Jaarboek 16 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2010. Stijn Streuvels en 'Heule'
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De receptie en het gebruik van Lenteleven in de schoolboeken van het secundair onderwijs vóór 1950
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||
En nu staat het vast dat Streuvels geen pessimist isDeze bijna bevrijdende conclusie die Joris Delaere in 1907 in zijn schoolboek Oud en Nieuw neerschreef, komt over als een canonieke waarheid waar niet meer aan te tornen valt: ‘Zijn novellen en schetsen getuigen van scherpe opmerkingsgave en machtige woordkunst. Het gevoelen, eerst ruw realistisch loutert zich van lieverlede, en nu staat het vast dat Streuvels geen pessimist is’.Ga naar eind2 Daarna volgden vijf tekstfragmenten: drie uit de bundel Zomerland (1900) en twee uit het debuut Lenteleven (1899). De geselecteerde fragmenten uit Lenteleven kwamen uit de novellen ‘'s Zondags’ en ‘Lente’ en kregen de weinig bedreigende titels ‘Op 't Duivenkot’ en ‘De nacht vóór de eerste communie’ mee. De discussie en de huiver tegenover het debuut van Streuvels werd eindelijk afgeworpen. Dat de samensteller van dit schoolboek wel degelijk binnen het katholieke onderwijs mag gesitueerd worden, valt niet alleen af te leiden uit zijn functie als leraar aan de katholieke normaalschool te Torhout maar ook uit het voorbericht waarin hij de hoop uitdrukte dat zijn boek ‘onder Gods milden zegen de studie van onze Nederlandsche letterkunde bij de leerende jeugd [mag] vooruithelpen.’ Tussen de publicatie van Lenteleven in 1899 en de uitspraak van Joris Delaere over het pessimisme bij Streuvels verliepen er ongeveer acht jaren. In deze periode was Streuvels op literair vlak niet alleen zeer productief, maar wijzigde ook de receptie van zijn werk door de literaire en maatschappelijke omgeving ingrijpend.
De receptie van de novellebundel Lenteleven in 1899 is door Stijn Vanclooster reeds uitvoerig toegelicht.Ga naar eind3 Ook de positieve kritiek, o.a. uit Nederland, is door hem in kaart gebracht. Het valt buiten de bedoeling van dit artikel om alle voor- en tegenstand opnieuw op te sommen. Het volstaat hier om enkele kritische artikels die in Vlaanderen mede de sfeer bepaalden waarin de schoolboekenmakers moesten werken, opnieuw van dichtbij te bekijken. Wester- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||
linck noemde de katholieke tijdsgeest van toen ‘het triomfalistisch en moralizerend katolicisme’.Ga naar eind4 Het uitdragen van de suprematie van de kerk en van het katholieke geloof, naast het waarschuwen tegen uitingen die het katholieke karakter van het Vlaamse volk bedreigden, bleven niet beperkt tot de preekstoel. Ook in de onderwijspraktijk kwam dit tot uiting. In de schoolboeken verwees men o.a. naar Paus Leo XIII om het nut en de noodzaak van ‘de congregatie van den Index’ aan de leerlingen duidelijk te maken.Ga naar eind5 Wanneer de vertegenwoordigers van de plaatselijke kerk kritiek gaven op een debuut van een nieuwbakken auteur zoals Stijn Streuvels, moet dit in het onderwijs zijn sporen nagelaten hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||
Streuvels heeft in Lenteleven ons volk verachtPriester Jozef Jacobs schreef in Het Belfort van 1899 zijn inmiddels beruchte maar weinig lovende recensie over Lenteleven onder de titel ‘Realisme in Vlaanderen’. Een openlijk leesverbod staat daar niet expliciet in vermeld, alhoewel hij aannam dat het boek ‘voor volwassenen alleen bestemd is’. In het eerste deel van zijn artikel gaf hij aan dat hij het realisme geenszins wilde veroordelen. Volgens Jacobs is ‘de waarheid het brood van den geest, en het realisme is de beschrijving van de “wezenlijkheid”, van hetgene waarlijk buiten ons bestaat’. Maar er diende volgens hem wel een onderscheid gemaakt te worden tussen drie categorieën van realisme: het gezond realisme, het ongezond realisme en een derde soort ‘wiens tendenz [sic] in den grond weinig verschilt van die van het ongezond realisme [...] maar [die] het onzedige niet najagen’. Het gezond realisme ontwaarde Jacobs bij Virginie Loveling, August Snieders of Hilda Ram, terwijl het ongezond realisme zich ontwikkelde onder invloed van Emiel Zola en volgens hem terug te vinden was bij Isidoor Teirlinck of Cyriel Buysse. Het ‘allegaartje’ van Streuvels zoals hij Lenteleven aanduidde, was volgens hem toch maar een betrekkelijk gezond realisme, ‘al is hij den neef van den idealist G. Gezelle’. Het neerbuigende ‘allegaartje’ droeg reeds de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kiem van de kritiek in zich. Aanvankelijk gaf Jacobs nog toe dat Lenteleven kleurig geschilderde taferelen bevatte, dat de personages en hun zeden en gewoonten Vlaams waren. Maar het tafereel uit ‘Op den dool’ waarin hij ‘een hoop bedronken wijven, halfnaakt op den vloer zie[t] spartelen, een man zijne vrouw schandelijk zie[t] voortsleuren en half dood stampen, een zwarte dwerg verder een onnoozel meisje zie[t] onteeren,’ was voor Jacobs het startsein om ongenadig in te hakken op dit debuut. ‘Dan vraag ik mij af of hij, realist, aan de waarheid trouw gebleven is’. De taferelen die Streuvels beschreef, waren volgens Jacobs vals en onnatuurlijk wanneer zij het Vlaamse volk als bedorven en beestachtig voorstelden. ‘Zulke tafereelen leest men wel als eene nieuwigheid in dagbladen, maar niet in een boek dat de zeden van gansch een volk wil doen kennen.’ Daarmee gaf Jacobs aan dat wanneer Streuvels een boek wou uitgeven, hij voor een heel volk moest spreken en niet enkel de excessen mocht aangeven: ‘Nog eens - gansch het Vlaamsche volk weze getuige - de manier van zulke zaken voor te stellen maakt een slechten indruk en leidt onvermijdelijk tot valsche, overdrevene besluiten.’ Hij besloot met te zeggen dat Streuvels ‘jacht gemaakt [heeft] op tamelijk plat realisme,’ maar hij beëindigde zijn artikel dan toch met de hoop dat Streuvels en de andere (ongezonde) realisten ‘het overdrevene, het gewaagde van hunne tendenz zullen begrijpen en ons voortaan wat gezonderen kost zullen opdisschen.’Ga naar eind6
Het voorbeeld dat Jacobs gaf uit ‘Op den dool’ was dodelijk voor een debutant als Streuvels die in het katholieke milieu leefde. Dronken wijven die halfnaakt op de grond spartelen, uitzinnig geweld van een man tegenover zijn vrouw en het onteren van een onschuldig jong meisje moeten in 1899 een aantal lezers van Het Belfort zeer getroffen hebben. Streuvels beklaagde er zich later over dat Jacobs hem als een wellusteling voorstelde en daardoor de gemoederen op lokaal vlak ophitste: Door priester Jacobs werd ik als een wellusteling aan het publiek voorgesteld - iemand die er enkel op uit is bij den lezer zinne- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lijke en geile gevoelens te verwekken. [...] Een onderpastoor van Avelghem deed het die ijveraars na en liep de buurt af om de brave zielen tegen mij en mijn boek te waarschuwen en sprak met verontwaardiging over den slechten schrijver die ergernis gaf op de parochie. Zekeren dag vond ik mijn Moeder zitten weenen omdat ik de schande op onze familie had gehaald.Ga naar eind7 Ongeveer een jaar na het artikel van Jacobs, in juni 1900, stond er in Jong Dietschland, uitgegeven door Julius Van Lantschoot te Dendermonde, maar door Victor DelilleGa naar eind8 gedrukt, een beoordeling die het artikel van Jacobs in scherpte zelfs te boven ging. Streuvels is volgens Jong Dietschland een ruwe en ongezonde realist. De strekking van Lenteleven is ‘beweenelijk’. Hij misbruikt volgens hen zijn talent aan ‘tooneeltjes als “Op den dool” waar gebuurwijfs zat liggen, vechten en tieren’. De recensent vraagt zich af waarom Streuvels meer dan twintig bladzijden in zijn boek daarvoor gebruikt en waar hij zulke taferelen in Vlaanderen wel mag gezien hebben. In ‘Een ongeluk’ is er volgens Jong Dietschland een werkman dronken van wellust. Het besluit is duidelijk: Streuvels heeft ons volk geschetst lijk het niet is en, gezien zijn gezonden godsdienstzin, niet zijn kan. [...] Stijn Streuvels heeft in Lenteleven ons volk veracht, zijne zeden vervalscht. [...] Lenteleven is zijn eerste werk en we verhopen vastelijk dat het ook 't laatste zij in dezen aard.Ga naar eind9 Uiteraard waren er aan Vlaamse katholieke zijde ook verdedigers van zijn debuut. Priester August Cuppens stuurde Delille een kaartje waarin hij de uitgever verzocht hem in te schrijven op het Duimpjesblad. Hij voegde op datzelfde kaartje het volgende bericht toe: Gelieft Stijn Streuvels te zeggen, 't zal hem misschien genoegen doen, dat hij mijn oprechte gelukwenschen ontvange over Lenteleven. Ik groet hem als onzen besten, opkomenden prozaschrijver, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||
of dichter in proza. Lente is een meesterlijk gewrocht vol waarheid en leven.Ga naar eind10 Een hartverwarmend woord voor Streuvels dat hij woordelijk opnam in AvelghemGa naar eind11 en waarvoor hij Cuppens dankbaar bleef. Spijtig genoeg werd dit kaartje van Cuppens toen nergens gepubliceerd, alhoewel het vervolg van het bericht wel minder positief was.Ga naar eind12 Ondanks het feit dat Streuvels zich in Avelghem beklaagde over de reacties op zijn debuut, toch reageerde hij, weliswaar een halve eeuw later, nogal afstandelijk op het hele gebeuren: Het maakte verder geen bijzonderen indruk op mij: ik voelde mij onschuldig en aan 't adres van dien ijverigen onderpastoor liet ik zeggen: blij te zijn dat hij God-de-Vader niet was en ik in 't laatst-oordeel met hem niet zou af te rekenen hebben! Ik heb er mijn slapen niet voor gelaten en mijn gang gegaan. Ik zat bezig aan grootere stukken, met breeden zwaai - gebeurtenissen die ik zag afspelen in een verre ruimte en op grooten afstand: Groeikracht, Zomerland, Meimorgen, Het Woud, Zomerzondag, en reminiscenties uit den kindertijd: Een Speeldag, en In de Weide....Ga naar eind13 Maar zo onschuldig was het natuurlijk allemaal niet. Ook al noemde André de Ridder pastoor Jacobs reeds ‘een illustre inconnu’,Ga naar eind14 toch tekende hij over de reactie van Streuvels het volgende op: Nooit heeft Streuvels dat pamphlet vergeten: beslist heeft hij geweigerd ooit een regel in Belfort of later in Belfort en Dietsche Warande - nochtans ons voornaamste vlaamsch-katholieke tijdschrift - te schrijven, zoolang er van wege de redactie geene formeele tegenspraak en intrekking van dat smeerig artikel uit 1899, verscheen.Ga naar eind15 Dat het tijdschrift Het Belfort in 1899 en na de fusie met Dietsche Warande de nodige impact had, blijkt niet alleen uit de woorden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van De Ridder, die het had over ‘ons voornaamste vlaamsch-katholiek tijdschrift.’ Louis Sourie sprak over Het Belfort als het gezaghebbende tijdschrift: ‘Lenteleven [...] werd, bij zijn verschijnen, hardhandig geroskamd in het destijds katholieke tijdschrift met gezag Het Belfort.’Ga naar eind16 En dit kon soms een onmiddellijk effect hebben in het onderwijs. Streuvels beweerde dat de seminaristen uit Brugge tweehonderd exemplaren besteld hadden, die door de president van het seminarie als verboden lectuur in beslag werden genomen.Ga naar eind17 | |||||||||||||||||||||||||||||
En toch welke Vlaamsche moeder zou ze haar zonen of dochters te lezen geven?De voorpublicaties van een aantal novellen uit Lenteleven tussen 1895 en 1899 al of niet onder zijn eigen naam Frank Lateur of onder een pseudoniem Pijm of Stijn Streuvels, hebben wel een weerklank gehad binnen de literaire omgeving en binnen de onmiddellijke familiale omgeving van Streuvels. Ze hadden echter geen repercussies op het onderwijs. Streuvels bleef voor het secundair onderwijs in die periode een nobele onbekende. De reeks Nederduitsche Bloemlezing van Bols en Muyldermans uit 1901 bijvoorbeeld bevatte nog geen referentie naar Streuvels.Ga naar eind18 Pol De Mont, die in 1899 de verdediging van Streuvels' debuut op zich nam door in het tijdschrift De Vlaamsche School (maart-april 1899) het realisme van Streuvels te duiden,Ga naar eind19 maakte in zijn schoolboek Poëzie en Proza uit 1901 nog geen gebruik van de novellen van Streuvels.Ga naar eind20 Ook in literaire overzichtswerken die men in de scholen gebruikte zoals de Geschiedenis der Nederlandsche Letteren van EvertsGa naar eind21 of de Kleine Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde van KuipersGa naar eind22 werd Streuvels in 1901 nog niet vermeld. De meeste schoolboeken uit die periode waren ondergesneeuwd door de oudere 19de-eeuwse auteurs. We vermelden in dat verband nog uitgaven zoals de Bloemlezing, Dicht- en Prozastukken uit de beste schrijvers van Claessen uit 1901Ga naar eind23 en de uitgaven van het school- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||
boek Oud en Nieuw, Letterkundig Leesboek van M. en L. Leopold uit 1900 en 1902.Ga naar eind24
De eerste vermeldingen van Stijn Streuvels die in de beschikbare schoolboeken terug te vinden zijn, dateren uit 1902.Ga naar eind25 Dit is ongeveer drie jaar na de kritiek van Jozef Jacobs in Het Belfort en twee jaar na het kritische artikel in Jong Dietschland. Pater Evarist Bauwens gaf in een aparte uitgave van de reeks Zuid en Noord in 1902 voor het eerst tekst en uitleg bij Streuvels.Ga naar eind26 Wanneer we de tijd die nodig is om een schoolboek samen te stellen en te drukken mee in rekening brengen, was dat ongeveer twee jaar na het verschijnen van de eerste recensies over Lenteleven. Bauwens was op de hoogte van de negatieve kritieken uit Vlaanderen maar ook van de gunstige besprekingen uit Nederland. Hij laat zijn commentaar beginnen met ‘de vleiendste beoordelingen’ uit Noord en Zuid alhoewel hij enkel citaten opneemt die afkomstig zijn uit Nederland. Daarbij stapelt hij uitvoerig citaten opeen uit De Gids en uitspraken van Willem Kloos in De Nieuwe Gids: Sedert weinige jaren is Stijn Streuvels aan 't schrijven en de vleiendste beoordelingen stromen hem toe uit Noord en Zuid. ‘Stijn Streuvels is een kunstenaar met het woord. Deze Vlaamsche realist is tevens een gevoelig dichter. Hij heeft in een of twee jaar een weg afgelegd, waarover anderen vaak een halven menschenleeftijd doen. Hij neemt nu reeds op het rijk geschakeerd veld der Nederlandsche Letterkunde een plaats in, een eigen plaats, onder de besten’. Zóó De Gids in 1900. ‘De Vlaming Stijn Streuvels is een ‘broeder naar den geest’ van Jacques Perk. ‘Hij is zoo rijk. En toch in al dien rijkdom, welk een eenvoud. Stijn Streuvels zal, als hij zoo doorgaat, een der eersten wezen in de kunst, die nu zoo krachtig aan het komen is. Men moet voorzichtig zijn met absoluut-prijzende litteraire uitspraken, maar toch meen ik de besliste verzekering te mogen geven, dat Stijn Streuvels, als artist, onsterfelijk zal zijn.’ Zóó Willem Kloos in De Nieuwe Gids (1901). ‘O er is geen twijfel, Vlaan- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||
derenland heeft in Stijn Streuvels een dichter gekregen van niet gewone gaven.’ Zoo W.G. Van Nouhuys in het Amsterdammer Weekblad (1901). Al vermeldde hij een aantal gunstige kritieken uit Nederland, Bauwens stond zelf zeer kritisch tegenover deze Vlaamse realist die volgens Kloos als artiest onsterfelijk zou zijn. Na het citeren van de contemporaine critici uit Nederland liet Bauwens zijn eigen oordeel volgen: Valt er nu op al dien lof niets af te dingen? Ach ja! Stijn Streuvels is al te realist. Met zijn photographisch toestel doorloopt hij West-Vlaanderen, om niet altijd de frischte en schoonste, maar dikwijls de leelijkste en walgelijkste uitingen van het volksleven op te nemen, en het sombere lichtbeeld met de zwarte tinten zijner fantasie nog te versomberen. Wezens, als Stijn Streuvels er wel eens voorstelt, bestaan in Vlaanderen niet, of moeten er beschouwd worden als een monsterachtig verschijnsel, niet als een echt voortbrengsel van onze stam. Jammer dat Stijn Streuvels zijn ontegensprekelijk talent soms zo verlaagt! Het tafereel der zatte wijven, zekere beschrijvingen in ‘Wit leven’, sommige uitdrukkingen in de geschiedenis van Horieneke (Lenteleven) zouden, uit eerbied voor de zeden en den goeden smaak, best weggelaten worden; om dezelfde reden zou men ‘het overromantische historietje van Aga, Sjob Subbel en Wies (De oogst) willen missen.’ (De Gids.)Ga naar eind27 De vlijmscherpe kritiek die Bauwens hier hanteert, bevat in essentie dezelfde elementen die Jozef Jacobs gebruikte in zijn artikel ‘Realisme in Vlaanderen’ en die we eveneens konden lezen in Jong Dietschland: Streuvels misbruikt zijn talent en hij verlaagt zich tot taferelen en toestanden die niet representatief zijn voor Vlaanderen; taferelen die de lelijkste en walgelijkste uitingen van het volksleven zijn en die hij met zijn fantasie nog versombert. Zelfs de verwijzing naar ‘het tafereel der zatte wijven’ uit ‘Op den dool’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||
loopt met de vroegere recensies parallel. Bauwens verwijst bij de eerste uitgaven van de reeks Zuid en Noord naar Le Guide du jeune Littérateur van de jezuïet Joseph Broeckaert als basis voor de rangschikking van de opgenomen fragmenten.Ga naar eind28 In het tweede deel daarvan (editie 1876) bespreekt Broeckaert de epiek en geeft hij drie grote criteria aan waarop het onderwerp van een episch werk inhoudelijk moet gebaseerd zijn: ‘la nationalité’, ‘l'humanité’ en ‘la religion’. Zo schrijft hij over l'humanité dat welk onderwerp men ook beschrijft, men een trouw en waarachtig beeld van de mens niet kan negeren: l'homme s'intéresse à l'homme, parce qu'il reconnaît en lui les mêmes sentiments, les mêmes passions. Tout ce qui repose sur l'analyse exacte et profonde du coeur humain est sûr d'obtenir son approbation. Ainsi considérée la question est d'une extrême importance: aucun poëme, quel qu'en soit le sujet, ne peut négliger cette fidèle peinture de l'homme.Ga naar eind29 Dit criterium past echter niet bij de wijze waarop Streuvels het Vlaamse volk beschrijft. Dit gaat niet over ‘het’ Vlaamse volk want dergelijke ‘wezens’ zoals ‘de zatte wijven’ uit ‘Op den dool’ bestaan volgens Bauwens in Vlaanderen niet. Er is weinig verheffends aan de wijze waarop Streuvels het volk beschrijft. Aan de andere kant moet ook De oogst uit Zonnetij (1900) het ontgelden als een ‘overromantisch historietje’. Bauwens plaatste deze novelle nog onder de noemer van het sentimentele zoals dat in de 19de eeuw voorkwam.
Toch besluit hij zijn commentaar op een milde en relativerende toon; Streuvels komt per slot van rekening uit een katholiek milieu en is de neef van Guido Gezelle. Helemaal zedeloos en verdorven kan hij niet zijn. Maar, voegt hij er relativerend aan toe: ‘welke Vlaamsche moeder zou ze [Streuvels' werken (MVK)] haar zonen of dochters te lezen geven?’ Zoals Jacobs doet hij bijna een appèl op het geweten van Streuvels door de vraag te stellen waarom hij als brave en goede christen zijn talent niet anders gebruikt: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Zal ik nu zeggen dat Lenteleven (korte schetsen uit het Westvlaamsch volksleven), De oogst (geschiedenis van een jongeling die naar Frankrijk gaat pikken en daar aan een zonneslag sterft), ‘Zomerzondag’ (voorstelling van een ouden, trotschen boer, die gekweld door de obsessie dat zijn zuster hem in den weg loopt, ze eindelijk in haar bed verworgt), zal ik zeggen dat deze werken zedeloos zijn? - Neen! - En toch welke Vlaamsche moeder zou ze haar zonen of dochters te lezen geven? Er zijn zaken waarover onder Christenen best gezwegen wordt; en moet men ze aanraken, men doet het met de grootste voorzichtigheid, uit vrees van zich zelven of anderen te bezoedelen. Stijn Streuvels is een brave en goede christen en men mag wel verwonderd zijn, dat hij die beginselen in zijn werken niet toepast. Mocht hij, met zijn prachtig penseel, op het doek brengen, wat ons land groots en edels bevat! Mocht hij meer en meer een taal schrijven, die door allen gelezen en verstaan wordt! Vlaanderen zou in hem een zijner grootste auteurs begroeten.Ga naar eind30 Merkwaardig genoeg neemt hij in het Aanhangsel bij deel 3 voor het eerst ook twee fragmenten uit het werk van Streuvels op, beide uit diens debuut Lenteleven: uit de novelle ‘In den voorwinter’ een fragment met dezelfde titel, ‘In den voorwinter’, en uit de novelle ‘'s Zondags’ een fragment met als titel ‘Op het duivenhok’.
Een bijna identieke benadering vinden we in de Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, derde deel van W. Van Neylen uit 1903. Gezien het opzet van dit boek als overzicht van de geschiedenis van de literatuur werden er geen fragmenten in opgenomen. Van Neylen gaf zoals Bauwens eerst aan dat Streuvels in binnen-en buitenland roem oogstte, maar zijn eigen commentaar klonk niet eenduidig positief: De novellen van Streuvels verraden eene groote, hoogst eigenaardige kunstenaarsgave. Door zijn schilderachtigen stijl boeit hij den lezer op onweerstaanbare wijze. Met zijn ruw realisme, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||
dat soms tot romantisme overslaat, gaat hij vaak de palen der betamelijkheid - wij zeiden haast, soms die der christelijke eerbaarheid - te buiten. Jammer genoeg, zijne werken, na wier lezing de verbeelding wel hevig geschokt is, de geest en het hart echter onvoldaan blijven, hebben tot hiertoe niet voorzien in de dringende behoefte van nieuwe degelijke, beschavende romanliteratuur voor het Vlaamsche volk.Ga naar eind31 Van Neylen brengt op het einde van zijn commentaar een element aan dat verder reikt dan de zuivere kritiek op Lenteleven en op Streuvels' werken van vóór 1903. Hij verwijst naar de behoefte aan een nieuwe romanliteratuur in Vlaanderen en naar de hoop op een katholiek réveil na de periode van Van Nu en Straks. In het proza van Streuvels vindt hij blijkbaar nog niet het juiste antwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||
Dat gij een Zolist zijt, of een pessimist zijt, ZIJT! Er is niets vanStijn Vanclooster verwijst in zijn artikel over de receptie van Lenteleven naar de brief van Streuvels aan De Bom van 7 april 1899 waarin Streuvels zich druk maakt over het syllogisme dat ze gevonden hadden na de publicatie van zijn debuut: ‘Lenteleven = Realist / Zola = Realist / Zola = duivel met hoorn / Stijn Str. = Duivel met hoorn / Sum. = Slaat hem dood.’Ga naar eind32 F. Palmen drukte het in een bespreking van Zonnetij in 1903 nog als volgt uit: ‘Het zal wel bevreemding wekken, als ik hier den naam neerschrijf van Zola. Zola en Stijn Streuvels! Tóch is een vergelijking tusschen beiden mogelijk’.Ga naar eind33 Jos Geurts sprak in 1905 nog over ‘het ondeftige naturalisme, zooals in zijn eersten bundel Lenteleven’.Ga naar eind34
Hugo Verriest gaf in 1903 echter zijn Twintig Vlaamsche Koppen in boekvorm uit met daarin o.a. een portrettering van Streuvels. Hierin weerlegde hij alle kritiek die hij over Streuvels gelezen had. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Eén van de grote struikelstenen bij het accepteren van Streuvels was immers juist het verwijt dat hij een pessimist en aanhanger van Zola zou geweest zijn. Als in een pamflet riep Verriest het uit: ‘Sommigen roepen dat gij een Zolist zijt, of een pessimist zijt, ZIJT! Er is niets van.’Ga naar eind35
De visie van Verriest werd door een aantal (katholieke) critici na 1905 verder uitgewerkt en werd daarna in de schoolboeken overgenomen. De expliciete verwijzing naar Zola of het naturalisme in het algemeen verdween stilaan en werd omgezet in een negatie van het ‘Zolaïsme’ of het naturalisme. In 1908 schreef Bauwens: ‘Soms sloeg zijn realisme tot een stootend naturalisme over. Van dat Zolaïsme zijn er in zijn laatste boeken geen sporen meer te vinden’.Ga naar eind36 Hij parafraseerde dat in 1909 in Zuid en Noord, deel 2: ‘op zekere bladzijden van zijn eersteling “Lenteleven” sloeg het realisme over tot een stootend naturalisme; [...] Van deze gebreken zijn er nauwelijks nog sporen te vinden in zijn laatste pennevruchten’.Ga naar eind37
Terwijl men Cyriel Buysse steevast met Zola bleef associëren, werd Streuvels vergeleken met de Scandinavische schrijvers en de Russen. Tolstoj werd daarbij het referentiepunt. August Vermeylen gaf in Luik naar aanleiding van de wereldtentoonstelling in 1905 een conferentie over Les Lettres Néerlandaises en Belgique depuis 1830. Over ‘un neveu de Gezelle, boulanger à Avelghem’ zei Vermeylen: C'est surtout aux écrivains russes qu'il faudrait le comparer. Dans certaines idylles, à la fois très solidement saines et très subtilement intimes, il nous donne cette sensation directe de la vie, baignée d'air, simple et synthétique, et comme réchauffée d'une flamme intérieure, qui fait le génie de Tolstoï.Ga naar eind38 De criticus Jules Persyn nam in 1907 in Dietsche Warande en Belfort geen blad voor de mond wanneer hij na elkaar een boek van Streuvels (Het uitzicht der dingen) en een boek van Buysse (Het bolleken) besprak. Beide werken werden uitgegeven in 1906. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuwigheid in den Streuvelschen trant is ook in ‘Ommegang’ waar te nemen. Onder die heerlijke bedevaart-beschrijving - een ander paar mouwen dan de uwe in ‘Tusschen Leie en Schelde’ niet waar, Cyriel Buysse! - leeft een doorschouwen van de ziel onzer dorpelingen. [...] toch hebben we nog moreele gezondheid genoeg om te zien en te rieken dat er aan Buysse's machtig talent een kanker vreet, die, bij hem lijk bij Zola eenmaal zijn dood zal wezen.Ga naar eind39 De kentering in de terughoudendheid tegenover Streuvels na 1905 loopt parallel met de algemene erkenning op literair vlak en met zijn gewijzigde persoonlijke situatie. De maatschappelijke status van Streuvels kreeg in 1905 een andere dimensie: de bouw van het Lijsternest was voltooid, hij trad in het huwelijk en hij kreeg de vijfjaarlijkse prijs voor de Nederlandse Letterkunde toegekend voor zijn oeuvre. André de Ridder omschreef het als volgt: Nu hij meer en meer eigen wordt en allen vreemden invloed verwerpt, nu te Ingoyghem, in zijn stil, schoon huizeken, naast zijn lief vrouwken dat de kostbare gave bezit, alles rondom haar op te wekken en te verblijen, vereerd door de dorpelingen, veilig tegen ontbering en ontslaan van alle stoffelijke zorg, nu heeft Streuvels zijn eigen herwonnen.Ga naar eind40 Van Jules Persyn verscheen in Dietsche Warande en Belfort in 1905 een artikel n.a.v. de berichten dat Tolstoj stervende zou zijn: ‘Alle dagen kan ons komen uit Rusland een treurige mare. [...] Tolstoj gaat sterven.’Ga naar eind41 Persyn beschrijft in dat artikel het huwelijk van Tolstoj op een even idealiserende wijze als een jaar later De Ridder het huwelijk van Streuvels: In 1862 huwde hij. Sophia Börs werd zijn vrouw, [...] een meisje vol gaven en liefde voor hem. Nu kwamen voor Tolstoj schoone dagen. Hij had een gezellin naar zijn hart. Hij kreeg kinderen, zijn huisgezin bloeide; zijn eigendom ging vooruit; | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[...] Over Jasnaïa Poljana kwamen gouden stroomen van geluk, en alle dagen ontsproten daar nieuwe fonteinen van blijdschap.Ga naar eind42 Zowel Tolstoj als Streuvels hadden volgens Persyn en De Ridder door hun huwelijk stabiliteit en geluk gevonden. Tolstoj had een ‘gezellin naar zijn hart’ die ervoor zorgde dat er ‘alle dagen nieuwe fonteinen van blijdschap ontsproten’. Streuvels had een ‘lief vrouwken’ dat de gave had om ‘alles rondom haar op te wekken en te verblijen’ in een ‘stil, schoon huizeken’. Streuvels werd als auteur aanvaardbaar. Zijn maatschappelijke status was gewijzigd en stabiel. Streuvels behoorde tot het katholieke kamp. Met de vergelijking of de verwijzingen naar de evangelische christen Tolstoj die rond die periode in het Westen zeer aanwezig was,Ga naar eind43 probeerde men Streuvels los te maken uit het milieu van Van Nu en Straks en werden de verwijzingen naar het naturalisme schaarser. Streuvels had reeds in 1902 een vertaling gemaakt van Vertellingen van Tolstoï. Volgens Karel Vanhaesebrouck legde hij vooral de nadruk op de mythe Tolstoj en krijgt ‘Streuvels' inleiding daardoor de vorm van een apologetische hagiografie waarin Tolstoj als een quasi-heilige wordt voorgesteld’.Ga naar eind44 De koerswijziging was ingezet en Lenteleven werd binnen een evolutie geplaatst waarbij het werk van Streuvels zich meer en meer confirmeerde aan de traditionele katholieke waarden. Het uitzicht der dingen en zeker de novelle ‘De ommegang’ waren daar het voorlopige hoogtepunt van.
In zijn reeds hoger geciteerde artikel in Jong Dietschland maakte De Ridder een analyse van het begrip pessimisme en paste hij dit toe op de toenmalige Vlaamse literaire productie: o.a. Streuvels met Lenteleven, Langs de wegen en Minnehandel, Isidoor Teirlinck met Het stille gesternte, Reimond Stijns met Hard labeur, Gustaaf Vermeersch met De last en Emmanuel de Bom met Wrakken. De Ridder definieerde het begrip pessimisme als afschuw van het leven, nihilisme, levensmoeheid. Streuvels' eerste werken hoorden daar volgens De Ridder ten dele bij maar behoorden niet tot wat sommige critici het misdadig pessimisme noemden. En zo, betoogde De Ridder | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verder, was een schrijver niet alleen het product van zijn omgeving en zijn tijd. Een schrijver kon veranderen door nieuwe invloeden die hem beheersten en hem wijzigden: Van als de eerste schriften verschenen van Stijn Streuvels hieven reeds een groot aantal der verlichte critici [...] met wanhoopsgebaren hunne armen ten hoogen hemel, jammerend over ‘het misdadig pessimisme’ dat uit die schriften verpestend opsteeg. Als Stijn Streuvels' Lenteleven reeds pessimistisch werd geheeten, met welk woord zouden dan wel die heeren bestempelen een werk als De last van Gustaaf Vermeersch. Op het einde van het artikel over het pessimisme geeft De Ridder zijn eigen inzicht weer over de richting waarin volgens hem de literatuur in Vlaanderen (en dus ook die van Streuvels) dient te evolueren. Hij plaatst Van Nu en Straks daarbij expliciet tegenover de jongste letterkundige generatie en de auteurs die meewerken aan het tijdschrift Vlaanderen. Hij noemt het een hoopvolle stroming, vooral in de katholieke letterenwereld. De hoop op een katholiek réveil zoals we reeds konden lezen in de commentaar van Van Neylen in 1903,Ga naar eind46 wordt door De Ridder bevestigd: Met vreugde kunnen wij beterschap aanstippen. In de allerjongste letterkundige generatie, opvolgster van de mannen van ‘Nu en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Straks’ en van deze uit ‘Vlaanderen’, die nu in onze gewesten aan 't opkomen, aan 't rijzen is, aan 't wortelschieten, beweegt voluit eene blijere, hoopvollere strooming, vooral in de jongere katholieke letterwereld.Ga naar eind47 In hetzelfde jaar waarin De Ridder zijn artikel schreef, publiceerde pater Taelman in Dietsche Warande en Belfort een artikel waarin hij Streuvels vergeleek met de Franse auteur René Bazin. Hij geeft daarbij aan dat ‘het hoofdgebrek der eerste werken’ van Streuvels ‘in de verkeerde opvatting der kunst’ lag, zaken die voor zijn recente werken zoals Openlucht en Stille avonden niet meer van toepassing waren: Over eenige vlekken in het vroegere werk van Stijn Streuvels blijft een woord te reppen, het vroegere zeg ik, want op Openlucht, vijf vertellingen die minder laag bij den grond opgevat werden en daarenboven vaster ineenzitten, past bijna niets meer van 't geen ik nu zeggen zal, evenmin als op Stille avonden, een overvloed van machtig ontvangen, krachtig weergegeven indrukken, waarin meer subjectieve kunst gepaard gaat met gelijkgebleven objectiviteit.Ga naar eind48 Eenzelfde teneur treffen we aan in een recensie over Stille avonden. Men jubelt het letterlijk uit dat Streuvels het fatalisme de rug toegekeerd heeft en met Stille avonden een ‘blij-makend’ kunstwerk gemaakt heeft. De kritiek op de eerste werken is voorbij: Zoo we het onlangs verschenen ‘Open lucht’ van onzen Westvlaamschen novellist uitzonderen, moesten we telkens hoofdschuddend bekennen dat zijn verhalen ons niet volop bevredigden om hun min of meer fatalistisch karakter.[...] Me dunkt dat we het nu luidop mogen uitjubelen: Stijn Streuvel's [sic] ‘Stille Avonden’ is niet slechts heel fijn maar ook blij-makend kunstwerk! Dit mochten we reeds zeggen over zijn ‘Open lucht’ maar nog beter over zijn ‘Stille Avonden[’].Ga naar eind49 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer Streuvels in 1906 Het uitzicht der dingen publiceerde, werd de kentering in de kritiek overduidelijk. In 1907 voorspelde pater Van Mierlo in een bespreking in Jong Dietschland dat Het uitzicht der dingen ‘onder Str's beste werken zal gerekend worden’.Ga naar eind50 Een belangrijk element in de kritiek was dat Streuvels nu solide katholieke grond onder de voeten had. Het realisme van zijn beginperiode met Lenteleven werd door Van Mierlo geminimaliseerd als een aanstellerij van een beginnende artiest: In dien zin is Str., jawel, een realist geweest. Maar dit realistisch pessimisme was dikwijls niet meer dan een vorm, een aanstellerij misschien van een beginnend artiest. [...] Echter had [sic] in zijn laatste werken reeds een kentering ingezet. In Stille avonden en Openlucht had Str. allengskens de paden verlaten, waar hij langs gewandeld had in zijn Lenteleven. Met het Uitzicht der dingen groeit hij vast op Katholieken bodem. (167) Ter illustratie plaatste pater Van Mierlo in zijn bespreking een tekstfragment uit de novelle ‘De ommegang’, het derde deel van Het uitzicht der dingen. Het was een fragment waarin de kerk centraal stond. De manier waarop Streuvels de kerk beschreef typeerde Van Mierlo als ‘dé dorpskerk in Vlaanderen. En al de menschen die daar bidden in diepe nederigheid, zullen straks luisteren [...] zooals men preekt te Ingoyghem wellicht, over den goeden, grooten H. Antonius. [...] Dit is de groote Eenheid van het land met het volk in hun God! Dit is de ziel van Het uitzicht der dingen.’ (173)
Streuvels was volgens Van Mierlo zijn ‘ziekelijk pessimisme’ (173) kwijt. ‘Streuvels' kunst is hier tot rijpheid gedijd. Wat nu, mogen we vragen, heeft er aldus toe bijgedragen om zijn kunst te verdiepen? Ik meen: juist zijn katholiek-groeien’. (175) Het pessimisme was volgens Van Mierlo geen deel van het wezen van Streuvels. Dat was te wijten aan invloeden van buitenaf. ‘Want Streuvels is eigenlijk, wat alle Vlamingen zijn: de levensblije.[...] Neen, Stijn Streuvels is geen pessimist’. (176-177) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het is dan ook niet verwonderlijk dat in 1907 Joris Delaere in zijn schoolboek Oud en Nieuw ostentatief schreef dat ‘het nu vast staat dat Streuvels geen pessimist is’.Ga naar eind51 De kentering tegenover Streuvels vinden we overigens ook in andere schoolboeken terug. In 1906 noteerde Albert Bielen in zijn Leidraad (tot de studie van de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde) dat er over sommige stukken van Streuvels een waas van pessimisme lag ‘maar toch meenen wij niet dat Streuvels een pessimist is’.Ga naar eind52 In de vierde uitgave uit 1911 was dit reeds aangepast tot ‘en al ligt er over sommige zijner werken als een waas van pessimisme, de levensblijheid is toch de grondtoon van zijn werk’.Ga naar eind53 Van Neylen en Van Den Dries gaven in 1911 een herziene en vermeerderde uitgave uit van de Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. De tekst over Streuvels kreeg in die uitgave een andere dimensie; van het realisme en ‘ondeftig naturalisme’ geen spoor meer. Streuvels is geëvolueerd in katholieke zin. Opmerkelijk is dat het ‘zwaarmoedig pessimisme’ hier niet met Zola maar wel met de aanvaarde en zelfs bewonderde Tolstoj verbonden werd: Zijne eerste novellen verraadden in hem een buitengewoon aangelegd prozatalent. Hij begon met kleine schetsen en novellen, die hij tot verscheidene bundels samenbracht: Lenteleven (1899), Zomerland (1900)... [...] Zijne eerste werken gingen gebukt onder een zwaarmoedig pessimisme, nagevolgd van Tolstoï, en waaiden een realisme uit dat soms tot ondeftig naturalisme oversloeg. Van dat ongezonde en ondeftige thans geen sporen meer: Streuvels' kunst en levensopvatting is thans geëvolueerd in meer katholieken zin.Ga naar eind54 Een jaar later, in 1908, volgde in Zuid en Noord ook de vroeger kritische pater Bauwens de kentering in de kritiek tegenover Streuvels. Zoals André de Ridder had ook hij de wijziging in de maatschappelijke status van Streuvels opgemerkt. Hij vulde de biografische gegevens in het deel Modernen uit 1908 in die zin aan: ‘Hij trouwde en vestigde zich, in 1905, te Ingoygem, in de buurt van zijn vriend, Pastoor Hugo Verriest. Daar leeft hij nu van zijn kunst’.Ga naar eind55 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Onder invloed van zijn eerder geciteerde confraters Taelman en Van MierloGa naar eind56 paste Bauwens het algemeen oordeel over Streuvels en zijn werk aan. De reminiscenties aan de negatieve kritiek over Lenteleven en de realistische strekking van zijn beginwerken bleven evenwel gehandhaafd. Alsof hij toch nog niet helemaal overtuigd was, bleef Bauwens in zijn woordkeuze scherp; hij had het over het ‘ruw realisme’ dat soms overging in een ‘stootend naturalisme’, dat hij dan gelijkstelde met het Zolaïsme. Het verschil tussen de commentaren uit 1902 en die uit 1908 was dat de negatieve kritiek op Lenteleven nu geplaatst werd binnen een voor de critici uitermate positieve, blije en katholieke evolutie van Streuvels en zijn werken. Van het ‘ziekelijk pessimisme’ zoals Van Mierlo het formuleerde, was Streuvels misschien nog niet volledig maar dan toch ‘ongeveer’ genezen: En Kloos getuigt (N.L. 4, bl. 158): ‘Stijn Streuvels, de sterke, kwam op als een eik uit den grond zijner vaderen, en groeit steeds breeder en breeder uit.’ - Na het verschijnen van Stille avonden (1905), Openlucht, Het uitzicht der dingen (1906), werd dat oordeel in Noord en Zuid nog eens bekrachtigd. Groot dus is de kunst van Stijn Streuvels. En zijn tekortkomingen? Die waren vele; die zijn er nog. Wat is vlekkeloos onder de zon? Stijn Streuvels was pessimist: slechts den zwarten, verlagenden en ontmoedigenden kant der dingen nam hij in zijn geest op en drukte hij, als sombere lichtbeelden, in zijn werken af. Van dat ziekelijk pessimisme is hij ongeveer genezen. - Soms sloeg zijn realisme tot een stootend naturalisme over. Van dat Zolaïsme zijn er in zijn laatste boeken geen sporen meer te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bauwens maakte in 1908 echter ook gebruik van de kritische uitlatingen van Taelmans en Van Mierlo over het werk van Streuvels om zijn eigen scepsis tegenover Streuvels te blijven uitspreken. De zedelijke bezwaren waren door Stille avonden en vooral Het uitzicht der dingen dan wel weggewerkt, toch bleef Streuvels in de ogen van Bauwens niet geschikt. De argumenten werden nu stilistisch, romantechnisch en taalkundig van aard: Streuvels beschrijft te veel, zijn beschrijvingen staan los van het dramatisch verloop van het verhaal, zijn personages blijven oppervlakkig getekend en het gebruik van streektaal blijkt een probleem te zijn voor de leerlingen: En toch, vele dingen die Streuvels zijn kon, is hij niet. Wat hij nog zal worden? Wie zal het zeggen? Wie weet wat uit zoo rijk een bron vloeien kan? - Maar wij spreken alleen van het tegenwoordig oogenblik en de werken, die hij ons schonk. [...] Streuvels beschrijft te veel en verhaalt te weinig; zijn tafereelen zijn dikwijls met de handeling niet versmolten, noch door de handeling vereischt. Als roman is De oogst een mislukt boek. Streuvels is noch psycholoog noch wijsgeer. Het uiterlijke zijner personages kan hij ons meesterlijk toonen; maar in hun ziel laat hij ons zelden een kijkje nemen. [...] Omdat hij te veel photograaf is en te weinig dramatist, te veel beschrijft en te weinig verhaler, blijven de werken van Stijn Streuvels een lastige lectuur. Omdat zijn taal nog te sterk Westvlaamsch is getint, mag die lectuur aan jongelingen die 't gewone Nederlandsch nog niet machtig zijn, niet zonder voorbehoud aanbevolen worden.Ga naar eind58 Alhoewel Bauwens specifiek zijn twijfel uitte over de kwaliteit van De oogst, was het eerste tekstfragment dat hij daarna opnam een fragment uit die ‘mislukte roman’.Ga naar eind59 Het procédé was identiek aan dat in 1902, toen hij kritiek gaf op het debuut Lenteleven en er ook twee fragmenten uit opnam. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De canon vóór 1950De herinnering aan de kritiek van Jacobs heeft in het secundair onderwijs of in publicaties bestemd voor het secundair onderwijs, nog doorgewerkt tot in de jaren zestig van de vorige eeuw. J. Roeland Vermeer schreef in het tijdschrift Jeugd en Cultuur in 1961 dat ‘het verschijnen van zijn eerste boek, de schetsenbundel Lenteleven [...] hem intussen algemene erkenning [had] gebracht, zo men althans wil afzien van een kleinzielige betutteling juist van een katholiek orgaan als Het Belfort’.Ga naar eind60 Eric Derluyn herinnerde eveneens in 1961 de leerlingen van het Klein-Seminarie te Roeselare nog even aan deze feiten n.a.v. een themanummer over Streuvels in het schooltijdschrift De Boom: ‘We kennen de polemieken van een zekere Jacobs, waarin hij Streuvels als een onzedige schrijver uitscheldt [...] en dan die onderpastoor van Avelgem, die de inwoners ging waarschuwen tegen het boek’.Ga naar eind61 In datzelfde jaar gaf Westerlinck toe dat de kritiek van Jozef Jacobs in Het Belfort onterecht kwaad bloed had gezet: ‘Ik denk, bijvoorbeeld, aan een van die potsierlijke én zielig-trieste katholieke boekbesprekingen, verschenen in het katholieke tijdschrift Het Belfort (1899) [...]. En dan was men nog verwonderd dat in Vlaanderen het anti-klerikalisme groeide.’Ga naar eind62
Ondanks de kritiek was en bleef Lenteleven bij de schoolboekenmakers populair. Ook al verwees men nog dikwijls naar de moeilijke omstandigheden bij de publicatie ervan, Lenteleven was vóór 1950 één van de bundels van Streuvels waaruit het vaakst tekstfragmenten voor schoolboeken werden geselecteerd.Ga naar eind63
Wanneer we de novellen uit Lenteleven afzonderlijk bekijken, moeten we constateren dat niet alle novellen uit deze debuutbundel in de periode 1900-1950 evenredig aangewend werden.Ga naar eind64 Van de dertien novellen uit Lenteleven waren er op een paar uitzonderingen naGa naar eind65 vijf novellen dominant aanwezig in de schoolboeken. We geven de titels van deze novellen telkens gevolgd door het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||
aantal keren dat ze als fragment voorkwamen: ‘De witte zandweg’ (13), ‘Lente’ (27), ‘In de vlage’ (9), ‘'s Zondags’ (32) en ‘Een ongeluk’ (15). Wanneer we het gebruik van de fragmenten per onderwijsnet nagaan, zien we een duidelijk onderscheid tussen het officieel onderwijs en het katholiek onderwijs. We plaatsen de cijfers per novelle en per onderwijsnet naast elkaar om een vergelijking mogelijk te maken. De volgorde van de titels is die van de novellebundel:
‘'s Zondags’ en ‘Lente’ zijn koploper voor het katholieke net. Opvallend is dat de novelle ‘Een ongeluk’ in het katholieke helemaal niet werd aangewend maar integendeel bijzonder populair was in het officieel onderwijs. Eén van de belangrijke schoolboekenreeksen bestemd voor het officieel onderwijs was De Gouden Poort, samengesteld door Julien Kuypers. De reeks liep tussen 1925 en 1972. De novelle ‘Een ongeluk’ werd reeds in de eerste uitgave opgenomen.Ga naar eind66 Verhoudingsgewijs werd Lenteleven in de periode 1900-1934 iets frequenter aangewend dan in de periode 1935-1950Ga naar eind67: in de eerste periode kwam statistisch gezien een novelle uit Lenteleven per 2,9 boeken voor terwijl men in de volgende periode reeds 3,7 boeken nodig had om een novelle uit Lenteleven aan te treffen.
In de marge van de receptie van Lenteleven in het secundair onderwijs hebben we het gebruik ervan in de periode 1935-1950 ook gepositioneerd tegenover de andere werken van Streuvels.Ga naar eind68 We hebben hiervoor 205 schoolboeken uit die periode geïnventari- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||
seerd. Lenteleven blijkt in die periode het op één na meest gebruikte boek voor de keuze van literaire fragmenten in schoolboeken te zijn. Enkel Prutske kwam met 62 selecties frequenter voor. Om het overzicht leesbaar te houden, geven we hier de werken die door de samenstellers meer dan 10 keer geselecteerd werden: Prutske met 62 selecties, gevolgd door Lenteleven (54), De vlaschaard (51), Het kerstekind (40), Zonnetij (met voornamelijk De oogst) (35), Openlucht (33), Dodendans (met voornamelijk ‘Een speeldag’) (24), Minnehandel (19), Reinaert de vos (17), Stille avonden (15), Zeelieden en zeevisserij (13), Het uitzicht der dingen (11), Najaar (11).
Opmerkelijk voor de periode 1935-1950 blijft het veelvuldig gebruik van fragmenten uit de eerste werken: Lenteleven, Zonnetij, Dodendans, Minnehandel tot en met De vlaschaard. Boeken die later tot de canon zijn gaan behoren, komen in het lijstje bijna of helemaal niet voor. De teleurgang van den Waterhoek (1927) wordt slechts | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vijf keer geselecteerd (in één schoolboekenreeks Zuid en Noord), Langs de wegen (1902) heeft amper één selectie en Het leven en de dood in den ast (1926) komt nergens voor. Aan de andere kant wordt het door de katholieke kritiek fel bejubelde Het uitzicht der dingen uit 1906 matig geselecteerd. Uit de voorlopige inventaris blijkt dat er in de literaire canon vóór 1950 andere werken dominant aanwezig zijn dan in de huidige canon het geval is. | |||||||||||||||||||||||||||||
Aan pater Bauwens stel ik voor ‘De kruisdagen’ op te nemenIn de bio- en bibliografieën en in de bijhorende commentaren van de onderzochte schoolboeken geven de samenstellers niet rechtstreeks aanwijzingen waarom zij een bepaald fragment opnemen. Er zijn echter wel een aantal factoren die de individuele keuze van de samenstellers kunnen hebben beïnvloed. Een eerste factor is dat veel schoolboeken in de periode 1900 tot 1950 opgebouwd waren rond thema's als godsvrucht, de dagdelen, de seizoenen, het kind, kerkelijke feesten of rond thema's die met de stijlleer en het schrijven van opstellen te maken hadden. Men gebruikte voor de schoolboeken van de eerste jaren van het secundair onderwijs dikwijls fragmenten die net pasten binnen een thema of die daarvoor een illustratie moesten vormen. Dikwijls werden fragmenten gekozen omwille van woordenschatuitbreiding, om de leerlingen stilistische oefeningen te laten maken of om een zinsconstructie te ontleden zoals dat in de les Latijn gebeurde. We noemen dit het utilitair gebruik van de literatuur. Men bedacht voor de fragmenten dan een passende titel, die de leerlingen het verband met het thema en met de inhoud van het fragment duidelijk moest maken. Bij Streuvels was men aan het goede adres om kind- en natuurgebonden thema's, maar ook om religieuze thema's te illustreren. Wat niet wilde zeggen dat deze fragmenten de essentie van de novelle of de roman waaruit ze kwamen naar voor brachten. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Dat de geselecteerde fragmenten niet altijd de echte betekenis van Streuvels aan de leerlingen toonden, werd door André Demedts in 1951 in een vrij openhartig maar scherp artikel als volgt verwoord: Wij hebben een eerste maal, tussen ons vijftiende en twintigste jaar met hem kennis gemaakt. Toen was er nog veel dat wij moesten bewonderen, omdat ons op school werd ingeprent dat we daartoe verplicht waren, indien we niet als Beotiërs wilden aangemerkt worden: prachtige natuurbeschrijvingen, meesterlijke volzinnen die een halve bladzijde lang zijn en verbijsterend schone woorden waarin de geur en de kleur van onze aarde gebakken zit. Dat was de Streuvels van de fragmenten, die in onze bloemlezingen prijkten en er na dertig jaar nog altijd instaan, het geijkte beeld dat met even taaie als onbegrijpelijke volharding aan duizenden leerlingen wordt getoond en zij in hun herinnering meedragen, zonder zich bewust te worden dat het niet met de werkelijkheid strookt.Ga naar eind69 Een tweede factor die bij het kiezen van tekstfragmenten een rol speelde, was de actualiteit. Sommige schoolboekenmakers volgden de literaire productie van de contemporaine auteurs goed op. In 1909 stonden er reeds vier fragmenten van De vlaschaard in de nieuwe uitgave van Zuid en Noord. Wanneer Cyriel Buysse in 1910 Het ezelken op de markt bracht, stond twee jaar later een uitvoerige commentaar over dit boek met een fragment in Zuid en Noord. Er werden soms ook suggesties gedaan om een bepaald fragment op te nemen in een schoolboek, maar van een systematische keuzebepaling kunnen we hier niet spreken. In een niet gepubliceerde brief van 20 september 1907 stelde Streuvels zelf de opname van een tekstfragment uit zijn werk voor.Ga naar eind70 De brief was vermoedelijk gericht aan een jezuïet: de aanspreking is ‘Eerweerde’ en Streuvels antwoordt wellicht op een vraag van pater Bauwens. Hij suggereert om het fragment ‘De kruisdagen’ uit De vlaschaard op te nemen in Zuid en Noord.Ga naar eind71 | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Eerweerde, Pater Bauwens heeft het fragment ‘De kruisdagen’ noch gedeeltelijk, noch in zijn geheel ooit in één van zijn uitgaven van Zuid en Noord gebruikt. Soms werd de suggestie voor een fragment wel overgenomen, alhoewel het oorzakelijke verband tussen suggestie en opname moeilijk te bewijzen is. In zijn artikel ‘Streuvels' naoorlogsch Werk’ beschreef Joris Eeckhout in 1931 de terugkeer van de familie Lateur naar het Lijsternest tijdens de Eerste Wereldoorlog en de manier waarop Prutske dat allemaal ervaart: ‘Hoe heerlijk een pret haar avontuurtje met dien engelschen generaal! Dit kiekje zal morgen onze beste bloemlezingen illustreeren!’Ga naar eind72 De tijdsaanduiding ‘morgen’ is hier wel een rekbaar begrip. Pas wanneer pater Emiel Janssen de reeks Zuid en Noord overnam van pater Bauwens, voegde hij in 1937 in de eerste uitgave van deel 1 het fragment ‘Prutske en de Engelsche generaal’ toe.
Naast het utilitair gebruik van tekstfragmenten en het volgen van de actualiteit kunnen de bloemlezingen uit het werk van Streuvels een inspiratiebron geweest zijn voor de samenstellers van de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schoolboeken. We hebben in de bloemlezingen die vóór 1950 op de markt gebracht werden, nagegaan of de fragmenten die uit Lenteleven opgenomen werden, overeenkwamen met de fragmenten die men in de schoolboeken gebruikte. De bloemlezingen verschenen in 1903, 1906, 1911, 1914 en 1934.Ga naar eind73 In de eerste bloemlezing Duimpjesbundel (1903) werd de novelle ‘'s Zondags’ volledig opgenomen.Ga naar eind74 In de Bloemlezing uit de werken van Stijn Streuvels (1906) ingeleid door Prosper Van Langendonck werden de novellen ‘De witte zandweg’, ‘In den voorwinter’ en ‘'s Zondags’ volledig opgenomen en werd uit de novelle ‘Lente’ een fragment van 18 bladzijden overgenomen.Ga naar eind75 In 1911 verscheen de bloemlezing De witte zandweg / 's Zondags waarin beide novellen integraal opgenomen werden.Ga naar eind76 In de uitgebreide thematische bloemlezing Uit Stijn Streuvels' werken. Gevoel en leven (twee delen) en Natuur (een deel) uit 1914 komen fragmenten voor uit ‘Lente’, ‘Een ongeluk’ en ‘Wit leven’.Ga naar eind77 En in de bloemlezing Proza (1934) tenslotte werd de volledige tekst van ‘Lente’ opgenomen.Ga naar eind78
De keuze van de novellen in de bloemlezingen komen op één novelle na (‘In de vlage’) volledig overeen met de novellen waarvan men in de schoolboeken gebruik maakte.Ga naar eind79 Deze vaststelling zou op een beïnvloeding kunnen wijzen. De eerste fragmenten van Streuvels in de schoolboeken dateren echter uit 1902. De eerste bloemlezing dateert uit 1903. Anderzijds heeft men in de uitgaven van de schoolboeken na 1903 voor geen andere novellen uit Lenteleven gekozen dan diegene die in de bloemlezingen stonden met uitzondering van de novelle ‘In de vlage’. In de bloemlezingen uit het werk van Streuvels nam men dikwijls een volledige novelle op. Dit gebeurde minder frequent in de schoolboeken. Waar men in de bloemlezingen een beperkt fragment opnam, hebben we dit geijkt aan het Volledig WerkGa naar eind80 net zoals we dat gedaan hebben met de fragmenten uit de schoolboeken. Ook uit deze ijking kon geen overeenkomst vastgesteld worden. Echte beinvloeding is derhalve moeilijk aantoonbaar. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een vierde factor die in de keuze van teksten een rol speelde, was de behandelde thematiek. Dat bepaalde novellen (of delen daaruit) inhoudelijk beter aansloten bij het katholieke net is duidelijk. Het verhaal van Horieneke en haar eerste communie lag in dat opzicht voor de hand. Men maakte gretig gebruik van de voorbereiding van de communie en het hele kerkelijke gebeuren. Het fatalistische einde waarbij Horieneke mee moet gaan werken ‘bij de boer van de Pacht’ en haar moeder die vreest ‘dat ze daar vernozeld wordt’,Ga naar eind81 werd in de fragmenten zorgvuldig vermeden. Het thema van de novelle ‘'s Zondags’ werd soms in katholieke zin geïnterpreteerd. Geurts legde in een bespreking van de novelle ‘'s Zondags’ de nadruk op de deugdzaamheid van de jonge koewachter en op het zondagse karakter van het hele gebeuren, de rustdag: We gevoelen sympathie voor den kerngezonden jongen koewachter, den vroegen rakker die, thans wijzer geworden, gaarne werkt en 's Zondags de verdiende stuivers aan moeder afgeeft. [...] We keuren de liefhebberij (van het duivenmelken) volkomen goed op voorwaarde dat zij geen aanleiding geeft tot onredelijke tijd- en geldverspilling, vaak ten nadele van het huisgezin.[...] Onze beide knapen beschouwen blijkbaar die liefhebberij als een middel tot verpoozing na den arbeid. Anderzijds constateren we dat de novelle ‘Een ongeluk’ niet gebruikt werd in de schoolboeken van het katholieke net maar wel in de schoolboeken bestemd voor het officiële net. Thematisch bevat dit verhaal geen referenties aan het religieuze en het verhaal is (samen met de novelle ‘Slenteren’) uitzonderlijk gesitueerd in een stedelijke omgeving.Ga naar eind83 ‘Een ongeluk’ was ook Streuvels' eerste publicatie in Van Nu en Straks. Willy Spillebeen beweert in zijn opstel ‘Op den dool en andere vroege verhalen’ dat ‘Een ongeluk’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vaak gezien wordt als een toegeving aan de Van Nu en Straksers.Ga naar eind84 Filip De Pillecyn schrijft in dezelfde zin: ‘de zorg om goed te doen en de zoo hoog aangeziene kunstrechters te behagen had dwingend gewerkt.’Ga naar eind85 In Avelghem zegt Streuvels daar zelf over: ‘het onderwerp [is] mogelijks ontstaan onder invloed van lectuur uit dien tijd en met 't inzicht om in den toon te blijven, mij aan te passen met de atmosfeer van het tijdschrift.’Ga naar eind86 Het inhoudelijk ontbreken van natuurelementen, godsdienstige referenties en lokale zeden en gebruiken maakt samen met de ruimtelijke situering en de publicatie ervan in Van Nu en Straks dat de novelle ‘Een ongeluk’ buiten de traditionele verhalen stond die men in de katholieke bloemlezingen opnam. | |||||||||||||||||||||||||||||
De evolutie van de literaire canonDe canon van de werken van Streuvels zoals we die nu kennen, spreekt over de reeds hoger geciteerde grote vijf: De oogst, Langs de wegen, De vlaschaard, Het leven en de dood in den ast en De teleurgang van den Waterhoek.Ga naar eind87 Exemplarisch voor deze canon was de lectuurlijst uit 1972 voor de studenten van de eerste kandidatuur Germaanse filologie aan de K.U. Leuven voor een lessenreeks over Streuvels.Ga naar eind88 Deze verplichte lectuurlijst was identiek aan de canon die Tom Sintobin in 1998 vermeldt. Wanneer men echter een vroegere periode onderzoekt, blijkt dat men toen in hoge mate andere werken gebruikte om fragmenten voor de schoolboeken te selecteren: Lenteleven (1899), Zonnetij met De oogst (1900), Dodendans met ‘Een speeldag’ (1901), Minnehandel (1903), Openlucht (1905), Stille avonden (1905), Het uitzicht der dingen (1906), De vlaschaard (1907), Het kerstekind (1911) en Prutske (1922). Frank Baur schreef dat ‘Lente’, De oogst, ‘Een speeldag’, Het kerstekind, De blijde dag, De vlaschaard en Prutske de meest blijvende werken van Streuvels zijn.Ga naar eind89 Zijn lijst uit 1952 leunt sterk aan bij de selectie van fragmenten in de schoolboeken uit de periode 1900-1950. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ongeveer vijftien jaar geleden sprak Jooris van HulleGa naar eind90 na een beknopt vergelijkend onderzoek van recente schoolboeken nog van een ‘voorzichtige’ aanwezigheid van Streuvels. Hij wees Lenteleven, Langs de wegen, De vlaschaard en Het leven en de dood in den ast aan als de ‘toppers’ waaruit men fragmenten haalt. Hij ziet in de periode die hij nagekeken heeft (grosso modo 1973-1994) ook geen verschuivingen in de keuze van de fragmenten. Systematisch onderzoek van de schoolboeken uit de periode 1950-2010 zal de nodige gegevens moeten opleveren om de verdere positie van het debuut Lenteleven en van de andere werken van Streuvels te kunnen situeren. |
|