Jaarboek Monumentenzorg 1990
(1990)– [tijdschrift] Jaarboek Monumentenzorg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
W.F. Denslagen
| |
Historische betekenis van het CharterHet Charter van Venetië werd in 1964 opgesteld tijdens het Second Congrès des Architectes et des Techniciens des Monuments Historiques, waarbij tevens werd besloten tot de oprichting van de ICOMOS.Ga naar eind1. In de inleidende tekst van dit Charter uit 1964 wordt het Charter van Athene uit 1931 als belangrijkste inspiratiebron genoemd.Ga naar eind2. Waar het de beginselen van het Charter van Venetië betreft, is het mogelijk oudere voorgangers te vinden dan het Atheense Charter van 1931, bijvoorbeeld de doctrines van het Franse Comité des Arts et Monuments uit 1839, het manifest van de Society for the Protection of Ancient Buildings uit 1877, de Katechismus der Denkmalpflege van Max Dvořák uit 1916 en de Nederlandse Grondbeginselen uit 1917.Ga naar eind3. In al deze handvesten en beginselverklaringen gaat het om de wens oude steden en gebouwen te beschermen tegen verval, afbraak en verkeerde restauraties. In 1843 stelde de Pruisische Staat in een officiële circulaire dat de beste restauratie niets anders was dan het onopvallende herstel van technische gebreken: ‘Diejenige Restauration wäre die vollkommenste zu nennen, welche bei Verbesserung aller wesentlichen Mängel gar nicht zu bemerken wäre’. Niet restaureren of reconstrueren, maar conserveren: het herstellen van gebreken - ziedaar het grondbeginsel dat men in allerlei oudere verklaringen terug vindt. Nieuw aan het Charter van Venetië is zijn internationale status. Voor het eerst in de geschiedenis kon een verklaring worden opgesteld die ‘in de gehele wereld de officiële richtlijn zal zijn op het gebied van het culturele erfgoed’, zoals Piero Gazzola schreef in zijn voorwoord bij de publicatie van het Charter van Venetië. | |
Huidige betekenis van het Charter van VenetiëHet Charter uit 1964 is een document uit de geschiedenis van de monumentenzorg. In dit document is een gedachte verwoord die al in oudere verklaringen, aanbevelingen en resoluties van diverse verenigingen en instanties in de verschillende Europese landen aangetroffen kon worden. In de nu vijfentwintig jaar oude ICOMOS is bij verschillende gelegenheden voorgesteld het Charter van Venetië te herzien, ondermeer tijdens de algemene vergaderingen van Rothenburg (1975), Moskou (1978) en vooral in 1981 te Rome, waar | |
[pagina 31]
| |
Guglielmo De Angelis D'Ossat en Michel Parent een intensieve discussie over het Charter hebben gevoerd.Ga naar eind4. Maar uiteindelijk heeft men besloten de tekst uit 1964 ongewijzigd te laten en nieuwe statuten te ontwerpen voor onderwerpen die niet of nauwelijks in het Venetiaanse charter aan de orde komen.Ga naar eind5. In dit verband kunnen worden genoemd het Charter van Burra, het Charter van Florence (1981) over historische tuinen, de Declaratie van Dresden uit 1982 over de reconstructie van door oorlogen verwoeste monumenten en het Charte Internationale pour la Sauvegarde des Villes Historiques uit 1987.Ga naar eind6. Zowel in het Charter van Florence als in dat over de bescherming van historische steden wordt verwezen naar het Charter van Venetië als een fundamentele richtlijn. Alleen in Dresden, één van de zwaarst getroffen steden tijdens de Tweede Wereldoorlog, moest men tot de conclusie komen dat bij de opstelling van het Charter van Venetië geen rekening was gehouden met de gevolgen van oorlogen en rampen: de richtlijn ‘behouden gaat voor vernieuwen’ heeft elke betekenis verloren waar de monumenten tot puin zijn gereduceerd. Wat in Dresden is geformuleerd blijft actueel. Men denke aan de systematische vernietiging van steden en dorpen in Roemenië. De charters over tuinen (1981) en over steden (1987) zijn aanvullingen op het Venetiaanse charter, omdat er specifieke problemen in worden behandeld die te maken hebben met respectievelijk het behoud van vegetatieve monumenten en de historische kwaliteit van de woonomgeving.
De conclusie dat het Charter van Venetië verouderd en nodig aan herziening toe zou zijn, kan op grond van het bovenstaande niet worden getrokken. De gedachte die er aan ten grondslag ligt, klinkt in latere beginselverklaringen door en blijft op die wijze tot op heden levend. | |
Het Charter van Venetië in de Nederlandse monumentenzorgIn Nederland heeft het Charter van Venetië een rol gespeeld in het denken over restaureren, bijvoorbeeld tijdens het symposium over restauratiebeginselen dat op 15 april 1978 in Utrecht is gehouden.Ga naar eind7. Vervolgens heeft de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, het advieslichaam van de minister van Cultuur op het gebied van de monumentenzorg, een Restauratiestatuut opgesteld dat in haar jaarverslag van 1984 is gepubliceerd. In dit statuut wordt ondermeer met instemming verwezen naar het Charter van Venetië. De Rijkscommissie besloot tot de opstelling van dit statuut doordat onduidelijkheid was ontstaan over haar beleid ten aanzien van het restaureren van monumenten. Uit de discussies die de Rijkscommissie met verschillende betrokkenen en instanties heeft gevoerd tijdens de voorbereiding van haar statuut, dat wil zeggen van 1980 tot 1984, is duidelijk gebleken dat de meerderheid tegen een te grote regelzucht van de overheid gekant was. De centrale overheid heeft dan ook nimmer het Charter van Venetië of enig ander handvest of statuut over de restauratiebeginselen tot officieel uitgangspunt van haar beleid willen maken. Het statuut dat door de Rijkscommissie werd gepubliceerd, heeft - in weerwil van zijn naam - geen hogere betekenis gekregen dan die van intern discussiestuk. Hierbij moet men bedenken dat er een groot verschil bestaat tussen beginselverklaringen en de praktijk van de monumentenzorg. Een beginselverklaring is iets anders dan een verordening. Er kunnen zich altijd situaties voordoen waarin het verstandiger is van het theoretisch uitgangspunt af te wijken, bijvoorbeeld omdat er grotere belangen op het spel staan dan alleen die welke de monumentenzorg aangaan. Een beginselverklaring is, zoals het woord al zegt, een intentie, een afspraak over het beleid dat men wil voeren. Tussen intentie en uitvoering ligt het onherbergzame gebied van de botsende interpretaties en belangen.
De intensieve discussies die gedurende enige jaren gevoerd zijn over de restauratiebeginselen en over de vraag in hoeverre de overheid hier dwingende regels moet stellen, heeft de bekendheid met het Charter van Venetië of met soortgelijke verklaringen vergroot. De invloed ervan op de praktijk is niet direct te meten, maar de indruk bestaat dat de verantwoordelijke overheden (gemeente, provincie en rijk) over het algemeen wel instemmen met de intentie van het charter; dat zij echter gezien de tegenstrijdige meningen die over dit soort beginselen bestaan, geen behoefte hebben aan een grondbeginselenstrijd. Er is in Nederland een tamelijk grote pluriformiteit in de restauratiepraktijk, wat overigens niet hetzelfde is als grote vrijheid: de overheden laten wel hun invloed gelden, maar die invloed kan allerlei vormen aannemen. De nieuwe monumentenwet uit 1988 heeft die pluriformiteit nog bevorderd door de uitvoering ervan voor een belangrijk deel over te laten aan de gemeentelijke en provinciale overheden. In de huidige politieke cultuur spelen decentralisatie van rijkstaken en deregulering (vereenvoudiging van regels) een belangrijke rol. Ook de monumentenzorg heeft als onderdeel van de rijksoverheid de gevolgen daarvan ondergaan. Niettemin hebben de beginselen van het Charter | |
[pagina 32]
| |
van Venetië in de Nederlandse monumentenzorg een zeker aanzien verworven. Over sommige uitgangspunten lijkt een zekere concensus te bestaan. Dat ‘conserveren’ beter is dan ‘vernieuwen’, lijkt geen onderwerp van discussie meer. Er bestaat nog maar weinig behoefte om oude architectuur stijlzuiver te reconstrueren of om een monument te restaureren aan de hand van een min of meer bij toeval in het plaatselijk archief gevonden schets. Gedeeltelijk kan deze verandering worden toegeschreven aan het feit dat in Nederland vanaf de periode van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog tot op heden practisch alle grote monumenten van voor 1850 gerestaureerd zijn, waarbij overigens op grote schaal gezondigd is tegen de geest van Venetië. In deze na-oorlogse restauratiegolf werd gaandeweg de behoefte gevoeld aan een internationale code. Het Charter van Venetië is in zekere zin een product van deze na-oorlogse wederopbouw. Nu deze golf voorbij is, heeft de richtlijn van Venetië aan practische betekenis ingeboet. | |
SubsidiesParallel aan de hierboven beschreven ontwikkeling is ook in de Nederlandse subsidieregelingen een verschuiving zichtbaar van subsidies voor algehele restauraties naar subsidies voor het onderhoud van monumenten. De eerste voorlopige regeling voor onderhoudssubsidies dateert uit 1981. Een nieuwe, uitgebreidere regeling is thans in voorbereiding. Zij geldt niet voor alle beschermde monumenten, maar alleen voor enkele speciale categorieën, te weten kerken, hofjes van liefdadigheid, kastelen, historische landhuizen en rieten daken van boerderijen (de woonhuizen zijn van deze subsidie uitgesloten). De onderhoudskosten zijn bij deze categorieën meestal een te zware last voor de eigenaars. Het budget voor deze onderhoudsubsidieregeling zal de komende jaren nog enigszins groeien, maar omvat voorlopig niet meer dan ongeveer tien procent van het totale rijksbudget voor monumentensubsidies. In de regeling voor het overige deel van het budget, ongeveer negentig procent dus, worden onderhoudswerkzaamheden aan monumenten van subsidie uitgesloten (Rijkssubsidieregeling Restauratie Monumenten van 1986). Deze, weliswaar nog zeer bescheiden verschuiving van restauratiesubsidie naar onderhoudssubsidie beantwoordt aan de intentie van het Charter van Venetië, zoals geformuleerd in artikel 4: ‘La conservation des monuments impose d'abord la permanence de leur entretien’. Wat de restauratiesubsidies in Nederland betreft, moet nog worden vermeld dat in 1986 een nieuw systeem werd ingevoerd dat naast het subsidie nog leningen kent (tegen lage rente) uit een zogeheten ‘Revolving Fund’, gecombineerd met voorfinanciering door een daartoe opgerichte stichting en een nieuwe, uniforme regeling voor fiscale aftrekmogelijkheden van restauratiekosten, waarmee uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen die hierover zijn gedaan in de Déclaration d'Amsterdam van 1975.Ga naar eind8. In verband met wat in artikel 1 van het Charter van Venetië gesteld is over het belang van het integrale behoud van historisch waardevolle steden of dorpen, waarin ook de bescheiden huizen van historische betekenis kunnen zijn, mag worden gewezen op de subsidies die het rijk sinds 1970 voor dit doel geeft. Uit een recente telling is gebleken dat met deze subsidies tussen 1970 en 1985 een totaal aantal van 13.262 kleine woonhuizen kon worden hersteld. Deze huizen staan niet op de nationale lijst van beschermde monumenten, maar zijn wel van waarde voor de historische omgeving. Het subsidie wordt tevens aangewend ter verbetering van de woonomgeving. | |
Nieuwe problemenOmvangrijke restauraties van zwaar geschonden of sterk verwaarloosde monumenten zijn, zoals gezegd, de laatste jaren in aantal afgenomen. Het accent ligt nu meer op de aanpassing van monumenten aan nieuwe functies of op de problemen die samenhangen met het functieverlies (leegstaande kerken bijvoorbeeld). In hoeverre kan een monument verbouwd worden voor een nieuwe functie zonder ernstige aantasting van zijn historische waarde? Deze vraag is tegenwoordig meer aan de orde dan die naar de ethiek van het restaureren. De gevaren die de monumenten bedreigen zijn nu veel groter - in omvang en kracht - dan de gevaren die voortkwamen uit een nostalgisch terugrestaureren en namaken van historische stereotypieën. De monumenten moeten tegenwoordig steeds vaker aan nog hogere eisen voldoen om te kunnen wedijveren met de gebruikskwaliteit van nieuwbouw. Volgens artikel 5 van het Charter van Venetië wordt het behoud van de monumenten gediend door ze een maatschappelijke functie te geven of te laten behouden, maar een nieuwe functie mag niet ten koste gaan van de indeling en de decoratie van het monument. Aldus artikel 5. Een prachtige stelling, maar bij de renovatie van volks woningbouwcomplexen absoluut niet staande te houden, omdat de huisvestingsnormen sinds de Tweede Wereldoorlog drastisch zijn veranderd en evenmin kan de stelling staande worden gehouden bij de herindeling | |
[pagina 33]
| |
1 Sanatorium Zonnestraal in Hilversum (J. Duiker, 1928). Foto van kort na de bouw.
van een overbodig geworden fabriek of van een kerk in appartementen. Er is vaak alleen nog maar de keuze tussen sloop of verbouwing. Wanneer afbraak dreigt, is het vinden van een nieuwe functie al een hele overwinning en kan men niet ook nog eens een serie eisen gaan stellen ten aanzien van de integrale bewaring en restauratie van indeling en decoratie. Wat dit laatste aspect betreft kan hier nog worden opgemerkt dat in de Nederlandse monumentenzorg het historisch belang van het interieur te weinig is onderkend. Aan de indeling van historisch belangrijke huizen en gebouwen met hun aankleding en versiering werd over het algemeen minder waarde gehecht dan aan de uitwendige verschijningsvorm. Men heeft de indruk dat de opstellers van het Charter van Venetië niet hebben beseft hoezeer juist de interieurs van allerlei bouwwerken en woonhuizen onderhevig waren (en nog steeds zijn) aan voortdurende veranderingen. De opstellers van het Charter konden niet voorzien dat de bouwindustrie op grote schaal onderdelen van kunststof zou gaan produceren die tegenwoordig een bedreiging voor de monumenten vormen. Dit geldt in het bijzonder voor vensters, ramen en deuren van kunststof die het karakter van gevelwanden in toenemende mate aantasten. Een recent probleem is ook het toerisme en dan speciaal de exploitatie van monumenten ten behoeve van grote groepen toeristen. Op die wijze kan een monument, maar ook een bezienswaardige omgeving, worden vervreemd van zijn eigen geschiedenis en tot een object van vermaak worden gemaakt.
Wanneer de ICOMOS nu vraagt wat onder ‘restauratie’ moet worden verstaan: ‘conserveren’ of ‘vernieuwen’, dan blijft het antwoord - in overeenstemming met het Charter van Venetië - ‘conserveren’, want het is uit een oogpunt van monumentenzorg altijd beter te conserveren dan te restaureren of te vernieuwen, maar de vraag is, lijkt het, in het licht van de huidige problemen een beetje naar de achtergrond gedrongen. Conserveren van de monumenten zoals ze ons zijn overgeleverd is beter dan terugbrengen van vroegere verschijningsvormen, uitzonderingen daargelaten (artikels 3 en 9 van het Charter). Volledige erkenning van dit uitgangspunt zou er pas dan zijn, wanneer in het subsidiestelsel voorrang werd gegeven aan onderhoudssubsidie boven restauratiesubsidie. | |
Twintigste-eeuwse monumentenEr zijn in Nederland meer dan 40.000 beschermde monumenten die ouder zijn dan het midden van de negentiende eeuw. Uit de periode 1850-1940 zijn tot nu toe slechts enkele duizenden bouwwerken uit de Nederlandse architectuurgeschiedenis op de lijst gezet. In deze situatie zal naar verwachting in 1991 verandering komen, omdat tegen die tijd de inventarisatie van alle potentiële monumenten uit de periode 1850-1940 gereed zal zijn: men verwacht dat een groot aantal nieuwe monumenten aan de lijst zal worden toegevoegd. Geldt het Charter van Venetië ook voor al deze moderne monumenten? In hoofdzaak wel, maar er is één probleem. | |
[pagina 34]
| |
2 Zonnestraal in 1975 na verschillende verbouwingen. Bij een toekomstige restauratie zou de oorspronkelijke toestand uit 1928 uitgangspunt moeten zijn, omdat de latere wijzigingen nog zo kort achter ons liggen, dat die alleen maar als aantastingen van het oorspronkelijke ontwerp beschouwd kunnen worden.
Wanneer bouwwerken uit het recente verleden de waarde van historisch monument krijgen en vervolgens hersteld worden, dan is er veelal geen reden om dezelfde waarde te hechten aan latere wijzigingen, zoals bedoeld in artikel 11 van het Charter van Venetië, omdat die wijzigingen nog geen historisch belang vertegenwoordigen. Bij de restauratie van twintigste-eeuwse monumenten kan men dus met dit artikel niet goed uit de voeten. Een bekend voorbeeld is het Sanatorium ‘Zonnestraal’ van J. Duiker (1928), dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog op zodanige wijze is verbouwd, dat het oorspronkelijke karakter is aangetast. Deze recente wijzigingen hebben nog zó weinig historisch belang voor onze generatie en de oorspronkelijke toestand uit 1928 is nog zó goed bekend, dat een reconstructie de voorkeur zou verdienen boven de conservering van de huidige toestand. Er zijn mensen die in artikel 11 een absoluut dogma zien en het ook van toepassing willen laten zijn op alle wijzigingen, hoe recent die ook zijn, maar ik heb de indruk dat de opstellers van het charter geen rekening hebben gehouden met de problemen die de restauratie van moderne architectuur geeft. Als deze indruk juist is, dan mag artikel 11 niet zonder meer van toepassing zijn op de restauratie van moderne architectuur. Een ander probleem is dat er in de moderne architectuur veel geëxperimenteerd is met nieuwe bouwmaterialen, zoals staal en beton, die minder duurzaam bleken dan verwacht, zodat conserveren vaak niet meer mogelijk is en de bestaande vormen alleen nog maar behouden kunnen worden door de vervaardiging van copieën. Het namaken van geheel vergane monumenten of onderdelen ervan staat op gespannen voet met artikel 12 van het Charter van Venetië en stuit gewoonlijk op veel tegenstand bij architecten die zulk werk beneden de waardigheid van hun vak achten. Niettemin lijkt er soms geen andere oplossing te zijn en is de copie de laatste mogelijkheid. Dit probleem is verwant aan wat er in Dresden is besproken. Niettemin moet men in de geest van het Charter blijven zoeken naar technische mogelijkheden om zo veel mogelijk van het oorspronkelijke bouwmateriaal te behouden. Er waren ook vooruitstrevende architecten uit het interbellum die een streng functionalisme aanhingen en verklaarden dat ieder bouwwerk bij | |
[pagina 35]
| |
de beëindiging van zijn functie afgebroken zou moeten worden. Deze opvatting mag de monumentenzorg nooit delen, want zij beschermt geen denkbeelden, maar gebouwen. Afgezien van dit soort bijkomende problemen blijft ook bij de instandhouding van monumenten van twintigste-eeuwse architectuur respect voor het authentieke materiaal (zie de artikels 3 en 9 van het Charter) het eerste en voornaamste principe. | |
Steden, dorpen en landschappenIn Nederland kan midden in een oude stad, langs een stille singel of zomaar ergens in het landschap een modern ogend, meestal uit glas of beton bestaand bouwwerk verrijzen voor de huisvesting van een nieuwe firma, winkelcentrum, bankinstelling of kantoor. Nieuw naast oud, een uitdaging voor de architect, een stimulans voor de bedrijvigheid, want een stad moet ‘levend’ blijven, vooral niet ‘inslapen’. Zulke grote nieuwbouwprojecten hebben immense gevolgen voor de directe omgeving: het drukkere verkeer, parkeerplaatsen en wegen. Dit alles kan voor het karakter van een plaats vaak een dramatisch effect hebben, leiden tot een ‘situation souvent dramatique qui provoque des pertes irréversibles’ in de taal van het Charte Internationale pour la Sauvegarde des Villes Historiques van 1987. Dit charter is hierboven al ter sprake gekomen, maar moet hier nogmaals worden genoemd omdat daarin niet alleen gewezen wordt op het belang van het monument en zijn omgeving, zoals dat gebeurt in artikel 1 van het Charter van Venetië, maar ook wordt onderkend dat het behoud van stedebouwkundige waarden afhankelijk is van het overheidsbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening. Het gaat dan niet uitsluitend om de bescherming van het bestaande, maar ook om de weloverwogen inpassing van nieuwe architectuur in een oude stadsstructuur of om de regeneratie van historische kwaliteiten in stad, dorp en landschap. De studie naar verborgen of vergeten historische structuren en patronen kan van belang zijn voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Hier ligt een werkelijk nieuwe monumentale taak voor de monumentenzorg. |
|