Jaarboek 18 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2012. Stijn Streuvels en 'Ingoyghem'
(2013)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |
Uit de briefwisseling Stijn Streuvels-Joris Vriamont. 1940-1945Ga naar voetnoot1
| |
[pagina 264]
| |
rondliep ontploften nog overal tijdbommen, zoodat de redders er hun dood aan haalden (dàt is de moderne manier van oorlogvoeren). Dan ben ik maar zeer naar huis toe gefietst.’
Uit de bewaard gebleven brieven wordt duidelijk dat er een vriendschappelijke band bestond tussen Streuvels en Vriamont. Die vriendschap komt op verschillende manieren tot uiting. Zo worden er gelukwensen overgemaakt bij verscheidene gebeurtenissen. Vriamont feliciteert Streuvels met zijn zeventigste verjaardag en met de veertigste huwelijksverjaardag van Streuvels en zijn vrouw. Hij informeert ook meermaals naar vrouw en kinderen en maakt zijn groeten over aan Streuvels' gezinsleden. Enkele malen haalt Vriamont aan dat hij, hetzij alleen, hetzij vergezeld van anderen zoals bijvoorbeeld Herman Teirlinck, Streuvels zou bezoeken in het Lijsternest. De vriendschapsband tussen Streuvels en Vriamont blijkt verder ook uit de wijze waarop ze elkaar aanspreken. Streuvels noemt Vriamont geregeld een ‘waarde’ of ‘vereerde vriend’. Bij Vriamont keert de aanspreekvorm ‘dear master’ regelmatig terug: een blijk van bewondering die ook op andere plaatsen tot uiting komt. Zo noemt Vriamont Streuvels bijvoorbeeld een ‘edele Paladijn’, d.i. een ridderlijke held, en sluit hij één van zijn brieven af met de woorden: ‘Leve de Stijn, Koning Nobel der lage landen bij de zee.’
De meeste brieven die Streuvels en Vriamont elkaar schreven tijdens de Tweede Wereldoorlog gaan over literatuur, lectuur en uitgevers. Zo vraagt Streuvels regelmatig aan Vriamont om op zoek te gaan naar boeken die tijdens de oorlog verloren gegaan zijn of gestolen werden. Een aanzienlijk deel van Streuvels' bibliotheek ging immers verloren bij de beschietingen van het Lijsternest, die plaatsvonden tussen 20 en 26 mei 1940. Aangezien Streuvels op de hoogte was van het talent van Vriamont om boeken op te sporen, riep hij zijn hulp in bij het terugvinden van bepaalde boeken (bijvoorbeeld de roman Katrina van Sally Salminen en de doctoraats-verhandeling van August Vermeylen over jonker Jan van der Noot). | |
[pagina 265]
| |
Zo schrijft Streuvels in een brief van 16 februari 1941 aan Vriamont: ‘Daar mij Uw speurzin bekend is, zou ik U willen vragen eens uit te zien in Brussel of dààr soms in een of anderen winkel niet meer een expl. van dat boek voorhanden is.’ Daaruit blijkt dat Streuvels zich ervan bewust was dat Vriamont als boekhandelaar makkelijker boeken kon opsporen. Bepaalde boeken waar Streuvels naar op zoek was, bijvoorbeeld Der Kampf mit dem Dämon van Stefan Zweig, waren echter op de zwarte lijst terechtgekomen en mochten niet meer gedrukt of verkocht worden, waardoor het ook voor boekhandelaar Vriamont moeilijk was ze nog te bemachtigen.
In de brieven wordt ook geregeld gecorrespondeerd over Streuvels' werk. Op 3 januari 1941 liet Streuvels aan Vriamont weten dat hij ermee bezig was zijn levensgeschiedenis neer te schrijven in een driedelig werk, de trilogie Heule, Avelghem en Ingoyghem. De oorlog stemde Streuvels bitter en hij had het vertrouwen in de mensen verloren, maar het bijhouden van een dagboek schonk hem voldoening en bracht hem op het idee zijn memoires te bundelen. Ondanks het feit dat Streuvels beweerde dat hij het boek in de eerste plaats voor zichzelf schreef, verschenen de eerste twee hoofdstukken van Heule in 1941 in Duitse vertaling in Das Streuvels-Buch, dat door Streuvels' Duitse uitgever Adolf Spemann ter gelegenheid van Streuvels' zeventigste verjaardag werd uitgegeven. Aanvankelijk was het de bedoeling dat het eerste deel van de trilogie, Heule, in 1941 gepubliceerd zou worden ter gelegenheid van Streuvels' verjaardag. De oorlogsomstandigheden en andere moeilijkheden zorgden er echter voor dat het boek uiteindelijk pas in oktober 1942 verscheen. In een brief van augustus 1942 kondigt Streuvels aan Vriamont aan dat Heule weldra zou worden uitgegeven. Ook de illustraties in het boek komen in de correspondentie aan bod. Het merendeel van de afbeeldingen die in Heule verschenen waren foto's die Streuvels zelf had genomen. De eerste afbeelding, namelijk een afdruk van een kopergravure van de Baronatus de Heule, een dorpsgezicht met kerktoren en Heulebeek, had Streuvels echter in mei 1941 van Vriamont gekregen. | |
[pagina 266]
| |
Uit de briefwisseling kan verder ook afgeleid worden dat Streuvels zijn boeken naar Vriamont stuurde wanneer deze klaar waren. Zo schrijft Vriamont op 15 mei 1941: ‘Ik ontvang zooeven Uw nieuwe boek dat ik vanavond uitlezen ga. En hartelijk dank om deze vriendelijke zending en om de filozofische opdracht.’ Hier verwijst Vriamont vermoedelijk naar Streuvels' werk De Maanden, een publicatie uit 1941. Uit de briefwisseling wordt duidelijk dat beiden een wederzijdse bewondering hebben voor elkaars literaire werk. Vriamont schat het werk van Streuvels hoger in dan dat van bijvoorbeeld Gerard Walschap en Marnix Gijsen. Streuvels uit op zijn beurt zijn waardering voor Vriamonts bekendste werk, de novelle De Exploten van Tabarijn, zoals duidelijk wordt in volgend citaat uit een brief van 5 augustus 1944: ‘Ik heb nu weer eens den Tabarijn bij zijn teenen gepakt - en er mij opnieuw aan verlustigd: het is een fijn ding en van eerste kwaliteit. Daarbij heb ik gemijmerd: het is toch crimineel dat op die Exploten niets anders volgt! Maar van een anderen kant: gevaarlijk om na zoo iets, met nog iets anders voor den dag te komen - een gewaagde onderneming! Dit moet ik aan Uw oordeel overlaten. Maar... hebt Gij geen gewetenswroeging door zonde van verzuimenis?’ Ondanks het (weliswaar beperkte) succes van het verhaal en de aansporingen van Streuvels schreef Vriamont echter geen vervolg op de novelle.
Eén van de belangrijkste thema's die, naast literatuur, aan bod komen is de verfilming van De vlaschaard. Streuvels werd in verband met de verfilming gecontacteerd door Terra-Filme. Dit was een Berlijnse filmmaatschappij die voornamelijk ontspanningsfilms uitbracht, maar die in 1940 ook de antisemitische propagandafilm Jud Süß gemaakt had. Streuvels, die niet goed op de hoogte was inzake filmaangelegenheden, vroeg zijn vriend om raad. Hij wou weten of Vriamont, die er vele contacten met schrijvers, schilders en muzikanten op nahield, iemand kende die iets afwist van filmzaken en die hem raad kon geven over het contract voor de film. Vriamont liet Streuvels weten dat hij in verband met het filmcontract contact opgenomen had met de beheerder van Navea, de | |
[pagina 267]
| |
nationale vereniging voor auteursrechten. Streuvels werd aangeraden hen om raad te vragen alvorens een contract te ondertekenen. Op 12 juni 1941 schreef Streuvels aan Terra dat hij in principe akkoord ging met de verfilming van zijn boek. Het contract werd uiteindelijk ondertekend op 17 september 1941. De opnames van De vlaschaard gingen in 1942 van start in de buurt van Ingooigem, Otegem en Tiegem. In december van datzelfde jaar liet Streuvels aan zijn Duitse uitgever, Adolf Spemann, weten dat de opnames afgelopen waren. In augustus 1943 ging de film in Duitsland in première onder de titel Wenn die Sonne wieder scheint. In Vlaanderen en Nederland, waar de film eveneens voor het eerst vertoond werd in augustus 1943, werd de titel De vlaschaard behouden. In 1943 verscheen er bij de uitgeverijen Lannoo en Standaard Boekhandel een filmeditie van De vlaschaard in een volksuitgave. Vriamonts enthousiasme over de verfilming wordt duidelijk in een brief aan Streuvels van 20 augustus 1942: Voor mij die geen halve pagina des Heeren Walschap ten einde krijg en een hekel heb aan het pretentieus-pedante geschrijf van het Heer Gijsen b.v. is het thans een verheugenis dat Uw glorierijke oeuvre alweer op het voorplan treedt. De vereering in mijn apejaren opgedaan en die steeds crescendo is gegaan wordt dus een algeheele erkentenis van de Vlaamsche volksgemeenschap. En deze triomf mijner ideeen beleven is een ‘juste retour des choses’ die ik met ontroering begroet. Streuvels' instemming met de verfilming leidde ertoe dat hij als Duitsgezind bestempeld werd, ondanks het feit dat hij als voorwaarde voor de verfilming vooropgesteld had dat hij toezicht kon houden over de opnames, zodat er geen Duitse propaganda zou worden gemaakt. Na de bevrijding (op 20 september 1944) werd hij verhoord over de verfilming en over zijn Duitse uitgaven. Er werd echter geen gerechtsdossier tegen hem geopend en de beschuldigingen van Duitsgezindheid werden geseponeerd. Streuvels zelf wou uitdrukkelijk vermijden dat hij als Duitsgezind zou | |
[pagina 268]
| |
overkomen. Zo verdedigde hij zich tegen de beschuldigingen door te zeggen dat het contract voor de verfilming reeds afgesloten werd vóór de Tweede Wereldoorlog. Ook op andere plaatsen in de briefwisseling wordt duidelijk dat Streuvels zich neutraal wou opstellen. Zo deelt hij in een brief van 3 januari 1941 aan Vriamont mee dat hij zich nadrukkelijk distantieert van algemeen gebruikte begrippen als ‘volksverbondenheid’ en ‘nieuwe orde’: Hoe 't hier gesteld is? - Onzichtbaar blijven is, meen ik tegenwoordig 't beste dat men doen kan - als er zoo velen van de gelegenheid en de omstandigheden gebruik maken om vooruit en naar voren te komen! Ik begeer of verlang geen postje of plaatsje - je cultive mon jardin, gelijk voren en na, - lees om de week een paar boeken en schrijf er om de twee jaar een zelf, voor zoover 't me lust, en vaag verder de heele sinte-boetiek van ‘nieuwe orde’ - ‘volksverbondenheid’ en de rest aan mijn laarzen. Streuvels legt er in de brief ook de nadruk op dat hij zich louter bezighoudt met ‘onschuldige zaken’ zoals schrijven (aan zijn memoires, namelijk de trilogie Heule, Avelghem en Ingoyghem) en met het herstellen van het Lijsternest, dat op 20 mei 1940 door bommen getroffen was.
Reeds vóór de Tweede Wereldoorlog wou Streuvels zich zo neutraal mogelijk opstellen. Zo sloeg hij verscheidene malen het aanbod af om in Duitsland lezingen uit zijn werk te houden. Als excuus haalde hij werken aan het huis, gezondheidsproblemen of het schrijven van een boek aan. Toen hij in 1936 de Rembrandt-prijs toegekend kreeg (een prijs die elk jaar uitgereikt werd aan iemand die de Germaanse cultuur uitdroeg in de kunst of de wetenschap), beriep hij zich eveneens op een gezondheidsprobleem om niet aanwezig te zijn bij de uitreiking en om zich op die manier politiek neutraal op te stellen. Ook toen Streuvels bij zijn zeventigste verjaardag (op 3 oktober 1941) een eredoctoraat verleend werd van de universiteit van Münster, gaf hij niet | |
[pagina 269]
| |
thuis toen men naar het Lijsternest kwam om hem de oorkonde te overhandigen. Een ander belangrijk thema in de briefwisseling ten slotte, naast de verfilming van De vlaschaard, is de Nobelprijs voor literatuur. Vóór de periode 1940-1945 was Streuvels al voorgedragen als kandidaat voor de Nobelprijs. Zo werd hij in 1903 een eerste keer voorgedragen door volksvertegenwoordiger August Delbeke. Deze nominatie zorgde ervoor dat Streuvels bekend werd bij het grote publiek en dat de verkoop van zijn boeken steeg. In 1937 werd er opnieuw een poging ondernomen om hem de Nobelprijs te laten toekennen. Ditmaal was het zijn Duitse uitgever Adolf Spemann die vond dat Streuvels de Nobelprijs verdiende, aangezien Streuvels volgens hem één van de grootste vertellers van zijn tijd was en voor zijn verdiensten diende beloond te worden. Enkele jaren later, in 1941, was ook Joris Vriamont vastberaden om zijn schouders te zetten onder de kandidatuur van Streuvels. Vriamont correspondeerde hierover met de Nederlandse broers Van Aelst, uitgevers in Maastricht. De broers schreven in één van hun brieven aan Vriamont dat ze het onbegrijpelijk vonden dat Streuvels de Nobelprijs nog niet ontvangen had. Streuvels was volgens hen ‘ontegenzeggelijk de allerbeste Vlaamsche schrijver’. Verder lieten ze Vriamont weten dat de voorbereiding van de kandidatuur het best via België kon verlopen, en verzekerden ze Vriamont dat hij steeds op hun medewerking kon rekenen. Ook in een latere brief gaven de broers Van Aelst aan dat ze niet begrepen dat de Belgische regering aarzelde om de beste schrijver die België op dat moment had, voor de onderscheiding voor te dragen. Ze lieten Vriamont nogmaals weten dat zijn initiatief om Streuvels als kandidaat voor te dragen, alle steun verdiende. Wanneer Streuvels in één van de brieven op de hoogte gebracht werd van het initiatief van Vriamont, reageerde hij daarop heel nuchter. Hij antwoordde dat hij er geen problemen mee had wanneer anderen hun tijd en energie aan de kandidatuur besteedden, maar zelf geloofde hij er niet in en hij concentreerde zich liever op het schrijven en op het werken in de tuin. Vriamont liet zich | |
[pagina 270]
| |
echter niet ontmoedigen door de koele reactie van Streuvels en zorgde ervoor dat de brieven van de broers Van Aelst terechtkwamen bij leden van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, die verantwoordelijk was voor het voordragen van kandidaten. Hij stuurde meer bepaald een duplicaat aan Emmanuel de Bom, Herman Teirlinck en August Vermeylen. Slotsom: ondanks de inspanningen van Joris Vriamont zou de Nobelprijs ook dit keer niet toegekend worden aan Streuvels. Ik dank u. |
|