Jaarboek Monumentenzorg 1990
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
J.M.M. Jacobs
| |
Ter inleidingWaarom werd de Amstelkerk (afb. 1, 2 en 3) toen op die plaats, in deze vorm en met dat materiaal gebouwd? Vloeide de specifieke vorm van de Amstelkerk voort uit de praktische gebruikseisen, of waren er ook andere factoren die dit bepaalden? De beantwoording hiervan is niet mogelijk zonder stil te staan bij de ontwikkeling van de protestantse kerkbouw in de 17de eeuw. Omdat in dit verband vooral de stedebouwkundige, typologische en architectuurhistorische context van het oorspronkelijke 17de-eeuwse kerkgebouw onderzocht zullen worden, blijft de omvangrijke vertimmering van 1840 buiten beschouwing. Bij de in 1990 voltooide restauratie is echter de oorspronkelijke - en bij de 19de-eeuwse verbouwing gehandhaafde - kerkruimte ingrijpend gewijzigd. De klassieke maatverhoudingen zijn verstoord door nieuwe vloeren en wanden voor de kantoren van de eigenaresse, de Amsterdamse Maatschappij tot Stadsherstel. Omdat Stadsherstel gezien haar naam een ideaal nastreeft, mag de vraag gesteld worden hoever wij thans met het aanpassen van een 17de-eeuws monument kunnen gaan. Dezelfde vragen die ten aanzien van het oorspronkelijke kerkgebouw gesteld worden, kunnen eveneens aangevoerd worden voor de 20ste-eeuwse verbouwing. De beantwoording zal duidelijk maken of de stad op het Amstelveld inderdaad hersteld is. Naast een proeve van architectuurhistorisch onderzoek wil deze bijdrage de aanzet leveren voor een dergelijke kritische beschouwing.Ga naar eind2. | |
De uitleg van 1663 en de AmstelkerkWanneer wij thans de situering van de Amstelkerk bekijken is het meteen opvallend hoe dit gebouw op de hoek van het Amstelveld gedrongen staat. De noordgevel overschrijdt met het aangebouwde portaal zelfs de rooilijn van de Kerkstraat. De vraag of dit het resultaat is van een planmatige opzet of eerder van een historische vergroeiing dringt zich dan ook op. Door de toevoeging van bijgebouwen is niet direct duidelijk wat de opzet is geweest. Een situatietekening uit 1687 geeft de vierkante houten kerk gestippeld weer (afb. 4). In het besluit van de Vroedschap van 9 augustus 1668 om zo op de hoek van het Amstelveld een houten kerk te laten bouwen lezen we de reden hiervan:‘...en dat neffens de plaets of 't plein tot bouwen van een kerck [....] sulx dat de Selve kerk daer me niet belet werde gebouwt te komen worden’. | |
[pagina 49]
| |
1 De Amstelkerk vanuit het noordwesten, vóór de restauratie (foto RDMZ, 1968).
Wagenaar meent zelfs te weten dat de vrijgehouden ruimte van het Amstelveld bedoeld was om een sténen kerkgebouw te plaatsen.Ga naar eind3. Dat het oorspronkelijk de bedoeling was om midden op het Amstelveld een kerk te bouwen wordt ook bevestigd door de kaart van de stadsuitleg waaraan de vroede vaderen op 28 januari 1663 hun goedkeuring hechtten (afb. 5). Deze door Daniël Stalpaert getekende kaart laat duidelijk zien dat midden op het Amstelveld een vierkant kerkgebouw gedacht is. De legenda geeft aan dat dit één van de vier plaatsen in de nieuwe uitleg was om een kerk te bouwen, want buiten het Amstelveld zijn er nog drie ‘plaatsen om kercken te bouwen’. Vier grote terreinen waren immers in de nieuwe stadsuitleg voor de bouw van kerken gereserveerd. Ten eerste aan de Leidsegracht, op het terrein begrensd door het Molenpad, de Keizers- en Prinsengracht, en anno 1693 door Commelin als volgt aangeduid: ‘Aan 't eynde van d'oude Prinse- en Keyzers-gracht, tegen de Leydtze-gracht aan, daar het Schermschool gestaan heeft. [....] was wel eer een pleyn om een Kerk te bouwen...’Ga naar eind4. Ten tweede de reeds genoemde plaats op het Amstelveld. Ten derde op het Weesperveld begrensd door de Nieuwe Prinsengracht, Muidergracht en Nieuwe Kerkstraat. En als laatste de kerkplaats op Wittenburg, die als enige ook een stenen kerkgebouw volgens dit plan heeft gekregen: de Oosterkerk. De kaart van 1663 geeft voor alle vier de kerkplaatsen een gelijke situering aan: vrijstaand op een plein en onafhankelijk van de rooilijnen. Bovendien worden de vier pleinen met elkaar verbonden door een straat, in de legenda verklaard als ‘synde een capitale straat tussen de Keysers en Princegraft’. Op een kaart uitgegeven in 1665 verschijnt voor
2 Interieur van de Amstelkerk vóór de restauratie. Bij de restauratie is de omgang dichtgezet met kantoorruimtes en het centrale vierkant leeg gehouden. Al het meubilair is verwijderd (foto RDMZ, 1968).
3 Interieur van de Amstelkerk vóór de restauratie (foto RDMZ, 1968).
| |
[pagina 50]
| |
4 Plattegrond van het Amstelveld. Waarschijnlijk van omstreeks 1687, omdat in dat jaar de erven aan de oostzijde van het Amstelveld - links op de tekening - zijn uitgegeven. De Amstelkerk is met haar vierkante basisvorm gestippeld weergegeven (foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam, Hist. Top. Atlas).
5 Plattegrond van Amsterdam (cat. D'Ailly nr. 153) met de uitleg van 1657 zoals door Daniël Stalpaert in 1662 ingevuld. De vier kerkplaatsen, in de legenda als zodanig genoemd, zijn als donkere vierkantjes te herkennen. De Kerkstraat, doorlopend van de Leidsegracht tot aan Wittenburg, kreeg in de legenda de aanduiding ‘synde een capitale straat tussen de Keysers en Prinsegraft’ (foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam, Hist. Top. Atlas).
deze straat voor het eerst de benaming ‘Kerckstraet’.Ga naar eind5. Mag de naam al voldoende uit het voorgaande te verklaren zijn, dit wordt in 1693 nog eens expliciet omschreven door Commelin: ‘...Kerkstraat genaamt, om dat men alle de nieuwe verordende kerken, door deze straat begaan kan, aan welke zij, in dese nieuwe stadt, komen te staan’. Bij ‘Dese nieuwe Stadt’, de tweede omvangrijke en laatste uitleg van Amsterdam in de zeventiende | |
[pagina 51]
| |
6 Voorstudie van Cornelis Danckert de Reije uit 1661 van een deel van de uitleg. De loop van de grachten wijkt aanzienlijk af van de uiteindelijk gerealiseerde versie. De Herengracht loopt direkt langs het Reguliersplein, waarop een grote kruiskerk is aangegeven. Herengracht, Keizersgracht en Prinsengracht volgen een evenwijdig tracé, zonder de verbreding tussen Keizersen Prinsengracht met daartussen de Kerkstraat (foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam, Hist. Top. Atlas).
eeuw, was men in de eerste plaats bedacht op de fortificatie.Ga naar eind6. Aan de noordoostzijde werd de grootte van deze uitleg bepaald door de reeds bestaande industrie op Kattenburg, die men binnen de veste wenste te brengen. Ook wilde men het gehucht Oetewaal - ongeveer ter plaatse van de huidige Oranje-Nassaukazerne - binnen de nieuwe omwalling sluiten. Aansluitend op de reeds bestaande uitbreiding aan de zuidwestzijde ontstond zo de welbekende halvemaanvorm van Amsterdam, waarbinnen de hoofdgrachten hun concentrische banen beschrijven. De omvang en contouren van de fortificaties lagen echter vast vóór het plan voor de rooiïng van straten en grachten definitief bepaald was. In 1660 is er sprake van ‘vijff distincte concepten voor circumvallatie van dese stadt ende de royinge om te timmeren in de nieuwe vergrotinghe’. Zo kon er een discrepantie ontstaan tussen de vestingwerken en de stad daarbinnen. Het sprekendste voorbeeld daarvan is dat de bouw van de Muiderpoort al een eindweegs gevorderd was toen bleek dat geen van de nieuwe straten bij deze poort zou uitkomen!Ga naar eind7. Maar ook in het definitieve plan zijn er diverse punten aan te wijzen waar de regelmaat van de verkaveling niet strookt met die van de omwalling. Het grootste deel van de uitleg wordt echter bepaald door het stelsel van hoofdgrachten met de regelmatige kavels daartussen. Ook in het niet uitgevoerde ontwerp van Cornelis Danckerts de Reij de Jonge is het opvallend hoe de onregelmatige kavels zich ophopen bij de omwalling (afb. 6). In het voor een belangrijk deel gerealiseerde plan van Stalpaert is het aantal royale kavels aan de grachten op een handige manier vergroot (afb. 4). Aansluitend op het reeds bestaande gedeelte en mede daardoor geïnspireerd zet hij de concentrische loop van Heren- en Keizersgracht voort. De Prinsengracht krijgt echter een afwijkend tracé. Tussen de radialen gevormd door Leidsegracht en Spiegelstraat loopt zij niet langer evenwijdig aan de Keizersgracht, maar maakt, te beginnen bij de Leidsegracht een grotere bocht. Hierdoor krijgt het bouwblok tussen de Keizersgracht, Leidsegracht, Prinsengracht en Spiegelstraat de vorm van een onregelmatig parallellogram. Vanaf de Spiegelstraat loopt de Prinsengracht weer evenwijdig aan de andere twee hoofdgrachten, maar nu is het bouwblok tussen Keizers- en Prinsengracht aanzienlijk dieper dan dat tussen Herenen Keizersgracht. Door de grotere diepte van dit bouwblok ontstond de mogelijkheid om tussen de Keizers- en Prinsengracht een straat te maken, wat misschien ook beter verhandelbare kavels opleverde. Het tracé van de straat begint bij de Leidsegracht, d.w.z. meteen bij de nieuwe uitleg, beschrijft dezelfde concentrische beweging als de hoofd-grachten om uit te komen midden tegenover | |
[pagina 52]
| |
Wittenburg. Als één van de weinige straten heeft deze ‘capitale straat’ op de kaart bruggen getekend gekregen over de Amstel en de Nieuwe Vaart. Tegelijk met deze straat verschijnen op de kaarten de voor kerken gereserveerde plaatsen. Niet langer zijn dit stedebouwkundige ruimtes waar de bebouwing bepaald is door het raster van rooilijnen; de hier geplande kerkgebouwen staan midden op hun plein, en voegen zich niet met één gevelwand naar een aanpalende straat, zoals de Westerkerk en Noorderkerk dat duidelijk wel doen. Door het ontbreken van begraafplaatsen bij de nieuwe kerken ontstond de mogelijkheid om er een groot plein rond te creëren. Het is voor het eerst dat op een dergelijke schaal pleinen met kerken werden ontworpen! Het grootschalige Amsterdamse kerken-straat-plan zou echter al snel aangepast worden aan de minder florissante economische omstandigheden. De eerste kerkplaats die voor andere bebouwing werd bestemd was die aan de Leidsegracht. Al voor het eind van de 17de eeuw werd dit terrein bebouwd met huizen. Commelin memoreert nog dat daar weleer een plein was om een kerk te bouwen, maar dat nu de erven voor de bouw van huizen verkocht zijn. Verder wilde vooral de verkoop van de kavels beoosten de Amstel niet vlotten. Ze gingen met moeite van de hand en dan nog vaak tegen bodemprijzen. Al in 1682 werd daarom het oorspronkelijke plan gewijzigd en kreeg het gebied tussen de Muidergracht en de Nieuwe Vaart een nieuwe indeling en bestemming.Ga naar eind8. Het uitwaaierend raster van straten en grachten, het grondconcept van de stad, werd niet gecontinueerd en ervoor in de plaats kwam een zuiver rechthoekige aanleg, haaks op de Muidergracht en de Nieuwe Vaart. Bedrijven of woonhuizen werden in dit gebied, sindsdien Plantage genoemd, niet getolereerd: de gronden daar verhuurde men nu als tuinen. Ongewenste industrie en verdere waardevermindering van de grond werd hiermee voorkomen. De (Nieuwe) Keizersgracht houdt nu op bij de Muidergracht en ook de (Nieuwe) Kerkstraat wordt niet langer doorgetrokken. En dat terwijl de Oosterkerk al wel gebouwd is, en zodanig gesitueerd dat zij niet in de rooilijn van de Nieuwe Vaart-bebouwing staat, maar, door overhoekse plaatsing, nog preludeert op een frontale noord-oostelijke afsluiting van de Kerkstraat. De kerkplaats aan de Muidergracht zou nog tot ver in de achttiende eeuw op bebouwing moeten wachten. Eerst in 1779 wordt dit terrein op monumentale wijze ingevuld door de bouw van het Werkhuis naar het ontwerp van stadsarchitect Abraham van der Hart.Ga naar eind9. Ondanks de wijziging door de aanleg van de Plantage leeft het kerken-straat-plan zeker nog een tijd voort. Want wanneer omstreeks 1700 Nicolaas Listingh zijn plannen voor een grote koepelkerk op de Botermarkt in de openbaarheid brengt, geeft hij aan dat ‘dese Groote-kerck, in plaats van de drie kercken, aan die sijde eerst beraamt, nu alleen soude konnen strecken en ook voldoen’. Met deze drie beraamde kerken kan hij alleen die aan de Leidsegracht, op het Amstelveld en op het Weesperveld bedoelen.Ga naar eind10.
Ook op een niet gerealiseerd plan uit 1661 voor de stadsuitleg van Cornelis Danckerts de Reij de Jonge is op de Botermarkt een kerk getekend (afb. 6).Ga naar eind11. Hij situeert dit kerkgebouw eveneens vrijstaand op het ruime plein met de zuidelijke kruisarmgevel aan de Herengracht. Eerder al, in 1650, had Jacob van Campen voor de bouw van de Nieuwe Kerk in Haarlem de stedebouwkundige situatie aangepast door bestaande bebouwing te slopen om zo een vrije ruimte rond de kerk te creëren.Ga naar eind12. Het grootse plan met liefst vier pleinen en kerken op regelmatige afstanden in de nieuwe stadsuitleg is hoogst waarschijnlijk van zijn leerling en latere concurrent en opponent Daniël Stalpaert. De kaart met de stadsuitleg waaraan de Vroedschap haar goedkeuring hechtte was ‘geteeckent ende op papier gebracht door Daniël Stalpaert’ (afb. 5). Hij was in 1648 aangesteld als stadsarchitect en in belangrijke mate verantwoordelijk voor het definitieve plan voor de rooiïng van straten en grachten in de nieuwe uitleg.Ga naar eind13. Hem werd blijkens een resolutie van 30 januari 1663 een ‘extra-ordinaris’ of extra beloning toegekend van 100 dukaten ‘in consideratie van syne moeyte, die hy in dese jaren gehad heeft met het afrooyen en afbaeckenen van nieuwe gronden’.Ga naar eind14. Een extra honorering die in november van hetzelfde jaar nog eens verhoogd werd met f 315,-. Bovendien blijkt de brug over de Amstel ‘volgens de Tekening van den architect Daniël Stalpaert’ gemaakt te worden.Ga naar eind15. Bij deze stedebouwkundige activiteiten kan dan nog het ontwerp zowel van de Oosterkerk als van de Amstelkerk gevoegd worden. Deze feiten, de kaart van de uitleg van zijn hand en zijn functie als stadsarchitect, zijn alle aanwijzingen dat de auteur van het kerken-straatplan Daniël Stalpaert is.
Als bescheiden restant van het grote 17de-eeuwse plan is het Amstelveld blijven bestaan. De hier in 1669-1670 gebouwde noodkerk nam slechts een hoek van het terrein in beslag, zodat het oorspronkelijke plan om een grote kerk midden op het terrein te bouwen nog altijd gerealiseerd kon worden. Op het grote onbestrate terrein verschenen allerlei zaken waarvoor deze plaats zeker niet bedoeld was. Eerst waren dat ramen voor de lakenwevers. | |
[pagina 53]
| |
7 De Amstelkerk met het Amstelveld, gezien vanuit het zuidwesten, zoals afgebeeld in de uitgave van Commelin uit 1693 (foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam, Hist. Top. Atlas).
Dat was blijkens de illustratie bij Commelin al aan het eind van de 17de eeuw het geval. Later werd er wasgoed gebleekt - de naam Amstelbleekveld werd ook nog een tijd gebezigd - en een steen-houwerswerkplaats aan de Prinsengracht, die er tot 1875 bleef (afb. 7).Ga naar eind16. In de Franse tijd werden er plannen gemaakt om het Amstelveld te bestemmen voor de nieuwe Nationale Munt. Volgens de plannen van Abraham van der Hart kon de Amstelkerk op de hoek van het plein blijven staan maar zou de rest van de ruimte door de nieuwe bebouwing in beslag worden genomen. Hiermee zou hij voor de tweede maal de plannen van zijn 17de-eeuwse collega doorkruisen.Ga naar eind17.
Wat de 17de-eeuwse plannen voor de stad inhielden, kan men zich het best voorstellen door de Oosterkerk, in diezelfde periode door Stalpaert ontworpen, midden op het Amstelveld te denken. De juiste proporties van het kerken- straat-plan worden duidelijk wanneer men zich liefst vier van dergelijke kerken-op-een-plein voorstelt, die bovendien door een ‘kapitale’ straat, parallel aan de hoofdgrachten met elkaar zijn verbonden. | |
De Amstelkerk en andere houten kerken eldersDe bouw van houten kerken was in de 17de eeuw niet uitzonderlijk; zowel voor de officiële, dan gereformeerd geheten kerk, als voor die gezindten waarvan de belijdenis slechts oogluikend werd toegestaan. Dat juist de vorm van deze laatste kerken zich voegde naar de huizen waarin ze schuilgingen, mag niet verwonderlijk heten. Dat geldt voor de stenen én voor de houten schuilkerken. De oorspronkelijk rooms-katholieke schuilkerk aan de Noorderhoofdstraat in Krommenie, thans een oud-katholieke kerk, is ontstaan door de verbouwing van een houten boerenhuis met driebeukige aanleg. De stijlen van het ankerbalkgebint zijn hier getransformeerd tot Toscaanse zuilen, terwijl de horizontale ankerbalk het bij de verbouwing aangebrachte tongewelf doorsnijdt (afb. 8).Ga naar eind18. Een soortgelijke driebeukige ruimtedispositie laat | |
[pagina 54]
| |
8 Interieur van de Oud-Katholieke kerk aan de Noorderhooftstraat te Krommenie (foto RDMZ).
9 Interieur van de Oud-Katholieke kerk aan het Papenpad te Zaandam (foto RDMZ).
| |
[pagina 55]
| |
de oud-katholieke kerk aan het Papenpad te Zaandam zien, oorspronkelijk ook een schuilkerk (afb. 9). Deze kerk is echter niet het resultaat van een verbouwing, maar werd in 1695 als zodanig gebouwd.Ga naar eind19. De architectuur is dan ook meteen toegesneden op deze functie. De ankerbalken doorsnijden niet langer het tongewelf. Dit gewelf wordt door langsgerichte balken gedragen, waaronder oorspronkelijk kolommen stonden die de smalle zijbeuken van het middenschip afscheidden. Constructie en vorm doorkruisen hier, in tegenstelling met het voorbeeld te Krommenie, elkaar niet langer. De uiterlijke verschijningsvorm van het langgerekte dak met wolfseinden en de gepotdekselde buitenwanden op lage gemetselde voetingmuren voegt zich naar de heersende bouwwijze in dat gebied en in die tijd.
Ook in het rijke Amsterdam was een grote schuur tot kerk ingericht. Dit was echter geen schuilkerk maar het bedehuis voor de Waalse gereformeerde gemeente. Voor haar was de voormalige schermschool aan het Molenpad ingericht als preekschuur. Dit langgerekte houten gebouw had een dak met wolfseinden en in het midden een grote dakkapel. Dit is uit de afbeelding bij Commelin af te leiden. Hierop is echter niet te zien of deze schuur één- of meerschepig was.Ga naar eind20. Men kan zeker stellen dat het geen wonder is dat een schuilkerk de vorm aanneemt van het gebouw waarin het schuilgaat, en dat het tijdelijke gebruik van een houten loods als predikruimte geen directe consequenties voor de architectuur heeft. Anders wordt dit wannneer kerken van de officiële gereformeerde Kerk geheel van hout én in de vorm van een stolpboerderij worden gebouwd. Deze aparte categorie van protestante kerkgebouwen was op verschillende plaatsen in Noord-Holland vertegenwoordigd. Kerken met de constructieve opbouw en de piramidevormige kap van een stolpboerderij werden gebouwd in Kamp, Den Helder, Huisduinen, Zuid-Schermer en Volendam. Alleen in de laatste twee plaatsen bestaan ze nog.Ga naar eind21. Juist de goed bewaard gebleven kerk van Volendam - die van Zuid-Schermer kreeg later stenen buitenwanden - kan als representatief worden beschouwd. De middelen voor de bouw werden in 1658 beschikbaar gesteld door de Staten van Holland en West-Friesland. Adriaen Jzn. Nieng, molenmaker uit Hoorn, was de bouwmeester.Ga naar eind22. De kerk laat de opbouw zien die zo kenmerkend is voor een stolpboerderij (afb. 10). De centrale constructie wordt gevormd door het vierkant, bestaande uit zes stijlen, dekbalken en gebintplaten met de nodige
10 Plattegrond en doorsnede van de Hervormde kerk te Volendam (naar tekening Openluchtmuseum, Arnhem. Gekopieerd en bijgewerkt W.J. Berghuis).
schoren daartussen. Deze vierkantsconstructie draagt de grote hoed van het dak en scheidt tevens het hoge middenvak van de lagere zijruimten af. De buitenwanden van de kerk van Volendam bestaan uit gepotdekselde, geteerde planken op een lage bakstenen voetingmuur. Alleen het torentje op het dak en het houten gewelf in het middenvak zijn elementen die men eerder bij een kerk dan bij een | |
[pagina 56]
| |
11 Detail van één van de 17de-eeuwse poeren van de Amstelkerk met een fragment van de oorspronkelijk vertikale buiten-beschieting. De taps toelopende poer is van baksteen, de neut van zandsteen en al het houtwerk is grenen (foto M. Hagemeijer, oktober 1988).
boerderij verwacht. Maar ook hier vormen constructie en vorm één geheel en zijn de heterogene elementen tot een eenheid samengevoegd. Zowel de bouwwijze, die de vernieuwde traditie van de stolpboerderij volgt, als de afwerking van het interieur, met op de gewelfvlakken de wapens van Holland, West-Friesland, Edam en Volendam, geeft aan dat dit kerkgebouw niet als tijdelijk bedoeld is. Ook de verscheidene doopsgezinde vermaningen die in de Zaanstreek gebouwd werden, geven door hun vorm en constructie niet aan dat ze als tijdelijk waren bedoeld.Ga naar eind23. De zeer eenvoudige zaalgebouwen met gepotdekselde buitenwanden zijn van binnen vaak afgewerkt met een houten tongewelf, bij voorbeeld de vermaningen te Krommenie en Westzaan. | |
Drie houten kerken in AmsterdamDit in tegenstelling met een drietal houten kerken dat in de tweede helft van de 17de eeuw in Amsterdam gebouwd werd. De vraag naar kerkruimte bij de al maar groeiende bevolking deed de Vroedschap overwegen wat in dezen als tijdelijke voorziening te doen was. Op 27 maart 1659 besloot zij om ‘twee schuyren, in ste van kerken te stellen op Bickers- eilandt en Rapenburgh’.Ga naar eind24. T. van Domselaer zegt van de nood- voorzieningen dat het ‘twee groote houte spykers of loodzen waren, daar alleen maar des Zondags geleert wordt’.Ga naar eind25. De schuurkerk op het Bickerseiland is tevens van een afbeelding bekend. Hieruit blijkt dat het een langgerekt gebouw was, waarvan de buitenwanden verticaal beplankt waren. Hoog geplaatste vensters, vermoedelijk met glas-in-lood bezet, moesten de ruimte verlichten. Van het interieur van deze schuurkerk is niets bekend. Wel valt uit de afbeelding af te leiden dat de kerk een driebeukige plattegrond heeft, waarvan de middelste een hogere, en waarschijnlijk ook bredere maat heeft.Ga naar eind26. De afbeelding laat geen voetingmuur zien. Kennelijk fungeert de kadebeschoeiïng als fundering voor de ene langsgevel. Van de schuurkerk op Rapenburg kunnen we ons alleen een voorstelling vormen op grond van de geschreven bronnen. Gezien de beperkte ruimte die deze houten kerk op de stedelijke plattegrond was toegemeten, kan de veronderstelling dat het hier een éénbeukig gebouw betreft, juist zijn. Het zou dan voorgesteld kunnen worden als een langgerekte houten loods met rondom hoog geplaatste ramen - licht was immers in een preekkerk een eerste vereiste - en een dak van rode pannen.Ga naar eind27. In beide kerken werd met Kerstmis 1659 de eerste predikatie gehouden. De ‘Oosterse predik-Scheur’ op Rapenburg heeft slechts twaalf jaren dienst gedaan.Ga naar eind28. Met de bouw van de Oosterkerk op Wittenburg (1669-1671) - één van de kerken van het kerken-straat-plan - was deze provisorische preekschuur overbodig geworden. De houten kerk op het Bickerseiland zou in zijn houten vorm langer dienst blijven doen, maar omstreeks 1730 worden vervangen door de stenen Eilandskerk.Ga naar eind29.
De derde preekschuur die als noodvoorziening in Amsterdam gebouwd werd, was de Amstelkerk. De historische bronnen beklemtonen bij herhaling het provisionele karakter van dit houten gebouw.Ga naar eind30. Ook uit de constructie en de afwerking van de Amstelkerk blijkt dat het om een noodgebouw gaat. Anders dan bij de traditionele houtbouw, zoals in Waterland, ontbreken de doorgaande voeting- | |
[pagina 57]
| |
muren, en rusten de houten stijlen op gemetselde poeren met zandstenen neuten terwijl de kopse einden van de verticale beplanking onbeschermd in de grond staan (afb. 11). De met uitzondering van de poeren geheel grenehouten kerk is in haar oorspronkelijke gedaante van binnen nooit geschilderd of anderszins afgewerkt. Ook ontbreekt aan de in het zicht blijvende houtconstructie ieder profiel. Alleen de stijlen van het ruim zijn op de hoeken gebiljoend of afgeschuind. Ook heeft de Amstelkerk nooit tongewelven gehad zoals bijvoorbeeld de vermaningen in de Zaanstreek. Wel was het hoge ruim naar alle waarschijnlijkheid oorspronkelijk van een vlak plafond voorzien. De houtzwaarte van de kapconstructie hierboven is echter voor een overspanning van meer dan 14 meter uitzonderlijk licht te noemen.Ga naar eind31.
Versterken al deze elementen het tijdelijke karakter van dit gebouw, wat de vorm betreft is een groot verschil te constateren met de hiervoor genoemde kerkschuren en schuurkerken. Het zuivere vierkant van de plattegrond plaatst de Amstelkerk buiten de traditie van de langsgerichte driebeukige en enkelbeukige houtbouw. Ook de vergelijking met de stelpvormige kerken gaat op verschillende punten mank. Ten eerste zijn de afmetingen van de Amstelkerk zodanig dat de traditionele bouw van een stelp met de centrale constructie van het vierkant wel zeer lastig zou zijn. Een dergelijke vierkantsconstructie vormt bij een stelp een zelfstandig geraamte, waarvoor eerst twee jukken samengesteld en opgericht worden, die daarna door de gebintplaten en gebintplaatschoren tot een vierkant gekoppeld worden. Bij de Amstelkerk daarentegen vormen de stijlen van het ruim samen met de spanten en korte stijlen van de omgang de constructieve eenheden. Zoals de pijlers van een gotische kerk worden geschraagd door de luchtbogen en steunberen van de zijbeuk, zo vinden bij de Amstelkerk de lange stijlen van het ruim stabiliteit door de constructie van de omgang. De traditionele vierkantsconstructie van een stelp zou bij de Amstelkerk alleen al door zijn formaat niet mogelijk zijn geweest. Door de plattegrond van de kerk van Volendam, ca. 13,80 × 12,90 m naast die van de Amstelkerk, ca. 28 × 28 m, te leggen wordt dat duidelijk. De eerste beslaat nog geen vierde deel van het laatste oppervlak. Bovendien wordt een zijruimte van de kerk van Volendam in beslag genomen door de ingebouwde consistoriekamer. De Amstelkerk kent echter één grote, onverdeelde ruimte. Alleen de twaalf stijlen van het ruim markeren het centrale hogere deel van de kerk. De ordening van de ruimte en de naar één middelpunt gerichte constructie plaatsen deze preekschuur in de categorie van de centraalbouw. Een dergelijke centraalbouw is zowel wat het formaat als wat de constructie aangaat niet in de traditionele houtbouw te vinden. Het betreft bovendien een centraalbouw die in doorsnede gezien basilicaal te noemen is, door de wijze waarop het ruim als een lichtbeuk boven de lagere omgang oprijst. Bij deze basilicale, centraliserende aanleg dringt zich dan ook op de vergelijking op met de de architectuur van stenen kerken. | |
De Amstelkerk en stenen kerkenDe 17de-eeuwse kerkbouw toont in zijn ontwikkeling het zoeken naar die vorm, die aan de specifieke eisen van het nieuwe geloof beantwoordde.Ga naar eind32. Aanvankelijk putten de architecten daarbij uit het vertrouwde arsenaal van mogelijkheden. In het bijzonder worden die vormen gekozen die hun bruikbaarheid hebben bewezen en technisch realiseerbaar zijn: de basilicale langsbouw en, in mindere mate, de centraalbouw. Voorbeelden van de eerste categorie zijn de Zuiderkerk, vanaf 1603, en de Westerkerk, vanaf 1620, beide te Amsterdam. Van de centraalbouw is de kerk van Willemstad, vanaf 1594, het oudste voorbeeld. In de basilicale kerken valt meteen op dat wordt afgezien van het koor, de specifieke altaarruimte en focus van de architectuur. De langsas met de oostelijke afsluiting is niet langer de hoofdzaak maar de kansel met de dooptuin, in beide Amsterdamse voorbeelden halverwege het schip. Met het gestoelte van burgemeesteren tegenover de kansel ontstaat hier in de interieurdispositie een dwarsas haaks op de langsas van de architectuur. De dubbele transepten komen enigszins aan die dwarsas tegemoet, maar de langsas van de basilicale aanleg blijft domineren.Ga naar eind33. Ook in de centraal- bouw van de kerk van Willemstad correspondeert het brandpunt van de architectuur niet met dat van de inrichting (afb. 12). Doordat de kansel geheel tegen één van de muurvlakken is geplaatst, is het stoelenplan automatisch naar die zijde gericht. Deze nieuwe kerk voldoet in zoverre beter dat er geen kolommen zijn die het zicht op de kansel belemmeren. Dit is in de protestante kerkbouw een belangrijk punt. Niettemin staat de inrichting, c.q. het gebruik op gespannen voet met de architectuur doordat ieder een eigen brandpunt heeft. Die incongruentie van architectuur en inrichting is kenmerkend voor de eerste protestante kerken. Dat geldt ook voor die kerken die als compromis een plattegrond kregen in de vorm van een Grieks kruis. Een compromis omdat aan de architectonische hoofdvorm elementen werden toegevoegd die | |
[pagina 58]
| |
12 Plattegrond van de kerk van Willemstad (tekening T. Brouwer, RDMZ).
ontleend waren aan de centraalbouw. Een compromis dat ook zou leiden tot incongruentie in de architectuur zelf. De Noorderkerk in Amsterdam, gebouwd vanaf 1620, is daar het oudste en veel nagevolgde voorbeeld van. In de beschrijving in de Architectura Moderna uit 1631 is dat compromis ook te lezen: ‘[De Noorderkerk] wert oock te mets de kruys-kerck genaemt nae zijn Form, de welcke kruys-wijs komt, doch niet also dat de tusschen-heden des kruys ledigh zijn, maer werden weder aen den anderen gebonden, en by naer in forme van een acht-hoeck besloten met eenige kleender bouwe, welke af-gedackt laten de dacken des middel-kruys onverhinderdt boven sich kruys-wijs uytsteecken’. Ook viel die incongruentie in 1698 aan een bezoeker als Benthem op: ‘Die Noorder- Kerk hat ausserlich eine Kreuz-Form / und ist inwendig achteckigt’.Ga naar eind34. De achthoekige vorm van het interieur was ontstaan omdat tussen de kruisarmen driehoekige ruimten werden gevoegd, zodat het zicht vanuit de kruisarmen niet langer door de inspringende hoeken werd belemmerd (afb. 13). Zo ontstond een plattegrond met een sterk centraliserend karakter zonder dat de inrichting er aan beantwoordde. Door de plaatsing van de kansel tegen één van de vieringpijlers ontstaat immers een diagonale inrichting die zich noodgedwongen voegt naar het gegeven van de plattegrond. De ongelukkige plaatsing
13 Plattegrond van de Noorderkerk te Amsterdam (tekening T. Brouwer, RDMZ).
van de entreedeuren - men betreedt de ruimte van achter een vieringzuil - illustreert dat de geschikte architectonische vorm nog niet gevonden is. Door het hoger optrekken van de kruisarmmuren en de ruimtelijke afsluiting met de elkaar kruisende tongewelven wordt in de architectuur van de Noorderkerk de hoofdvorm van het Griekse kruis benadrukt. Dat de inrichting van de kerk niet altijd in de plannen geïntegreerd werd, blijkt ook uit de gang van zaken bij de bouw van de Marekerk te Leiden in de jaren 1639-1649. Pas toen deze voor die jaren technisch zeer gedurfde centraalbouw overeind stond, ging men bepalen wat de gunstigste plaats voor de kansel zou zijn.Ga naar eind35. Men zou kunnen zeggen dat de architectuur van de Marekerk zich manifesteert als ware het een fraai Italiaans kostuum waarvan de snit niet op de maten van de gebruiker was toegesneden. De gebruiker had zich daarentegen te voegen naar de maten van het stenen ‘pak’. In welke mate het stoelen- en bankenplan de architectuur van de kerk wél bepalen kon, is te zien bij de Ronde Lutherse kerk in Amsterdam (1668-1677). Tijdens de bouw van deze kerk twijfelde men echter of de architectuur van deze kerk wel goed zou funcioneren (afb. 14). Want wanneer Johan Maurits van Nassau, bouwheer van het Haagse Mauritshuis, het werk bezoekt, meent hij ‘als goed architect’ iets | |
[pagina 59]
| |
14 Plattegrond van de Ronde Lutherse kerk te Amsterdam (tekening T. Brouwer, RDMZ).
verkeerds in het plan te ontdekken. Hij verklaart zich bereid om de bouwmeester, Adriaan Dortsman, aan te wijzen hoe ‘meer licht, gesicht ende plaatse te gewinnen’.Ga naar eind36. Deze drie elementen geven aan wat men van belang achtte voor een dergelijke preekkerk. De akoestiek was dan nog een vierde factor, die men echter niet kon berekenen. Hoe de specifieke, calculeerbare eisen - licht, zicht op de kansel en veel zitplaatsen - met het architectonische gegeven van een centraalbouw konden worden verzoend, laat de Ronde Lutherse kerk op zeer bijzondere wijze zien. De kern van dit gebouw wordt gevormd door een met een grote koepel overwelfde centraalbouw. Een lagere beuk omschrijft de cirkel voor de helft zodat het geheel van de architectuur als het ware een middelpuntvliedende kracht krijgt. Een kracht die zijn balans weer vindt in de plaatsing van kansel en orgel. Deze centraalbouw heeft hierdoor een axialiteit gekregen die functie en architectuur op een geslaagde manier verenigt.
Bij de protestante kerkbouw van het midden van de 17de eeuw blijft de architectuur echter meestal op twee gedachten hinken: centraalbouw of kruiskerk. Een dualisme dat vaak problemen oplevert bij de overwelving en bekapping. Een oplossing hiervoor die van het nodige raffinement
15 Plattegrond en doorsnede van de kerk te Renswoude (tekening T. Brouwer, RDMZ).
getuigt, laat de kerk van Renswoude zien. In aanleg betreft het wederom een Grieks kruis, maar de vrij korte kruisarmen zijn hier secundair behandeld met lagere kappen (afb. 15). De wanden van het kruisvak zijn hoger opgetrokken en gaan geleidelijk over in een achtkant, die de tamboer onder de koepeloverwelving vormt. Het centraliserend karakter wordt in het interieur versterkt door de Ionische kolommen die de kruisarmen afscheiden | |
[pagina 60]
| |
16 Plattegrond van de Nieuwe Kerk te Haarlem (tekening T. Brouwer, RDMZ).
van het middenvak. Deze kolommen zijn echter niet dragend! Grote, gemetselde bogen over de kruisarmen, expliciet in het bouwbestek beschreven, dragen het hoger opgaande metselwerk.Ga naar eind37. Bij de kerk van Hoge Zwaluwe - met vrijwel dezelfde plattegrond - zijn deze bogen in het zicht gebleven. Forse, uitzwenkende steunberen schoren bij beide kerken het hoger opgaande metselwerk van het kruisvak op dezelfde wijze. Uit bouwkundig oogpunt is de ontmoeting van deze steunberen met de bekapping van de kruisarmen minder geslaagd. Juist waar het Grieks kruis de centraalbouw ontmoet, wreekt zich de dualiteit van deze architectuur. Voor het stoelenplan volgt men bij beide kerken een as van het Griekse kruis. Kansel en dooptuin krijgen een plaats midden in een kruisarm, terwijl de entreepartij in de tegenovergelegen kruisarm komt. Bij de kerk van Renswoude wordt die axialiteit ook aan het exterieur zichtbaar door het aangebouwde portaal. Eenzelfde axialiteit binnen een Grieks kruis is te zien in de Haarlemse Nieuwe Kerk (1645-1649). Hier staan de as van het interieurplan en de hoofdas van de architectuur haaks op elkaar (afb. 16). Dit komt in het exterieur tot uiting in de uitspringende en hoger opgetrokken gevels van entree en torenaansluiting. In het interieur volgt een doorlopend tongewelf die hoofdas, terwijl het hiermee kruisende gewelf bij de gevels afgesnoten wordt. Het formaat van de traveeën tussen de kruisarmen is zodanig dat de plattegrond een volledig vierkant vormt. Een vierkant dat ook in de opstand wordt voortgezet met uitzondering van de eerder genoemde afwijkende gevelbehandeling bij hoofdingang en toren. De hoger opgaande gevels hier maken de pseudo-basilicale verhouding zichtbaar tussen het tongewelf en het vlakke plafond van de hoektraveeën. Bij zuid- en noordgevel gaat die verhouding schuil achter de horizontale lijn van de gevel en de gelijkvormige bekapping van het afgesnoten tongewelf en de vlakgezolderde hoektraveeën. Weliswaar heeft Jacob van Campen het kapplan hier in overeenstemming weten te brengen met de architectuur, maar concessies kregen zichtbaar vorm in de hogere gevels bij toren en entree en het afsnuiten van het ene tongewelf.
De kerken van 's-Graveland en Oudshoorn hebben beide het Griekse kruis als basisvorm, waar binnen voldoende ruimte wordt geboden voor de centraliserende gedachte zonder de hoofdvorm te verlaten (afb. 17). In 's-Graveland - in 1657/1658 gebouwd naar een ontwerp van Daniël Stalpaert - ontbreken de traveeën tussen de kruisarmen. In de afwolving van de daken en de afknotting van de gewelven is een tegemoetkoming aan de centraalbouwidee te zien. De plaatsing van de kansel tegen één van de vieringhoeken heeft weer het overhoekse interieurarrangement tot gevolg. De kerk van Oudshoorn (1663-1665), eveneens van Stalpaert, kreeg wel hoektraveeën tussen de kruisarmen, zodat de plattegrond een vierkant werd. De plattegrond is hierdoor opvallend verwant aan het Haarlemse voorbeeld. In opstand en bekapping wordt het ingschreven kruis echter benadrukt doordat muurwerk en bekapping van de hoektraveeën lager zijn gehouden. In de bekapping en overwelving van de kruisarmen is in Oudshoorn eenzelfde concessie aan de centraalbouw te zien. Door het aangebouwde portaal wordt de axialiteit van het interieurplan hier zoals in Renswoude zichtbaar in de architectuur. Met de oplossing van overwelving en bekapping, het zichtbaar maken van de toegevoegde traveevierkanten en de consequente axialiteit, bereikt de kerk van Oudshoorn een grotere harmonie tussen architectuur, vorm en functie. Welke problemen bekapping en overwelving bleven stellen laat een derde kerk van Stalpaert zien: de Oosterkerk in Amsterdam. Zoals in Oudshoorn en | |
[pagina 61]
| |
17 Plattegronden van de kerken van 's-Graveland (links) en Oudshoorn (rechts) (tekening T. Brouwer, RDMZ).
Haarlem werd de kruisvormige plattegrond door de toegevoegde traveeën een vierkant. Het hoger opgaande muurwerk en de bekapping benadrukken het Griekse kruis. De tweede vensterreeks in de kruisarmsluitingen wordt echter op een merkwaardige manier afgesneden door de overwelving.Ga naar eind38.
Een oplossing van een architectonisch probleem die de discrepantie van interieur en exterieur duidelijk aan het licht brengt. Verder heeft de vierkante plattegrond van de Oosterkerk een zekere axialiteit gekregen door het uitbouwen van entreepartij aan de zuidgevel en dienstruimten aan de noordgevel. Een as die zich richt naar de hoofdrichting van het Kerkstraat-plan. Het interieurplan staat hier echter haaks op: kansel en dooptuin in de westelijke kruisarm en de regeringsbanken hier tegenover.Ga naar eind39. Plattegrond en interieur lijken hierdoor sterk op de ruim twintig jaar oudere kerk van Haarlem. | |
De Amstelkerk, een nieuwe oplossingIn hetzelfde jaar dat men met de Oosterkerk begon, 1669, verrees op het Amstelveld de preekschuur die provisorisch in de kerkbehoefte van de burgers in de nieuwe uitleg moest voorzien. De plattegrond van deze houten kerk vertoont opmerkelijke overeenkomsten én verschillen met die van de Oosterkerk (afb. 18). Bij beide kerken beslaat dat een vierkant van 100 × 100 voet. Maar hier is niet langer een Grieks kruis in de plattegrond aanwijsbaar. In plaats daarvan is een tweede vierkant in te schrijven. Twaalf houten stijlen markeren dit middenvierkant. Tevens dragen die de hoger opgaande houten wanden van het ruim. Als een lichtbeuk rijst dit gedeelte boven de lagere beuken van het omschrijvend vierkant uit. De bekapping voegt zich naar het gegeven van de twee vierkanten. Beide zijn met een omlopend schilddak gedekt dat aan alle zijden dezelfde helling heeft. Het basisgegeven is hiermee tot de noklijn voortgezet (afb. 7). Een consequentie die extra duidelijk aan het licht komt in het kapplan van het ruim. Daar kreeg het middelste vak een piramidevormig tentdak waar de naar binnen hellende vlakken van het omlopend dak op aansluiten (afb. 20). De bouwkundige problemen die dit opleverde - de afvoer van het hemelwater! - zijn ondergeschikt gemaakt aan de architectonische vorm. Zo laat de Amstelkerk een nieuwe oplossing zien voor een centraalbouw op een vierkante plattegrond: een basilicale doorsnede op een vierkant gezet. Een oplossing die alleen mogelijk was met een licht bouwmateriaal als hout. Een zelfde bouwvorm in steen zou op zijn minst grote steunberen aan het middenvierkant vereisen.
Zoals bij de Oosterkerk blijft in de Amstelkerk het interieurplan min of meer onafhankelijk van de architectuur. Het liturgisch centrum in het midden van de noordzijde van het ruim met daar tegenover de regeringsbanken vormt de centrale as waar het stoelen- en bankenplan naar gerangschikt is. Hoewel aan specifieke eisen van het protestante | |
[pagina 62]
| |
18 Plattegrond van de Amstelkerk met het stoelenen bankenplan in de 18de eeuw (foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam, Hist. Top, Atlas).
kerkgebouw voldaan is - licht is er in overvloed en de akoestiek werd geroemd - ontstaat de indruk dat de vierkante plattegrond niet ideaal is in te richten. Zoals bij de Oosterkerk ontstaan vrij grote open ruimten in het stoelenplan. Zou dit in de ogen van Johan Maurits van Nassau, zijn opmerkingen over de Ronde Lutherse kerk indachtig, wel genade hebben kunnen vinden? Wellicht had hij Daniël Stalpaert willen spreken om hem aan te wijzen hoe ‘meer plaatse te gewinnen’. Zouden praktische gebruikseisen dan minder zwaar hebben gewogen dan de voorkeur voor een vierkante plattegrond? Een voorkeur die ook al de nodige architectonische problemen opleverde. De vergelijking met enkele contemporaine bouwwerken met soortgelijke bestemming lijkt dat te bevestigen. De Grote Synagoge, waarvan de aanbesteding op 28 maart 1670 plaatsvond, is ‘breet en lanck binnens muyrs omtrent 60 voet vierkant’.Ga naar eind40. Voor de ondersteuning van de dakconstructie staan vier zuilen in de vierkante ruimte, zodat ook hier een Grieks kruis in de plattegrond geschreven kan worden. De overwelving met drie tongewelven is echter langsgericht. De plaatsbepaling van de zuilen is op dezelfde manier te realiseren als bij de Amstelkerk, d.m.v. de kwadratuur. De sterke verwantschap van de plattegrond van de Grote Synagoge met die van enkele protestante kerken is meteen opvallend. Bij het exterieur van de Grote Synagoge overheerst de blokvorm van het vierkant dusdanig dat men bekend moet zijn met de plattegrond om de lisenen van de gevelgeleding in verband te kunnen brengen met het ingeschreven Griekse kruis. Lisenen geleden ook de gevels van de Portugese synagoge. Ook hier komt deze markering overeen met die van de zuilen in het interieur. Doordat de plattegrond echter een rechthoek is en niet langer een vierkant, vormen de lisenen met de zuilen niet langer de meetpunten van een Grieks kruis: de vorm is nu in de lengte uitgerekt. Het verraadt dat dit gebouw is voortgekomen uit de | |
[pagina 63]
| |
traditie van de protestante kerkbouw. Hoewel het interieur van beide synagogen een duidelijke axialiteit heeft, wordt de vierkante of rechthoekige blokvorm van het exterieur nog versterkt door een omlopend, ‘Italiaans’ schilddak, dat de driedeling van de tongewelven ontkent.Ga naar eind41.
Wanneer we ons tevens realiseren dat het één en dezelfde bouwmeester was die het ontwerp leverde of anderszins een belangrijke invloed had, nl. Daniël Stalpaert, dan is het niet langer toevallig dat de Oosterkerk, de Amstelkerk, de kerk van Oudshoorn en de beide synagogen zoveel verwante trekken vertonen. Het is met deze bouwmeester dat de ontwikkeling van het kerkgebouw op vierkante grondslag een eindpunt heeft bereikt. Het experiment van de Amstelkerk, een centraalbouw op een vierkant met een eveneens vierkante lichtbeuk heeft geen navolging gekregen. Van de ontwikkeling van dit kerktype is de preekschuur op het Amstelveld een even uniek als eenvoudig voorbeeld. | |
De architectuurtheorie en het beeld van de tempelOndanks problemen van praktische aard is in de tweede helft van de 17de eeuw de voorkeur voor het kerkgebouw met vierkante plattegrond duidelijk. Een invloedrijk theoreticus als Scamozzi spreekt deze voorkeur ook uit: ‘...zonder enige twijfel valt de vorm van het volmaakte vierkant veel harmonischer en gerieflijker uit voor de openbare en ook private gebouwen, dan enige andere van de voornoemde vormen’.Ga naar eind42. Daarbij komt dat juist aan kerkgebouwen die kadastrale ruimte geboden werd zodat ze deze plattegrond-vorm konden krijgen die een vrijstaande situering vroeg. Niet onbelangrijk is tevens de notie dat een vierkante vorm zeer economisch is, aangezien die - echter ná de ronde vorm - verhoudingsgewijs de meeste inhoud kan bevatten. Een belangrijke reden kan echter ook gelegen zijn in de symboliek van de vorm of in de vorm gecombineerd met een bepaalde maat. Juist in een eeuw met zoveel liefde voor de allegorie en gevoel voor symboliek mag men dat aspect niet veronachtzamen.
Typerend voor de 17de-eeuwse ideeënwereld, zowel in calvinistische als humanistische kring, is dat de Nederlanders zich beschouwden als de erfgenamen van de Hebreeuwse lotsbestemming. Een identificatie die werd ingegeven door de situatie waarin zij verkeerden: met een (ver)nieuw(d) geloof in een nieuw, op de Spaanse tirannie verworven land. Amsterdam noemden ze graag hun Jerusalem.Ga naar eind43. De vereenzelviging met het Joodse volk is ook terug te vinden in de woorden die dominee Rulaeus bij de opening van de Amstelkerk bezigt.Ga naar eind44. Bij herhaling wordt hierin het nieuwe houten kerkgebouw ‘tempel’ of ‘arke’ genoemd. De vraag ligt dan ook voor de hand of de architectuur van deze eenvoudige preekschuur verwijzingen bevat naar de illustere bijbelse gebouwen. Het gebruik van het woord ‘tempel’ voor een kerkgebouw was echter vrij algemeen en dit woordgebruik hoeft op zichzelf geen symboliek te bevatten.
Bij één van de eerste protestante kerkgebouwen in de Nederlanden, de in 1566 gebouwde kerk van Antwerpen, is dat echter duidelijk wél het geval. Want Godevaert van Haecht, een contemporain kroniekschrijver, verhaalt dat ‘dezen tempel was gemaeckt heel rondt, zeer anticxt, op de maniere van Salomons tempel te Jerusalem en te Rome op 't fatsoen van den tempel Lautron (= baptisterium van de S. Giovanni in Laterano)’.Ga naar eind45. In deze context ziet men de rotskoepelmoskee als Salomons tempel en het Lateraans baptisterium als een beeld daarvan. Het concrete architectonische resultaat is een octogonale centraalbouw met een koepel. Of de achthoek van de kerk van Willemstad uit 1596 het Antwerpse voorbeeld, dat maar kort bestond, volgde, is niet bekend (afb. 12). Wél dat de vorm van deze kerk zo gemaakt is op uitdrukkelijk verzoek van de stadhouder prins Maurits, die ‘verclaert... dat de kercke in Willemstadt in eene ronde ofte achtcantige forme behoort gemaeckt te worden’.Ga naar eind46. Zowel de bekendheid met de Antwerpse kerk als met het Lateraans baptisterium, afgebeeld en beschreven in Palladio's Quattro Libri, mag men niet geheel uitsluiten. In 1639-1649 fungeert de plattegrond van het baptisterium opnieuw als voorbeeld voor een protestant kerkgebouw: de Marekerk te Leiden.Ga naar eind47. De keuze voor een centraalbouw wordt in deze voorbeelden gelegitimeerd door de referentie die het aan de tempel bevat. Bij uitbreiding ligt in de architectonische vorm van de centraalbouw het symbool van de tempel besloten. Voorbeelden uit de schilderkunst bevestigen deze veronderstelling. Wanneer in 1660 Thomas de Keyser bij voorbeeld op diens ‘Koning Cyrus geeft de vaten uit de Tempel des Heren aan de Joden terug’ een afbeelding van de tempel nodig heeft, laat hij Michelangelo's koepel van de St. Pieter te Rome als zodanig figureren.Ga naar eind48.
Deze op reële gebouwen geënte symboliek is echter in de schilderkunst of architectuur geen nieuw gegeven, maar eerder een voortzetting van een al oude traditie. Een traditie die uitgaat van de realiteit van de beschouwer, zoals dat past in een a-histo- | |
[pagina 64]
| |
risch wereldbeeld, waaraan geen geschreven bronnen te pas komen. Bij dit ‘realistische’ beeld zal zich echter in de loop van de 17de eeuw een ‘historisch’ beeld voegen.Ga naar eind49. De erkenning van de historische waarheid van de bijbel door Reformatie en Contrareformatie heeft mede tot gevolg dat men serieuze pogingen onderneemt om de tempel te Jeruzalem volgens de dan geldende wetenschappelijke gegevens te reconstrueren. Aangezien de bijbelse tekst wel maten aangeeft maar niet verhaalt hoe het tempelcomplex er verder uitzag, spitst deze benadering zich toe op de interpretatie van deze maten. Voor de feitelijke vormgeving bedient men zich van het klassieke vormenapparaat.Ga naar eind50.
De reconstructie van de tempel van Salomo door de Spaanse jezuïet Villalpandus in opdracht van koning Philips II, die in de jaren 1596-1605 in drie banden werd gepubliceerd, vormde het uitgangspunt voor tal van andere theoretici. Zijn ‘wetenschappelijke’ reconstructie is een christelijk-theologische interpretatie van het visionaire boek van de profeet Ezechiël, waarbij de daar gegeven maten in overeenstemming zijn gebracht met de regels van Vitruvius. Dat de door Vitruvius gepropageerde verhoudingen en maten hierdoor eerder aan gewicht zullen winnen dan verliezen, ligt dan zeer voor de hand. Het werk van Villalpandus was ook in de Republiek bekend, want in 1636 had Constantijn Huygens een exemplaar van het kostbare driedelige werk cadeau gekregen.Ga naar eind51. Tal van theoretici gaan zich in de 17de eeuw met deze problematische reconstructie bezighouden (afb. 19). De verschillende opvattingen illustreren dat de tempel van Salomo in het centrum van de belangstelling stond. Het is opvallend hoe voornaam de plaats is die de gereconstrueerde tempel van Salomo in de architectuurtheorie van de 17de eeuw gaat innemen. Een plaats die vooral te danken was aan de goddelijk geachte inspiratie van deze architectuur. Salomon de Bray verklaart in de voorrede van zijn Architectura Moderna: ‘om voorder oudtheyd der Bouw-konst ghebruyck van dien te bewysen, sal onnoodigh zijn neerwaerts te dalen tot de tyden van den Wijsten koningh, ofte oock te verhalen van dien soo wijdt beruchten Tempel, by hem den God Israels ghetimmert. Houde genoegh met het voorigh verhaelde verklaert, hoe vroegen begin dese konste heeft gehadt, en tot hoedanigen volkomentheyd die al in de tijdt van Iosue geraeckt was...’.Ga naar eind52. In 1681 stelt Willem Goeree bij de behandeling van de klassieke orden in zijn D'algemeene bouwkunde ‘datter niet dry, veel min vijf, maar een eenige oorspronkelijk Bouw-orden, de Orden van alle
19 De tempelreconstructie van Villalpandus zoals afgebeeld in J.H. Coccejus, Naeder Ondersoeck van het rechte verstand van den Tempel, Amsterdam 1692 (foto Universiteitsbibliotheek Amsterdam).
Ordens [is], en waar uit alles als de eenige Fonteine ontsprongen is’.Ga naar eind53. Daarmee doelend op het illustere bijbelse voorbeeld. Ook Philips en Johan Vingboons erkennen in hun voorwoord de superioriteit van de tempel van Salomo, ‘dat uytstekende werck van wiens gelijck men geen gewach vindt in eenige Historien’.Ga naar eind54.
Behalve deze vertrouwde namen uit de architectuurgeschiedenis moet hier die van Jacob Jehuda Leon genoemd worden. Deze Joodse geleerde van Spaanse origine had een groot houten model van de tempel laten maken. Bij dat model had hij tevens een toelichting geschreven, die voor het eerst in 1642 in Middelburg onder de titel Afbeeldinghe van den Tempel Salomonis verscheen. Naast dit veel vertaalde gidsje liet Leon een pamflet verschijnen, waarop bovenaan een afbeelding in vogelvlucht van zijn tempelmodel met zijn portret te zien was. Verder in 46 paragrafen een toelichting op de tempelafbeelding en de wervende tekst: ‘De gene die dit voorsz[egde] werek desTempels Salomons | |
[pagina 65]
| |
belieft te sien / ofte de Boecken te koopen / die kome..... by den Autheur 's morghens van neghen tot elf uyren / ende 's namiddaghs van twee tot vijf uyren’.Ga naar eind55. Jacob Jehuda Leon, die er de bijnaam ‘Templo’ door verwierf, had zich voor zijn reconstructie gebaseerd op het Joodse tractaat over de maatvoering van de tempel, de Middoth.Ga naar eind56. De afbeelding op het pamflet - het model zelf is verloren gegaan - verraadt tevens dat het werk van Villalpandus ook hem niet onbekend was.Ga naar eind57. Beide reconstructies vertonen opmerkelijke overeenkomsten. Ten eerste is in beide gevallen het tempelplateau een groot vierkant. Volgens Leon meet dit 500 × 500 el. Villalpandus geeft daar 125 × 125 eenheden voor aan, een tweede vierkant hierbinnen meet bij hem 110 × 110, en het middelste vierkant 80 × 80 eenheden. Dit middelste gebied, de ‘atria Sancta’, is door galerijen verdeeld in negen gelijke binnenplaatsen. Twee assen gevormd door de poortgebouwen doorsnijden dit raster van vierkanten.Ga naar eind58. De hoofdlijnen van dit gegeven komen dermate overeen met enkele nieuwe kerken, die in de 17de eeuw gebouwd werden, dat het meer dan toeval moet zijn. Vooral de overeenkomst met de plattegrond van de Nieuwe Kerk van Jacob van Campen in Haarlem is treffend. Een overeenkomst die verder nog gestalte krijgt in steunberen die sterk gelijken op die van het tempelplateau bij Villalpandus én Leon.Ga naar eind59. In het kielzog van Van Campen's kerk komen dan de kerk te Oudshoorn en te Amsterdam de Oosterkerk en de Amstelkerk met een sterk verwante plattegrond. Alle zijn van de rechterhand van Jacob van Campen, Daniël Stalpaert. De voorkeur voor een vierkante plattegrond bij deze kerken lijkt dan ook niet alleen bepaald door het classicisme à la Scamozzi, maar tevens door de verwijzing naar de tempel. Het is een vierkant dat Stalpaert in zijn stadsplattegrond tevens voor alle vier de kerken als plattegrond aangeeft. Door de herhaling van deze manier van aangeven van een kerkgebouw op tal van andere kaarten krijgt het vierkantje zelfs de symbolische geladenheid, die over het algemeen voorbehouden bleef aan de kruisvorm.
De indeling en maatvoering is echter bij Stalpaert's kerken afwijkend van die van Van Campen. Zowel in de kerk van Oudshoorn als bij de Amstelkerk en Oosterkerk is het middenvierkant van het ruim te construeren met behulp van de kwadratuur. Een eenvoudige en al eeuwenoude methode om binnen een vierkant met een gegeven maat een tweede vierkant te construeren waarvan de zijden nog de halve maat bedragen. Hiermee is dan tevens bevestigd dat bij het ontwerp werd uitgegaan van de buitenmaten van het vierkant - des te waarschijnlijker wanneer die buitenmaat een mooi rond getal is: zowel bij de Oosterkerk als de Amstelkerk bedraagt die maat 100 × 100 voet.
Deze maat van 100 voet bevat echter opnieuw verwijzingen naar de bijbel en de tempelreconstructies van de 17de eeuw. Jacob Jehuda Leon Templo stelt in zijn pamflet uit ca. 1645 dat ‘het Heylige Huys des Tempels / groot van buy ten 100 ellen / ende 100 ellen in sijn breete’ is. Bovendien is er de tempelreconstructie van Johannes Coccejus, die in 1669 in Amsterdam verscheen, hetzelfde jaar dat een begin werd gemaakt met de bouw van de Oosterkerk en de Amstelkerk.Ga naar eind60. Tekst en illustraties van zijn in het Latijn gestelde verhandeling geven aan dat het eigenlijke tempelhuis zowel in de lengte als in de breedte 100 cubiti of el heeft gemeten, overeenkomstig Ezechiël 40: 1-49, 41: 1-26 en 42: 1-20. In een kerkontwerp dat Adriaan Dortsman in 1666 tekende komen de ‘realistische’ en ‘historische’ verwijzing naar de tempel in één plan samen.Ga naar eind61. De tekening, een voorstudie voor de Ronde Lutherse kerk, toont een kerk die de centraalbouw met koepel samen laat vallen met een vierkante plattegrond. De maat van 100 voet komt terug als diameter van de ingeschreven cirkel. Hiermee is niet gezegd dat het alleen de verwijzingen naar de tempel zijn die de vorm en maat van een kerkgebouw bepaalden. Dat de architectuur echter deze referenties kan bevatten mag in een tijd die zo doordesemd was van de bijbelse historiën niet uitgesloten worden geacht. Zeker als dat in een aantal gevallen aantoonbaar is, zoals in Antwerpen en Haarlem. Wat de Amstelkerk betreft is het opvallend hoe kroniekschrijvers de maat van 100 × 100 voet als bijzonderheid van deze noodkerk naar voren brengen. Uiteraard vormen de verhandelingen van de theoretici, die zich van de Vitruviaanse canon bedienen, de grondslag voor de feitelijke vorm. Opmerkelijk is hoe ook zij het bijbelse voorbeeld voorop stellen. Zoals bijvoorbeeld Willem Goeree dat zo treffend verwoord: ‘Vitruvius moet wel geacht, maar niet alleen gelooft werden’. Klassieke vormen verkrijgen door de verbinding met de goddelijk geachte inspiratie van de tempelarchitectuur zelfs een meerwaarde, die met een bepaalde maat of vorm refereert aan het bijbelse voorbeeld. De relatie tussen het beeld dat men zich van de tempel vormde en de contemporaine kerkarchitectuur is een niet te ontkennen gegeven. Een relatie die bijvoorbeeld ook zeer duidelijk is op het Amsterdamse glas ‘De Farizeeër en de tollenaar’ (1597) in de Goudse St. Jan. Hier heeft Hendrick de Keijser de tempel | |
[pagina 66]
| |
20 Schematische doorsnede van de Amstelkerk met maataangifte in voeten (tekening auteur).
voorgesteld als een kerkgebouw, zoals dat door hem gebouwd zou kunnen worden.Ga naar eind62. | |
Oorspronkelijke gedaante van de AmstelkerkAanvankelijk was het stadsbestuur kennelijk van plan om op het Amstelveld een houten noodkerk te bouwen zoals die elders in de stad hun bruikbaarheid hadden bewezen. Dit blijkt uit het Vroedschapsbesluit van 9 augustus 1668. Waarom juist hier een houten kerk verrees waarvan de vormgeving veeleer geënt was op de stenen kerken, is niet met ontwerp- of bouwtekeningen aan te tonen. Vrijwel alle gegevens van gebouwen die door of in opdracht van het stedelijk fabriekambt zijn gerealiseerd, zijn bij een grote opruiming in 1730 vernietigd. In het experiment met de vorm waar als het ware met een schetsbeweging de essentie van de architectuur is vervat, kan zeker de hand van een bouwmeester worden gelezen. Ondanks het ontbreken van concrete gegevens kan met vrij grote zekerheid gesteld worden dat dit Daniël Stalpaert geweest moet zijn. Ten eerste was hij in die tijd de stadsarchitect, en het bouwen van kerken was in de eerste plaats een aangelegenheid van de stedelijke overheid. In die hoedanigheid was hij ook verantwoordelijk voor de Oosterkerk, en het is juist deze kerk, eveneens in 1669 begonnen, die zo'n treffende verwantschap met de Amstelkerk vertoont. Daar komt bij dat het Stalpaert was die de definitieve plattegrond voor de stadsuitleg tekende, waarvan het kerken-straat-plan zo'n significant onderdeel vormt. De feitelijke bouw van de Amstelkerk werd opgedragen aan de timmerman-aannnemer Jacob Martz. Van hem is echter niet meer bekend dan dat hij al eind 1669, voor de voltooiïng van de bouw, gestorven is.Ga naar eind63.
Op de vroegste afbeeldingen heeft de Amstelkerk stenen uitbreidingen gekregen, waarmee dit houten gebouw het tijdelijke karakter al ging verliezen (afb. 7). Verdere uitbreidingen en wijzigingen zouden die karakterverandering nog meer versterken. De originele situatie van 1669-1670 is echter zeer goed aan de hand van het gebouw zelf te reconstrueren. De constructie van de eerste opzet is al die eeuwen ongewijzigd gebleven. De oorspronkelijke, verticale buitenbeplanking is juist achter de latere stenen aanbouwsels ten dele nog teruggevonden (afb. 20 en 21). De hoofdvorm van de plattegrond is een vierkant van 100 × 100 voet, of 28,31 × 28,31 m. In dit grote vierkant is een tweede vierkant van 50 × 50 voet geconstrueerd. Met behulp van de kwadratuur is dat eenvoudig op de bouwplaats te realiseren. De | |
[pagina 67]
| |
21 Schematische plattegrond van de Amstelkerk met maataangifte in voeten (tekening auteur).
middelpunten van de lange zijden A, B, C en D verbindt men met elkaar. In het op deze wijze gevormde overhoekse vierkant kunnen dan de hoekpunten E, F, G en H van het kleine middenvierkant bepaald worden doordat de diagonalen van het grote vierkant de lijnen AB, BC, CD en DA halveren. De verdeling van de stijlen over de zijden van het kleine vierkant, het ruim, is wat ingewikkelder. Aangezien een maat van 50 voet niet zonder breukgetallen in drieën te delen is, zal men in de 17de-eeuwse bouwpraktijk hiervoor een andere methode gebruikt hebben. Het is goed denkbaar dat men deze driedeling heeft bereikt door in het kleine vierkant een stervorm uit te zetten. De middelpunten van de zijden verbindt men daarvoor met de tegenoverliggende hoekpunten: K-E, K-F, I-H, I-G enz. Waar de lijnen van de ster elkaar kruisen vindt men de meetpunten M, N, O en P. Rechte lijnen door deze meetpunten verdelen het middenvierkant EFGH in negen gelijke vakken, en bijgevolg de zijden in drie gelijke delen.Ga naar eind64. Deze vakverdeling is in de kapconstructie van de Amstelkerk terug te vinden. De basisbalken van de hoge kap volgen precies die indeling in negen vakken. Vanuit de nu gevonden plaatsen voor de twaalf stijlen zijn ook de spanten en jukstaanders van de omgang uitgezet. Voor zover deze evenwijdig zijn aan de vakverdeling van het ruim komen de traveematen van de omgang overeen met die van het ruim: 16 2/3 voet. Maar de hoektraveeën van de omgang laten een afwijkende, kleinere restmaat zien. Hiervoor werd de totale | |
[pagina 68]
| |
breedtemaat van de omgang, 25 voet, gehalveerd. Ook voor de hoogtematen is men uitgegaan van ronde getallen. Zo meet de hoogte van de buitengevel van de omgang ca. 5,68 m of 20 Amsterdamse voet. De hoogte van het ruim is zelfs gelijk aan de plattegrondmaat: ca. 14,60 m of 50 voet. Daarmee heeft het centrale deel van de Amstelkerk precies de vorm van een kubus, waarvan de zijden zich verhouden als 1:1:1. Bovendien is nu vanuit het midden van het ruim, zowel in plattegrond als opstand, een cirkel te trekken met een straal van 50 voet. De samenhang tussen de maatvoering van de plattegrond en de gevels is hiermee duidelijk. Een samenhang die daarin bestaat dat in beide gevallen werd gekozen voor de maat van 100 voet of de halvering daarvan als uitgangspunt. De constructieve traveemaat volgde vervolgens uit de driedeling van de maat van 50 voet. Stijlen en spanten van het houtskelet zijn hierdoor bepaald. Een plaatsbepaling die uiterst belangrijk is, aangezien de kerk op deze punten door een paalfundering gedragen wordt. Het dwingende van dit maatsysteem blijkt met name uit de bekapping van het ruim. Vrijwel alle kappen hebben een dakhelling van ca. 53°, uitgezet met behulp van de 3-4-5-steek. De lage kap op de omgang kreeg deze schuinte ook aan de binnenzijde, maar voor de hoge kap moest men voor de binnenzijde een steilere helling kiezen wilde men uitkomen op het onderliggende raster van de negen vakken boven het ruim. Voor het middelste vak komen de dakvlakken in één punt samen daarmee het centraliserend karakter van het gebouw benadrukkend. Het houtskelet is geplaatst op taps toelopende gemetselde poeren die, om de grote druk van de stijlen op te vangen, zijn afgedekt met zandstenen neuten (afb. 11). De twaalf poeren van het middenvierkant zijn al in een vroeg stadium, zo niet al tijdens de bouw, door trekstangen met elkaar verbonden. Dit om de zijdelingse kracht van de stijlen van het ruim op te vangen. Oorspronkelijk hadden de wanden van de Amstelkerk een verticale beplanking van grenen delen. Bij het maaiveld stonden de kopse einden gewoon in de aarde. Resten van deze wanden laten zien dat de Amstelkerk aan de buitenzijde ossebloedrood was geschilderd. Grote staande vensters door stijlen en dorpels in vakken verdeeld - drie in de breedte en vier in de hoogte - verlichtten als bij een lichtbeuk het ruim. Voor de omgang waren de vensters een vak minder hoog. Alle ramen hadden grotendeels een vaste beglazing van glas-in-lood. Het overvloedige licht hiervan moest gedempt kunnen worden door gordijnen aan de binnenkant. De toegangsdeuren waren geplaatst in het midden van de buitenwanden. Al op de vroegste afbeeldingen zijn daar portaalachtige uitbouwsels aan toegevoegd. Aan de noord- en zuidgevel kwamen dan nog extra zijdeuren, terwijl de portalen aan west- en oostzijde werden opgenomen in de stenen uitbouwen van ca. 1673. Het oorspronkelijke stoelen- en bankenplan voegt zich naar de plaats van deze toegangsdeuren (afb. 18). De kansel stond daarbij in het midden aan de noordzijde van het ruim met daaromheen afgebakend de rechthoek van de dooptuin. Hier tegenover hadden burgemeesteren en andere achtbaarheden hun voorname plaatsen in overhuifde banken. Eenvoudige tot blokken samengevoegde banken voor het manvolk en losse stoelen voor de vrouwen - de dames mochten in de dooptuin zitten - richtten zich naar de kansel en voorlezerslessenaar.
Omdat de Amstelkerk was gebouwd als een tijdelijke voorziening, werd er in deze kerk niet begraven. De vloer bestond dan ook uit eenvoudige bakstenen klinkers. Een eenvoud die ook het verdere interieur van het gebouw kenmerkt. De houtconstructie was nergens weggetimmerd, van enige versiering of zelfs maar van een verflaag voorzien. Aan de binnenzijde keek men zo tegen de achterkant van de buitenbeplanking aan (afb. 22). Wel was het ruim waarschijnlijk voorzien van een plafond. Dit wordt in ieder geval met name genoemd toen in 1840 de kerk verbouwd werd.Ga naar eind65. In deze eenvoudige houten ruimte was één element dat er door zijn schittering een luister aan verleende, die vooruit liep op de definitieve stenen kerk. Dat element werd gevormd door de zeven koperen kaarsenkronen van verschillende grootte. Deze kronen waren al op 1 augustus 1670 besteld. Eén keer per jaar - tegen mei - werden ze afgenomen om gepoetst te worden. Kennelijk heeft Lamberts het kerkinterieur tijdens zo'n poetsbeurt vastgelegd, want er is niets van de kronen te zien, terwijl ze toch pas in 1833 definitief waren verwijderd en voor oud metaal aan een makelaar verkocht.Ga naar eind66. Zeer snel na de opening van de Amstelkerk op 9 maart 1670, waarschijnlijk al in 1673, verschijnen stenen uitbreidingen aan de west- en oostgevel van het houten kerkvierkant. De vorm en maat hiervan zijn duidelijk aangepast aan het houten gebouw: wanden en daken zijn even hoog als van de omloop en de plaatsing is symmetrisch voor de houten gevels. Behalve dat men door deze uitbreidingen kennelijk afzag van het op korte termijn realiseren van een stenen kerk op het Amstelveld, bepaalde de functie van deze aanbouwen de keus van het bouwmateriaal. Aan de oostkant werd hier de kosterswoning | |
[pagina 69]
| |
22 Interieur van de Amstelkerk in het begin van de 19de eeuw getekend door G. Lamberts (1776-1850) (foto Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam Hist. Top. Atlas).
in gemaakt en het was aan het eind van de 17de eeuw ondenkbaar dat in de stad nog een woning van hout gemaakt zou worden. In de loop van de 18de eeuw worden er steeds meer elementen aan toegevoegd, waarbij het kerkvierkant niet langer bepalend is. Naar behoefte verschijnen er stookhokken, schuurtjes en schuttingen. Het geheel ging een kluster van gebouwen vormen waar slechts met moeite de regelmaat van de oorspronkelijke architectuur in is te herkennen.
Deze regelmatige opzet brengt de architectuur van de Amstelkerk in typologisch verband met die van haar stenen tijdgenoten. Klassieke principes liggen aan deze architectuur ten grondslag nog versterkt door de symbolische geladenheid van het vierkant en de maat van 100 × 100. Het zoeken naar bouwkundige oplossingen voor architectonische problemen kenmerkt de ontwikkeling van de protestante kerkbouw. De oplossing die de Amstelkerk met haar houten architectuur heeft geboden, is uniek en heeft geen vervolg gekregen. De plaatsing op een hoek van plein blijkt een restant te zijn van een omvangrijk stedebouwkundig plan, waar verder alleen de naam van de Kerkstraat aan herinnert. Zo laat de Amstelkerk door haar stedebouwkundige plaats de ruimte vrij voor het beeld van een stenen kerk op het Amstelveld, maar is de architectuur van deze provisorische preekschuur tevens een tempel van het nieuwe geloof te noemen. |
|