Jaarboek Monumentenzorg 1990
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||
S. de Vries
| |||||||||||||||||||||||
InleidingHij werd in 1632 in Brussel geboren, waar hij in de leer kwam bij de schilder van veldslagen Pieter Snayers (1592-1666). De jonge Van der Meulen trok zozeer de aandacht, dat Lodewijks minister Colbert hem op aandringen van Le Brun (1619-1690) naar Parijs haalde (1664), waar hij onderdak kreeg in de Gobelins en aan het werk werd gezet als ‘peintre des batailles du Roy’. Tot zijn dood toe bleef hij zowel in de dienst als in de gunst van Lodewijk XIV, zij het, dat zijn jaargeld (6000 livres) soms twee jaar achter was.Ga naar eind2. Het is wel van belang op te merken, dat hij aan de Gobelins als ontwerper van tapisserieën een positie bekleedde, ondergeschikt aan Le Brun, maar als ‘Peintre des Conquestes de Sa Majesté’ stond hij aan het hoofd van een vrij uitgebreide tak van dienst en beschikte hij over veel assistenten. Er is een groot aantal schilderijen van zijn hand over - men vindt ze in talloze Franse musea - en ook atelierreplieken door Martin ‘des batailles’ (1659-1735), Sauveur le Conte (1659-1694), e.a. Uit zijn nalatenschap zijn in de Gobelins zo'n 220 tekeningen achtergebleven, die sindsdien op enkele uitzonderingen na het gebouw niet meer hebben verlaten en die onlangs, tijdens het vervaardigen van de catalogus, zorgvuldig gerestaureerd zijn.Ga naar eind3. In het Département des Arts graphiques van het Louvre zijn nog 104 tekeningen van de hand van Van der Meulen.Ga naar eind4. Zoals gezegd verheugde hij zich zeer in de gunst van de ‘Roi Soleil’, die, mét zijn nicht Louise d'Orléans, ‘La Grande Mademoiselle’, peet stond bij de doop van een van Van der Meulens kinderen. Ook Le Brun waardeerde hem buitengewoon en een nicht van hem, Marie, werd in 1681 de derde echtgenote van de schilder; Le Brun op zijn beurt stond weer peet bij de doop van een van de talrijke kinderen uit dit huwelijk (1684). Het was een onderdeel van Le Bruns strategie om zijn helpers door dynastieke banden aan zich te binden: in 1673 huwelijkte hij een nicht uit aan de schilder Houasse, en in 1685 liet hij weer een nicht van hem trouwen met zijn assistent Verdier. Toch lieten verschillende artisten Le Brun in de steek, toen diens ster begon te dalen. Zij liepen over naar de combinatie Louvois-Mignard: Louvois (1639-1691), de harde, almachtige minister van oorlog, na de dood van Colbert in 1683 ‘surintendant des bâtiments’ en daarmede een vaste greep hebbende op de beeldende kunsten, en zijn protégé Pierre I Mignard (1612-1695), opvolger van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||
Le Brun als ‘premier peintre du Roy’ en directeur van de Gobelins. Van der Meulen was één van de overlopers en het is zelfs aan zijn stijl van schilderen in zijn laatste jaren te merken: de actie, het barokke, raakt op de achtergrond en het is alsof het 18de-eeuwse kabinetstukje zich al aandient. | |||||||||||||||||||||||
De schilderijenAnders dan men vroeger aannam weerspiegelen zijn schilderijen niet exact de historische gebeurtenissen. Het zijn hoogst conventionele uitbeeldingen van gevechten, en het komt voor dat een schets van een groep personen of ruiters in diverse composities wordt toegepast. Een voorbeeld vormen de twee bladen met ruiters uit het museum van Douai,Ga naar eind5. die zowel op de schilderijen van de belegeringen van Rijssel (Lille) als van Charleroi voorkomen.Ga naar eind6. Maar de portretten zijn feilloos: bij honderden haalt men de bekende persoonlijkheden van die tijd eruit, zoals op het schilderij van de Intocht van Lodewijk XIV in Atrecht (Arras) op 30 juli 1667.Ga naar eind7. Het ging niet zozeer om de exacte weergave van de gevechtshandeling, maar om het herkennen van de belangrijke personen bij die gevechtshandeling (vgl. Pienemans Waterloo), én om de topografische juistheid van herkenningspunten: een stad, een citadel. Men kan ook aan de Van de Veldes denken: op één doek drie, vier episodes uit een zeeslag, maar de schepen dienden exact te zijn afgebeeld. Hoe het zij, Van der Meulen voldeed aan beide eisen: herkenbaarheid van mensen en van plaatsen.
De betekenis van de schilder ligt elders. Het is bekend dat hij van Lodewijk XIV de opdracht had het leger te volgen, niet als een soort oorlogsver-slaggever, maar om de plaatsen te tekenen die door de Fransen waren veroverd; die tekeningen moesten dan als achtergrond dienen voor de later te vervaardigen gobelins en schilderijen. Van der Meulen genoot alle mogelijke faciliteiten bij zijn werk: hij had een eigen karos ter beschikking, nam zijn maaltijden met de officieren, en had een assistent, die hem met de tekeningen hielp, die zelf ook tekende, maar die voor ons anoniem blijft. Van der Meulen spreekt steeds van ‘mon homme’, zonder verder te preciseren.Ga naar eind8. Zo heeft de schilder in totaal negen reizen gemaakt, in de Zuidelijke Nederlanden, waartoe destijds ook nog een deel van het huidige Noord-Frankrijk hoorde, in Franche-Comté, en tijdens de ‘Guerre de Hollande’, de veldtocht van 1672-1673 dus, bezocht hij de bezette plaatsen in de Republiek. Een groot aantal tekeningen van steden en vestingen, stads-profielen grotendeels, zijn het resultaat van die reizen, later dus verwerkt in schilderijen, gobelins
1 Adam-Frans van der Meulen, gravure naar Largillière door van Schuppen.
en muurschilderingen. Het totale aantal van die steden bedraagt 76, en van sommige, zoals Maastricht, Douai, Naarden en Rijssel (Lille) bestaan verschillende versies. Verreweg de meeste tekeningen, in welke techniek ook gemaakt, munten uit door de grootst mogelijke precisie; een kenner en verzamelaar als Pierre-Jean Mariette (1694-1774) roemde al hun exactheid. | |||||||||||||||||||||||
De tekeningenToch was Van der Meulen allesbehalve een gelegenheidstekenaar en -schilder. Zijn topografische tekeningen zijn vol sfeer, de behandeling is uiterst gevoelig; men lette b.v. eens op de weergave van de daken die boven de stadsmuren uitsteken. Zijn schilderijen, hoezeer in opdracht vervaardigd, zijn soms van een dramatische kracht en spanning, die men bij een hofschilder niet zou verwachten. Toegegeven, de repoussoirs zijn soms wat makkelijk (Kortrijk, Intocht van Lodewijk XIV in Atrecht, Inspectie van Colbert tijdens de bouw van Versailles; tekeningen van Amersfoort en Naarden, resp. S. 63 en S. 81). Hoewel, in een enkel geval zijn die van een latere hand. Maar neem eens een ander voorbeeld: in 1966 dook in de Londense kunsthandel een doek van Van der Meulen op. ‘De verovering van Kortrijk in 1667’, het stadsprofiel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||
naar de tekening bij Starcky nr. 18, waar het schilderij helaas niet wordt genoemd. Men ziet Kortrijk vanuit het westen. Er komt slecht weer aan, rechts regen en bliksemschichten, de stad ligt in het halfduister, maar links is het landschap nog in een fel licht gehuld, sommige huizen en molens contrasteren als silhouet tegen het lichte landschap daarachter. Op de voorgrond zwiept de wind door de bomen, één stam is al geknakt. Lodewijk en zijn generaals hebben moeite in 't zadel te blijven en de koning moet zijn hoed krampachtig vasthouden, anders waait hij weg. Van verschillende kanten komen ruiters aangalopperen met een mantel voor hun vorst. Het voetvolk kan haast niet tegen de wind optornen. Zo'n schilderij plaatst Van der Meulen meteen onder de beste Nederlandse schilders van de 17de eeuw. Jean-Marie Moulin heeft er in zijn dissertatie op gewezen dat het bij de stadsprofielen om twee soorten tekeningen gaat: levendige, spontane schetsen in klein formaat, vaak in rood of zwart krijt, en de uiterst gedetailleerde, op groot formaat vervaardigde stadsgezichten, meestal in potlood en waterverf, en bestaande uit een aantal aan elkaar geplakte vellen. Dat leverde stadsprofielen van l½ m lengte en meer op: Zutphen 149 cm (S. 70), Utrecht 165 cm (S. 71), Gent (Lugt 814) zelfs 232 cm. Volgens Moulin zouden de eerste ter plekke zijn vervaardigd en zijn de grote atelierproducten. ‘Waarschijnlijk’, zegt Moulin, te bewijzen is zoiets natuurlijk niet. Er is echter veel voor te zeggen dat Van der Meulen, die over alle mogelijke faciliteiten beschikte, ook ter plekke de grote tekeningen opzette, en die (misschien) later op zijn atelier voltooide. Hij werkte volgens een vast systeem: op veel grote stadprofielen staat de kerktoren precies op de naad van twee aaneengeplakte vellen, de ene torenwand links, de andere rechts: Amersfoort (S. 63) is een mooi voorbeeld, ook Utrecht (S. 71). Bovendien is er geen relatie tussen de krijtschetsen - ook vaak in groot formaat - en de grote, uitgewerkte bladen - eerder vullen zij elkaar aan, maar het zijn geen herhalingen. Lodewijk wilde niets liever dan Van der Meulen aan het werk hebben: ‘Envoyez-moi Van der Meulen. Il y a beaucoup à voir pour lui’, schreef hij in 1677 vanuit Franche-Comté.Ga naar eind9. En waarom had hij anders een assistent bij zich?Trouwens, ook de grote bladen hebben een frisheid en een directheid, iets spontaans en ongedwongens (zelfs als hier en daar de lineaal gebruikt wordt), waardoor zij bezwaarlijk in het kader van atelierwerk passen. Bovendien zijn zij, een hoogst enkele uitzondering daargelaten, in topografisch opzicht smetteloos. De grote gekleurde onvoltooide tekening van de Franse troepen voor de priorij van Sint Maarten te Fives bij Rijssel in 1667,Ga naar eind10. in potlood en aquarel, demonstreert duidelijk Van der Meulens techniek; hier kan toch moeilijk van atelierwerk worden gesproken. In heel veel gevallen zijn het echte architectuurtekeningen, van waaruit de afmetingen van muren en bastions, van gebouwen en van torens gereconstrueerd kunnen worden. Als zodanig zijn ze een belangrijke bron voor onze kennis van verdwenen of nog bestaande bouwwerken en van details daarvan. | |||||||||||||||||||||||
Van der Meulen in de Republiek, zomer 1672De topografische tekeningen in de Gobelins liggen op alfabetische volgorde, van Aire-sur-la Lys tot Zwolle. Het is echter mogelijk de reis van Van der Meulen tot op zekere hoogte te reconstrueren, indien wij het verloop van de krijgshandelingen en van de inname der verschillende vestingen in aanmerking nemen. De schilder volgde het leger, hij zat bepaald niet in de voorhoede, zoals wij zagen.
Ongetwijfeld zal hij, evenals het Franse leger onder Condé,Turenne en Luxembourg, zijn tocht vanuit de in het territorium van de Keulse aartsbisschop gelegen Franse basis Bonn zijn begonnen langs de zogenaamde ‘Rijnse Barrière’, steden die overigens in het Rampjaar voor de verdediging van de Republiek van nul en generlei waarde bleken: Rijnberk (Rheinberg), Orsoy, Wezel, Meurs, Rees, Xanten en Emmerik; Lodewijk had bij Rheinberg persoonlijk het bevel gevoerd. De medaillons in de Spiegelzaal van Versailles (Le Brun) en de schilderingen in de Invalides gaan voor een deel op de schetsen van Van der Meulen terug. Daarop kreeg hij uitvoerig gelegenheid de situatie bij het Tolhuis te Lobith en bij Schenkenschans te verkennen. Van daaruit reisde Van der Meulen via Doetinchem en Doesburg naar Arnhem - Nijmegen was nog in Staatse handen - en zo langs de IJsselsteden. Daar had hij eigenlijk weinig te zoeken, want Deventer en Zutphen waren door de Munstersen bezet, zij het onder commando van Luxembourg, niet door de Franse troepen. Langs de Zuiderzeesteden en Amersfoort bereikte de schilder Utrecht en van daaruit was er alle gelegenheid om de verste posities van de Fransen te verkennen: WoerdenGa naar eind11. en Naarden. Maar het Franse offensief was tot staan gebracht dankzij de Waterlinie, en Van der Meulen moest zich tevreden stellen met tochtjes naar plaatsen in het meer achterwaarts gelegen gebied als Vianen, De Vaart, Culemborg, Wijk bij Duurstede, Tiel en Zaltbommel, dat pas eind juli in vijandelijke handen raakte. Intussen waren de Fransen begonnen toebereidselen te treffen voor het beleg van Den Bosch, doch | |||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||
2 Het Tolhuis bij Lobith. Potlood en grijs gewassen, 34,3 × 90,1 cm. Op twee vellen. Parijs, Collection du Mobilier National, S. 50.
die werden afgebroken - een paar schetsen van het fort Crèvecoeur, meer zat er niet in (S. 83-85). Maar op 9 juli ging Grave over, en op het eind van de maand viel Nijmegen. In augustus 1672 zal Van der Meulen dus met een bezoek aan Nijmegen zijn Nederlandse reis besloten hebben; hij was dan op de terugreis naar Frankrijk. De reeks tekeningen van Maastricht valt in 1673; op 29 juni van dat jaar gaf de stad zich over. Het typische van Van der Meulens tekeningen is, dat er op verreweg de meeste niets van de oorlog te zien is: geen ruïnes, geen loopgraven of stellingen, geen soldaten. De bladen van Maastricht vormen hierop een uitzondering. In de meeste gevallen zijn slechts de ommuringen van de stad getekend, als een strakke omsluiting. Maar au fond was er ook haast nergens gevochten.... Van der Meulen maakte in de Republiek tekeningen van 27 vestingen, soms alleen een fort, soms ookeen versterkte stad. Zij zijn op bijgaand kaartje te zien. Deze stadsprofielen van Van der Meulen bevinden zich, nagenoeg zonder uitzondering, in openbaar bezit, in Parijs in het Mobilier National en in het Département des Arts graphiques van het Louvre zit natuurlijk het allergrootste deel.Ga naar eind12. Bladen van Maastricht zijn bovendien in het Institut Néerlandais te Parijs, in de Bibliothèque Nationale en in de Topografische Atlas van het Maastrichtse Gemeente-archief aanwezig; een gezicht op Ieper in het Rijksprentenkabinet in Amsterdam is waarschijnlijk atelierwerk.Ga naar eind13.
Terloops zij opgemerkt dat in de Geïllustreerde Beschrijving van de Betuwe tweemaal een stadsprofiel van Van der Meulen wordt vermeld dat in het Amsterdamse Rijksprentenkabinet zou zijn.Ga naar eind14. Het gaat hier echter om reproducties uit de Atlas-Frederik Muller aldaar. | |||||||||||||||||||||||
‘Le Passage du Rhin’ en het Tolhuis te Lobith (S. 50-53) (afb. 2)De Passage du Rhin is vele malen beschreven en afgebeeld. Beschreven o.m. door Racine, door de markies de Quincy, door Voltaire, door J.W.F. Werumeus BuningGa naar eind15. en het zou ons hier te ver voeren alle tekenaars en graveurs te noemen, die deze ‘opération militaire du quatrième ordre’, zoals Napoleon smalend opmerkte, vereeuwigd hebben. De vrij talrijke studies van Van der Meulen, en ook van Le Brun, van deze gebeurtenis, duiden op het belang dat Lodewijk aan de zaak hechtte. Misschien om twee redenen. In de eerste plaats afficheerde Lodewijk zich graag als een ‘nouvel Alexandre, un | |||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||
3 Doesburg. Potlood en aquarel, 21,5 × 156,8 cm. Op vijf vellen. Parijs, Mobilier National, S. 56.
nouveau Constantin’, en in de jaren '60 had Le Brun zich op de geschiedenis van Alexander en Constantijn gestort.Ga naar eind16. Schilderijen en gobelins waren het gevolg: het doek ‘Le Passage du Granique’ meet 4,70 × 12,09 meter!Ga naar eind17. Bernini heeft het nog bewonderd. Het is duidelijk dat Lodewijk met zijn Passage du Rhin de parallel met Alexander en Constantijn (slag aan de Pons Milvius) wilde versterken, en het is merkwaardig dat er op deze overeenkomst nooit is gewezen. Het wemelt in de Franse musea van de Passages du Rhin; Lught noemt er een aantal in zijn catalogus van de Louvre-tekeningen van Van der Meulen. De Porte-Saint-Denis in Parijs uit 1672 heeft reliëfs van de Rijnovergang door Anguier, naar schetsen van Le Brun, die natuurlijk weer steunde op Van der Meulen en in de Spiegelzaal van Versailles herinnert de plafondschildering van Le Brun op allegorische wijze aan de Rijnovergang en de inname van Maastricht. Op de Place des Victoires in Parijs heeft het voetstuk van het ruiterstandbeeld van Lodewijk XIV een reliëf van Desjardins (ca. 1640-1694): ‘Le Passage du Rhin’. Nog in het begin van de 18de eeuw maakte Martin voor Marly een Passage du Rhin. De allegorische waarde dus. Tweede reden is dat Lodewijk, die ook op Van der Meulens schilderij in het RijksmuseumGa naar eind18. het commando heeft bij de Rijnovergang, daar helemaal niet aanwezig was: met zijn broer, ‘Monsieur’, de hertog van Orléans, vertoefde hij in het klooster op de Elterberg. De schilderijen van de Rijnovergang met Lodewijk zo duidelijk op de voorgrond als aanvoerder zijn dus een bewuste geschiedvervalsing. Het gezicht op Lobith en het Tolhuis (S. 51) vindt men terug in het schilderij in het Rijksmuseum; de voorgrond met Lodewijk en zijn troepen alleen is anders. Ten overvloede: de Fransen staken bij het Tolhuis van Lobith de Rijn over náár de Betuwe; de loop van de Rijn heeft zich sindsdien sterk gewijzigd.Ga naar eind19. Voor andere afbeeldingen van het Tolhuis te Lobith kan worden verwezen naar de ets van Claes Jansz. Visscher in het ‘Toneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden’, Amsterdam, Joan Blaeu 1649, naar de tekening van Abraham de Verwer (? - 1650),Ga naar eind20. en naar de schilderijen van Jan van Goyen.Ga naar eind21. Sauveur le Contes schilderij ‘Le Passage du Rhin’ in Chantilly, in de reeks ‘Les Actions du Grand Condé’, gaat wel op tekeningen van Van der Meulen terug, maar de troepen trekken in de verkeerde richting de Rijn over: ze komen in de Lijmers terecht in plaats van in de Betuwe.Ga naar eind22. | |||||||||||||||||||||||
Doesburg (afb. 3)Van Doesburg zijn diverse tekeningen bewaard gebleven, 3 in de Gobelins, 4 in het Louvre.Ga naar eind23. Le Brun was van plan de overgave van de stad tot een ‘fait mémorable’ te maken. Zelfs Starcky spreekt nog van een ‘épisode glorieux de la prise de Doesburg’;Ga naar eind24. één van de verschillende malen dat historie en kunsthistorie niet gelijk sporen. De reden van het ‘fait mémorable’ was misschien wel dat Lodewijk XIV zich op 16 juni in eigen persoon voor de stad had gevestigd en dat hier voor het eerst vredesonderhandelingen plaats hadden, die natuurlijk op niets uitliepen. Volgens Wagenaar was de stad behoorlijk versterkt en goed van troepen en voorraden voorzien, zodat men zich aanvankelijk teweer wilde stellen. ‘Doch de onwil der soldaaten en 't kermen der vrouwen was oorzaak, dat men, al spoedig, tot de overgaave besloot’.Ga naar eind25. De troepen kregen vrije aftocht en de stad mocht godsdienst en privileges behouden. In het museum van Versailles hangt nog een schilderij van J.-B. Martin l'aîné, voorstellend de inneming van Doesburg en gemaakt voor Marly;Ga naar eind26. het doek gaat terug op de achterkant van S. 56, die bij de restauratie van de tekening tevoorschijn kwam en gedeeltelijk mét de voorzijde het doek van Martin als voorbeeld diende. Het blad van Van der Meulen is trouwens ook van een kwadratuur voorzien. Uit de omstandigheid dat Van der Meulen zoveel werk van Doesburg gemaakt heeft, zou zijn af te leiden, dat hij kort na de val van de stad daar aan het werk was, eigenlijk dus nog voordat het Franse offensief was vastgelopen. Want veel glorieus was er aan het geheel toch niet te beleven. Dat de capitulatie van Doesburg zelfs tot Marly zou doordringen, is voor de latere historicus dan ook een moeilijk te bevatten zaak. Van de schetsen van Doesburg zal Martin ook | |||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||
4 Kampen met de Bovenkerk. Potlood en aquarel, 9,2 × 29,6 cm. Parijs, Collection du Mobilier National, S. 87 abusievelijk als Den Bosch. Aan de onderzijde een reep afgesneden.
5 Kampen met IJsselbrug en Nieuwe Toren. Potlood en aquarel, 12,5 × 36,9 cm. (niet 21,9 cm. hoog zoals bij Starcky vermeld). Parijs, Collection du Mobilier National. S. 66.
gebruik gemaakt hebben voor zijn nu verloren gegane muurschildering ‘Reddition de Doesburg’ in de Invalides (Salle Turenne). Merkwaardig is overigens, dat Le Brun toch wel bezig was met het idee een tapisserie te laten vervaardigen van de overgave van Doesburg.Ga naar eind27. Tenslotte valt nog op te merken dat de schets uit het Louvre van Le Brun en de variantGa naar eind28. wat de compositie betreft corresponderen met het schilderij van Le Brun: ‘Alexandre et Porus’ in het Louvre,Ga naar eind29. indien wij daarvan ca. 25% te linkerzijde afnemen. | |||||||||||||||||||||||
Kampen (afb. 4 en 5)Dit blad (S. 66) was door Guiffrey destijds als een gezicht op Deventer opgenomen, zij het met enige reserves. Ook in de catalogus van Mme Starcky zou het als een gezicht op Deventer worden beschreven, maar op het laatste ogenblik kon dit gecorrigeerd worden. Overigens vermeldt Van der Meulen in zijn ‘Inventaire’ onder de door hem getekende steden als nr. 11 Kampen, als nr. 13 Deventer.Ga naar eind30. Het gaat hier om een gezicht op Kampen, dat blijkt al overduidelijk uit de IJsselbrug met de vijf dubbele ‘galgen’, die ook zo voorkomt op de kaart van Blaeu uit ca. 1650. De brug leidt naar de nu verdwenen Vispoort en de Nieuwe Toren, voorzien van een koperen bol en sinds 1664 getooid met een kruis.Ga naar eind31. Goed zichtbaar op de tekening is de muur langs de rivier met de verschillende rondelen, zoals die ook op de kaart van Blaeu voorkomen. Iets rechts van de Vispoort het stadhuistorentje en het torentje van het Minderbroedersklooster, daarnaast te rechterzijde de Nieuwe Toren, die iets opgerekt is, wat overigens ook geschied is op de prent die het binnenrukken der Kozakken in 1813 uitbeeldt.Ga naar eind32. Vóór de Nieuwe Toren ligt het bolwerk de Leeuwentoren, door de Fransen bij hun vertrek in 1673 vernield. Een goed aanknopingspunt biedt het schilderij van Claes Bellekin (toeschr.) uit 1654: ‘Gezicht op Kampen’, in het museum aldaar. Ook hierop is duidelijk zichtbaar de houten brug met de vijf ‘galgen’, maar de Nieuwe Toren is nog niet verder gevorderd dan de onderbouw.Ga naar eind33. Goede afbeeldingen van de Leeuwentoren bieden de beide tekeningen van Anthonie (?) Beerstraaten in de Topografische Atlas op het Gemeete-Archief van Kampen en afgebeeld bij Wiersma op. cit. p. 44 en 45, tot nu toe de enig bekende weergave van dit bolwerk. Op de voorgrond, op de oostelijke IJsseloever, de in 1589 aangelegde ‘Oude Schans’, gedeeltelijk afgebroken bij het vertrek van de Fransen, en op de kaart van G.J. Lefèvre de Montigny (XVIIId) nog goed zichtbaar. Ook de schans komt exact overeen met de weergave op de kaart van Blaeu, tot het poortje uiterst rechts toe. De tekening is aan beide kanten afgesneden. Wat de linkerkant betreft, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||
6 Amersfoort. Potlood en aquarel, 17,8 × 63,8 cm. Op twee vellen. Parijs, Collection du Mobilier National, S. 63.
het volgende: S. 87, ‘Vue d'une partie de Bois-le-Duc’ is in feite helemaal niet 's Hertogenbosch, maar het IJsselfront van Kampen met de Boven- of Sint-Nicolaaskerk en de Koornmarktspoort; de Bovenkerk heeft op de tekening nog de korte spits; zoals bekend werd de tegenwoordige, slanke spits pas in 1808 aangebracht. De tekening sluit exact aan bij het stadsprofiel van Kampen cat. nr. 66. Verder heeft Starcky al gewezen op de overeenkomst in techniek tussen dit blad en no. 66. Het zou ook dwaasheid zijn - hoe zou Van der Meulen een nog door de Hollanders bezette stad zo dicht hebben kunnen naderen als op de voorstelling? Het is te hopen dat ook het ontbrekende stuk van de noordzijde van Kampen ooit eens opduikt. (Zie overigens het erratum bij Starcky p. 44). | |||||||||||||||||||||||
Amersfoort (afb. 6)Moulin maakte, zoals gezegd, onderscheid tussen de vlotte schetsen, veelal in krijt, die ter plaatse gemaakt zouden zijn, en de zeer gedetailleerde profielen die atelierwerk zouden wezen. Waar hij echter niet op gewezen heeft, is het feit, dat er bladen zijn met een gewone, zelfs wat nuchtere topografische weergave, én tekeningen die als het ware tintelen van sfeer (Zutphen, Amersfoort, Utrecht). Het blad Amersfoort (S. 63)Ga naar eind34. behoort niet tot de grootste stadsprofielen, maar Van der Meulen laat zich hier van zijn beste kant zien. De tekening bestaat uit twee aaneengeplakte vellen, de naad valt samen met de scheidingslijn van de muren van de O.L. Vrouwetoren, die precies in het midden staat. De stad is gezien vanaf een uitloper van de Amersfoortse Berg. Het stadsprofiel wordt verlevendigd door wat molentjes; de voorgrond is schetsmatig gehouden. Op de achtergrond links de kerk van Soest en de heuvels van het Gooi. Het profiel is verwerkt in een tapisserie van Le Brun: Dotekom et Amersfoort (414 × 271 cm), destijds in het paleis van Compiègne, nu in het Mobilier National. Amersfoort viel de 19de juni in handen van de markgraaf De Rochefort, luitenant-generaal in het Franse leger, die de 13de bij IJsseloord de Rijn was overgestoken met de opdracht, Veluwe en Sticht te veroveren. Vanuit Amersfoort bezette hij de dag daarop Naarden. | |||||||||||||||||||||||
Naarden (afb. 7)Van Naarden zijn drie profielen in de Gobelins, twee in rood krijt en een schets in potlood en waterverf (S. 81, 81 bis en 82, de laatste atelierwerk). Alle tekeningen zijn vanuit hetzelfde gezichtspunt genomen, uit het zuidoosten. Het stadsprofiel vindt men exact zo terug op het onvoltooide doek in het Rijksmuseum, waar het figureert onder de titel ‘De troepen van Lodewijk XIV voor Naarden, 20 juli 1672’.Ga naar eind35. Dat is onjuist. Afgebeeld is een inspectietocht van De Rochefort in de omgeving van de stad, een inspectie welke op 20 juli plaatsvond, precies een maand nadat Naarden door De Rochefort was bezet. Vergeet niet dat dit het punt was, waar de vijand het dichtst bij Amsterdam was: ruim 20 km! Op 12 september 1673 moesten de Fransen voor de Staatse troepen capituleren, nadat een poging tot ontzet in september 1672 was mislukt.Ga naar eind36. Het kan zijn dat De Rochefort opdracht aan Van der Meulen gaf voor het schilderij, maar dat na de ontruiming van de Republiek in 1673 De Rocheforts belangstelling voor het werk ook verdwenen was. Het doek wordt later nog genoemd in de inventaris van Van der MeulenGa naar eind37. en de maten in voeten en duimen corresponderen (uitgaande althans van de Blooise maten) ten naastebij met die van het doek in het Rijksmuseum. In het ‘Inventaire’ wordt het landschap aan Jean-Baptiste Martin toegeschreven en de ‘figures au trait avec le pinceau’ aan Van der Meulen. Van Martin is er ook een schilderij van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||
7 Naarden, Rood krijt, 43,5 × 141,7 cm. Op twee vellen. Kwadratuur in rood krijt aangebracht. Parijs, Collection du Mobilier National, S. 81. Voorstudie voor het schilderij in het Rijksmuseum A 3960.
Naarden naar de schetsen van Van der Meulen in Versailles.Ga naar eind38. De aquarelschets is ondanks de gedetailleerde weergave zeer gevoelig van behandeling. | |||||||||||||||||||||||
Utrecht (afb. 8)Het blad Utrecht (S. 71) vereist een korte bespreking. Eerst de historie: De Rochefort verscheen de 23e juni in Utrecht; Lodewijk was toen nog in Doesburg. Hij eiste de onderwerping van de stad, hetgeen geschiedde en de 24e verscheen de koning zelf voor Utrecht, waarna de stad op de 30e definitief over ging, ‘un épisode glorieux’ volgens Starcky.Ga naar eind39. September 1673 volgde de ontruiming en het is dan ook onjuist om in de catalogus te lezen: ‘La place qui s'était rendue sans montrer aucune résistance, revint aux Provinces-Unies lors de traité de paix de Nimègue (1678) comme toutes les autres villes conquises par Louis XIV ou ses alliés en Hollande’. Utrecht is door Lodewijk betreden aan de Biltse kant, aan de oostzijde, en daar heeft dan ook de capitulatie plaats gehad. Maar Van der Meulen tekent Utrecht vanuit het westen, zoals bijna met alle stadsprofielen van Utrecht het geval is. Het is overigens merkwaardig dat van Utrecht, toch de grootste van de tot dan toe veroverde steden in de Republiek, slechts één gezicht bekend is. Maar het is wel een schitterend blad, waar een uiterst nauwkeurige topografische behandeling samengaat met een grote gevoeligheid in de tekenen aquareltechniek. Van noord naar zuid - dus op het blad van links naar rechts - zijn achtereenvolgens te onderscheiden: de Jacobikerk, het Vreeburg, Oudaen, de Pieterskerk, de Buurkerk, de Dom, de Mariakerk, de kapel van het Abr. Doleklooster (de latere Lutherse kerk), de kapel van het Duitse huis, de Smeetoren, de Geertekerk, de Klaaskerk met de twee ongelijke torens en de Bijlhouwerstoren. Le Brun heeft nog plannen gehad om met Lodewijks intocht in Utrecht wat te beginnen, maar van de allegorische reeks van de ‘Histoire du Roi’ is nooit iets gekomen.Ga naar eind40. Men moet niet vergeten dat in 1689 het ‘budget des Bâtiments’ úit de begroting en het gouden en zilveren tafelgerei ín de smeltkroes verdwijnen. Lodewijks pracht en praal waren even voos gebleken als zijn aanspraken op de overwinning. Wel diende de tekening als voorbeeld voor het schilderij van de overgave van Utrecht door Jean-Baptiste Martin l'aîné. Er is ook een blad (ets en gravure) door Louis de Châtillon (1639-1734) van Utrecht naar Sébastien Leclerc (1637-1714), te onzent weinig bekend en door Starcky niet genoemd (Chalcographie du Louvre nr. 3695).
Het venijn zit echter in de staart. Van der Meulens profiel van Utrecht komt tot in de kleinste details overeen met dat van Herman Saftleven (1609-1685) uit 1669.Ga naar eind41. De standpunten zijn exact dezelfde en de onderlinge afstanden van torentjes, daken en wat dies meer zij vertonen een opvallende gelijkenis. Alleen bij Saftleven komt de lichtval van links en bij Van der Meulen van rechts. Verder heeft het blad van Van der Meulen te linkerzijde iets meer, maar dat is een willekeurige boomgroep, terwijl aan de rechterkant bij Van der Meulen een paar bomen een stukje ‘buiten de veste’ aan het gezicht onttrekken. De vaart, middenin, loopt bij Van der Meulen anders dan bij Saftleven, maar het bruggetje klopt weer. Frappant detail: de stand van de wieken der vier molens die zich boven de wallen van de stad verheffen, is bij Van der Meulen niet anders dan bij Saftleven. Beide gezichten zijn zo volkomen identiek, dat het niet anders kan of Van der Meulen heeft zich van Saftlevens ets bediend. De gedachte aan een pantograaf kwam zelfs even op, maar bij het bestuderen van de tekening in de Gobelins was nergens iets te zien van een prik in het papier. Een calque is eveneens | |||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||
8 Utrecht. Potlood en aquarel, 28,2 × 165,7 cm. Op 5 vellen. Parijs, Collection du Mobilier National, S. 71.
uitgesloten: de afmetingen van de torens en de gebouwen zijn bij Van der Meulen een fractie kleiner dan bij Saftleven. Wel dient men zich af te vragen of Van der Meulen ook elders (in de Republiek, langs de Rijnse Barrière, in de Zuidelijke Nederlanden of in Franche-Comté) van recent vervaardigde stadsprofielen gebruik heeft gemaakt. De vaak wat lege en ijle voorgronden en de rommelige repoussoirs, waarop al eerder werd gewezen, zouden in de richting van ontleningen kunnen wijzen. Het ging Van der Meulen alleen om het stadsprofiel, de rest deed er niet toe. Daar komt nog iets bij, dat trouwens ook met andere stadsprofielen te maken heeft. Saftleven moet voor zijn Utrechtse profiel meer dan één punt hebben ingenomen. Zoals de stad op de ets is afgebeeld, kan die bezwaarlijk vanuit één standpunt zijn waargenomen.Ga naar eind42. Het noorden en zuiden van de stad doen zich anders voor als men recht voor de domtoren zou staan. Het is hier eigenlijk hetzelfde scharrelen met de objectiviteit als wij al eerder bij de veld- en zeeslagen constateerden: volledig, compleet, maar niet juist. Voor het prospect van Van der Meulen geldt dus hetzelfde, en zijn afhankelijkheid van Saftlevens ets wordt er des te evidenter door. Overigens heeft Van der Meulen verschillende tekeningen gemaakt, waarbij het duidelijk is, dat de tekenaar zich verplaatst moet hebben, bijvoorbeeld ‘La Foire de Beaucaire, avec le port de bateaux sur le Rhône et le château deTarascon’,Ga naar eind43. een gezicht op GentGa naar eind44. en een gezicht op Ieper,Ga naar eind45. misschien het werk van een assistent. Heeft het iets te maken met het aan elkaar plakken van de vellen? Bij de gezichten op de kleine plaatsen speelt deze kwestie natuurlijk geen rol, maar een nadere studie van de stadsprofielen van de grotere steden is in dit verband dringend gewenst. | |||||||||||||||||||||||
NijmegenHet blad Nijmegen (S. 78) is een van de weinige tekeningen van Van der Meulen waarop de sporen van beschietingen duidelijk te zien zijn. Behalve bij Maastricht komt dat verder niet voor. De stad werd op 9 juli door Turenne ingenomen, dus bijna een maand na de Rijnovergang - het was een van de weinige steden die weerstand hadden geboden.Ga naar eind46. Deze tekening van Nijmegen geeft aanleiding tot een aanvulling op de catalogus van Starcky. Er zijn namelijk diverse Franse tekenaars en graveurs geweest die de veldtocht van 1672 hebben ‘verslagen’. Eén van hen was de bij Utrecht reeds genoemde Sébastien Leclerc of Le Clerc van wie er een blad bestaat met een gezicht op Nijmegen uit die tijd (ets en gravure naar eigen tekening, 26 × 37 cm; Chalcographie du Louvre nr. 3637). Zo zijn er meer plaatsen waar behalve Van der Meulen andere Franse artisten bezig waren, maar die worden door Mme Starcky helaas niet genoemd. Aan de andere kant: als zij dat voor alle negen tochten van Van der Meulen wél gedaan had zou de catalogus waarschijnlijk nog niet voltooid geweest zijn. | |||||||||||||||||||||||
Maastricht (afb. 9)Het beleg van Maastricht had plaats in juni 1673 onder leiding van Vauban. De stad capituleerde de 30e. Uit de gevechtshandelingen op diverse tekeningen valt op te maken dat Van der Meulen het beleg bijwoonde.Ga naar eind47. Verschillende kunstenaars zoals Beaulieu en Leclerc hebben ook voor illustraties van het beleg gezorgd en diverse schilders hebben het wapenfeit vereeuwigd, zoals Parrocel ‘des batailles’ (1646-1704), die een ‘Siège de Maestricht’ schilderde als Pièce de Réception voor de Académie in 1676.Ga naar eind48. Van der Meulen heeft vele tekeningen van het beleg gemaakt: 3 in het Cabinet des Dessins van het Louvre, 7 in de Gobelins, één in de verzameling Lugt,Ga naar eind49. één in de Topografische Atlas van het Gemeente-archief in Maastricht en één in de Bibliothèque Nationale. Noch Lugt, noch Starcky gaan op het blad in de Bibliothèque Nationale in.Ga naar eind50. Dit bevindt zich in een band gr.- fol. met topografische gravures van Nederlandse steden en vestingen onder no. Vc 76. De tekening in potlood en aquarel meet 127 × 30 cm en bestaat uit drie aan elkaar geplakte vellen. Midden boven in nagenoeg uitgewiste (18de-eeuwse?) letters ‘Mastrick’, midden onder stempel L 408 (= Bibliothèque Royale 1833-1848). De tekening is dus niet tijdens het Ancien | |||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||
9 Maastricht. Potlood en aquarel, 30 × 127 cm. Op drie vellen. Parijs, Bibliothèque Nationale Vc76.
10 Maastricht, de torens van de St. Servaas en de St. Jan. Potlood, 24,3 × 36,1 cm. Parijs, Louvre, Département des Arts graphiques, Lugt 828. Op de achterzijde behalve de naam van Van der Meulen: Jan Frantzois Klinveque (= volgens Lugt misschien ‘Kleinwegen’, een helper?).
Régime in de Bibliothèque Nationale beland.Ga naar eind51. Op de achterzijde ‘par V. der Moulen’ in 19de-eeuws handschrift. De tekening is op de vouwen (het blad is in drieën opgevouwen) en links onder gescheurd; hij is in het boek ingeplakt. De voorgrond is geelgroen en sepia, de daken van de huizen zijn blauwig, een enkel dak is zachtrood. Het gezicht is iets meer naar rechts genomen dan de tekening in het Institut Neérlandais. Het water dat men op de voorgrond ziet is niet de Maas, maar een dode rivierarm met enkele voorden. De Maas met de Servaasbrug en Wijk liggen geheel op de achtergrond. Op de rivier schepen en links op de voorgrond ruïnes van huizen, daar waar eerst de geschutsstellingen op de tekening in het Institut Néerlandais waren. Rechts op de voorgrond schansen. De kunstenaar heeft het potlood spaarzaam gehanteerd, hetgeen misschien op atelierwerk kan wijzen, maar noodzakelijk is dat niet. De aquarel is geheel doorgewerkt en de ommuring met een bres in puin is perfect te volgen. In de verte het Zuid-limburgse heuvelland. De verschillende kerken in de stad zijn duidelijk te herkennen en ondanks alle topografische finesses gaat er van de tekening een heel bijzondere sfeer uit. | |||||||||||||||||||||||
Maastricht, gezicht op de Sint-Servaas en Sint-Janstoren (afb. 10)Deze nog niet eerder gepubliceerde tekening laat de Sint-Servaas en de Sint-Janstoren zien vanuit het zuidoosten. Rechtsboven een schetsje dat de daken van het Dinghuis en de Augustijnerkerk toont, ongeveer vanuit hetzelfde standpunt getekend. De gebouwen zijn genummerd, 5 t/m 9. Dit wijst erop dat er waarschijnlijk aansluitende bladen zijn geweest en dat het geheel een voorstudie is voor een profiel van de gehele stad. Uit deze tekening blijkt goed hoe nauwkeurig Van der Meulen te werk ging: voordat hij vanuit een verre positie de stad als geheel tekende, maakte hij voorstudies van de afzonderlijke gebouwen, waarbij het natuurlijk vooral ging om torens en daken. De grote stadsprofielen van Maastricht in de Gobelins en in de Bibliothèque Nationale zijn anders dan deze tekening, vanaf de Pietersberg, dus meer vanuit het zuiden gemaakt. Het gezicht op Maas- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||
tricht in de collectie Lugt is echter wel vanuit dezelfde hoek getekend. Het ligt daarom voor de hand te veronderstellen dat de tekening van de Sint-Servaas en de Janstoren een voorstudie voor deze laatste is. Misschien heeft de tekenaar zich van een verrekijker bediend.
Ten tijde van het ontstaan van de Maastrichtse tekeningen, in 1673, was de Augustijnerkerk 12 jaar oud. De kerk heeft hier zijn oorspronkelijke dakruiter en dat geldt ook voor het Dinghuis. Niet te identificeren is het kleine torentje met ingesnoerde ui (nr. 9), dat vlak voor de oostgevel van de Augustijnerkerk lijkt te staan.
Het grote belang van deze tekening is dat zij een betrouwbare en duidelijke bron is voor de reconstructie van de torens van de Sint-Servaas, in het bijzonder van de middentoren op de westbouw. Deze was in 1556 door de Luikse timmerman Jan Pyens gebouwd en verdween voor de forse, barokke bekroning van Fayen in de jaren '70 van de 18de eeuw. De 16de-eeuwse toren is nooit goed uitgebeeld. Het best is hij te zien op de tekening van Remigio Cantagallina uit 1612. Qua detaillering blijft deze echter verre bij die van Van der Meulen achter. | |||||||||||||||||||||||
De catalogus van Mme StarckyMme Laure Starcky komt alle lof toe voor het catalogiseren van de 220 tekeningen van Van der Meulen die in het Mobilier National aanwezig zijn. Met de beschrijving door Frits Lugt van ruim 100 tekeningen in het Département des Arts graphiques van het Louvre is verreweg het grootste en belangrijkste gedeelte van Van der Meulens topografische bladen toegankelijk. Wel zijn er in diverse collecties nog bladen te vinden van paarden, ruiters, vee, bomen e.d., zoals bij de comte en comtesse d'Oïllamson in Parijs. De grondige en uitvoerige inleiding over Van der Meulens leven, zijn werk, en de lotgevallen van zijn tekeningen is onmisbaar voor ieder, die zich met deze kunstenaar bezig houdt - er zijn suggesties en verwijzingen die ook waardevol zijn voor een studie van zijn geschilderd oeuvre. De tekeningen zijn opnieuw gemeten, waardoor onjuistheden van vroegere, min of meer voorlopige, inventaristaties zijn gecorrigeerd. De beschrijving van alle bladen heeft zonder uitzondering plaats gehad met een uiterste aan nauwgezetheid, en waar die tekeningen als uitgangspunt dienden voor de schilderijen van hemzelf of van Martin en Le Conte (Starcky prefereert Lecomte), is dat vermeld. Het boek krijgt natuurlijk een extra-dimensie doordat het tevens voor België en Nederland belangrijk is. Het is tenslotte geen geringe verdienste van de auteur, dat zij stadsprofielen en detailstudies van bijna 30 Noordnederlandse plaatsen en versterkingen toegankelijk heeft gemaakt. En daarvoor past - het zij nog eens gezegd - een woord van dank en waardering. Een enkele opmerking over de illustraties. In de catalogus zijn de stadsprofielen in veel gevallen niet volledig afgebeeld, en waar dit wel het geval is, zijn de reproducties natuurlijk veel te klein (Doesburg, S. 56; Culemborg, S. 59, bladen van 1½ m lengte op nog geen 15 cm!). Wordt een fragment gereproduceerd, dan is dat natuurlijk altijd het centrale gedeelte (Arnhem, S. 54; Schenckenschans, S. 55; Naarden, S. 81), maar dan komt men eigenlijk nog niet zoveel verder. Gegeven ook de vaak dunne en ijle lijnvoering van de schilder, is het niet te verwonderen dat de kwaliteit van de afbeeldingen te wensen overlaat. De tien kleurreproducties in het begin van het boek zijn uitnemend, maar op het geheel is dit natuurlijk een schrale troost (Voor de Republiek: Woerden, Kampen, Utrecht, Grave en Amersfoort op de omslag). Laure Starcky heeft misschien het accent wat te veel gelegd op het stijlkritisch onderzoek en wat weinig op de topografie zelf. Zonder ook maar iets te kort te doen aan de verdiensten van deze catalogus, zou ik het toch hebben toegejuicht indien zij het werk van andere kunstenaars (Roghman, Claes Jansz. Visscher, Valentijn en Bernardus Klotz, De Grave, e.a.) ter vergelijking van de situatie ter plekke had aangetrokken. Een enkele vergissing had daarmede kunnen worden voorkomen. Ook de atlas van Blaeu is door haar niet geraadpleegd. Tot het relateren van de tekeningen van Van der Meulen aan de bouwgeschiedenis van de afgebeelde monumenten is Starcky niet gekomen. Maar dat is eigenlijk ook teveel gevraagd. Tot haar verdediging kan worden aangevoerd dat in Duitsland, België en Nederland aan het topografische oeuvre van de meester niet of nauwelijks aandacht is besteed. In Frankrijk zelf ontbreekt trouwens ook nog altijd een catalogue raisonné van zijn schilderijen. De eindconclusie kan niet anders luiden dan dat wij in de catalogus van Mme Starcky een belangrijke stimulans hebben gekregen voor de studie van Van der Meulen in het algemeen, terwijl de waarde voor de 17de-eeuwse topografie van de steden in de Nederlanden en Noord-Frankrijk niet hoog genoeg kan worden aangeslagen. In dit jaar, 1990, valt de herdenking van de 300ste sterfdag van zowel Le Brun als Van der Meulen. Bij wijze van posthume hulde komt er voorjaar 1991 in de Galerie Nationale de la Tapisserie te Beauvais een herdenkingstentoonstelling, gewijd aan beide | |||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||
kunstenaars, waar onder meer zo'n 50 à 60 tekeningen van Van der Meulen te zien zullen zijn. Ook zal er een aantal schilderijen worden geëxposeerd, die nu nog in restauratie zijn en die voordien de Gobelins nog nooit verlaten hebben. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuurCatalogi van musea en werken over de plaatselijke geschiedenis van de Republiek zijn niet opgenomen. Zie voor de belangrijkste onder de noten.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||
Voor de hulp bij het tot stand komen van deze bijdrage past in de eerste plaats een woord van dank aan de dames Jean Coural, destijds administrateur général au Mobilier National en Laure C.-Starcky, conservateur au Mobilier National, die beiden op genereuze wijze behulpzaam waren bij het bestuderen van Van der Meulens tekeningen uit de Republiek. Verder aan mevrouw C.C.S. Wilmer, beheerder van de Historisch-Topografische Atlas van Utrecht, die mijn aandacht vestigde op het profiel van Namen en die hielp bij het identificeren van diverse Utrechtse gebouwen en kerken, en aan de heren J. Grooten, Gemeente-archivaris te Kampen, R.H.A. van de Laar, beheerder van de Historisch-Topografische Atlas van 's-Hertogenbosch, voor hun hulp t.a.v. de beide bladen van Kampen, M. Schapelhouman voor zijn inlichtingen betreffende de (dubieuze) bladen van Van der Meulen in het Amsterdamse Rijksprentenkabinet en A. de Vries voor zijn hulp bij het blad met de torens van de Sint Servaas en de Sint Jan te Maastricht. Het Instituut Néerlandais, de Bibliothèque Nationale te Parijs en het Maastrichtse Gemeente-archief verleenden alle medewerking bij het onderzoek naar de tekeningen van Maastricht die daar berusten. |
|