steun nodig zou zijn om de dakloos geworden inwoners schadeloos te stellen en de openbare gebouwen, havenhoofd en vestingwerken te herstellen, bracht jhr. Onno Zwier van Haren als gecommitteerd lid van Raad van State een bezoek aan de stad. Zijn bevindingen en aanbevelingen werden opgetekend in een Verbaal.Ga naar eind40. Daaruit blijkt dat hij opdracht gaf tot het inschakelen van de aanwezige ingenieurs van het leger bij het opruimen en herstellen van de stad. De toestand van de kerk weet hij aan het Franse garnizoen. Dat had ten tijde het in volkomene possessie van de stad was, de binnenpylaren omver gehaald en met buskruijd doen springen. Het was misschien de waarheid.Ga naar eind41. In elk geval was | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
22 Uitgevoerd herbouwplan 1750, constructie nieuwe dwarskoppen met opgave van houtzwaarten (plan E) (tekening in Familie-archief Van Stolk, VI, nr 4).
het een aantrekkelijke verklaring ter ondersteuning van Van Haren's voorstel om een generale collecte door de gezamentlijke Vereenigde Neederlanden... te houden voor het herstel van de kerk en het Huis voor Arme en Weeskinderen. In de Resolutie van de Raad van State van 15-1-1749 werd het voorstel overgenomen en gesteld dat ondertusschen zal worden geschreven aan de magistraat van gem. stad, dat zij doen formeren een project tot het weder opbouwen van een kerk, van zodaanige grootte, als na mate van het getal van de gereformeerde ingesetenen die in de gem. stad voordat deselve in handen der Franschen is geweest, zig hebben bevonden zonder eenige de minste opschik, en dat zij hetzelve benevens een begroting van de kosten die daar op zouden vallen, aan haar Ed. mog. over te senden;...Ga naar eind42. In de Resolutie van 19-6-1749 werd besloten de Magistraat van Bergen op Zoom te schrijven hoe eer hoe liever het plan voor de kerk op te sturen, dat de stad in opdracht van de Raad van State had zullen laten maken.Ga naar eind43. De collecte was namelijk drie dagen tevoren al gehouden. Het stadsbestuur antwoordde op 26-6-1749, dat men goede nota had genomen van de Resolutie van 15-1-1749 en contact gezocht met een aanbevolen architect.Ga naar eind44.. Deze had echter wel een hoog honorarium bedongen maar weinig animo getoond om ook werkelijk naar Bergen op Zoom te komen. Temeer waar de hoop was toegenomen dat het tot een erbouwinge zou kunnen komen, was men gelukkig intussen over iemand te beschikken die reeds een plan ter intentie van UEd. Mog. heeft ontworpen en actueel beesig is, een nauwkeurige examinatie van het nog over=eynde=staande werk te doen, als mede om een specifique begwotinge van alles op te maken, de welke in weijnige dagen in gereedheijd sal wesen, en ook met den eersten aan UEd. Mo. sal werden gesonden. De brief was al de volgende dag in Den Haag. De Raad maakte eruit op, dat de opdracht ten onrechte was opgevat als een plan voor de herbouw van de kerk in oorspronkelijke staat. Daarom werd in de Resolutie van 27-6-1749 gesteld dat de Stadsbestuurders indien het voors. plan is geschikt tot wederopbouwing van de kerk, zoo als ze te voren geweest is, daar benevens aan haar Ed. mog. moeten doen toekomen een project om een geheel nieuwe kerk te bouwen, in grootte geproportioneert na het getal ledematen, die voor de verovering van de stad aldaar geweest zijn, en zonder opschik en overtollig cieraad, | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
met een accurate begroting [...], zoo als bij voors. resolutie van den 15 January dezes jaars is gerequireertGa naar eind45. In de vergadering van 5-8-1749 kon door de voorzitter worden gemeld dat door een gecomitterde uyt de magistraat van Bergen op Zoom aan hem zyn ter hant gesteh twee projecten, het eene tot wederopbouwing van de geruineerde kerk binnen gem. stad, met een memorie van remarques daaromtrent, en het andere tot bouwing van een nieuwe kerk, mitsgaders de plans derselve en een begrooting van de kosten tot de executie van het een en ander derselve projecten nodig,.... Na bespreking van de plannen werd bepaald welke leden daarover een rapport zouden opstellen.Ga naar eind46. Tot dusver was er in de verslagen geen naam van een betrokken architect genoemd. Dit gebeurde wel in het verslag van de vergadering op 17-11-1749, waarin het bedoelde rapport over de Bergen op Zoomse plannen op de agenda stond.Ga naar eind47. Gek genoeg is het dit verslag waaruit al zo vaak dezelfde zinsnede over de kosten, [...] tot herstel van eene so considerabele kerk, ... werd overgeschreven.Ga naar eind48. De passage luidt compleet: Waar op gedelibereert sijnde is goed gevonden en verstaan, dat alle stukken hier gemelt sullen worden gestelt in handen van den Mr. Timmerman en Architect Dirk Dykerhof, woonende alhierGa naar eind49., en van den Houtkoper en Architect David van Stolk, woonende te Rotterdam, en dat daar benevens aan deselve sai worden geschreven dat haar Ed. mog. uit de informatien, die sij sedert de evacuatie van Bergen op Zoom gekregen hebben aangaande den toestant der overblijfselen van het geruineerde kerkgebouw aldaar, geoordeelt hebben, dat de kosten, die tot herstel van eene so considerabele kerk, als die geweest is, souden worden vereischt, te verre souden gaan, en dat de ingesetenen even veel nut souden hebben van eene geheel nieuwe en soliede dog kleinder kerk sonder opschik en van sodanige grootte als naar mate van het getal der gereformeerde ingesetenen, 't welk voor de belegering der gemelde stad aldaar geweest is, soude noodigsijn, dat haar Ed. mog. dienvolgens bij iteratieve Resolutien de magistraat hebben gelast een sodanig project te doen formeren en het selve met een begrooting van kosten aan haar Ed. mog. over te senden; dat de magistraat die meer inclineren soude voor het herstel van de oude kerk, daar op heeft overgesonden de bovengeme tweederley projecten en begrootingen, en dat bij examinatie derselve bevonden word, dat het verschil van kosten tussen het herstel van de oude en bouwen van eene nieuwe kerk volgens de voorsz. projecten niet souden syn van die importantie, als haar Ed. mog. sig hebben verheelt, maar dat de uitvoering so wel van het een als het ander eene seer groote somme bedragen soude. Onbekort een lange zin. Maar nu blijkt nog eens duidelijk dat met de kleinder kerk hetzelfde werd bedoeld als de in voorgaande Resoluties gevraagde nieuwbouw op maat van de hervormde gemeente, waarvoor inmiddels het ontwerp van de centraalbouw met kleine toren was ingediend; plan C.Ga naar eind50. Omdat laatstgenoemde oplossing minder voordelig was uitgevallen dan gehoopt, werden Van Stolk en Dijckerhoff erbij gehaald. De stukken die zij zouden ontvangen waren eerder in hetzelfde verslag nog eens in hun formele context omschreven: ...de tweederley projecten, plans, tekeningen en begrootingen van kosten, den eene tot wederopbouwing van de geruineerde Kerk binnen de stad van Bergen op Zoom, met een memorie van remarques over de voornaamste nog in wesen sijnde deelen van deselve kerk, de andere tot het bouwen van eene nieuwe kerk aldaar, ter voldoening aan haar ED. mog. Resolutien van den 15 Januarii, 19 en 27 junii laatstleden op ordre van de magistraat der geme Stad geformeert door Wagner, ... Het is dus deze Wagner die plan A (het ideaal dat de basis was voor Canneman's zg. plan ‘van Stolk’), variant B en plan C (de centraalbouw met nieuwe kleine toren) gemaakt heeft. Hoeveel te hoog Wagner's begrotingen naar het oordeel van de Raad van State waren uitgekomen, werd niet vermeld, maar de omstandigheid, dat de opgebrachte collectegelden ook andere objecten ten goede moesten komen, dwong tot spaarzaamheid. Met Hollands dédain tegenover Brabant, zoals Slootmans het in zijn 1956-manifest deed voorkomen, had dit niets te maken. De Raad van State had dus Van Stolk en Dijckerhoff opgedragen met de plannen van Wagner naar Bergen op Zoom te gaan en te kijken of met die plannen iets was aan te vangen en of ze op deugdelijke wijze goedkoper waren te realiseren. Bleek dit niet mogelijk, dan moesten zij maar een geheel eigen plan maken. De Gouverneur en het stadsbestuur van Bergen op Zoom werden hiervan op de hoogte gebracht en kregen opdracht de twee in aantocht zijnde architecten alle nodige assistentie te verlenen. Als gevolg van deze opdracht zullen Van Stolk en zijn collega in het bezit zijn gekomen van de op kleine schaal getekende ingekleurde plattegrond van de aan oost en zuidzijde om de kerk vernielde percelen (Familie-archief Van Stolk VI, nr 1) en het inrichtingsschema van de vernielde preekkerk (VI, nr 22).Ga naar eind51. Zeker het eerstgenoemde moet het werk zijn van één van de militaire ingenieurs die belast waren met het in kaart brengen, opruimen en herstellen van de stad. In dezelfde stijl getekend en gekleurd zijn de ontwerpen voor o.a. een kleine gevangenis, hospitaal, huis voor de Provoost, die door de Gouverneur ter goedkeuring naar Den Haag waren gezonden.Ga naar eind52. Zij hebben Franse bijschriften en zijn dan ook ondertekend met | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
‘D'Awance de Lonchin’, de signatuur van de Ingenieur 3e klasse Jean Joseph D'Awance de Lonchain, zoals hij militair-historisch te boek staat.Ga naar eind53. Volgens dezelfde bron moet Wagner, die de eerste drie plannen voor de kerk ontwierp, de op 20-4-1747 door de Raad van State als Extra-ordinaris Ingenieur aangestelde Johan Nicolaas Wagner zijn. Extra-ordinaris Ingenieur was degene die in staat gesteld werd al doende het vak te leren.Ga naar eind54. Niemand zal Wagner dan ook de tekortkomingen in zijn ontwerptekeningen zwaar hebben kunnen aanrekenen. Van Stolk en Dijckerhoff zullen met geoefend timmermansoog hebben gezien dat er van de maten in Wagner's tekeningen niets klopte en dat de ontwerpen ook constructief voor geen geld te realiseren waren. Zij begonnen dus opnieuw. In hun eerste opzet (afb. 20) herinnert de segmentboog van de triforium-nissen nog aan de ramen in Wagner's plannen. Als eerder gezegd, hebben Van Stolk en Dijckerhoff zich mogelijk de herbouw van het schip volgens een zelfde schema en op basis van de oude plattegrond voorgesteld; herbouw van de westelijke vieringpijlers en aansluitende pijlerarcade, triforium-zone met beglaasde segmentboognissen zoals getekend in de koorsluiting. Zij zouden zo vanzelf de Achilleshielen in Spoorwater's kerk hebben ontdekt; de ingestorte binnenste traveeën van de westelijke transeptwanden. Pure speculatie uiteraard. Hoe dan ook, Van Stolk en Dijckerhoff hebben het hier aanwezige constructieve probleem door de toepassing van de dwarskappen op een even eenvoudige als attractieve wijze weten op te lossen. Dat in de kapconstructie trekbalken weggelaten konden worden, verdiende natuurlijk gewaardeerd te worden en niet als een tekortkoming-uitzuinigheid miskend te worden, zoals architect-taxateur Canneman in 1972 deed. Van Stolk en Dijckerhoff waren erin geslaagd met de beschikbare middelen een herbouw te realiseren waarin de gewenste preekkerk kon worden ingericht en die tegelijk tegemoet kwam aan de wens van de stad, zoveel mogelijk van het historische gebouw daarin te behouden. | |||||||||
NabeschouwingDe ontwikkeling van plannen voor de restauratie van een groot oud monument wordt altijd begeleid door reconstruerende terugblikken en het artikel van Temminck Groll nodigde in 1956 uit tot de verdere uitwerking van zulke voorstellingen. Zo hoort het ook. Het is een deel van de analytische aandacht die een monument verdient, ongeacht of het van de ondergang gered, gerestaureerd of opgeknapt moet worden. Nadere beschouwing tijdens de restauratie-verkenningen had duidelijk kunnen maken dat de 15e-eeuwse kerk van Spoorwater, hoewel in korte tijd opgebouwd, als ontwerp een hybridisch compromis was en dat aan de reconstructie en herbouw van verdwenen delen veel meer problemen kleefden dan de voorstanders van zo'n herbouw zich zullen hebben gerealiseerd. Zeker na het verwijderen van het beschot tussen schip en transept (zoals voorzien was in het restaurtieplan van De Wilde) waren de kwaliteiten van de 18e-eeuwse herbouw evident. De vindingrijke toepassing van zijn kapconstructies had het Van Stolk mogelijk gemaakt de historische restanten als markante onderdelen in de nieuwe architectuur te behouden. Inderdaad voegde hij geen opschik en geen cieraad toe. Hierdoor bleef elk gotisch ornament een sprekend architectonisch document dat samen met de niet weggepoetste littekens op volkomen ongekunstelde wijze de historische kern van dit kerkgebouw en zijn dramatische geschiedenis herkenbaar maakte. Men zou de ascetische herbouw van Van Stolk een perfecte ‘restauratie avant-la-lettre’ kunnen noemen. Inplaats daarvan lag sloop van dit werk vanaf 1970 in elk restauratieplan besloten. Hoeveel zinvoller en eenvoudiger zouden de discussies over de restauratie zijn geweest als men beseft had hoe gebrekkig het door Canneman als restauratie-ideaal gekoesterde alternatief uit 1749 eigenlijk was. Nu kon het gebeuren dat dit als een zg. plan ‘van Stolk’ uitgewerkt, verdedigd en bestreden werd, terwijl het steunde op al in 1750 te licht bevonden tekenwerk dat in het geheel niet van Van Stolk was! Het andere, na Slootmans nooit meer zo vurig verdedigde alternatief was de herrijzenis van Spoorwater's architectuur. De stuiptrekkingen van deze Phoenix hielden aan tot in de vergaderingen van de Rijkscommissie in 1974; één lichtbeuk terug, één travee van het Spoorwater-schip erbij. Ook toen, in 1974, werd door niemand overwogen of niet het ontwerp van Van Stolk zelf opnieuw zou kunnen worden uitgevoerd, ditmaal mèt sprinklerinstallatie. Genoeg mosterd na de maaltijd. Alleen nog dit: bij volgende gelegenheden zou, af en toe, Van Stolk's herbouw als voorbeeld van een geslaagde ‘restauratie in eigen stijl’ getoond kunnen worden in plaats van altijd maar weer De Klerk's torenbekroning in IJsselstein. Van Stolk was ook geen restauratiearchitect maar zijn opgave was zoveel complexer dan het vormprobleem dat De Klerk had op te lossen. |
|