Jaarboek Monumentenzorg 1990
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M.S. Verweij
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe onverkwikkelijke vragen die zich aandienen luiden: waarom worden Friesland en Groningen nu pas geïnventariseerd en de daar aanwezige, bijzondere rijksmonumenten voorzien van blauw-witte schildjes? Wat is de feitelijke betekenis van het schildje? Worden alle monumenten van zo'n blauwwit schildje voorzien? Wie bepaalt wanneer een schildje kan worden aangebracht en welke overwegingen liggen daar dan aan ten grondslag? En, niet onbelangrijk, levert het Internationaal Kenteken wellicht subsidie op? Verder zal de stimulerende rol van zowel de Commissaris der Koningin in de provincie Friesland, als van zijn ambtgenoot in de provincie Groningen inzake de toekenning van het Internationaal Kenteken ter sprake komen.
De auteur, werkzaam bij de RDMZ te Zeist, hoopt op deze en mogelijk nog andere vragen een antwoord te kunnen leveren. Daartoe is dit artikel gericht op monumentenzorgers werkzaam bij de provincies en gemeenten, op monument-eigenaren en op personen en instanties die op andere wijzen bij de monumentenzorg in ons land zijn betrokken. Herhaaldelijk blijkt onbekendheid met het Internationaal Kenteken tot misverstand te kunnen leiden, een effect dat diametraal op de oorspronkelijke en beoogde uitwerking van het Kenteken staat; het Internationaal Kenteken heeft de functie van een duidelijk signaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Verdrag van 's-GravenhageToekenning van het Internationaal Kenteken is een direct gevolg van het UNESCO-Verdrag van 's-Gravenhage, zoals dat op 14 mei 1954 in het Vredespaleis werd gesloten. De volledige benaming van dit verdrag luidt: ‘Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, met reglement van uitvoering en een protocol’.Ga naar eind1. Het Verdrag is betrekkelijk kort na de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen. De aangesloten partijen wilden met de afsluiting van dit verdrag proberen te voorkomen dat culturele goederen ernstig schade zouden lijden gedurende gewapende conflicten. De verschrikkelijke oorlogsschade als gevolg van de Tweede Wereldoorlog aan mens, have en cultuurgoed en de steeds verder gaande ontwikkeling van de menselijke vernietigingskrachten deden de vrees voor een volgend armageddon alleen nog maar toenemen. Verder speelde bij het tot stand komen van het Verdrag van 's-Gravenhage de overweging mee dat schade die aan cultureel erfgoed wordt toegebracht, ongeacht aan welk volk dit erfgoed behoort, schade berokkent aan het cultureel erfdeel van de gehele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensheid. Met andere woorden, nationaal erfgoed levert een bijdrage aan de wereldcultuur en vereist internationale bescherming. Een ander belangwekkend element in de tekst van het Verdrag van 's-Gravenhage is de gedachte dat bescherming van culturele goederen alleen dàn doeltreffend kan zijn, wanneer de beschermingsmaatregelen zowel nationaal als internationaal èn bovendien al in vredestijd worden getroffen; het treffen van adequate maatregelen na het uitbreken van een oorlog, werd als ‘te laat’ beschouwd.Ga naar eind2.
Verschillende achtergronden van het Verdrag van 's-Gravenhage waren in beginsel al eerder op internationaal niveau aan de orde geweest, namelijk in de Verdragen van 's-Gravenhage van 1899 en 1907 en in het Pact van Washington van 15 april 1935. Bij al deze conferenties stond de kwetsbaarheid van culturele goederen in het brandpunt van de discussies; men besefte maar al te goed: ‘alles van waarde is weerloos’ (naar Lucebert).
In Nederland waren al vóór het jaar 1954 publikaties verschenen over bescherming van cultureel erfgoed tijdens gewapende conflicten en in oorlogstijd. Het meest belangwekkende boek op dit specifieke terrein van de Nederlandse monumentenzorg is geschreven door J. Kalf en dit verscheen in 1938.Ga naar eind3.
Het Verdrag van 's-Gravenhage uit 1954 werd oorspronkelijk door 37 van de meer dan 50 deelnemende staten ondertekend. In de loop der jaren groeide dit aantal tot circa 70, waaronder veel landen uit West-Europa, maar ook uit Oost-Europa (Bulgarije, de voormalige DDR, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Joegoslavië en de USSR). Nederland ratificeerde het Verdrag op 14 oktober 1958 met een akte van bekrachtiging en ging daarmee diverse internationale verplichtingen aan op het gebied van de cultuurbescherming. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele passages uit het Verdrag van 's-Gravenhage; begripsomschrijvingen en definitiesHet Verdrag van 's-Gravenhage voorziet in een aantal sleutelbegrippen op het gebied van (internationale) bescherming van culturele goederen en objecten. Omwille van een goed inzicht zullen de voornaamste van deze begrippen hier volledig worden weergegeven.
In Artikel 2 van het Verdrag van 's-Gravenhage worden als culturele goederen beschouwd (a) ‘roerende of onroerende goederen, welke van groot belang zijn voor het cultureel erfdeel van ieder volk, zoals monumenten van bouwkunst, kunst of geschiedenis, hetzij van godsdienstige, hetzij van wereldlijke aard; terreinen van oudheidkundig belang; groepen gebouwen, welke, als een geheel, uit een oogpunt van geschiedenis en kunst van belang zijn; kunstwerken, handschriften, boeken en andere voorwerpen, welke uit oogpunt van kunst, geschiedenis of oudheidkunde van belang zijn; en voorts wetenschappelijke verzamelingen en belangrijke verzamelingen boeken, archiefbescheiden of afbeeldingen van de hierboven omschreven goederen; (b) gebouwen, waarvan de voornaamste en daadwerkelijke bestemming is de in alinea (a) bedoelde roerende culturele goederen te bewaren of ten toon te stellen, zoals musea, grote bibliotheken en archiefbewaarplaatsen, en voorts de schuilplaatsen, bestemd om in geval van een gewapend conflict bescherming te bieden aan de in alinea (a) bedoelde roerende culturele goederen; (c) centra, welke een groot aantal culturele goederen, als bedoeld in de alinea's (a) en (b), bevatten, welke zullen worden aangeduid met ‘monumenten-centra'.’ (op deze laatste categorie ‘(c)’, zal aan het eind van dit artikel worden teruggekomen onder de paragraaf ‘Nogmaals het Verdrag uit 1954: nu over bijzondere bescherming’).
Eén der kernpunten van het Verdrag bestaat uit de wijzen waarop de culturele goederen beschermd (dat wil zeggen: veiliggesteld en eerbiedigd) moeten worden door de, wat in de tekst van het Verdrag wordt genoemd, ‘De Hoge Verdragsluitende Partijen’. In Artikel 4 is hierover het volgende bepaald:
‘1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, zowel de culturele goederen welke zich op haar eigen grondgebied bevinden als die, welke zich bevinden op het grondgebied van andere Hoge Verdragsluitende Partijen, te eerbiedigen door zich te onthouden van ieder gebruik van deze goederen en van hun onmiddellijke omgeving of van de middelen voor hun bescherming, voor doeleinden, welke deze goederen aan vernietiging of beschadiging zouden kunnen blootstellen in geval van een gewapend conflict en door zich te onthouden van iedere tegen zulke goederen gerichte vijandelijke daad. 2. Van de verplichtingen, omschreven in lid 1 van dit artikel, kan alleen worden afgeweken indien een militaire noodzaak een dergelijke afwijking gebiedend vereist. 3. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich bovendien, iedere vorm van diefstal, plunde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ring of ontvreemding van, en iedere daad van vandalisme gericht tegen, culturele goederen te verbieden, te voorkomen en er zo nodig een eind aan te maken. Zij zullen zich ervan onthouden roerende culturele goederen, welke zich bevinden op het grondgebied van een andere Hoge Verdragsluitende Partij te vorderen. 4. Zij zullen zich onthouden van iedere tegen culturele goederen gerichte represaillemaatregel. 5. Een Hoge Verdragsluitende Partij kan zich ten aanzien van een andere Hoge Verdragsluitende Partij niet onttrekken aan de krachtens dit Artikel op haar rustende verplichtingen op grond van de overweging, dat deze laatste de in artikel 3 bedoelde maatregelen tot veiligstelling niet heeft toegepast’.
Artikel 6 bevat een bepaling waardoor culturele goederen mogen worden voorzien van een speciaal, Internationaal Kenteken waarmee herkenning eenvoudiger wordt. Een dergelijk kenteken dient al in vredestijd te worden aangebracht en is primair bedoeld het culturele object zodanig te markeren, dat ten tijde van een gewapend conflict een snelle kans op herkenning mogelijk wordt. De potentiële combattanten worden tijdens hun militaire opleiding geïnstrueerd over de aard en status van het Internationaal Kenteken, bestaande uit een blauw en wit schild, waarmee zowel algemene als bijzondere bescherming van het culturele erfgoed wordt nagestreefd. Verder wordt tijdens de militaire opleiding getracht om een geest van eerbied aan te kweken voor de cultuur en de culturele goederen van alle volken. In het ‘Handboek voor de soldaat’, in gebruik bij de Koninklijke Landmacht, worden enkele regels aan dit onderwerp gewijd.Ga naar eind4.
Het Verdrag voorziet in de eerste plaats in algemene bescherming van culturele goederen. De aangesloten partijen zijn overeengekomen geen vijandelijke acties tegen met het Internationaal Kenteken onderscheiden gebouwen, hun inventaris en hun directe omgeving te ondernemen, noch in het eigen land, noch in het land van een der ondertekenaars van het Verdrag van 's-Gravenhage. Culturele goederen mogen niet worden gevorderd, gestolen, geplunderd of ontvreemd, of moedwillig beschadigd en evenmin aan represaillemaatregelen onderhevig zijn. Ten slotte mag geen der partijen de culturele goederen van een andere partij geweld aandoen, ook al zijn er geen beschermende maatregelen getroffen. Hierop is echter één uitzondering mogelijk, namelijk als de militaire situatie in oorlogstijd gebiedend uitzondering vereist. De status van algemene bescherming wordt al in vredestijd zichtbaar gemaakt door het op het desbetreffende gebouw éénmalig aanbrengen van het blauw-witte schildje.
In het Verdrag zijn verder nog maatregelen opgenomen die betrekking hebben op het vervoer van roerende monumenten en het onder vrijgeleide transporteren van deze objecten ten tijde van een gewapend conflict. Dergelijk transport zal ook onder de bescherming van het blauw-witte schildje vallen, maar omdat de roerende monumenten niet direkt tot het aandachtsveld van de RDMZ behoren, zal deze categorie in dit artikel niet verder aan de orde komen.Ga naar eind5. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Internationaal KentekenDit al diverse malen genoemde Internationaal Kenteken staat sinds kort opnieuw in de belangstelling. Hopelijk is dit niet alleen in vredestijd het geval, maar ook in mogelijke en onverhoopte dreigingssituaties. Het Internationaal Kenteken is nauwkeurig omschreven qua vorm, kleur, afmeting en materiaal: het is een vijfhoekig schild, met een puntige onderkant, schuin in vieren gedeeld in de kleuren koningsblauw en wit en in twee formaten beschikbaar: 210 × 140 × 1,5 mm of 150 × 100 × 1,5 mm. Het Internationaal Kenteken is vervaardigd van oxydevrij aluminium en wordt met zogenoemde ‘antiterugdraai’-schroeven bevestigd, zodat het contrastvolle schildje met zijn (onbedoeld) verlokkende uitwerking slechts met veel technisch vernuft en volhardingsvermogen door illegale collectioneurs te verwijderen is. Het Internationaal Kenteken moet op een duidelijk zichtbare plaats worden aangebracht, zodanig dat het een optimale signaleringswaarde bewerkstelligt. Bij het Internationaal Kenteken hoort een machtiging waarmee ‘behoorlijk gedateerd en ondertekend door de bevoegde autoriteit van de Hoge Verdragsluitende Partij’ het blauw-witte schildje officiële status krijgt. In Nederland wordt momenteel de machtiging verstrekt door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur te Rijswijk. De Minister gaat echter pas tot toezending van de machtiging en het bijbehorend Internationaal Kenteken over, nadat daarover door de RDMZ een positief advies is verstrekt.Ga naar eind6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitgangspunten voor toekenning van het Internationaal KentekenBij de RDMZ zijn in aansluiting op het Verdrag van 's-Gravenhage vijf punten van overweging geformuleerd waarmee bepaald kan worden wanneer een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Internationaal Kenteken, ook bekend als ‘het blauw-witte schildje’; in Nederland is circa 10 % van ingevolge de Monumentenwet beschermde monumenten van het Internationaal Kenteken voorzien.
onroerend rijksmonument voor toekenning van het Internationaal Kenteken in aanmerking komt. Deze punten luiden als volgt: 1.) ouderdom 2.) kunst- en cultuurhistorische betekenis 3.) architectonische bijzonderheid of constructie 4.) uniciteit 5.) ligging.Ga naar eind7.
Het is en blijft een moeilijke zaak om objecten van historische waarde in (numerieke) grootheden uit te drukken of te taxeren. De waarde van een (oud) bouwwerk is nu eenmaal niet zo eenvoudig te wegen als een hoeveelheid suiker of zo simpel als het bepalen van de temperatuur met behulp van een thermometer. Toch ontslaat dit gegeven de kunsthistoricus niet van de taak om zo overwogen en zo verantwoord mogelijk te geraken tot de waardestelling van cultureel erfgoed en evenmin geeft het reden tot ontheffing van primair en pragmatisch handelen. ‘Wegen’ is per definitie het uitdrukken van een grootheid in een eenheid. Het instrument waarmee door de kunsthistoricus wordt gewogen is de vakkennis gecombineerd met de ervaring; ervaring in het waarderen van cultuurhistorische objecten kan een groot voordeel zijn, maar er sluimert ook een gevaar in, namelijk onbedoelde subjectiviteit. De eenheid van uitdrukken is de taal. Verder is van gewicht dat de uitgangspunten en de uitkomsten aantoonbaar, na te gaan en liefst ook meetbaar zijn. In ieder geval dient de keuze wetenschappelijk en inzichtelijk te kunnen worden verantwoord en verdedigd. De genoemde vijf punten van overweging zijn aangehouden bij de inventarisatiewerkzaamheden in de provincies Groningen en Friesland, waarover in de eerste regels van dit artikel sprake was. Hierna volgt een korte toelichting per uitgangspunt. Ad. 1 Ouderdom: in veel gevallen is de ouderdom van een object te bepalen door middel van archief-gegevens, dendrochronologische datering, inscripties, gehanteerde stijl, morfologie. De ouderdom van een object of een onderdeel daarvan, dwingt respect en beschermingsgrond(en) af vanwege die anciënniteit. Vaak is ouderdom broos en kwetsbaar; bij beschadiging of teloorgang van de oorspronkelijke
2 Bij het Internationaal Kenteken behoort onlosmakelijk een officiële machtiging ‘behoorlijk gedateerd en ondertekend door de bevoegde autoriteit van de Hoge Verdragsluitende Partij’ (foto RDMZ).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De schierstins te Veenwouden (Friesland), een vrijwel uniek monument in Nederland; opname uit 1906 (foto RDMZ).
4 Groningen, stadhuis; op initiatief van de Commissaris der Koningin in de provincie Groningen kon tijdens de Open Monumentendag d.d. 17 september 1988 het eerste Internationaal Kenteken van de provincie worden bevestigd aan de gevel van het stadhuis (foto RDMZ).
vorm en/of het authentieke materiaal is de directe band met het verleden verdwenen en mist het heden een van zijn hoofdwortels.
Ad. 2 Kunst- en cultuurhistorische betekenis: een gebouw of onderdeel daarvan, of de inrichting/ inventaris, is een document van de kunst- en gebruiksopvattingen die in de ontstaans- en of gebruikstijd de toon aangaven. Een definitie van kunst is moeilijk te geven, maar kunst heeft altijd te doen met mensen en met emotie. Kunstgeschiedenis met de historie van beide. Bovendien is kunst een zeer specifieke menselijke uitdrukkingsvorm en een voorwaarde voor bestaan en beschaving en vormt zij een bestanddeel van de cultuur. Een rijksmonument kan in aanmerking komen voor het Internationaal Kenteken wanneer het het inzicht in de kunst- en cultuurhistorie verdiept of treffend illustreert door middel van gaafheid of documentaire waarde van in- of uitwendige verschijningsvorm.
Ad. 3 Architectonische typen en/of constructies. Een bouwwerk kan bijzondere historische waarde vertegenwoordigen voor de geschiedenis van het bouwen omdat het een markerende of specifieke constructie bezit of een type gebouw vertegenwoordigt, waardoor het de betekenis van een document verkrijgt. Dit documentaire gehalte kan een eenmalig verschijnsel zijn of de eerste maal in de geschiedenis dat dit verschijnsel voorkomt of een bijzonder specimen in een ontwikkeling vertegenwoordigen.
Ad. 4 Uniciteit. Dit uitgangspunt is toepasbaar op alle andere uitgangspunten, (want het kan historisch, kunst-, architectuur- of bouwhistorisch van aard zijn) maar dient altijd in relatie tot het algemeen cultuurhistorisch belang te worden beoordeeld. Nader uitgelegd, betekent het dat iedere dakpan uniek is, maar bijvoorbeeld niet zo uniek als de schierstins te Veenwouden omdat deze een der oudste stinsen in Friesland is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 In de provincie Friesland nam de Commissaris der Koningin persoonlijk de schroevedraaier ter hand en monteerde het Internationaal Kenteken naast de hoofdentree van het Provinsjehûs aan de Tweebaksmarkt te Leeuwarden (foto Friesch Dagblad).
Ad. 5 Ligging. Een historisch bouwwerk kan door zijn situering, al dan niet in combinatie met een markante verschijningsvorm, aan een dorp, stad of streek een bijzonder historisch visueel en ruimtelijk cachet verlenen of er een karakteristieke historische factor met herkennings- en/of belevingswaarde aan toevoegen.
Deze vijf uitgangspunten zijn ‘uitdrukkelijker’ dan de normen die in het verleden zijn gehanteerd. Dat komt onder meer omdat het Rijk sinds het in werking treden van de Monumentenwet meer ervaring heeft opgedaan met het opstellen van selectiestelsels voor monumenten en omdat de maatschappelijke vraag naar duidelijke, eenduidige en eerlijke afweging van belangen zich steeds sterker is gaan ontwikkelen. Dat geldt overigens niet alleen voor het werkterrein van de monumentenzorg, maar laat zich op verschillende andere gebieden van de samenleving herkennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Friese omstandigheden; status aparte?En verder is het dit Internationaal Kenteken waarvoor de inventarisatiewerkzaamheden in de provincies Friesland en Groningen nog niet helemaal voltooid zijn. In een brief van 13 december 1988 aan de Minister van WVC spreekt de Commissaris der Koningin in de provincie Friesland zijn bezorgdheid uit over het uitblijven van de inventarisatiewerkzaamheden in de provincie. De verontruste Commissaris schrijft letterlijk: ‘op een bepaald moment ging het erop
6 De hoofdentree van het Provinsjehûs te Leeuwarden na afloop van het handwerk van de Commissaris der Koningin (foto RDMZ)
lijken dat nog dit jaar het eerste schildje door mij aan een gevel bevestigd zou kunnen worden. Inmiddels is het medio december en zie ik een en ander somber in’. Deze somberte zal niet lang hebben kunnen aanhouden, want op 20 december 1988 was een eerste selectie van onroerende monumenten die in Friesland en in Groningen in aanmerking komen voor het Internationaal Kenteken een feit en konden de eerste schildjes in principe worden bevestigd. Het eerste ‘Friese’ schildje werd op 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 De Hoofdwacht aan de Groote Markt 17 te Haarlem; opname uit mei 1965: ‘Het bepalen van de plaats waar het kenteken moet worden aangebracht en van de graad van zichtbaarheid van het kenteken wordt overgelaten aan de beoordeling der bevoegde instanties van elke Hoge Verdragsluitende Partij’.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
februari 1989 om 11.00 uur door de inmiddels opgeluchte Commissaris op de gevel van het Provinciehuis aan de Tweebaksmarkt te Leeuwarden bevestigd. Deze gebeurtenis kwam uitvoerig in de Friese kranten aan bod. Foto's tonen een schroevende Commissaris, aandachtig gadegeslagen door belangstellenden en een gevolg van beambten.Ga naar eind8. De verzuchting van de Commissaris valt overigens heel goed te begrijpen, wanneer wij in vogelvlucht de geschiedenis van het Internationaal Kenteken in Nederland de revue laten passeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Invoering van het Internationaal Kenteken in Nederland; een historische vogelvluchtIn het jaar 1964 is in ons land begonnen met het aanbrengen van het Internationaal Kenteken op de belangrijkste monumenten, archiefbewaarplaatsen en bibliotheken. De in 1946 in het leven geroepen AfdelingV van de Monumentenraad c.q. de Rijkscommissie voor de Bescherming van Monumenten tegen Rampen en Oorlogsgevaren, was van het begin af aan nauw bij deze ontwikkelingen betrokken.Ga naar eind9. Als voornaamste basis voor de keuze van monumenten waarop het schildje zou kunnen worden aangebracht, fungeerde het Kunstreisboek voor Nederland.Ga naar eind10. De uitvoering van het project ligt sinds 1964 in handen van de RDMZ. In opdracht van de Rijkscommissie voor de Bescherming van Monumenten tegen Rampen en Oorlogsgevaren werd bij de toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een financieel verzoek gedaan, groot f 20.000,- voor de aanschaf van schildjes en het bijbehorend bevestigingsmateriaal. Vervolgens werd via het Rijksinkoopbureau de opdracht tot vervaardiging van 20.000 exemplaren van het Internationaal Kenteken verstrekt. In 1964 beschikte de RDMZ ook daadwerkelijk over deze bestelling en kon provincie-gewijs worden geselecteerd. In 1966 waren de belangrijkste culturele goederen in de provincie Noord-Holland van het Internationaal Kenteken voorzien. In Haarlem werden de eerste schildjes aangebracht op de daarvoor in aanmerking komende gebouwen en spoedig daarna volgden Amsterdam, Alkmaar, Aalsmeer en Abbekerk.Ga naar eind11. In 1967 kon worden opgetekend dat voorbereidingen waren getroffen voor het aanbrengen van het blauw-witte schildje in de overige provincies,
8 Middelburg, ‘Huis ter Hooge’, detail van entree en toren, opname uit april 1981; in de provincie Zeeland zijn sinds 1968 ‘blauw-witte schildjes’ toegekend.
terwijl in Zuid-Holland inmiddels met het aanbrengen van het Internationaal Kenteken was gestart. Eén jaar later waren Zuid-Holland en Zeeland met het schildje bedeeld en werd in de provincie Utrecht met de voorbereidingen begonnen; de rest van het land was in 1968 in ontwerp gereed.Ga naar eind12. Aan het einde van 1969 was het blauw-witte schildje aangebracht op de belangrijkste culturele goederen in de provincie Limburg; in Utrecht was het project toen in uitvoering en in Noord-Brabant in voorbereiding. Ultimo 1970 konden opnieuw goede vorderingen worden genoteerd: in de provincies Utrecht, Noord-Brabant en Limburg waren de blauw-witte schildjes bevestigd, terwijl in Gelderland met de voorbereidingen was gestart. Hiermee waren het westen en het zuiden van Nederland geïnventariseerd en kon voortvarend met het oosten en noorden worden begonnen. Dat lukte inderdaad, want aan het eind van 1971 was het aanbrengen van het Internationaal Kenteken in Overijssel in voorbereiding, terwijl het karwei in Gelderland achter de rug was.Ga naar eind13. December 1972 waren de inventarisatie-werkzaamheden ook in Overijssel voltooid en kon de melding ‘het aanbrengen van het kenteken in de provincie Drenthe in uitvoering’ worden genoteerd.Ga naar eind14. Het venijn van de campagne zat inderdaad in de staart; kon eind 1973 nog worden doorgegeven dat de culturele goederen in Drenthe waren voorzien van het Internationaal Kenteken, na dit jaar trad een langdurige windstilte in en werd de berichtgeving schaars en minzaam van strekking. ‘In de provincies Groningen en Friesland zijn nog steeds geen Internationale Kentekens geplaatst. De uitvoering van dit onderdeel van de kunstbescher- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ming is opgeschort vanwege de te geringe bezetting van de afdeling Bescherming van Monumenten tegen rampen en oorlogsgevaren. Van aanvragen uit de reeds behandelde provincies worden slechts aantekeningen gemaakt’.Ga naar eind15. Monument-eigenaren uit de twee noordelijkste provincies kregen nul op rekest wanneer zij het Internationaal Kenteken aanvroegen. De redenen voor dit negatieve antwoord luidden: onvoldoende personeelsbezetting en aanzienlijke administratieve actie. De Bond Heemschut verwoordde haar gevoelens ten aanzien van het afbreken van de inventarisatie door te wijzen op de positieve uitwerking van het Internationaal Kenteken op de instandhouding van kleine en minder bekende monumenten; het Kenteken kon het onachtzaam slopen van monumenten beperken en zou in psychologisch opzicht een positieve uitwerking kunnen hebben.Ga naar eind16. Eind 1981 richtte de Voorzitter van Afdeling V van de Monumentenraad zich met een brief tot de toenmalige Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk met een verzoek snel over te gaan tot het toekennen van blauw-witte schildjes in Friesland en in Groningen.Ga naar eind17. Tot een direct vervolg kwam het echter niet. Nadien werden op het Departement van WVC diverse interne nota's opgesteld en bestudeerd. Verder verscheen in 1985 een nieuwe Rampenwet met de daaraan gekoppelde gemeentelijke rampenplannen terwijl in 1984 de Nota Civiele Verdediging uitkwam.Ga naar eind18. Dit alles leverde behalve hoogwaardig gedachtengoed en veel papier ook een reorganisatie van de Kunstbescherming op, die mede tot gevolg had dat WVC en de RDMZ zich met nieuw élan zetten aan de met het Internationaal Kenteken verbonden werkzaamheden. Allereerst betreft dit het alsnog starten van de inventarisatiewerkzaamheden in de provincies Groningen en Friesland. Als alles volgens plan verloopt, zal deze bi-provinciale campagne in de loop van 1991 zijn afgesloten. Ten slotte overweegt het Rijk om na afloop van de werkzaamheden in de twee noordelijke provincies de rest van het land opnieuw te inventariseren, of, beter gezegd, te herijken. Er is in de jaren na 1964 (het jaar waarin de eerste blauw-witte schildjes in Nederland werden bevestigd; zie hiervoor) vanzelfsprekend het nodige gebeurd: er is gerestaureerd, gerenoveerd, gesloopt en verbouwd, en in een aantal gevallen hebben ingrijpende functieveranderingen van monumenten plaatsgevonden. Verder zijn er meer monumenten beschermd en heeft het aandachtsveld van de monumentenzorg zich verbreed. Kortom, allerhand wijzigingen zijn opgetreden die herinventarisatie mogelijk maken. In de provincie Utrecht is in het voorjaar van 1990 een proef verricht met een vorm van herinventarisatie. De uitslag van deze proef was bij het ter perse gaan van dit boek nog niet bekend. Het is de bedoeling om de ervaringen van de proef te benutten voor een landelijke herinventarisatie. De in deze paragraaf genoemde uitgangspunten zullen ook in de mogelijke herinventarisatie als leidraad dienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nogmaals het Verdrag uit 1954: nu over bijzondere beschermingEen aparte wijze van bescherming vloeit voort uit Artikel 8 van het Verdrag van 's-Gravenhage. Volledigheidshalve wordt deze (bijzondere) beschermingsvorm hier genoemd, omdat deze niet anders dan als gevolg van het Verdrag van 's-Gravenhage kan worden beschouwd, hoewel dit artikel zich in de eerste plaats ten doel stelt een uiteenzetting te geven over de achtergronden en omstandigheden die hebben geleid tot de inventarisatie in de provincies Friesland en Groningen. In Artikel 8 lezen wij nadere gegevens over het verlenen van bijzondere bescherming tijdens gewapend conflict. Deze bescherming geldt voor een beperkt aantal schuilplaatsen (bergplaatsen, waarin zich roerende culturele goederen bevinden in geval van een gewapend conflict), monumentencentra en andere onroerende culturele goederen van zeer grote betekenis, echter op voorwaarde dat zij:
1.) Zich bevinden op voldoende afstand van een groot industrieel centrum of van enig belangrijk militair object, dat een kwetsbaar punt vormt, zoals bijvoorbeeld een vliegveld, een radiozendstation, een inrichting werkzaam voor de nationale verdediging, een haven of een spoorwegstation van zeker belang of een belangrijke verkeers- of waterweg of spoorlijn; 2.) Niet worden gebruikt voor militaire doeleinden.
Deze bijzondere bescherming is alleen geldig, wanneer de Directeur-Generaal van de UNESCO daaraan zijn/haar goedkeuring heeft verbonden door deze schuilplaatsen, monumentencentra en onroerende culturele goederen van zeer grote betekenis in te (laten) schrijven in het ‘Internationale Register van culturele goederen onder bijzondere bescherming’. Iedere partij die het Verdrag van 's-Gravenhage heeft ondertekend, is verplicht om deze bijzondere groep van het cultureel erfgoed te beschermen en bovendien te ontzien gedurende een gewapend conflict. Net als bij de hierboven genoemde algemene bescherming spreekt het Verdrag van één uitzonderingssituatie: alleen in zeer uitzonderlijke gevallen van uiterste militaire nood- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zaak, doch uitsluitend zolang deze situatie voortduurt, kan de bijzondere bescherming worden ingetrokken. Alleen een bevelhebber die een militaire eenheid ter grootte van een divisie commandeert, is gerechtigd tot het doen van deze constateringen. Ten slotte worden de culturele goederen onder bijzondere bescherming voorzien van een Internationaal Kenteken in drievoud. Het Kenteken in drievoud zal ook worden gebruikt voor het vervoer van kunstwerken uit musea, archieven en bibliotheken, alsook voor geïmproviseerde schuilplaatsen tijdens onvoorziene omstandigheden. Het zal gezien het voorafgaande duidelijk zijn, dat de bemoeienis van de RDMZ inzake het Internationaal Kenteken zich met name zal dienen te richten op de in deze paragraaf genoemde monumentencentra en op de onroerende goederen van zeer bijzondere betekenis.Ga naar eind19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte: daadwerkelijke effecten van het Internationaal KentekenEen conclusie kan kort en duidelijk zijn: het is te hopen dat er geen oorlog uitbreekt, want zelfs uitvoerig internationaal overleg lijkt niet in staat om culturele goederen te vrijwaren van beschadiging of vernietiging. Dr. Jan Kalf verwoordde dit aspect van de kunstbescherming (en niet eens met visionaire begaafdheid) al in zijn aangehaalde studie als volgt: ‘Hoe is het ook te voorkomen, bij beschieting op grooten afstand of bombardement uit de lucht, dat het eigenlijke doel gemist en een onschuldig kunstwerk wordt getroffen. En hoe wil men de beschermde monumenten voorzien van kenteekenen, zichtbaar voor op tientallen kilometers afstand opgesteld geschut, of ook maar voor vliegtuigen, die op een paar duizend meter hoogte moeten ageren.....’.Ga naar eind20. Inderdaad, in oorlogstijd worden de bordjes pas echt verhangen en zal geen enkel schild tegen bommen en granaten of geleide projectielen bestand blijken. Het Verdrag is met zijn uitgangspunten en alle goede bedoelingen, wat wordt genoemd, ‘een beetje gedateerd’. Met het Internationaal Kenteken kan het cultureel erfgoed worden onderscheiden, zodat het bij krijgsverrichtingen mogelijk gespaard kàn blijven. Anno 1990 zullen weinig mensen op het idee komen een dergelijke internationale overeenkomst te beleggen en afspraken te maken, alhoewel in UNESCO-verband nog overleg wordt gevoerd en sporadisch landen tot ondertekening van het Verdrag van 's-Gravenhage overgaan.
Het is en blijft gepast een respectvolle houding ten opzichte van het in 1954 overeengekomene te handhaven, hoezeer wij ook zouden kunnen neigen tot het relativeren van het beoogde belang. Inderdaad, in een (nucleaire) oorlog hoeven we nauwelijks illusies te koesteren en kunnen wij alleen maar hopen schade aan mens en cultuurhave te kunnen beperken. Een heel belangrijk aspect van het Verdrag van 's-Gravenhage bestaat in de mondiale overeenstemming zoals die ten gunste van het culturele erfgoed werd bereikt. In dit opzicht vormt het jaar 1954 een markante datering in internationale, gelijkgestemde bedoelingen met afspraken die sindsdien op het terrein van de zorg voor het cultureel erfgoed niet vaak meer zijn geëvenaard. Het Verdrag blijkt bovendien bestendigheid en duurzaamheid te hebben; al bijna vier decennia bewijst het zijn waarde en bestaansrecht. De essentie en de geest van het Verdrag van 's-Gravenhage moeten blijven gehandhaafd: de grondtoon is nog steeds heel zuiver, van een onschatbare waarde en mag niet aan morele modulatie of ontstemming onderhevig zijn.
De verwachting over de wijze waarop een gewapend conflict zich zal kunnen voltrekken, is sinds 1954 sterk gewijzigd. Weliswaar worden de oorlogskansen in deze tijd van ontwapening en militaire ontspanning gering geacht, de bestrijding van calamiteiten is juist veel actueler geworden. De kans op rampsituaties in vredestijd waarbij vele slachtoffers kunnen vallen, c.q. grote materiële schade ontstaat, is door de technologische ontwikkelingen toegenomen. Een der grootste gevaren die monumenten altijd bedreigt, is brand. Het Rijksbeleid is er op gericht in een aantal gevallen die voorzieningen in monumenten te treffen, die èn ter voorkoming van brand nuttig kunnen zijn èn bovendien ten tijde van oorlog en calamiteiten zullen kunnen worden aangewend. Als deze intenties in ambtelijke terminologie worden vertaald, zou er bijvoorbeeld kunnen staan: ‘....de bescherming van roerende en onroerende cultuurvoorwerpen tegen de gevolgen van rampen en oorlogsgeweld als aanvulling op het reguliere beleid ten aanzien van het materiële cultuurbehoud’. Op deze wijze wordt aan het UNESCO-verdrag een tweeledige interpretatie verbonden waarbij het ene lid het andere aanvult. Met het aanbrengen van het Internationaal Kenteken zijn overigens geen subsidiefaciliteiten verbonden.
Ook voor het overige zijn de gevolgen niet direct materieel, maar ideëel van aard. Uit het bovenstaande bleek al dat het aanbrengen van het Internationaal Kenteken een dankbaar middel is om als publiciteitsaangelegenheid te worden aangegrepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat niet alle ingevolge de Monumentenwet beschermde monumenten van het Kenteken worden voorzien. Verder werkt het Internationaal Kenteken herkenning van een monumentaal pand bij voorbijgangers in de hand en kan het Kenteken aanleiding geven om een monument eens beter te bekijken of zelfs, indien mogelijk, ook naar binnen te stappen. In dit opzicht heeft het Internationaal Kenteken ‘stedelijke navolgers’ gekregen. In Maastricht en in Leiden worden panden die krachtens de gemeentelijke monumentenverordening zijn beschermd met een lokaal onderscheidingsteken in de vorm van een rood-wit schildje gekenmerkt, terwijl in Veenendaal plannen bestaan om een dergelijk bordje op gemeentelijke monumenten aan te brengen. De gemeente Rheden ontvouwde in november 1989 een plan waarin werd aangekondigd dat een vijfhoekig groen-wit schildje is ontwikkeld en waarbij aan monument-eigenaren zal worden gevraagd dit schildje te bevestigen. De aangehaalde brief van de Bond Heemschut wijst nog op een ander, psychologisch effect van het Internationaal Kenteken: het zou een barrière kunnen zijn tegen onbewust slopen. Misschien groeit er op deze wijzen meer besef voor de onvervangbaarheid van het culturele erfgoed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beknopte literatuuropgave(alle genoemde publicaties zijn te vinden in de bibliotheek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te Zeist).
|
|