Jaarboek 16 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2010. Stijn Streuvels en 'Heule'
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Heule, een kinderbiecht
| |
[pagina 50]
| |
Aan Emilie Koornaert [sic], mijn trouwe gezellin uit het bewaarschoolleven te Heule - heerlijke gedachtenis aan dien schoonen tijd uit het verre verleden, [get.] Stijn Streuvels. Emilie Coornaert was het klasgenootje met wie de jonge Frank Lateur in de kleuterklas van de Heulse nonnenschool de schoolbank deelde. In Heule haalt hij herinneringen op: Met die Emilie naast mij op de bank, heb ik goede dagen beleefd in de bewaarschool, en mij gelukkig gevoeld. Te midden 't geroezemoes van de klas hielden wij ons afgezonderd en gezellig bezig met ons tweetjes. Zij vertelde mij sprookjes waarvan zij de inhoud op ons dorp situeerde en spelen liet op plaatsen die mij bekend waren, - 't geen die vertelsels dubbel sterk op mijn verbeelding deed inwerken. (VW, 766-767) ‘Dees kinderbiecht’ en ‘gedachtenis aan dien schoonen tijd’, twee betekenisvolle opdrachten. De eerste alsof hij schuld te bekennen had. Alsof hij heimelijk en voor het eerst zich bloot gaf, alsof hij - eindelijk - naar voren bracht wat hem levenslang bewogen had, wat zijn persoon en werk getekend had. De tweede een zoete herinnering aan een lang vervlogen tijd die onuitwisbaar ‘prent had geslagen’. | |
De waarnemer en het dorpIn zijn essay Het oeuvre van Streuvels, sociaal documentGa naar eind4, zegt Raf van de Linde dat Streuvels ons in zijn autobiografische werk ‘kostbare aanduidingen verschafte over zijn leven en werk: wat hij meekreeg van vaders- en moederskant, van de familie, de buren en de speelmaatjes, van de nonnen en de onderwijzers, van heel de omgeving, [...], van de natuur, [...], van de Heulebeke en het Heulebos, [...]’. ‘En door en in dat alles vernemen - of raden - we voortdurend hoe gans zijn oeuvre in dat leven wortelt.’ (p. 12) | |
[pagina 51]
| |
Streuvels schreef naar eigen zeggen Heule voor zijn plezier en ontspanning, mogelijks ook tot nut van zijn latere biografen. Hij was daarbij van oordeel dat het best is zijn biografie zelf te schrijven. ‘Dàt moet men zelf doen, anders doen anderen het, en verkeerd!’ schreef hij naar Dirk Coster.Ga naar eind5
Heule is een leidraad doorheen zijn jonge jaren, een opsomming van wat hem op latere leeftijd aan herinneringen restte van wat hem toen boeide en van wat hij als speelse knaap beleefde of noodgedwongen meemaakte. Meer nog, het verhaal van zijn jeugd en zijn dorp, en bij uitbreiding het overige autobiografische werk, zijn meer dan betekenisvol als leidraad bij de interpretatie van zijn literaire oeuvre. Het boek Heule is daartoe in hoge mate nuttig en verhelderend. De auteur geeft zich bloot, hij laat geen misverstand overeind: het dorp en de jeugdbelevenissen hebben hem getekend. Zij trekken sporen doorheen zijn hele oeuvre. Familiale omstandigheden en contacten, jeugd- en schoolbelevenissen, de woonomgeving, de dorpsgenoten, de maatschappelijke context, de memorabele voorvallen uit de vroege levensjaren zijn in belangrijke mate bepalend voor wat de auteur in zijn literaire werk evoceert.
Zijn herkomst, zijn leefgemeenschap uit die tijd zijn herkenbaar in zijn primaire literatuur, zijn taal is die van het volk, zijn poëticale opvattingen zijn ongecompliceerd, hij verwoordt het simpele dorpsleven. Hij beleefde zijn jeugd in een eenvoudig gezin in een landelijk dorp, midden het gewone, met amper een blik op wat het gewone oversteeg. In tegenstelling tot wat stadsmus Gilliams in zijn brief van 4 juni 1942 (zie hieronder) nogal neerbuigend beweerde, was de impact van dit milieu hoegenaamd niet beperkend. Julien Vermeulen beweert het tegendeel: Het plattelandsleven dat hij als kind en jongvolwassene had gekend, bood hem een onuitputtelijke literaire inspiratie.Ga naar eind6 | |
[pagina 52]
| |
Enkel al het naamgebruik bewijst hoe Streuvels met Heule verbonden bleef. Omer Vandeputte onderzocht het naamgebruik in het fictionele werk.Ga naar eind7 Hij stelde vast dat de auteur met opvallende regelmaat de namen van de fictieve personages manipuleert [...] door verkorting, verlenging, bijnaam en verhaspeling. [...]. Plattelandse mensen gaan in Streuvels' oeuvre onder elkaar veel vrijer met namen om dan andere burgers. (p. I) Die vervormde namen en lapnamen waren ook in het Heule van de laatnegentiende eeuw schering en inslag en, kenmerkend voor Streuvels: uit Vandeputtes studie blijkt dat de auteur dit landelijk gebruik in zo goed als zijn hele oeuvre introduceerde. Lukraak kunnen heel wat namen en bijnamen aangehaald worden die effectief in Heule voorkwamen en die Streuvels niet enkel waarheidsgetrouw gebruikte in Heule maar ook in zijn literaire werk. Het is onbegonnen, maar hier toch een paar voorbeelden: namen als Sooten Strobbe de klokkenluider wordt in het fictiewerk cafébaas, pastoor Maenhout blijft pastoor, Kollemijn wordt Kolle, Siska Sjampetters wordt Siska van de veldwachter, de koster ‘Poepe Kosters’ krijgt een zoon ‘Pauwke Kosters’, de gebrekkige Pee Stampers is overleden en ligt in ongewijde grond begraven, Treeze en slager Poortere komen voor onder allerlei varianten. Dit herkenbare naamgebruik kan geen toeval zijn.
Even opvallend is hoe bepaalde ‘stadsgebonden’ beroepen ontbreken in Streuvels' werk. Advocaten, bankiers, juweliers, magistraten, hogere clerus, etc. wordt weinig of nooit een rol toebedeeld. Ze behoorden niet tot de verscheidenheid aan beroepen die Streuvels in Heule aan het werk had gezien.
De jonge Frank Lateur was heel opmerkzaam. Wat volwassenen grotendeels ontging of wat door hen veronachtzaamd werd, maakte indruk op het kind en op de puber. De impressies zouden hem nooit meer verlaten. Later, toen hij de literaire weg insloeg, | |
[pagina 53]
| |
werden die beelden van de jonge Frank Lateur getransponeerd naar Stijn Streuvels, de auteur in hem. Complementair aan de latere levenservaring vormen zij als het ware een organisch geheel van inspiratie. Levenslang bleef Streuvels observeren, geen stroming, geen actualiteit die hem ontging, ook niet tijdens zijn laatste levensjaren. Stond immers niet het grote raam in zijn werkkamer in het Lijsternest, met uitzicht op het weidse landschap, symbool voor zijn universele alertheid? Is het toeval dat Streuvels zich levenslang geboeid zag door fotografie? Is fotograferen niet het vastleggen van de ultieme impressie, het memoreren van dat ene klikmoment als drager van een complexe diepgang? De weerslag van wat hij van jongs af aan indrukken absorbeerde, vormt de thematische basis van zijn geschriften. Zijn jeugdherinneringen uit de Heulse tijd zijn daarbij primordiaal.
Ook Filip de Pillecyn bevestigt die stelling: Die kinderjaren, te Heule doorgebracht, hebben in Stijn Streuvels een indruk nagelaten die eerst lange jaren nadien, in de gelukkige rust van Ingooigem, zal tot stilte komen. Het geslotene, op zich zelflevende volk van de streek, de verbittering van den schooloorlog vormden den ondergrond van al het sombere dat in Streuvels' eerste werk naklinkt. Het meerendeel van zijn werken zijn dan ook in het dorp en het landschap van Heule gesitueerd.Ga naar eind8 In een onuitgegeven en niet gedateerde notaGa naar eind9 somt Streuvels enkele titels op van verhalen en schetsen die hij in Heule situeerde. Soms zijn de buurten en entourages duidelijk herkenbaar, elders blijven ze wazig. Maar ook al preciseert de auteur niet duidelijk de locaties, toch is de Heulse tijd in zijn geheel bepalend geweest voor de onderliggende thematiek en de context van vooral zijn vroegste verhalen. Die herinneringen lagen nog fris in het geheugen, de belevenissen inspireerden, het dorpsleven hield hem in de ban. En al had de auteur in de loop der tijd onder meer langs de | |
[pagina 54]
| |
weg van de lees- en reislust zich een universele kijk op het wereldgebeuren aangemeten - hij wist wat er in de wereld te koop was - toch bleef hij zijn leefomgeving en zijn landelijke afstamming trouw. Niet enkel de locatie, de mensen en de vele belevenissen wendde Streuvels aan in zijn literatuur, ook zijn schrijverstaal plaatste hij dicht bij de taal van de Heulse leefgemeenschap. Het Heulse dialect was zijn ‘moedertaal’. Hoe hij van die taal hield, schreef hij op 9 november 1901 in een brief aan Hugo Verriest: ‘'t geen ik daar [in Heule, pt] geleerd heb zit nog gedurig vast en 'k hope voor wat de sprake aangaat, nooit de klanken ervan te verwisselen voor de Zuid- of Oostvlaamse!’Ga naar eind10
In een gelegenheidsbijdrage ‘Stijn Streuvels negentig jaar’ schreef Karel Jonckheere in de Nederlandse krant Nieuwe Rotterdamse Courant van 3 september 1961: [...], met in Vlaanderen door een bestendig gebruik nog geijkte en in aartsvaderlijke mond nog levend opklinkende woorden [,] heeft Streuvels zijn werken geschreven. Zijn onderwerpen, de hem vertrouwde, dus eerlijk uitgewerkte, hebben om deze woorden gevraagd. Bewust opteerde Streuvels voor een met West-Vlaamse, zeg maar met Heulse woorden gelardeerd Nederlands. Altijd verantwoord weliswaar: Het Westvlaamsch? Ik ben Westvlaming, maar gebruik daarom geen enkel woord omdat het Westvlaams is. Het toeval wil dat in 't Westvlaams, het middelnederlandsch element het sterkst bewaard bleef, en in het middelnederlandsche taaleigen (wil het toeval) dat ik meest woorden vind, die 't gepast en 't kernigst mijn gevoel uitdrukken.Ga naar eind11 Frank Lateur woonde in Heule vanaf de geboorte (1871) tot zijn zestiende jaar (1887). Maar feitelijk verliet hij Heule al op twaalf- | |
[pagina 55]
| |
jarige leeftijd voor Avelgem waar hij school liep, een tijd als externe leerling inwonend bij zijn ooms, de bakkers Sarel en Fik, later als interne leerling. Mentaal echter heeft hij Heule nooit verlaten. De relatief korte periode van twaalf jaar - de tijdspanne die van alle jeugdbelevenissen de meeste sporen nalaat - laat toch toe, met transponering naar Stijn Streuvels, de openingszin te beamen van de studie die August van Cauwelaert wijdde aan het thema De romancier en zijn jeugd: [...] ik aarzel niet te zeggen dat geen zoo korte levensperiode den romancier zoo veelvuldig en rijk bevrucht als de korte spanne tijds van zijn kinderjaren en jeugd; en dat velen uit die kern het warmste en het menschelijkste van hun werk hebben geschreven.Ga naar eind12 Bij Streuvels is dit niet anders. Levenslang heeft hij de Heulse kind- en jeugdervaringen met zich gedragen. Natuurlijk zijn die jeugdbelevenissen op zich geen waarborg tot hoogstaand artistiek werk. Uiteraard moet het genie, het schrijversinstinct aanwezig zijn. Vriend en vijand zullen het eens zijn, Streuvels' talent is onbetwistbaar, aangeboren wellicht.
Van Cauwelaert legde Streuvels (en andere auteurs) drie gerichte vragen voor. Bedoeling was te achterhalen hoe de auteur de invloed van zijn jeugdbelevenissen op zijn literaire oeuvre inschatte. Samengevat vroeg de onderzoeker of de jeugdbelevenissen ‘van overwegende, zoo niet van beslissende beteekenis’ zijn geweest. Verder werd gevraagd of de auteur van oordeel was dat het beste uit zijn werk geschreven is vanuit de belevenissen en de indrukken uit zijn kinderjaren, en of hij het eens was met de stelling dat het ‘scheppen of omscheppen’ vanuit die jeugdervaringen ‘doorgaans een atmosfeer heeft, die zelden nog kan bereikt worden voor latere belevenissen’. Ten slotte werd gevraagd of Streuvels kon beamen keer op keer zijn verhalen bevolkt te hebben met personages uit ‘de kern der jeugdherinneringen’ en of hij inderdaad het verhaal veelal situeerde in ‘het milieu zijner jeugd’. | |
[pagina 56]
| |
Streuvels' antwoord was duidelijk: ‘Ik kan uwe drie aanhalingen ten volle beamen. Ik zelf heb er dikwijls aan gedacht iets over dit onderwerp te schrijven.’ (p. 32) En verder nog: In mijn boek over Heule kunt ge vinden dat het geheugen bij mij bijzonder scherp uitgeteekend gebleven is bij de dingen uit de eerste jeugd, bv. de atmosfeer, de stemming van een dag of een avond, zonder markante gebeurtenis. De kinderverhalen zijn reminiscenties uit mijn eigen jeugd, en spelen dus te Heule. (p. 33) Tot die kinderverhalen mogen stellig gerekend worden de vroege schetsen die gebundeld werden in Lenteleven (1899): ‘De witte zandweg’ met de kleine Frank Lateur in de rol van de ik-persoon (‘mijn eerste stuk autobiografie!’ zegt Streuvels in AvelghemGa naar eind13 (VW, 1197)), ‘Op den dool’ met het trieste wedervaren van kinderen van armoedige en gedegenereerde dorpsbewoners zoals zij die het Heulse ‘Gangske’ bevolkten, ‘Van ongroei’ waarin kinderen een oude vrouw tergen en sarren, evengoed als in Heule de ‘dorpsgekken’ geplaagd werden. ‘In de vlage’, een onweer waarin drie kinderen terechtkomen, en ‘Een pijpe of geen pijpe’ waarin een moeder een wat voortvarende belofte niet kan houden (wat Streuvels' moeder Louise Gezelle als eens overkwam). Het zijn stuk voor stuk verhaaltjes die in Heule en Heule verankerd zijn.
Verhalen als ‘Jongenstijd’ (1899, later onder de titel ‘Kindertijd’), ‘Het woud’ (1899), ‘Een speeldag’ (1900), ‘Zomerzondag’ (1900), ‘In de weide’ (1901), ‘Naar buiten’ (1901), ‘Sint-Jozef’ (1902), ‘De lawine’ (1903), ‘Kinderzieltje’ (1904), ‘Martje Maertens en de misdadige grafmaker’ (1904), ‘Zonder dak’ (1905), ‘Een nieuw hoedje’ (1905) en ‘De aanslag’ (1909), die opgenomen werden in de bundels Zomerland (1900), Zonnetij (1900), Doodendans (1901), Dagen (1902), Dorpsgeheimen I & II (1904), Openlucht (1905) en Najaar (1909) zijn ook in Heule te situeren. Streuvels' onuitgegeven nota en aanwijzingen in de secundaire literatuur zijn daarbij indicatief.Ga naar eind14 Ook in Avelghem geeft hij aanwijzingen en vermeldt hij | |
[pagina 57]
| |
schetsen die ‘hun ontstaan te danken hebben’ aan de ‘vakantietijden te Heule doorgebracht’, onder meer ‘'s Zondags’ (uit Lenteleven) en ‘Grootmoederke’ en ‘Het duivelstuig’ (uit Openlucht). (VW, 1067)
In 1902 verscheen Streuvels' eerste grote roman Langs de wegen, in 1903 de novelle Jantje Verdure en in 1907 De vlaschaard. Wie zal achterhalen wat er aan Heulse observatie, belevenissen en toeluisteren van de jonge Frank Lateur schuilgaat achter de tragiek in het verhaal van Jan Vindeveughel in Langs de wegen? Was Johannes Vermeulen, de norse herenboer uit De vlaschaard niet de hoofse bewoner van Doken Holvoets hof, aan het eind van de dreef waar Frank ‘slagijzers’ plaatste om mussen te vangen? Zag hij er de meiden en de knechten stoeiend voorbijkomen? Stond de Heulse cichoreiast model voor Het leven en de dood in den ast (1926)? Is het Gangske uit Heule het Gangske uit Dorpslucht (1914-1915)? Zo kan nog worden doorgegaan.Ga naar eind15 ‘Alleen de romancier zelf kan ons zeggen in welke mate hij schatplichtig is geweest van zijn jeugd’, zo besluit Van Cauwelaert (p. 30-31). Streuvels tipt zijn lezers in Heule op ondubbelzinnige wijze. | |
ReceptieIn een brief van 13 november 1941 vraagt Maurice Gilliams (1900-1982) aan zijn correspondent Emmanuel de Bom Hebt ge al iets van Streuvel's [sic] gedenkschriften gelezen? Toevallig in het Vlaamsche Land las ik een fragment nl. ‘De Heulebeke’. Niet kwaad, maar ook niet fameus. Het lijkt me erg anecdotisch, zonder eigen sfeer, en dan wordt zoo'n voorvalletje als b.v. een gestoorde zwempartij een erg saaie boel. Heeft Streuvels niet wat anders beleefd te Heule? Nu, dit zal wel. Ik ben benieuwd, wat er van de drie beloofde bundels mémoires in huis komt.Ga naar eind16 | |
[pagina 58]
| |
Verder zegt Gilliams in een volgende brief (d.d. 4 juni 1942) aan De Bom, dat hij liever dan in een dorp in een stad als Antwerpen blijft wonen: Geef mij Antwerpen [...] doch in die dorpjes wordt men tegen zijn zin van lieverlede een folklorist, een anecdoten-tapper; zelfs Streuvels is daar niet heelemaal aan ontsnapt.Ga naar eind17 In de Nederlandse krant Het Vaderland van 29 januari 1943 wordt Heule als ‘een merkwaardig boek’ aangekondigd onder de titel Jeugdherinneringen van Stijn Streuvels: Bij de uitgeverij ‘Zonnewende’ te Kortrijk is een nieuw werk van Stijn Streuvels getiteld Heule, van de pers gekomen. ‘Heule’ is het geboortedorp van den schrijver, die aldaar zijn jeugd heeft doorgebracht. Het zijn feitelijk memoires, waarin Streuvels bekent deze laatste meer voor zich zelf dan voor zijn lezers, onder den drang van het heimwee naar het verleden, te hebben geschreven. Ook van folkloristisch standpunt is ‘Heule’ een merkwaardig boek, dat een plastischen kijk bezorgt op het leven der bevolking van het Zuid-Westen der provincie West-Vlaanderen. Gilliams gaf Streuvels enig krediet, maar er was erger op komst. In Nieuw VlaanderenGa naar eind18 d.d. 17 juli 1943 verscheen, ondertekend door de toen 27-jarige J[oos] F[lorquin], een korte maar niet malse recensie: Heule is het eerste deel van een autobiographie die, naar vroeger werd aangemeld, uit drie boeken zal bestaan. Het was er Streuvels hier om te doen een beeld te scheppen van zijn geboortedorp, of juister, het verhaal te geven van wat hij zelf de twaalf eerste jaren van zijn leven te Heule heeft beleefd. Nuchter beschouwd is zoo een opgave nogal dunnetjes vooral als men zich genoodzaakt voelt te schrijven over een dorp dat geen merk- | |
[pagina 59]
| |
waardige feiten in de geschiedenis aan te stippen heeft en over een jeugd die als elk andere met kleine vreugden en smarten, ontdekkingen en belevingen verliep. Natuurlijk is het mogelijk dat het temperament en de vaardigheid van den schrijver er in slagen deze herinneringen, die uit den aard der zaak opgebouwd zijn met brokken van hetgeen werd onthouden, aangevuld met wat men heeft hooren zeggen en afgerond met wat men er nillens willens heeft bij gefantaseerd te verwerken tot rijke, pittige en zelfs ontroerende bladzijden. Tot zoo een menschelijk dokument is het boek van Streuvels niet uitgegroeid. Het heeft over het algemeen het vlak verloop van een relaas dat een bevoegd commentator uitbrengt over dingen die hij kent en waarvan hij houdt, maar waarvan de diepere essentie hem niet schijnt te ontroeren. De poëzie van het dorpsleven b.v. weet hij wel in woorden vast te leggen, maar hij komt er niet toe een atmospheer te scheppen die boven de banale werkelijkheid der feiten uitgroeit of aan belevingen een beteekenis te geven die ze aan het doodgewone gebeuren doen ontstijgen. Daarbij schrikt hij niet terug voor uitweiding en noodelooze herhaling en wendt soms een taal en een stijl aan die, al had de schrijver met dit boek wellicht geen letterkundige pretenties - hij verklaart dat hij het meer schreef voor zich zelf dan voor anderen - toch al te slordig zijn en ook voor Streuvels onvergeeflijk. De zo goed als enige waardering die Florquin voor het boek kon opbrengen, ging uitsluitend naar het object: | |
[pagina 60]
| |
[...] door de uitgeverij Zonnewende net en stevig gekaft en op goed papier gedrukt. Een mooi gekleurd kaartje van Heule en enkele andere gewone foto's verduidelijken het beeld van Streuvel's [sic] geboortestreek. Vier jaar later kwam Florquin in Dietsche Warande & BelfortGa naar eind19 terug op Heule. In een bespreking van Avelghem (1946), het ondertussen ook verschenen tweede deel van Streuvels' autobiografische werk: Wie ‘Heule’, het eerste deel van Streuvels' auto-biographie, voor een paar jaar misschien minder graag heeft gelezen zal aan dit nieuwe deel heel wat meer plezier beleven. De schrijver is er veel beter op dreef om zijn jeugd-herinneringen op te halen en hij heeft er verzaakt aan dien moeizamen commentatorstoon die in ‘Heule’ zoo wrevelig stemde. Wie, hoe het ook zij, Heule minder graag had gelezen was de toen nog jonge criticus Clem Bittremieux. In een bijdrage ‘Proces van de Vlaamsche Litteratuur’ schreef hij [...] al kan ik niet nalaten op te merken dat Streuvels blijkens de mémoires die hij aan 't schrijven is zulke opvallende tekenen van seniliteit vertoont, dat men hem literair gesproken tot het verleden mag rekenen.Ga naar eind20 Die beoordeling kan enkel slaan op Heule daar, toen Bittremieux zijn artikel publiceerde (in februari 1946), van het vervolg van Streuvels' herinneringen Avelghem (oktober 1946) nog niet meer dan een paar bladzijden in voordruk waren verschenen. Streuvels ergerde zich geen klein beetje aan de scherpe kritiek van Bittremieux. In een brief van 25 maart 1946 aan Emmanuel de Bom reageerde hij sarcastisch: In het pseudo-katholiek weekblad De Spectator... is men nu een zaag aan 't spannen over de Europese maatstaf van de Vlaamse | |
[pagina 61]
| |
schrijvers. - Een zekere Bittremieux (onbekend!) speelt er de scherprechter - twee auteurs blijven boven: Van Nijlen en Elsschot - Al de andere quantité négligeable - Ik word bij de seniele sukkelaars gerangschikt die uitgediend hebben. Aan mijn leeftijd heb ik daar recht op, en als die Bittremieux aan die leeftijd zulk een Bagage achterlaat, mag hij tevreden zijn. [...] en laat de geschiedenis daarover oordelen. [...]. Bescheiden voegde hij daar aan toe: Ik houd het met Verriest die zei: [...]. En er moeten naast nachtegalen ook leeuwerken zijn en vinken, en zelfs mussen zijn er op hun plaats. Ik wil me gaarne onder de mussen rekenen.Ga naar eind21 Streuvels' vriend Joris Vriamont liet evenmin Bittremieuxs vrijpostige beoordeling over zich heen gaan. Zijn bijdrage ‘Stijn Streuvels de onverstoorbare’ in het ‘Streuvelsnummer’ van Nieuw Vlaamsch Tijdschrift van oktober 1946, opende hij smalend: Voor enkele maanden bracht mij een vriend een artikel waarin de auteur zich met zekere geringschatting uitliet over Streuvels. In een handomdraai. Zoo maar. Apodiktisch. Genuanceerd beoordeelde ook Garmt Stuiveling Heule in de inleiding van deel vier van Volledig Werk (1973): ‘Hier eindigt het relaas van mijn kinderjaren gelijk het verlopen is te Heule’, zegt Streuvels aan het slot van zijn boek. ‘Maar nu het neergeschreven is, kom ik al meer tot de overtuiging het | |
[pagina 62]
| |
uitsluitend gedaan te hebben voor mezelf, en niet om door anderen gelezen te worden.’ Dit onbekommerd zich-laten-gaan, zonder bijgedachte aan uitgever, critici en publiek, verklaart misschien de minder verzorgde stijl die men welhaast op elke bladzij kan aantreffen, de onvolledige zinnen, de zonderling gebouwde constructies, ook de voor Streuvels' doen soms drastische termen. Het is de vraag of dit ietwat negatieve oordeel verantwoord is. Men kan ook menen dat de stijl minder schools is dan in de romans, minder schriftelijk, en dus levendiger en suggestiever, en dat Streuvels deze winst heeft bereikt door - mogelijk onbewust - allerlei woorden en wendingen te ontlenen aan de plaatselijke en huiselijke omgangstaal, destijds te Heule in gebruik. In dat geval zou aan de artistieke grondwet dat vorm en inhoud één zijn, geheel zijn voldaan. (VW, 67) In de monografie die André Demedts in 1955 aan Streuvels wijdde, refereert hij kort aan het autobiografische werk. Ook Demedts heeft blijkbaar minder appreciatie voor de literaire kwaliteiten dan waardering voor het inhoudelijke van het levensverhaal: Zij [Heule, Avelghem en Ingooyghem] dienen niet om hun letterkundige, wel om hun menselijke waarde, vermeld te worden. Zij leren ons de schrijver kennen, zoals hij zichzelf gezien en onthouden heeft en bevatten meteen talrijke gegevens, die van belang zijn voor de historie van ons volksleven en van onze literatuur uit de laatste tachtig jaar.Ga naar eind22 Wie een waardeoordeel wil uitspreken over Heule kan niet om de bijdrage heen die Piet Thomas in 1994 liet opnemen in het boek Stijn Streuvels fotograaf.Ga naar eind23 Onder de titel ‘Kijken en bekeken worden, tonen en verbergen in Heule’ geeft de auteur een indringend beeld van de wijze waarop Streuvels beschrijft hoe de jonge Frank Lateur het Heulse dorpsleven en de omgang met zijn familie en dorpsgenoten appercipieerde. Thomas ontwikkelde eerder die kijk op Heule tijdens een inleidende rede bij de vernissage van een | |
[pagina 63]
| |
Streuvelstentoonstelling die in oktober 1992 in Heule werd gehouden. In Stijn Streuvels fotograaf legde hij die denkpiste vast in geschrift: De aandacht voor het nauwkeurige observeren van de werkelijkheid is in de realistische stromingen van de literatuur en met name in het naturalisme een bekend gegeven. Toch verschilt de mate van weergeven en de functionaliteit van de weergave binnen deze strekkingen van auteur tot auteur. Het is onze bedoeling de manier waarop Streuvels keek naar de wereld die hij beschreef, en de wijze waarop zijn personages tegen mensen en dingen aankeken of zelf bekeken werden, van dichtbij te bestuderen en daar het spel van tonen en verbergen mee te verbinden. (p. 150) | |
Literair hoogstandje? Of ‘voor mijn plezier’?Er wordt al eens geopperd dat Heule niet het literaire niveau haalt dat van Streuvels mocht verwacht worden en misschien is dit wel zo. Maar beoordeeld naar de inhoud primeert het herinneringsverhaal op de literatuuresthetiek. Met de boutade ‘na 70 jaar mag men de botten vagen aan 't lezend publiek’Ga naar eind24 liet Streuvels al verstaan niet al te veel zorg te besteden aan de taal en stijl van zijn jeugdverhaal. Zoals hij in de inleiding vooropstelde, was het hem enkel te doen om ‘de dingen uit het verleden, die met ons wezen vergroeid zijn, voor de vergetelheid te redden.’ (VW, 725) Bovendien beschikte hij, gehinderd door de beslommeringen zoals zij verder in deze bijdrage aangehaald worden, over onvoldoende tijdsruimte om de teksten grondig te herzien. De drukker was immers al ‘volop aan 't zetten en mijn tekst is nog maar half klaar’, preci- | |
[pagina 64]
| |
seerde hij. Behalve dit excuus kan nog worden aangehaald dat de toen zeventigjarige Streuvels al enkele jaren zijn meest creatieve tijd achter de rug had.Ga naar eind25 Streuvels was schrijvensmoe. Enkel nog het genoegen bij het op schrift stellen van herinneringen kon hem nog tot schrijven aanzetten. In een later stadium bleek zelfs ook dát genot geweken en werd het schrijven een last. Zo groot het genoegen was bij Heule, zo groot was de tegenzin bij Ingoyghem (1951). De aanvangszin van dit derde deel van zijn autobiografische trilogie is overduidelijk: Deze keer is het niet voor mijn plezier. In welke mate Streuvels bij de redactie van zijn memoires aan zichzelf en niet aan potentiële lezers dacht, blijkt al even klaar uit het vervolg: De twee eerste perioden uit mijn leven gingen als een doorlopend verhaal - gebeurtenissen uit de verte gezien, [...]; herinneringen die ik vaststellen wilde om ze niet verloren te zien gaan... voor mezelf. (VW, 1271) Het is duidelijk dat Streuvels bij het schrijven van zijn autobiografische werk geen literaire pretenties nastreefde. De lezers van dit deel van zijn oeuvre moeten dan ook die gerichte literatuur nemen zoals ze is: het verhaal van zijn leven, een toelichting bij omstandigheden en gebeurtenissen die zijn persoonlijkheid en zijn literaire werk beïnvloedden. | |
[pagina 65]
| |
Het noteren van die herinneringen was een hele opdracht die hij, naar mag worden aangenomen en tot bewijs van het tegendeel, vrij nauwkeurig heeft ingevuld en waarbij hij vermoedelijk volledigheid heeft nagestreefd. Dat dit verhaal misschien niet altijd even objectief en soms wat opgesmukt is weergegeven, is waarschijnlijk en ook menselijk. Marnix Gijsen was zich bewust van de subjectiviteit van de autobiografische geschriften toen hij in 1955 zijn Zelfportret de ondertitel Gevleid natuurlijk meegaf. Het is aan de ernstige biografen om, ook bij Streuvels, ‘Wahrheit und Dichtung’ te onderkennen. Streuvels' literaire werk wordt in belangrijke mate gedragen en beïnvloed door zijn jeugdsouvenirs. Zonder voorkennis van die jeugdherinneringen is het inzicht in het literaire werk van Streuvels (te) beperkt. In die optiek mag het belang van Heule en het overige autobiografische werk niet onderschat worden. Wie ten volle van Streuvels' oeuvre wil genieten, kan niet om het autobiografische werk heen. Heule is daarbij bijzonder aanbevolen. | |
HeemkundeTerloops moet hier ook worden gewezen op het belang van Heule voor de lokale geschiedschrijving. Heemkundigen speuren geregeld in Streuvels' boek naar historische wetenswaardigheden die bijdragen tot de algemene geschiedschrijving van de voormalige zelfstandige gemeente (nu deelgemeente van Kortrijk). Merkwaardig is hoe in die kringen waardering bestaat voor de nauwkeurigheid waarmee de auteur het laatnegentiende-eeuwse Heule in beeld brengt.
Niet enkel de aloude Heulenaar maar ook elke lezer hoe vreemd ook aan het toen nog landelijke dorp, zal naast het autobiografische thema, ook het heemkundige en het sociologische belang van het werk niet ontgaan. | |
[pagina 66]
| |
Ontstaansgeschiedenis, enkele aspectenStreuvels werkte aan Heule van juni 1939 tot augustus 1942. In oktober van dat jaar werd het boek gedrukt bij de Kortrijkse drukkerij Groeninghe en uitgegeven bij de eveneens in Kortrijk gevestigde uitgeverij Zonnewende. Het boek verscheen een jaar later dan gepland. Oorspronkelijk was het de bedoeling het werk uit te brengen ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de auteur (op 3 oktober 1941). In het voorjaar van 1941 schreef Gilbert Grymonprez, de zaakvoerder van Zonnewende, nog hoopvol in een brief aan Streuvels: Ik vind het prachtig dat ‘Heule’ reeds zoo ver gevorderd is, en zou het zelfs heel graag zoo haast mogelijk in boekvorm steken.Ga naar eind26 Bijna zeven maanden later, op 30 oktober 1941, schreef Streuvels aan Ernest Claes: Daarbij [bij de overvloed aan werk om alle gelukwensen te beantwoorden die hij bij zijn zeventigste verjaardag had ontvangen] komt nog dat ik niet weet wáár eerst met drukproeven en copie waar de drukkers op wachten. Met ‘Heule’ zijn ze volop aan 't zetten en mijn tekst is nog maar half klaar. [...]. Aan dat Heule-boek heb ik veel plezier - en gij zult er niet min leute aan beleven - het is voor mezelf geschreven - (na 70 jaar mag men de botten vagen aan 't lezend publiek!). Gezien het echter stilaan duidelijk werd dat Heule niet tijdig klaar zou zijn, gaf Zonnewende er de voorkeur aan Streuvels' verjaardag te herdenken met de uitgifte van een prestigieuze ‘Jubileumuitgave’, een compilatie in twee boekdelen van eerder verschenen werk. Oorlogsomstandigheden en andere bezigheden en de zorg om de drukproeven van die ‘Jubileumuitgave’ beletten Streuvels verder intensief aan Heule te werken. | |
[pagina 67]
| |
Al sinds het begin van de jaren 1920 werd de Amsterdammer L.J. Veen, tot dan toe en al vanaf 1901 Streuvels' belangrijkste uitgever, feitelijk niet meer de vrijwel exclusieve uitgever. Een paar uitzonderingen, soms in coproductie en enkele herdrukken niet te na gesproken, werd die activiteit overgenomen door enkele kleinere uitgeverijen. Vanaf 1922 kwamen Lannoo te Tielt en vanaf 1934 ook Desclée de Brouwer te Brugge op het voorplan.
Veen koesterde echter de stille hoop in 1941 De maanden in het jaarGa naar eind27 en Heule en later ook de vervolgdelen van het autobiografische werk in eigen beheer te kunnen uitgeven. Waarschijnlijk waren er in die zin mondelinge afspraken gemaakt. In maart 1940 echter vermoedde Veen dat de afspraak niet voor het volle pond zou gehonoreerd worden. Hij wist toen nog niet dat de hem bekende Kortrijkse boek- en kunsthandel Zonnewende (zie verder) vanaf 1941 met een uitgeverij zou worden uitgebreid. Enigszins verbaasd en verontrust schreef Veendirecteur R. Van de Velde in een brief van 12 maart 1940 naar Streuvels: Van de Zonnewende-Kortrijk ontving ik een vrij onbegrijpelijk schrijven, waarin de [directeur] heer Grymonprez bericht, dat U hem de uitgave heeft aangeboden van ‘De maanden in het jaar’, waarover wij gesproken hebben. Is het de bedoeling dat De Zonnewende dit boek eventueel in België exploiteert? In zijn ‘naïviteit’ bedoelde Van de Velde met ‘exploiteren’ het verwerven van de alleenverkoop voor Vlaanderen, waarbij Veen als uitgever en Zonnewende als co-uitgever zouden fungeren. De beslissing was echter al genomen en het tegenovergestelde bleek de bedoeling te zijn. Zonnewende zou - tegen de afspraak in en zonder overleg - als nieuwkomer op de uitgeversmarkt hoofduitgever worden. L.J. Veen zou - voor de verspreiding van Streuvels' boeken - enkel nog actief zijn als co-uitgever voor Nederland.Ga naar eind28 De Vlaamse ‘markt’ werd de Nederlanders ontnomen. | |
[pagina 68]
| |
Toen L.J. Veen dit vernam was dit ongetwijfeld een ontgoocheling. De kwestie werd echter amicaal met Streuvels uitgepraat en de verhoudingen bleven zoals voorheen. Of de uitgeverskwestie ook ‘uitgeschreven’ werd, valt niet met zekerheid te achterhalen. Jammer genoeg zijn de brieven van Streuvels aan Veen onvindbaar. Gelukkig voor de onderzoekers worden de brieven van Veen aan Streuvels, zoals trouwens zowat alle aan Streuvels gerichte briefwisseling, bewaard in het AMVC-Letterenhuis in Antwerpen.
Kort na het ‘uitpraten’ van de uitgeverskwestie bood Zonnewende aan Veen de distributie aan voor Nederland van de tweedelige ‘Jubileumuitgave’. Na enig dispuut met Streuvels in verband met de onverkochte titels die in die uitgave zouden worden opgenomen, en waarvan Veen nog een aanzienlijk aantal in voorraad had,Ga naar eind29 ging Veen gretig op dit voorstel in. Commercieel enthousiast als hij was gebleven, wilde hij Streuvels' verjaardag in Nederland niet onopgemerkt laten voorbijgaan. Die mooi verzorgde uitgave van Stijn Streuvels' werken in twee boekdelen, de ‘Jubileumuitgave’ zoals hij stelde, zou in vervanging van Heule dat niet tijdig klaar geraakte, in Nederland de absolute blikvanger worden.
Veen wilde eerder al van de week van 27 september t/m 3 oktober (geboortedag van Stijn Streuvels) 1941 een ‘Streuvels-week’ maken. Met de bedoeling in die week de auteur en zijn oeuvre in de kijker te plaatsen, had hij bij de boekhandelaars de organisatie aangekondigd van een ‘Streuvels-etalagewedstrijd’. In de vroege herfst van 1941 liet Veen de boekhandelaars echter wetenGa naar eind30 dat de etalagewedstrijd ‘door verschillende omstandigheden’ afgelast werd. De feestweek zou echter wel doorgaan en aan de handelaars werd uitdrukkelijk gevraagd ‘in die week Streuvels te vormen tot het middelpunt van uw étalage’.
Op 25 september 1941 zou de ‘Jubileumuitgave’, een bundeling van, citaat: ‘Minnehandel, Langs de wegen, De vlaschaard en Prutske, alle compleet, verder Kinderzieltje en Leven en dood in den ast’ ‘op | |
[pagina 69]
| |
dundrukpapier [...] in rood ballonlinnen gebonden met gouden opdruk’ te koop worden aangeboden. Verder stelde Veen de verspreiding van ‘een keurig typografisch goed verzorgd prospectus’Ga naar eind31 in het vooruitzicht met volledige bio- bibliografische gegevens, ter grootte van 12 pagina's dat op aanvraag gratis verkrijgbaar is. Een prachtige gelegenheid dit te verspreiden onder Uw clienten.Ga naar eind32 Een ‘aardig gekleurd raambiljet’ werd op aanvraag beschikbaar gesteld en er werd een ondersteuning door advertenties en artikelen in dagbladen vooropgesteld. Een erg aantrekkelijk promotie-programma.
Het in het vooruitzicht gestelde prospectus werd inderdaad keurig uitgegeven en bevatte voor de helft van de twaalf pagina's een uitgebreide bibliografie van de Ingooigemse schrijver. Onder de subtitel ‘Autobiografieën’ wordt de uitgave aangekondigd van, citaat: ‘Autobiografie. 3 deelen. I Heule; II Avelghem; III Ingoyghem. Amsterdam: L.J. Veen 1942.’ Dit is allicht de vroegste officiële aankondiging van Heule.
Zowat een jaar later, in september 1942, herinnerde een redacteur (vermoedelijk Joos Florquin) onder de rubriek ‘Over schrijvers en boeken’ van het weekblad Nieuw VlaanderenGa naar eind33 aan het Veenprospectus van oktober 1941: Reeds verleden jaar kondigde de Nederlandsche uitgever van Streuvels' werken L.J. Veen, Amsterdam de verschijning aan van Streuvels' Autobiographie die uit drie deelen zou bestaan: I. Heule; II. Avelghem; III. Ingoyghem. [...]. Hoever het nu staat met de uitgave van dit werk, dat wij met belangstelling te gemoet zien, konden wij spijtig genoeg niet achterhalen. | |
[pagina 70]
| |
Prompt kwam de reactie van Zonnewende in het nummer van 3 oktober 1942 van hetzelfde weekblad (p. 2): Wij ontvangen van de Uitg. Mij Zonnewende te Kortrijk het volgende schrijven, dat wij hier graag opnemen: De N.V. boek- en kunsthandel Zonnewende, Leiestraat 12 in Kortrijk, was in 1920 opgericht door enkele Kortrijkse industriëlen en schrijvers.Ga naar eind34 Eén van de medestichters-schrijvers was... Stijn Streuvels. Commercieel succes bleef echter uit en noodgedwongen werd Zonnewende in 1925 opgeslorpt door de eveneens in Kortrijk gevestigde Maatschappij voor Katholieke Vlaamsche Werken. In 1935 ontstond vanuit die fusiegroep evenwel opnieuw de nood aan een volwaardige Vlaamse boekhandel. De N.V. Zonnewende werd weer een aparte maatschappij. In 1941 werd de boeken kunsthandel met een uitgeverij uitgebreid. Leidende figuur was de bankier Jozef Delbaere en Gilbert Grymonprez - later opgevolgd door Jozef Cordie - werd tot directeur aangesteld. Gedurende de decenniumlange onderbreking van 1925 tot 1935 bleef, ofschoon de maatschappij op papier niet meer bestond, om commerciële redenen door de fusiegroep de naam Zonnewende in gebruik,Ga naar eind35 b.v. bij de heruitgave van Stijn Streuvels' PrutskeGa naar eind36 in 1929. | |
[pagina 71]
| |
In 1943 maakte de uitgeverij zich vooral verdienstelijk met de uitgave in Franse vertaling van De vlaschaard, Langs de wegen en De teleurgang van den Waterhoek. In 1948 verscheen voor het laatst een Zonnewende-editie van Streuvels: Beroering over het dorp.
Vier en een half jaar na het verschijnen van Heule stuurde directeur Jozef Cordie de eindafrekening van het honorarium naar Streuvels (brief van 29 maart 1947). Op 30 juni 1946 was, volgens de brief, op 83 na de hele oplage van 5.000 exemplaren verkocht. Zonnewende had er vertrouwen in het kleine aantal dat nog in voorraad was te kunnen verkopen en betaalde meteen en voor slot van rekening 83 × 6,10 fr. Nog eens vijf jaar later echter, per brief van 30 januari 1952, laat Zonnewende tot verbazing van Streuvels weten: Wij hebben nog 1.000 exemplaren van ‘Heule’ in vellen liggen, die wij wensen uit te geven in een half-linnen bandje aan 75 Frank. Van Streuvels werd verwacht toelating te willen geven om de winkelprijs te verhogen van 68 naar 75,- Fr. Of hij onmiddellijk reageerde is niet bewezen, op enkele uitzonderingen na zijn ook de meeste tegenbrieven aan Zonnewende niet bewaard. Uit een van de zeldzame bewaarde kopieën blijkt dat de auteur in elk geval van goede wil is geweest en ‘gereedelijk de toelating’ tot prijsverhoging toestond (brief van 2 september 1953, zie verder).
Ondertussen was sinds enige tijd de relatie van Streuvels met Zonnewende erg verzuurd geraakt. Het was Streuvels' uitdrukkelijke wens een uitgave van zijn verzameld werk in twaalf delen te zien verschijnen maar het Zonnewendebeleid durfde dit niet aan. ‘Jozef Delbaere weigerde de zaak te ondernemen’ schreef de auteurGa naar eind37 en dit ergerde hem uitermate. Uiteindelijk werd in 1948 een nieuwe tot twee boekdelen beperkte uitgave in de handel gebracht onder de titel Stijn Streuvels' Verzamelde Werken. Streuvels was daar alles behalve gelukkig mee. In januari 1950 stichtte Isa | |
[pagina 72]
| |
Lateur, de jongste dochter van Streuvels, samen met haar vader en nog enkele anderen de literaire uitgeverij 't Leieschip.Ga naar eind38 De nieuwe uitgeverij stelde tot beoogd doel aan Streuvels' wens tegemoet te komen met de realisatie van een twaalfdelige uitgave. Twee delen van de reeks verschenen al in het stichtingsjaar. Deel twaalf verscheen in 1955. Tussendoor werd nog heel wat ander werk van Streuvels uitgegeven, hoofdzakelijk in herdruk. Het belangrijkste objectief was bereikt. In 1956 werden de activiteiten van 't Leieschip stopgezet.
Gedurende al die jaren was Zonnewende actief gebleven, wat de Streuvelsuitgaven betreft: terend op de tot 1948 opgebouwde voorraad. Na het overlijden van voorzitter Jozef Delbaere ontstond een dispuut met Streuvels over de nog resterende reserve aan Streuvelsuitgaven. Vooral het restant van Stijn Streuvels' Verzamelde Werken bezwaarde hun voorraad. In een brief van Betty DelbaereGa naar eind39 van 27 augustus 1953 aan Streuvels insinueerde Zonnewende, citaat: De overeenkomsten zijn zeker niet nageleefd geweest wanneer U een nieuwe uitgave [vooral bedoeld wordt het twaalfdelig Verzameld Werk bij 't Leieschip, pt] Uwer werken hebt bewerkt, wat voor Zonnewende zeer schadelijk was. Geïnsinueerd werd dat de Zonnewende-editie(s) niet meer verkocht werd(en), omdat de lezers de voorkeur gaven aan het verzameld werk in twaalf delen van ‘concurrent’ 't Leieschip.
Streuvels reageerde meteen vergramd met een drie pagina's lange brief d.d. 2 september 1953. Hij weerlegde uitvoerig de beschuldigingen. De doorslag van deze brief bewaarde hij. Een paar fragmenten zijn relevant in verband met Streuvels' relatie tot Zonnewende en vooral ook wat betreft de uitgave van Heule. | |
[pagina 73]
| |
De toon en de inhoud van Uw brief van 27/8/53 wekt bij mij 't vermoeden dat Gij de overeenkomsten die bestaan tussen Zonnewende en mij, [...], slecht moet gelezen hebben of onvoldoende op de hoogte zijt der zaken. Verder in de brief wees Streuvels erop dat de verkoop van de Zonnewende-edities van Heule (1942) en Beroering over het dorp (1948) niet onder de uitgave bij 't Leieschip kon geleden hebben, daar geen van beide titels in de twaalfdelige reeks werden opgenomen. Streuvels ontzegde aan Zonnewende het recht om het restant van zijn boeken beneden de vastgestelde winkelprijs van de hand te doen. Contractueel kon dit niet zonder zijn instemming.
Relevant wat de volledige oplage van Heule betreft, werd in dezelfde brief gewezen op HEULE - 20.000 expl. getrokken! en zoogoed als uitverkocht - een succes waarover Zonnewende zich niet zal te klagen hebben? Het hier door Streuvels opgegeven aantal van twintigduizend exemplaren ligt natuurlijk heel wat hoger dan het officiële aantal | |
[pagina 74]
| |
dat via de schriftelijke nota's afgerekend werd. Volgens die nota's, die Streuvels nauwkeurig heeft bijgehouden, werd Heule in 1942 op 5.000 exemplaren gedrukt. Per nota van 29 maart 1947 (zie hoger) werden de laatste exemplaren van die oplage afgerekend.
Met de nota van 11 januari 1946 ontving Streuvels het honorarium voor 1.000 (van de 5.000) exemplaren die in plano aan L.J. Veen verkocht waren. Veen had oorspronkelijk 1.000 exemplaren besteld. Veen heeft een brief geschreven. Ze bestellen van ‘Heule’ maar 1.000 ex. Ik ben er niet kwaad om, want de andere gaan wij hier kunnen gebruiken. meldde Gilbert Grymonprez op 14 oktober 1942 aan Streuvels. Later zal Veen de bestelling verdubbelen, maar uiteindelijk werden er maar 1.000 exemplaren geleverd.
Door de oorlogsomstandigheden, waarbij de uitvoer van boeken naar Nederland erg moeilijk was, werd Veen pas eind 1945 beleverd. Uit een brief van 8 november 1946 van Veen aan Stijn Streuvels blijkt dat op dat ogenblik nog geen enkel van de 1.000 exemplaren, ‘wegens overbelasting van de boekbinderijen’ ingebonden was. Het valt te betwijfelen of Veen naderhand nog de hele oplage van 1.000 boeken liet inbinden. De relatieve zeldzaamheid waarmee verzamelaars een Nederlands ‘Veen-exemplaar’ van Heule onder ogen krijgen, laat vermoeden dat de verkochte oplage beperkt is geweest.
De Vlaamse Zonnewende-editie daarentegen is antiquarisch makkelijk te vinden. Op 6 november 2010 stonden er bij De Slegte in Antwerpen drie exemplaren in het rek. Dit laat veronderstellen dat het aantal van 20.000 verkochte exemplaren zoals Streuvels in de hierboven aangehaalde brief opgeeft wel eens correct kan zijn. De vraag blijft hoe die oplage te rijmen valt met de 5.000 officieel verrekende? Werd er al eens ‘in het zwart gedrukt’?Ga naar eind40 | |
[pagina 75]
| |
En wat met de 1.000 exemplaren ‘in vellen’ die Zonnewende begin 1952 per geluk terugvond en tegen een hogere prijs wilde verkopen (zie hoger). Dit aantal was evenmin berekend in de officiële afrekeningen. Tien jaar na het eerste verschijnen in 1942, heeft Zonnewende nog een gedeelte van die ontdekking in een of meerdere keren laten inbinden, maar dan in een anders gekleurde band, rood i.p.v. geel en met al dan niet bedrukking op de rug (zie bibliografie). Die rode banden zijn erg zeldzaam te vinden, de oplage is waarschijnlijk niet hoger geweest dan enkele tientallen. Het restant van de 1.000 exemplaren werd vermoedelijk later vernietigd.
Een tweede aparte druk van Heule is er nooit gekomen. Toch werd een heruitgave overwogen. Zoals het zijn gewoonte was bij het herzetten van een titel, onderwierp Streuvels de voorafgaande druk aan een nauwkeurige herziening. De aangebrachte wijzigingen zijn erg verscheiden, van heel beperkt tot uitgebreid. Het AMVC-Letterenhuis bewaart het herziene exemplaar van de [eerste druk] van Heule in losse katernen. Streuvels noteerde geen datum maar de wijzigingen zijn te dateren vóór 1946.Ga naar eind41 Op de titelpagina van het herziene exemplaar schreef Streuvels: ‘Tweede, herziene uitgaaf’ en op de tegenovergelegen pagina: ‘Zooveelste Duizendtal...’. Die kopij werd evenmin aangewend bij het drukken van het Volledig Werk in 1973. In deel vier van dit verzameld werk is de oorspronkelijke versie van Heule opgenomen.Ga naar eind42 In hetzelfde dossier bewaart het AMVC-Letterenhuis het oorspronkelijk handschrift en twee typoscripten van de eerste en voorlopig enige druk (ref. S. 935 H12). |
|