Jaarboek 16 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2010. Stijn Streuvels en 'Heule'
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Uit de briefwisseling Stijn Streuvels - Ernest ClaesGa naar eind1
| |
[pagina 248]
| |
vember 1919 schrijft Streuvels aan Claes over het bezoek van Sinterklaas aan Prutske: Dina heeft gister bezoek gekregen van St Niklaas - een gebuur met een stuk schilderskiel aan, modderschoenen, een papieren mijter op en een stok uit de haag. Ge hadt Dina moeten zien op de knien vallen en de benedictie vragen en dan alles opsommen wat ze wilde krijgen. 't was om dood te vallen, dien ernst. Een uur later had de fantazie er al gouden schoenen bij getooverd - een gouden staf en gouden baard, enz. Waarop Claes op 12 december antwoordt dat ook hij in de volle Sinterklaaskoorts heeft doorgebracht, en zijn kleine Eric almaar door over de heilige man heeft moeten vertellen; ‘'k Ben bijna zot verteld van Sinterklaas’ zucht hij.
In een brief van 18 januari 1920 bericht Streuvels dat ‘metsers en andere ambachten’ nog altijd bezig zijn de oorlogsschade aan het Lijsternest te herstellen, ‘en de daguren loopen op gelijk paternosterbeiers’ zegt hij. Maar hij heeft ook goed nieuws: hij heeft bijzonder heerlijke tabak; luister maar: Zeg, mijn toebak is dees jaar iets zoo bz. heerlijks dat ge't niet droomen kunt - mengeling van boerentoebak-havana en Maryland. een plezier om smooren! Ware 't niet dat alles gestolen wordt op de treinen, 'k zou er u een échant[illon] s[ans] valeur opsturen om u eens te laten rieken. In den huiselijken kring gaat het kalm en rustig. elk is aan zijne bezigheid en verder bemoeien wij ons met niets. In zijn brief van 22 januari 1920 vertelt Claes over het huwelijk van Gust van Cauwelaert waarop hij met zijn vrouw is uitgenodigd. Het echtpaar Claes logeert de nacht voor de trouw bij Frans, de broer van Gust. Maar die zit volop in de verhuis en op de logeerkamer zijn er blijkbaar nog geen gordijnen: | |
[pagina 249]
| |
's Avonds op de logeerkamer. Daar zijn nog geen gordijnen of stores aan de ramen. Voor mij was dit een klein bezwaar, ben daar wel aan gewoon, durf gerust mijn bloote beenen laten zien aan al wie ze bekijken wil, en vind het op stuk van zaken zelf een beetje interessant. Sté is echter, wat haar eigen persoon betreft, van een heel andere meening. Die wou absoluut iets voor de ruiten hebben, die betrouwde de menschen niet van 't huis vlak tegenover, - en ik hing dus mijn overjas voor 't raam, spande hem open met spelden, en mevrouw Stephanie Claes-Vetter kon overgaan tot de operaties van 't ontkleeden. Ik lag in 't bed, doodmoe. Om de twee-drie minuten viel de jas (de spelden hielden niet goed) en hoorde ik een angstkreet: Nest, Nest! - en ik vloog telkens mijn bed uit, bracht de zaken in orde, sprak een paar geruststellende woorden, en de operatie ging voort. - Claes heeft als verslaggever van de Kamer nog sterkere verhalen. Op 29 juli 1920 is een aantal Oud-strijders de Kamer van Volksvertegenwoordigers binnengedrongen.Ga naar eind3 Aanleiding was de discussie omtrent de dotatie aan de Oud-strijders. Claes beschrijft de bestorming van de Kamer: Frans, de scene die 'k hier verleden week heb bijgewoond is tien romans waard. Die bestorming van de Kamer, de inval, het huilen, de patres conscripti die ‘als beelden’ zaten te sidderen, de koppen van die mannen die nog verblufter waren dan de deputes [sic] zelf - het lawaai, 't rammelen van de glasscherven, die kerels boven op de tafels van stenographie en redaction - Jongens! Jongens! ik heb het hier niet durven zeggen, maar 't is eigenlijk het mooiste ding dat ik ooit gezien heb, - objectief beschouwd. En subjectief beschouwd was het tamelijk schoelieachtig. Ze waren zelf beschaamd, en verrast dat ze zoo iets gedurfd hadden. | |
[pagina 250]
| |
Om binnen te komen moet ge op zijn minst 5 keeren uw paspoort toonen. En dan Streuvels' te verwachten reactie in zijn brief van 7 augustus: In de Kamer v. Volksvert. zal 't wel homerisch geweest zijn, met een greintje fantazie kan men zich zooiets voorstellen, doch gelukkig de bevoorrechten die het aanschouwen mochten. Op 4 oktober 1920 schrijft Streuvels dat het blad Het Vlaamsche Land een nummer wil wijden aan zijn persoon en zijn werk. Hij vraagt Ernest Claes te proberen dat plan de redactie uit de kop te praten. Streuvels vindt namelijk dat er aan een nog levend auteur geen aandacht moet worden besteed, althans niet aan zijn persoon. Wel heeft hij er niks op tegen dat men zijn boeken bespreekt, maar over het vak van schrijver als dusdanig moet niet gepraat worden: Mijn vak beschouw ik als een klompenmaker zijne klompen en een bakker zijn broodjes - over die dingen moet niet gepraat worden - 't is eerlijk werk, meer niet. 't Is ten andere mijne innige overtuiging: dat er over een levend en werkend schrijver, geene algemeene uitspraken moeten gedaan worden - [...] - eens als een artist begint te suffen of gaga wordt, of als hij gestorven is, wordt het tijd een synthetisch ‘Beeld’ op te maken en van zijne beteekenis te spreken - dàn eerst valt hij onder ‘gemeen domein’ en wordt hij ‘produit d'analyse’. Laten ze ons gerust verder werken, in stilte en bescheidenheid.... Op 24 december 1920 meldt Streuvels over Claes' pas verschenen meesterwerk: ‘De “Witte” is hier een événement 1ste klas. Paul is er meê weggevlucht en we krijgen 't boek uit zijne pooten niet meer.’ In dezelfde brief spreekt Streuvels zich uit over Herman Teirlincks Uilenspiegel: | |
[pagina 251]
| |
Met Teirlinck's Uilenspiegel heb ik mij bijkans dood gelachen - onder 't lezen doet dat boek heel goed, maar na 't lezen lijkt het wat flodderachtig - te veel fantazie, gebrek aan vaste lijnen, veel cliché-stijl en àl de figuren denken, spreken, handelen op eendere wijze gelijk Thijl - of liever, gelijk Teirlinck - er zijn geen karakters en veel Rhetoriek en would-be diepzinnigheid waar Teirlinck zelf meê den draak steekt - [...] - hij meent nooit wat hij zegt, hij gelooft er niet aan en er blijft ten slotte niets over dan..... sappigheid, lust, en veel, veel talent-virtuositeit. Thyl is een andere Pallieter en hij lapt Timmermans Pallieter voor eeuwig in de patatten! Verder in de brief heet het nog: We leven stilletjes voort - hebben dees week een zwijn geslacht (eene gebeurtenis v Dina!) en we zitten met onze duimen in 't vet! Sinterklaas is met veel plechtigheid gevierd..... In de brieven vernemen we ook iets over Claes' esthetische opvattingen. Claes had het blijkbaar niet zo begrepen op de moderne schilderkunst. Zo is hij in Antwerpen naar een congres van moderne kunst geweest. Maar ‘op 't eigenlijk Congres’ heeft hij het maar een uur uitgehouden schrijft hij op 13 oktober 1920, want: ik sta voor eene schilderij van 'n cubist of 'n futurist te kijken als een kalf dat voor den eersten keer van zijn leven een haan of een draaiorgel zou zien. En wat me meest ergert is dat die menschen met zoo'n verwaand lachje neerkijken op al degenen die niet van hun meening zijn. En ik geloof dat ik daar een schilder diep geaffronteerd heb: ik stond voor een schilderij, enkel kleurvlakken, en zeg opeens hard-op: ‘Tiens, van verre gezien is 't precies de nationale vlag van de Belgique.’ De schilder van 't stuk hoorde 't juist, - hij had vreeselijk lang haar. Een jaar later - op 28 december 1921 - horen we bij Claes hetzelfde geluid. Nieuw werk van Karel van de Woestijnes broer Gustaaf | |
[pagina 252]
| |
kan hem niet bekoren; en over Theo van Doesburg uit hij zich in nog straffere taal. Ik citeer: Zeg, hebt ge de laatste schilderijen (in futuristischen of cubistischen) stijl van V.d. Woestijne gezien? Om van omver te vallen. Een Hollandsch ‘cubist’, Van Doesburg heeft hier een voordracht gehouden over moderne kunst. Gelukkig dat hij Hollander was en zijn vrouw bij zich had, zoo niet had hij oorvegen gekregen. Verougstraete zat naast me, en heeft maar een woord gemompeld: ‘Die speelt met ons kl.....’. De laatste dag van het jaar - 31 december 1921 - schrijft Streuvels bloem- en beeldrijk over zijn gezondheidstoestand. Het fragment is zo mooi dat ik niet kan nalaten het in extenso te citeren: sedert 6 weken zit ik met eene kapotte maag! of liever: sedert zes weken voel ik eerst dat ik een maag heb - en 't schijnt, als een mensch dat ding voelt, dat 't kapot is! 't Schijnt dat ik daar een heel leven met mijn maag den aap gehouden heb: gegeten rijp & groen, gewerkt direct na 't eten, 8u. daags aan een stuk voorover gebogen en de uitslag is: verlamming der maagspieren (staking!) een gevoel alsof er eene vracht steenen in steken en ze 'r langs alle kanten koorden rond spannen - met [-dan] als troost v.d. doktor: dat men tusschen 50 & 60 meestal kanker opdoet à d. maag! Met zulk troostelijk vooruitzicht, ben ik sedert we-ken aan de honger-kuur = melk & geroost. brood, gelijk een klein kind, met streng verbod van koffie, bier, wijn, vleesch, peper & zout....tabak & cigares, enfin àlles wat goed is en 't leven placht te veraangenamen. 't Wonderste is: dat ik àlles zonder de minste bekoring, laten kan en leef comme un esprit pur! (aanleg naar 't mysticisme!) Ze willen mij naar 't Zuiden (van Frankr.) hebben - we zullen zien. Door regen & slecht weer loop ik nu 4 uren p. dag over 't landschap om 't bloed door 't lijf te jagen, - met streng verbod v. te werken! Ossen-leven enfin! | |
[pagina 253]
| |
Ge kunt denken dat ik me om politiek e.a. stommiteiten weinig bekommer! Streuvels is inderdaad in het gezelschap van Baldewijn Steverlynck op reis geweest naar het Zuiden van Frankrijk; en van maagklachten was er klaarblijkelijk niet veel sprake, getuige zijn schrijven van 17 februari 1922 aan Claes: De reis is uitstekend geweest: zon & blauwe lucht, heerlijke natuur en in Provence prachtige Romeinsche en Romaansche kunst. Een mensch kàn daar niet ziek zijn - ik heb er dan ook maar geleefd gelijk God in Frankrijk, van alles gegeten en gedronken, de botten geveegd aan alle dieet en niks meer gevoeld aan de maag - buiten wat tribulatiën in den buik, is de gezondheid nu ook uitstekend. Jammer dat men ‘'t schoon weer’ van ginder niet meebrengen kan! Grappige passages zijn er in de briefwisseling te vinden wanneer de heren het hebben over de Nederlandse Juffrouw Aleida Nijland, doctor in de letterkunde, en die o.a. een bloemlezing uit Gezelles gedichten had uitgegeven (1915). Streuvels' oudste dochter Paula logeerde er een jaar in 1921-1922. Aleida Nijland kwam wel eens op het Lijsternest, maar Streuvels was klaarblijkelijk niet heel erg gesteld op haar aanwezigheid. Getuige een brief van 14 maart 1922 waarin hij schrijft: ‘Juffer Nijland ligt met een lam been hoe zal dat afloopen v.d. zomer met de vacantie? Kan een been enkele maanden lam blijven - b.v. tot in October?’ Waarop Claes prompt antwoordt: ‘een lam been: hangt af van het temperament van wat er op dat been staat. Maar als gij u inbeeldt dat dit been nog lam zal zijn onder de groote vacantie, dan hebt ge nog kinderlijke illuzies.’ (15 maart)
En wanneer Streuvels een paar weken later Claes laat weten dat hij voor enkele dagen naar Amsterdam gaat waar hij omwille van dochter Paula het gezelschap van juffrouw Nijland zal moeten ondergaan, | |
[pagina 254]
| |
spreekt hij over een ‘angst-verschrikking’ (11 april 1922). Met zichtbaar genoegen antwoordt Claes 's anderendaags al met een gedicht: O Man met het gebroken hart!!!!!
Niet steeds is de Liefde bestendig en puur,
Hoe snel ze ook de blouses doet jagen!
Voor hem was 't een last en bij haar was 't een kuur
Met brieven vol zuchten en klagen.
‘Verdomme! zoo vloekt hij, is dat wijf nu toch zot!’
‘Geliebte! verzucht zij, aanzie toch mijn lot,
Ik kan 't zoo niet langer meer dragen!’
Dit lot was het lot van Aleida voorheen,
Het lot van Stijn Streuvels voor dezen.
Hen pijnde de Minne dedju! toch zoo zeer,
En geen pillen die konden genezen!
Zij voelde haar boezem maar achttien jaar oud,
En hem liet haar smachten en zuchten ijskoud.
O Wreedaard, hoe kondt ge zoo wezen!!!!
Dat is maar een begin, op de schrijfmachine rats ineens getikt en ge kunt dus denken uit den toon wat er nog allemaal zal op volgen. Daar komt dan nog iets van de groote snuit die ge hebt te Ingoyghem op het Lijsternest en de heel klein snuit waarvan ge op het dito Lijsternest blijk geeft als ‘zij’ er is. En verder geeft Claes Streuvels nog wat goede raad voor zijn reis naar Amsterdam: Neem uw pijp mee. Tracht daar aan te komen met een stuk in uwen kraag. Draag een stinkenden kaas mee als cadeau. Allemaal middelen die op een gegeven oogenblik van het aldergrootste nut en effect kunnen zijn (12 april 1922). | |
[pagina 255]
| |
Tenslotte geef ik nog een fragment dat het verschil in karakter tussen de twee vrienden in evidentie zet. Op 9 juli 1922 stuurt Claes een onschuldige zogenaamde liefdesbrief van zoon Eric die dan acht jaar is, naar Prutske, zes jaar oud, en voegt er schertsend aan toe: Zoo gij het dus, na rijp beraad met Alida, niet onvereenbaar vindt met de eerbaarheid van uw jongste dochter en van uw kristelijk huishouden, geef dan die brief maar in handen van Dina. Met dit soort flauwiteiten is Streuvels echter niet gediend. Zijn antwoord volgt dan ook al een paar dagen later (12 juli): - In zake minne-brieven van kleuters, is mijne opvatting deze: gedurende de 35 jaar dat ik bij mijne ouders ingewoond heb, is het woord ‘vrijen, lief, verkeeren, enz.’ nooit uitgesproken geworden! Dit is geene reden waarom ik <-het> persoonlijk het rigorisme zoo ver wensch te drijven, toch ben ik er op gesteld dat mijne kinderen... zoo lang mogelijk kind zouden blijven (kind in den goeden zin, onbevangen) - ik ben van meening dat sommige dingen, die anders knoddig staan, zelfs om te lachen gemeend, een kind, als kind, bezoedelen - met zulke dingen moet men niet voor den tijd laten beginnen. Ik laat een ander vrij daar anders over te oordeelen, maar blijf toch liefst, de eerste 15 jaar, verschoond van minnebrieven aan mijne dochter. Waanwijsheid, wijsneuzerij zijn me een gruwel bij een kind en als ze bij mij groote-menschen-manieren zouden uithalen, kregen ze een formidabelen lap aan hunne ooren. Denk niet dat ik aan het geval eenig gewicht echt [sic] of ga dramatiseeren, - ik vond het alleen noodig hierin mijne meening te zeggen, omdat gij hoefdet te weten dat bedoelde brieven door de censuur direct in 't vuur gaan, zonder de bestemmelinge te bereiken, - die 't voorloopig met hare Fieten alleen, nog heel goed stellen kan. | |
[pagina 256]
| |
Dames en heren, Ik hoop dat ik u met deze kleine bloemlezing uit de brieven van twee van onze grote auteurs een idee heb kunnen geven van de waarde van het lezen en bestuderen van bewaarde briefwisseling. We komen er te weten hoe de auteur staat tegenover zijn eigen werk en dat van anderen, hoe hij denkt over andere kunstuitingen of over politieke, economische en sociale toestanden; we leren zijn huiselijke situatie kennen, met de goede en minder goede dagen. Kortom, we leren uit bewaarde briefwisseling soms heel wat interessante zaken die nooit in druk verschenen zijn. |
|