Jaarboek 16 van het Stijn Streuvelsgenootschap 2010. Stijn Streuvels en 'Heule'
(2011)– [tijdschrift] Jaarboek van het Stijn Streuvelsgenootschap– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heule als vindplaats
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de oppervlakteHet vergt geen diep graafwerk om gemeenschappelijke Streuveliaanse zegswijzen, metaforen of anekdotes in de autobiografie en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de novelle op te diepen. Ze liggen er voor het rapen: ‘ogen gelijk theepotten’ (Heule, 823); ‘we genaakten geen grond’ (Heule, 859); ‘het ijzeren stoommonster’ (Heule, 891); ‘gelijk de mussen’ (Heule, 910). - Ze vinden hun spiegelbeeld in: ‘de uil [...] staart met ogen gelijk theepotten’ (‘Leven’, 764); ‘ze liep aan mijn arm en genaakte geen grond’ (‘Leven’, 740); ‘de trein, die 's avonds en 's nachts, als een vuurspuwend monster [...] door de donkere landen heenslingert’ (‘Leven’, 767); ‘Gelijk schuwe mussen vliegt de hele bende hals over kop, van 't licht in 't donker’. (‘Leven’, 734)
Of: ‘mochten wij [...] op de speelplaats vogelnesten roven’ (Heule, 773-774); ‘zilveren vijffrankstukken’ (Heule, 873); ‘op weg [...] vond Maes een vijffrankstuk!’ (Heule, 954) - vergeleken met: ‘[Blomme] is uitgezet, op zoek naar eksternesten, waar hij de zilverstukken vinden moet’ (‘Leven’, 781). Of: ‘tegenaan de oever een hoop kleergoed en dan een verminkt dodenmasker’ (Heule, 912) - vergeleken met: ‘de afschuwelijke uitdrukking van het wreed verwrongen wezen [van Knorre], het grijnsmasker van de dood!’ (‘Leven’, 791). Of nog: ‘Achiel Maes en Jules Strobbe [...] waren de vertrouwde makkers op onze reizen naar Kortrijk’ (Heule, 953-954) - vergeleken met: ‘Op de noen zette ik uit met Polfliet en Wipper - die twee waren toen mijn vaste kameraden’. (‘Leven’, 739-740)
Hoor ook de echo van de geluiden uit dorpse straat en ateliers: ‘Mosselie-mosselievèèès! vergezeld van de ratel’ (Heule, 837); de ‘blaasbalg’ (Heule, 981); de ‘timmerwinkel [...] met zaag en schaaf’ (Heule, 981) - hoor die weergalmen in Fliepo's verbeelding: ‘Het vereende ademhalen dat in gelijke trekken aanhoudt, krijgt op de duur in Fliepo's verbeelding de gekste voorstellingen: nu geleek het op het schraven en grinzelen der kettingen van de klok in de kerktoren, die in 't oneindige opgewonden wordt, - dan op een slepende poort die om beurten open- en toeslaat, - en nu op het neerhalen van een gatige blaasbalg in de smidse.’ (‘Leven’, 768); ‘Nu blijkt het echter dat die mosselman niemand anders is dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Knorre, die al maar door zijn ratel zwaait.’ (‘Leven’, 776); ‘Het schurpen der tanden in 't hout maakt een wreed gerucht’. (‘Leven’, 782)
Vergelijk ‘het lamplicht, de warmte van de kachel binnen de omsloten ruimte der vier wanden’ (Heule, 815) en het ‘genieten van de atmosfeer der huiskamer, mij ingesloten en veilig voelen in licht en warmte’ (Heule, 818) - met: ‘Daardoor ondergaan de mannen het behagelijk gevoel om hier beveiligd te zijn voor water en wind, hun leden gekoesterd door de weldoende hitte die heel de droogkamer vervult’. (‘Leven’, 736)Ga naar eind5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dieper gravenIn ‘Mijn loopbaan op de planken’Ga naar eind6 beschreef Streuvels zijn zwak voor het toneel. Reeds in Heule bleek zijn liefde voor het theater (die in Avelgem en Ingooigem niet zal vergaan): ‘Eens dat men mijn talent van voordragen ontdekt had, heb ik al vroeg als acteur in toneelstukken mogen optreden.’ (Heule, 773) ‘Om die toneelvertoning echter kreeg de patronage voor mij een heel bijzondere aantrekkelijkheid: dààr had ik voor 't eerst de openbaring gekregen en opgedaan van... de vlucht uit het werkelijke, de tover die uitgaat van de levende uitbeelding der toneelvisioenen!’ (Heule, 779) - De novelle is doorspekt met vergelijkingen en metaforen die een begrip uit de dramatische kunst tot kern hebben: toneel, vertoon, decor, rol, toeschouwers, nachtbedrijf, bedrijf etcetera (‘Leven’, 725-731). In de eerste zin al: ‘De schuur met de dubbele poortluiken breed open, gelijkt een toneel’. (‘Leven’, 725)
‘'t Geen mijn fantasie 't meest spel heeft geleverd en dat ik van dichtbij heb meegeleefd’, noteert Streuvels in Heule (737), ‘gebeurde op de wand langs mijn bed.Ga naar eind7 Elke avond lag ik op die muur te kijken, met de verwachting van 't geen er zou te zien zijn. Die muur was voor lange tijd eens gewit geweest, doch met er tegen aan te wrijven, was 't witsel er afgebrokkeld [...]. Telkens werd het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een ander visioen, met diepzichten en wolkenhemels, waarin naarmate de overgang van waken naar slapen vorderde, alles begon te bewegen, hele reien figuren opstapten in lange processie: heiligen en engelen [...]’ (Heule, 737), en: ‘Die processiezondag kan ik mij niet anders voorstellen tenzij met hemels schoon weer, door gouden zonlicht omstraald en warmte [...]’. (Heule, 858) - In Het leven en de dood in den ast komt een soortgelijk proces op gang: ‘[...] na de eerste woorden [van Blommes relaas over de Fierteldag] begon de suggestie te werken: 't beluik van de ovenkamer viel weg, 't beschot der zwarte wanden schoof open als de schermen op het toneel, en daar glansde zo figuurlijk de blauwe hemel met zonneschijn over 't wijde groen van de meers, men ademde er de warme zomerlucht [...]’. (‘Leven’, 740-741)
In een brief van 8 februari 1962Ga naar eind8 belandt Streuvels bij de binnenkant van de eest: ‘Tot voor een tiental jaren heb ik altijd gewerkt tot middernacht (nooit een minuut later). Voor naar bed te gaan liep ik even nog eens buiten... om naar de sterren te kijken. 't Was in de winter toen die keer de zoeterige geur van gedroogde cichoreien mij tegenwaaide. Ik wist dat er ginder, 20 minuten verder, een ast was die kilometers ver in den omtrek die geurige damp verspreidde... en dat daar werklieden bezig waren. Verschiet niet als ik u beken dat ik nooit een ast (langs binnen) heb gezien. [...] Wel over een en ander heb horen praten. De rest heeft de verbeelding gedaan. Er wordt wel eens beweerd dat men de dingen beter beschrijft die men niet gezien heeft. De verbeelding doet het beter.’Ga naar eind9 Het interieur van de cichorei-eest mag dan het resultaat zijn van verbeelding, deze werd ongetwijfeld gevoed door zijn ervaring als leerjongen en bakker. Frank Lateur wist van jongs af wat het betekende een vroege wekker te horen aflopen, nachtwerk te verrichten, vuur te stoken, zakken te sjouwen, in stilte te werken zoals ook de cichoreidrogers in de eest het ervoeren. Geen Dichtung zonder Wahrheit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie een eest van binnen gezien heeft, moet toegeven dat alvast op één punt Streuvels' verbeelding het ‘beter’ doet dan wat de blote werkelijkheid van een eest te bieden heeft. De verbeelding van de auteur vergroot inderdaad de omvang van ‘de schuur met de dubbele poortluiken breed open’ tot een podium met ‘gapende diepte’ waar zich een tijd- en ruimteloos schouwspel kon afspelen. Hij verruimde de ovenkamer tot ‘een beluik met donkere diepten, geheime insprongen’, waar - zo te lezen - voldoende plaats was voor ‘een bende jongens en meisjes’, die ‘in de donkere hoek’ zitten en voor ‘grote loeders met langpotige deernen’; en ‘ginder’ zat bovendien ‘een troep’; en ze hokten er ‘samen in hoek of spelonk’. (‘Leven’, 732-734) Een magische ingreep van de schrijver die daarmee ook ‘ruimte’ schiep voor de nachtelijke dromen van Fliepo, Hutsebolle en Blomme.
In Heule zijn symbolen van de cyclische gang der dingen: tijd, uur en uurwerk, legio.Ga naar eind10 In het hoofdstuk ‘De dagen der week’ geeft Streuvels elke dag een specifiek voorkomen (Heule, 835-854). ‘We hadden een uurwerk in vorm van Zwitserse châlet’ (Heule, 759); ‘De oudste en eerbiedwaardigste dorpsgenoot echter was wel onze kerktoren’ (Heule, 791); ‘we hoorden met ontzag de zware tik van het uurwerk en het ratelen der tandwielen bij 't draaien van de vrange’ (Heule, 792); ‘in de algehele stilte luisterde ik naar het tikken der hangklok die in 't ijle de gang der eeuwigheid aftelde.’ (Heule, 817); ‘aangekondigd door het negen-uur wekkeren op de kerktoren’. (Heule, 833) - In de novelle wijzen de tijdsbegrippen naast de fases van het droogwerk ook vergankelijkheid én eeuwige voortgang aan, maar tijdens het werk ‘hebben de mannen geen flauw besef meer van de naam der dagen’. (‘Leven’, 726)
We sprokkelen voort in de novelle. ‘Hoeveel tijd is er verlopen?’ (‘Leven’, 736) en: ‘Nu zijn ze zelf gekomen waar hun ouders toen waren die nu al dood en vertrokken zijn.’ (‘Leven’, 747) Voorts: ‘Blommes bestaan ontrolt als een landschap door 't raam van een trein gezien’. (‘Leven’, 757) ‘'t Tikken van de wekker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat in 't gerucht verloren’. (‘Leven’, 760) ‘De wijzers aan de wekker hebben plotseling een dreigend gebaar aangenomen’. (‘Leven’, 761-762) ‘Alle leven heeft opgehouden; in het eindeloze van de nacht, die gaapt als een afgrond vol duisternis over de wereld, telt de wekker de gang van de tijd - elke tik een steentje afgenomen van de toekomst, en achterover in de put van 't verleden geworpen.’ (‘Leven’, 762) ‘In de ast vertegenwoordigt de lamp het leven, de wekker de tijd’. (‘Leven’, 765) ‘Het uurwerk in zijn zak tikt om ter zeerst met 't kloppen van zijn hart.’ (‘Leven’, 775)
Bij het tijdsbesef sluit de tegenstelling tussen oud en jong aan: dat ‘de oude mensen altijd oud en de jonge altijd jong geweest waren en zouden blijven.’ (Heule, 789); ‘[...] de oude mensen - het soort dat ik mij voorstelde altijd oud geweest te zijn en oud te zullen blijven.’ (Heule, 819) - Dit belangrijke gegeven formuleert Streuvels op bijna identieke wijze in de novelle: ‘In mijn jongde beschouwde ik oude mensen als zijnde van een bijzonder soort: alsof ze altijd oud geweest waren, en de jonge altijd jong zouden blijven.’ (‘Leven’, 779)
Kinderlijk verlangen en onvoldaanheid vinden hun vroege uitdrukking in het ‘houten peerd’ (Heule, 748-749); in ‘de nieuwe thuis’ (Heule, 761); in de wens een prettige ervaring te ‘zien voortduren in het oneindige’ (Heule, 834); in de gebroken Sinterklaasvreugde, het onvoltooide bezoek aan een ver familielid in Bavikhove, in de weemoed die Frank overvalt na de Kortrijkse paasfoor, ‘feestelijkheid die ginder bleef doorroezen zonder dat ik er bij was’; in de afgelaste reis naar kozijn Meurisse, pastoor van Houtem (Heule, 914-917); ook in de koperen ‘wenstrompet’ (Heule, 939-941), de clubzetels van nonkel Guido (Heule, 947), en de denigrerende woorden van vader over het album als eerste communiecadeau (Heule, 979-980); kortom in elke onvervulde verwachting. (Heule, 995)
Al zijn de drogers denkende en verantwoordelijke wezens, vaak blijven hun verlangens ‘kinderlijk’, ‘'k Wil had ik er bij geweest! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denkt Fliepo, die zucht van genot’ (‘Leven’, 743) en ‘ondergaat de deernis, gelijk de knaap die aan de laatste bladzijde van een boek gekomen, zou willen dat de geschiedenis doorloopt tot in 't oneindige.’ (‘Leven’, 748) ‘Weet ge waarmede ze naar huis kwam? Wat ze met haar tien frank gekocht had? Een paraplu, godomme! en niemand en heeft dat meubel durven gebruiken - hij staat nu nog op de zolder, [...] hadden we 't [geld] maar liever verdronken’. (‘Leven’, 752) ‘Die zetel verbeeldde in onze mening het hoogste geluk’. Tot het blad keert en de werkelijkheid tot het hele gezin doordringt: ‘Die zetel deed daar “vreemd”, hij “vloekte” in 't huishouden’. (‘Leven’, 753-754)
En de indruk van de Lateurs voorbeschikt te zijn voor iets beters dan gewone ‘kleermakerskinders’ (Heule, 760) strookt perfect met Blommes overtuiging ‘dat hij voor iets beters bestemd was, en geen dagloner zou blijven.’ (‘Leven’, 755)
In Streuvels' kinderjaren was oordelen en veroordelen de burgerlijke overheid en de kerk toebedeeld en in hun naam de vader. De kleine Frank Lateur begrijpt en aanvaardt het onderscheid tussen goed en kwaad (nog) niet: ‘Van in den beginne is het “goed” mij voorgekomen onder de vorm, niet van 't geen toegelaten, maar 't geen ge-boden of opgelegd werd, als christelijke plichten; en dàt waren juist alle om 't even vervelende dingen [...]. Naar 't geen ver-boden werd, integendeel, voelde ik mij onweerstaanbaar aangetrokken.’ (Heule, 964) ‘Om pieternaakt in 't lauwe water te wentelen, stelden wij ons voor als de opperste zaligheid. Toen we er volop mede bezig waren en van de wellust genoten - aan 't worstelen en pletsen, daagde onverwachts mijn vader op’. (Heule, 907)
Op lokaal niveau gold in uitzonderlijke gevallen, zoals bij de rellen op de Krakeelhoek, het gezag van de gendarmen (Heule, 781-784), maar doorgaans dat van de veldwachter (Heule, 910): ‘Dan hebben we, in gemeenschap, de indruk kunnen ondervinden der straf [...] toen we, op heterdaad betrapt, bij 't strenge optreden van God-de- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vader, onder de gedaante van Papa Kinnemare, heel de bende gezamenlijk uit het aards paradijs verjaagd werden’. (Heule, 895-896) ‘Alzo kregen wij te vernemen dat de veldwachter in ieder huis was geweest, er klacht had ingediend en proces-verbaal opgemaakt voor “straatschenderij en aangebrachte schade langs de openbare waterloop der gemeente [...]”. Dit “oordeel” werd ons gespeld op een manier dat het de gewenste indruk miek en ons voor altijd moest weerhouden van alle deugnieterij, met bedreiging van boete en gevangenschap.’ (Heule, 911)
Het schuldbesef gold in de eerste plaats met betrekking tot het zesde gebodGa naar eind11: ‘Om die verboden dingen te noemen beschikten we toen over een rijke woordenschat, met beeldspraak, en de zaak zelf heette: “beeste spelen”.Ga naar eind12 Het gebeurde verdoken, enkel omdat men wist dat het verboden was... en zonde. We waren al heel vroeg het schaamtegevoel aangeleerd geworden’. (Heule, 967) - Voor dit ‘kinderlijk’ wangedrag figureert in de novelle Fliepo.Ga naar eind13 ‘Wetens en willens zondigt hij met gedachten en begeerten tegen 't negende gebod,Ga naar eind14 en daarom houdt hij schijnheilig zijn wezen in 't donker.’ (‘Leven’, 738). En: ‘daarom zag hij zich gedwongen geneugte te zoeken in de drank, zijn lusten te voldoen in donkere kabberdoeskes, maar nog veel meer met zijn gedachten, want over die dingen te horen spreken is hem ook al een geluk.’ (‘Leven’, 743)
De volwassen ‘toepassing’ van ‘onkuisheid’ in de vorm van ontrouw leveren Blomme en Hutsebolle. Volwassenen handelen in vrijheid - ingeperkte vrijheid wel te verstaan want het noodlot kan elk moment toeslaan: ‘hoe die boer feestelijk uitgetogen [...] de dood ingaat, [...] de dagen en de jaren waarop hij gerekend had - knip, als met de schaar afgesneden’. (‘Leven’, 745) Kerk en maatschappij stellen wetten en de menselijke wil is goed maar ook bij Blomme en Hutsebolle is het vlees zwak. ‘Men geraakt behekst door een vrouw, men loopt er voor de voeten van 't lijf, vergeet er eten en slapen bij, tot men een tijd er mede getrouwd, zij “het wijf” geworden is [...], maar op een wijf verslingerd worden, [...] puidon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nozel verliefd gelijk een schijtjongen van de eerste broek, [...] als de plaag over is, staat ge beschaamd over uw eigen stommigheid [...]’; ‘hoe 't toch godsmogelijk geweest is, zo stom te zijn, dat er nu eigenlijk ne keer géén gaven waren aan dat schepsel’. (‘Leven’, 748-751)
In de donkere nacht van hun bestaan spreekt Knorre ‘virtueel’ recht over de drie oudere drogers. Bij Blomme gaat hij achtereenvolgens schuil achter de notaris (‘Leven’, 766), achter zijn alter ego (‘Leven’, 757, 833), achter de reus die de hoge populier omzaagt, waarin Blomme zich als boven de kleine wereld verheven voelt (‘Leven’, 781-782), en finaal achter Sint-Pieter (‘Leven’, 784-786). Knorre confronteert de streber elke keer weer met zijn kortzichtigheid (‘Leven’, 777). Zijn streefdoel - zijn eigen baas zijn op een koeiplekje - gaat in de novelle niet in vervulling, wordt bovendien in Blommes nachtelijke dromen als materialistische ambitie verworpen. Dit verdict treft ook de ‘simpele’ verlangens van Hutsebolle en Fliepo. De ratelende mosselman verbrodt de kampioenen-ambitie van de schijnbaar nuchtere duivenliefhebber Hutsebolle (‘Leven’, 775-777). En ondanks zijn sympathie voor Knorre ondergaat ook Fliepo diens getreiter: zijn heerlijke nachtelijke droomreis loopt met een sisser af. Straft Knorre hier zijn ‘gelijke’ af omdat deze nooit de moed gehad heeft om zijn droom in een daad om te zetten, (‘Leven’, 772-773) ‘er eens uit te trekken, alles te verlaten’ zoals zijn idool het hem voordeed? (‘Leven’, 767)
In Heule laat het kind Frank de sociale categorieën voor wat ze zijn, al onderkent hij ze.Ga naar eind15 De rijken: vlaskoopman Kinnemare (Heule, 857, 895), Auguste Lagae, die tijdens de zondagse hoogmis op het doksaal zijn krant zit te lezen, en de rijke boer die in de kerk altijd rechtop blijft staan. (Heule, 751, 761, 777, 795, 799, 953); de middenklas: kleermakers, bakkers, boeren of winkeliers (Heule, 728, 798, 800, 808, 840); en de arme(re)n: knechten, leurders, meiden, werklozen, bedelaars. (Heule, 893-894, 905, 970) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heeft deze maatschappelijke orde sporen nagelaten in de novelle?Ga naar eind16 Zonder dat de cichoreidrogers tot enig daadwerkelijk verzet tegen boer of maatschappij overgaan, zijn ze zich niettemin bewust van hun geringe positie. ‘'t Geld maakt recht wat krom is, wijs wat dom is.’ (‘Leven’, 737) ‘Waarom heeft de een het zoveel beter dan de ander op de wereld?’ En: ‘intussen nemen de rijken het beste deel weg’. (‘Leven’, 761) Deze mensengemeenschap schildert Streuvels in de miniatuur muizenhistorie: ‘terwijl [...] het kleinvolk, zich met een gewone suikerijboon tevreden stellen moet, [...] zitten de voornamen, de rijken, [...] te snoepen’ (‘Leven’, 763), en ‘intussen beulen [de anderen] om de boer of de eigenaar rijk te maken.’ (‘Leven’, 772) ‘Als men niet geleerd is, geraakt men overal aan de steert!’ klaagt Blomme. (‘Leven’, 786)
Het recht van de sterkste. Het eerste gevoelen dat Stijn Streuvels in Heule bij de kleine Frank constateert, is afkeer voor Aloïs Poorters, die de roep van Frank-op-zijn-potje nabootste elke keer de peuter zijn moeder om bijstand vroeg. (Heule, 729) Later was hem een kwelling de vraag van de buren over zijn dikke beentjes. (Heule, 729) - Al is de grens tussen pesten en plagen niet altijd direct duidelijk, van in zijn vroegste jaren heeft Streuvels de positie van underdog ervaren en ook bij anderen geconstateerd: het kind tegenover de volwassene, de gezonde tegenover de gebrekkige, de onderdanige tegenover de dominante, het individu tegenover de groep.
In Heule waren Zot Bazijntje en de zachtaardige Naarden Koolzaad voorwerp van pesterij. (Heule, 798, 825) De brave veldwachter Jan Kollemijn kreeg het te verduren van zijn vrouw Siska. (Heule, 796, 910) Krotwoonster Ameliete verdrukte haar zus Siska. (Heule, 904-905, 968) De Kortrijkse kreupele orgelvent en bedelaar Nante Meulebroeke treiterde zijn broer Dille. (Heule, 838) De dorpsjongens bespotten Pee Stampers om zijn opzichtige, luidruchtige manier van lopen. (Heule, 797) Ook het verdraagzame schoenmakertje Soentje was een blijvend mikpunt van hun plaagzucht. (Heule, 803) Onder het toeziend oog van zijn dorpsvrienden wel te verstaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
liet schooier Maantje Poep het zoontje van de notaris in de beek vallen. (Heule, 905) Jefke Kinnemare, zoontje van een welgestelde vlaskoopman, ontsnapte alleen aan de pesterijen van de jongens omdat ze tijdens de vakantie wel eens in de grote tuin van zijn ouders mochten spelen. (Heule, 894-895)
Tot de categorie zwakken behoort ook de lelijke mens. De Heulse bakker Broeke had twee bejaarde zonen en drie dochters. De jongste zoon was schreeuwlelijk en blijvend verdrietig om zijn aanzicht. De oudste dochter heette in de omgang ‘het eendengat’, de jongste noemden de mensen ‘de toogplooie’, dit is: modepop. (Heule, 800-802) Streuvels confronteert ook zichzelf met zijn broer, die moeders uitgesproken voorkeur had. ‘Als we ergens op bezoek meemochten, werd mijn broer bewonderd en gevleid om zijn liefelijk “aangezichtje”, zijn schone krulletjes, - terwijl ik door mijn moeder werd voorgesteld met de woorden “dat hier is onze lelijkaard!”’ (Heule, 934-935) - Ongetwijfeld lelijker dan Frank Lateur is in de novelle Fliepo, ‘het schamel stuk mens, met een zak van een broek om de lutterbenen, een wanstaltig gelaat met hazenlip en een paar weiogen.’ (‘Leven’, 728). ‘Gelijk hij van Ons-Heer geschapen is - te lelijk om te helpen donderen’. (‘Leven’, 743)
Ook de halfgare is vaak voorwerp van minachting. Hij is met het kleinste kind het grootste slachtoffer van machtsdrang. In de novelle komt weer alleen Fliepo in de buurt van de Heulse gekken: ‘Aangezet door de luchtige toon van de Maf en Lot, wagen de toeschouwers vooruit te komen en gaan gezamenlijk Fliepo te keer, die een gemakkelijke prooi schijnt voor hun spotlust.’ (‘Leven’, 729) ‘Fliepo is met de bende jonkheden gemoeid, zit met de geestdrift op de dwaze smikkel, te luisteren naar 't geen hij met brokken en stukken van kluchtigheden kan snappen, en weet niet dat men hem voor de aap houdt.’ (‘Leven’, 733) ‘Fliepo is van de goeie, die is te dom, denkt niet’. (‘Leven’, 761) ‘'t Geen voor ander toehoorders klinkklare onzin en gloeiende leugens zijn, neemt Fliepo zonder verpinken als de zuivere waarheid op’. (‘Leven’, 767) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toemaatje
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hermes in Ronse terecht, rechtstreeks vanuit Rome of via de Sint-Salvatorabdij in de buurt van Aken. Deze abdij was toen immers eigenares van verscheidene dorpen in de Vlaamse Ardennen en het Henegouwse Pays des Collines, aan weerszijden van de huidige taalgrens. Nog in de 9de eeuw werden de relieken vermoedelijk uit voorzorg tegen de Noormannen naar Keulen in veiligheid gebracht, maar medio 10de eeuw kreeg Ronse ze op voorspraak van de bisschop van Kamerijk definitief terug.Ga naar eind20
Heiligen werden traditioneel tegen allerlei onheil en kwalen aangeroepen. Waarom sommigen onder hen zich gingen ‘specialiseren’ is niet duidelijk, allicht interpreteerden de vereerders een of ander attribuut: zowel Dimpna als Hermes worden met een zwaard voorgesteld, en beiden werden volgens de legende onthoofd.Ga naar eind21 Sinds 1400 wordt Sint-Dimpna in Geel aangeroepen tegen ‘ziektes in het hoofd’Ga naar eind22 en de eerste getuigenis van Hermes als beschermheilige tegen geestesziektes dateert van 1392. Om van zijn waanzin te genezen zond Charles VI, koning van Frankrijk van 1380 tot 1422, een levensgroot wassen beeld van hem naar Saint-Achaire (Acarius) in Haspres (Bourgondië) en tegelijk een naar Ronse.Ga naar eind23 Buiten het zwaard hebben beide sinten een geketende duivel als attribuut.Ga naar eind24 Bezetenheid en duivels hoorden samen. Jezus van Nazareth dreef duivels uit binnen de joodse traditie.
Stijn Streuvels bekent: ‘altijd weer boeide het mij echter om [...] met een soort wellust de indruk van schrikhuiver te ondergaan die de zwarte ongedaante op mij teweegbracht [...] - de enen beweerden dat het een knoestige boomstronk was, de anderen echter - en ik zelf ook - zagen er een duivel in’. (Heule, 792) ‘Madamke Lagae [...] was, meen ik, over de honderd jaar oud [...]. Over haar “jonge jaren” werden alle soorten heimelijke en loense legenden in omloop gebracht, waar wij niets van begrepen, doch op ons kindergemoed de indruk verwekten van iets waar kwaad mede gemoeid was of met de duivel in betrek stond.’ (Heule, 797) ‘[V]oor het monster, dat in mijn verbeelding de duivel voorstellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moest, had ik een geheimzinnige afschrik’. (Heule, 872) ‘Ik zie hem nog afkomen - een locomotief van ouderwets model (die heette de duivel)’. (Heule, 892-893) ‘[W]e jubelden onze geestdrift uit en wrochten lijk baarlijke duivels’. (Heule, 909)Ga naar eind25
Ook in Het leven en de dood in den ast duikt de boze geest op. Sint-Pieter verwijt Blomme: ‘Gewerkt voor de duivel, ja! meer ingezeten met uw geit dan met uw ziel!’ (‘Leven’, 785); ‘Is de duivel gieriger [dan de boerin], dan zal 't zijn omdat hij ouder is.’ (‘Leven’, 738) Het serpent dwaalt overigens vooral onder virtuele gedaantes in de novelle rond: ‘om mijn duivels los te laten’ (‘Leven’, 744); ‘als hij niet geplaagd of geduveld wordt’ (‘Leven’, 748); ‘geen duivel die 't u uit de kop praten kan’ (‘Leven’, 749); ‘zijn duivels ontbonden’ (‘Leven’, 761); ‘de duivel roert er zijn steert in’ (‘Leven’, 761); ‘op alle manieren geduiveld’ (‘Leven’, 777); ‘om de drogers de duivel aan te doen.’ (‘Leven’, 788)Ga naar eind26
Nu neemt jaarlijks op de eerste zondag na Pinksteren de duivel deel aan de 35 km-lange Fiertelommegang. In de novelle maakten de drie vrienden Polfliet, Wipper en de verteller hun eigen rondgang, zonder ook maar een glimp van de processie op te vangen. De vraag van Wipper: ‘Ventje, hoe is dat hier nu eigenlijk met die Fiertel?’ (‘Leven’, 743) klinkt dan ook nogal ironisch.Ga naar eind27 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage. Alfabetische lijst van de personen in Stijn Streuvels' autobiografisch werk Heule (1942)Van de zowat 125 personen in Heule is de verhouding man-vrouw ongeveer drie tegen twee. Binnen de lijst van personages in Streuvels' fictionele werk is die zo goed als hetzelfde. Zie: Omer Vandeputte, Van Achiel tot Zwarte Seis. Personages in Stijn Sreuvels' Volledig Werk (vlonder.ovdp@base.be). Het cijfer tussen haakjes verwijst naar de bladzijde(n) in VW 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|